• No results found

Met recht informatie : onderzoek naar het informatiegedrag van raadsheren bij gerechtshoven in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Met recht informatie : onderzoek naar het informatiegedrag van raadsheren bij gerechtshoven in Nederland"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Begeleidend docent: Dhr. Dr. H. J. Voorbij h.j.voorbij@uva.nl

2e lezer: Dhr. Dr. J. Kamps

j.kamps@uva.nl Datum: 23 July 2021

Met recht informatie

onderzoek naar het informatiegedrag van

raadsheren bij gerechtshoven in Nederland

Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Geesteswetenschappen

Master Erfgoedstudies:

Culturele Informatiewetenschap

Naam: Stéphanie Vegter-Cueva van der Beek Studentnummer: 10439846

(2)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Inleiding 2

1.1 Inleiding bij dit onderzoek 2

1.2 Onderzoeksvraag en deelvragen 3

Hoofdstuk 2 Raadsheren 4

2.1 Een korte introductie van het Nederlandse recht 4

2.2 Raadsheren van gerechtshoven 5

2.3 Dienstverlening aan raadsheren 6

Hoofdstuk 3 Literatuuronderzoek 8

3.1 Informatie zoekgedrag algemeen 8

3.2 Informatie zoekgedrag van juristen en studenten 9

3.2.1 Informatie zoekgedrag van juristen 9

3.2.2 Informatie zoekgedrag van studenten 11

3.3 Modellen van informatiegedrag 13

3.3.1 Model voor raadsheren 15

3.4 Informatie zoekgedrag in vogelvlucht door de 17 jaren heen

Hoofdstuk 4 Opzet onderzoek 18

4.1 Raadsheren gerechtshoven 18 4.2 Onderzoeksmethode 18 4.3 Interviewscript 20 4.4 Enquêtevragen 23 Hoofdstuk 5 Resultaten 26 5.1 Resultaten interviews 26 5.2 Resultaten enquêtes 32 Hoofdstuk 6 Conclusie 46 Literatuurlijst 50 Bijlage 1. Interviewscript 52

Bijlage 2. Verslag interviews 54

(3)

Hoofdstuk 1

Inleiding

1.1 Inleiding bij dit onderzoek

In 2001 heb ik het Informatiedienstverlening en –management (IDM) diploma gehaald op de Haagse Hogeschool. Deze opleiding is gericht op het zoeken, vinden en opslaan van

informatie binnen de bibliotheek- en museumwereld. Sindsdien heb ik voor veel bibliotheken gewerkt, waaronder de bibliotheek van het ministerie van Justitie. Nu werk ik al een aantal jaren voor de bibliotheek van het gerechtshof Amsterdam, waar raadsheren de klanten zijn. Raadsheren buigen zich enerzijds over rechtszaken die in eerste aanleg zijn behandeld door rechters bij rechtbanken en anderzijds op rechtszaken die in opdracht van de Hoge Raad opnieuw moeten worden behandeld. Raadsheren komen naar de bibliotheek met vragen over juridische gegevens, algemene informatie of vragen over zoeksystemen. Wat mij drijft in het werk bij de bibliotheek is de tevredenheid van de raadsheer die blij is met de informatie die we aanbieden bij rechtszaken Daarbij wil ik graag weten welke informatie de raadsheren precies nodig hebben ter voorbereiding op hun rechtszaken.

In de literatuur wordt het informatiegedrag van de gebruiker onderverdeeld in een stappenplan: informatiebehoefte (needs), keuze van documentsoorten en zoekmethoden (seeking), omgang met zoeksystemen (searching) en het gebruik van documenten (use) en daarna wordt gekeken of de informatiebehoeften zijn bevredigd (Wilson 1997, p. 552, 562, 567).

Mijn onderzoekvraag is hoe raadsheren omgaan met informatie ter voorbereiding op rechtszaken bij het gerechtshof Amsterdam. Daarnaast stel ik een aantal deelvragen om de onderzoekvraag te beantwoorden. Deze deelvragen gaan over factoren die de keuze voor informatiebronnen van raadsheren in hun zoektocht naar informatie beïnvloeden. Ik besteed specifiek aandacht aan verschillen tussen de twee afdelingen, namelijk de afdeling strafrecht en de afdeling civiel/belastingrecht bij het gerechtshof. In dit onderzoek richt ik me

voornamelijk op de keuze van documentsoorten van raadsheren als zij zoeken naar informatie voor rechtszaken; dit wordt in de literatuur seeking genoemd. Voor het onderzoek heb ik bij raadsheren interviews en enquêtes afgenomen.

In deze scriptie wordt beschrijvend onderzoek gedaan naar het informatiegedrag van raadsheren bij gerechtshof Amsterdam. In hoofdstuk 2 leest u een introductie van het Nederlands recht, gevolgd door een paragraaf over raadsheren en over dienstverlening aan raadsheren.

Hoofdstuk 3 bevat literatuuronderzoek naar het begrip informatiegedrag.

In hoofdstuk 4 behandel ik de onderzoeksmethoden, zij bestaan uit interviews en enquêtes die ik gehouden heb onder raadsheren van gerechtshof Amsterdam.

(4)

1.2 Onderzoeksvraag en deelvragen

In deze paragraaf benoem ik de onderzoeksvraag en de deelvragen. De vragen worden in deze scriptie geoperationaliseerd door middel van interviews en enquêteresultaten.

Onderzoeksvraag

Hoe gaan raadsheren om met informatie ter voorbereiding op rechtszaken bij het gerechtshof Amsterdam?

Deelvragen:

1. Van welke bronnen maken de afdelingen gebruik voor het zoeken naar informatie? 1a. In welke informatiebronnen zoekt men naar informatie voor rechtszaken en waarom?

1b. Tegen welke zaken loopt men aan bij het zoeken naar informatie in de bronnen? 2. Vinden de afdelingen dat deze over voldoende vaardigheden beschikken om te zoeken

naar informatie?

3. Hoeveel tijd besteden de afdelingen aan het zoeken naar informatie? 3a. Hoeveel uren besteedt men aan zoeken naar informatie per maand?

3b. Vindt men dat er voldoende tijd beschikbaar is om te zoeken naar informatie? 4. Welk aandeel heeft de juridisch medewerker in het informatie zoekgedrag?

4a. Krijgen de afdelingen informatie aangeleverd van de juridisch medewerker en wat voor informatie?

4b. Vinden de afdelingen dat zij voldoende ondersteund worden door de juridisch medewerker?

(5)

Hoofdstuk 2

Raadsheren

2.1 Een korte introductie van het Nederlandse recht

In de vroege Middeleeuwen berustte de staatmacht bij één persoon, een keizer of koning. Deze gezagsdrager vervulde een drietal taken: het maken van wetten, het besturen van het land en het beslechten van geschillen. De maatschappij ontwikkelde zich echter en men accepteerde steeds minder dat de macht bij één persoon berustte. Staatsgeleerde en rechter Montesquieu (1689-1755) heeft in 1748 het boek ´De l'esprit des lois´ geschreven, waarin hij de scheiding der machten bepleit. In deze theorie verdeelde hij de staatsmacht in drie

staatsorganen:

-de wetgevende macht -de uitvoerende macht -de rechterlijke macht

De huidige Nederlandse staat heeft een drietal taken onderscheiden die voortvloeien uit deze theorie: er moeten wetten worden gemaakt, de staat moet bestuurd worden en door

rechtspraak moeten geschillen worden opgelost. Wetten hebben het oogmerk om regels op te leggen aan de samenleving, de regering en Staten-Generaal stellen gezamenlijk wetten op. Wetten zijn nodig voor een geordende samenleving. De uitvoerende macht ligt in handen van de regering. De rechterlijke macht lost geschillen op tussen burgers onderling en tussen overheid en burgers. Deze rechterlijke macht bestaat uit de zittende en de staande rechterlijke macht. De zittende rechterlijke macht bestaat uit rechters en raadsheren. De naam komt voort uit het feit dat de rechters en raadsheren zitten tijdens een rechtszaak wanneer zij uitspraak doen. Bij de rechtbanken doen rechters uitspraken en bij gerechtshoven en de Hoge Raad doen raadsheren uitspraak. De staande rechterlijke macht bestaat uit leden van het Openbaar Ministerie, zij staan tijdens een rechtszaak. Zij zijn bekend als de Officier van Justitie bij de rechtbank en de Advocaat-Generaal bij het gerechtshof.

De organisatie van de rechtspraak is vastgelegd in de Wet op de rechterlijke organisatie. De Raad voor de rechtspraak is het bestuur van de rechtspraak; hieronder ressorteren de

rechtbanken en gerechtshoven. Hun taak is het toe te zien op de kwaliteit van de rechtspraak, op de financiën en toezicht te houden op de bedrijfsvoering. Rechters en raadsheren zijn

onafhankelijk, dat wil zeggen dat zij aan niemand verantwoording hoeven af te leggen bij het

doen van uitspraken bij rechtszaken. Rechters en raadsheren zijn voor het leven benoemd; alleen de Hoge Raad kan hen ontslaan. Leden van het Openbaar Ministerie zijn niet

onafhankelijk; zij zijn verantwoording verschuldigd aan het College van procureurs-generaal en de minister van Justitie (Parlementair Documentatie Centrum van de Universiteit Leiden 2014, z. pag.).

Rechters en raadsheren baseren hun uitspraken op de wet en op jurisprudentie. Jurisprudentie bestaat uit gerechtelijke uitspraken uit het verleden, deze uitspraken gebruikt men vaak ter verduidelijking van een wet in een rechtszaak (Raad voor de Rechtspraak 2013, p. 16-17). De raadsheer zal uitspraak doen in een rechtszaak op basis van de wetgeving. De raadsheren houden daarbij rekening met de volgende wetten: de Grondwet, wetten in het Nederlands

(6)

In de Grondwet staan de belangrijkste rechten en plichten voor burgers en overheid. In de jurisprudentie staan eerder gedane uitspraken, zij dienen ter verduidelijking van de wet. De raadsheer gebruikt daarbij eerdere uitspraken van rechters of raadsheren in soortgelijke zaken. De uitspraak van een raadsheer is bindend, iedereen moet zich neerleggen bij de beslissing van de raadsheer. Een raadsheer moet onafhankelijk en objectief oordelen. Ze mogen niet dezelfde belangen hebben als de twee overige partijen, het Openbaar Ministerie of de Advocatuur (Raad voor de Rechtspraak 2013, p. 6).

Rechters hebben een eigen mening, maar mogen hun persoonlijke opvattingen of

geloofs/levensovertuiging in hun werk niet laten meewegen (Raad voor de Rechtspraak 2013, p. 6).

Indien er een conflict is tussen burgers onderling of tussen overheid en burgers, kan dit leiden tot een rechtszaak. Hierbij kan de verdachte en het slachtoffer worden bijgestaan door een advocaat

2.2 Raadsheren van gerechtshoven

Met dit onderzoek naar het informatiegedrag van raadsheren bij gerechtshoven in Nederland heb ik me verdiept in de informatiebehoefte en het gebruik van informatiebronnen door raadsheren ter voorbereiding op rechtszaken bij het gerechtshof Amsterdam. Het Gerechtshof Amsterdam verschilt qua structuur niet substantieel van andere gerechtshoven in Nederland. Nederland telt in totaal 4 gerechtshoven: Den Haag, Den Bosch, Leeuwarden-Arnhem en Amsterdam.

Alle gerechtshoven hebben een afdeling strafrecht en een afdeling civiel/belastingrecht. Daarnaast beschikt elk gerechtshof nog over specifieke kamers. Het Gerechtshof Amsterdam heeft als enige in Nederland de douanekamer en de ondernemingskamer; deze kamers

ressorteren onder de afdeling civiel/belastingrecht. Gerechtshof Leeuwarden-Arnhem huisvest de militaire kamer, pachtkamer en penitentiaire kamer en het Hof Den Haag beschikt over de kamer voor het kwekersrecht.

In eerste aanleg behandelen rechtbanken rechtszaken. Nederland kent 11 rechtbanken, te weten: Amsterdam, Den Haag, Gelderland, Limburg, Midden-Nederland, Noord-Holland, Noord-Nederland, Oost-Brabant, Overijssel, Rotterdam en Zeeland/West-Brabant. Indien het Openbaar Ministerie of de gedaagde niet akkoord gaat met de uitspraak van de rechters van de rechtbank, kan men in hoger beroep gaan bij het gerechtshof. Elk gerechtshof heeft een aantal rechtbanken regionaal toebedeeld gekregen, waar zij zaken in hoger beroep behandelen. Voor het Gerechtshof Amsterdam zijn dit de rechtbanken van Amsterdam en Noord-Holland (de voormalige rechtbanken Alkmaar en Haarlem). De zaak wordt bij het gerechtshof voor een tweede maal beoordeeld: hierbij kijkt men naar onjuistheden(administratieve fouten) of

gemiste gegevens bij de uitspraak van de rechtbank. Na uitspraak van het gerechtshof kan het

Openbaar Ministerie of de gedaagde nogmaals in hoger beroep gaan bij de Hoge Raad in Den Haag. De zaak legt men dan voor bij de Hoge Raad; zij hebben het recht om een eerdere uitspraak te vernietigen en de zaak nogmaals over te dragen aan een ander gerechtshof die de zaak opnieuw moet behandelen

(7)

De reden dat ik alleen gerechtshof Amsterdam onderzoek is dat het in theorie niet uit moet maken of alleen de resultaten van gerechtshof Amsterdam worden onderzocht of van alle gerechtshoven. Raadsheren zullen een zaak op dezelfde manier, aan de hand van dezelfde wetten moeten behandelen. Een zaak kan eerst in één gerechtshof worden behandeld. Als men vervolgens besluit om in hoger beroep te gaan, kan de Hoge Raad beslissen dat een ander gerechtshof dezelfde zaak opnieuw behandelt. Dat andere gerechtshof kan elk ander gerechtshof zijn. Tevens hebben alle raadsheren in Nederland toegang tot dezelfde

informatiebronnen. Ik heb onderzoek gedaan naar de verschillen in informatiebehoefte tussen de twee afdelingen strafrecht en civiel/belastingrecht. De reden voor dit onderscheid is dat de afdeling strafrecht minder tijd krijgt voor het doen van uitspraak. Bovendien heeft de afdeling strafrecht meer routinezaken dan afdeling civiel/belastingrecht.

2.3 Dienstverlening aan raadsheren

Elk gerechtshof, elke rechtbank en de Hoge Raad, tezamen de rechtspraak genoemd, hebben de beschikking over een bibliotheek. Zij hebben de taak rechters en raadsheren te

ondersteunen in hun informatiebehoefte. Deze bibliotheken werken onderling samen en hebben een gemeenschappelijke catalogus. Amsterdamse raadsheren hebben direct toegang tot de bibliotheekcollectie van het gerechtshof Amsterdam. Deze collectie bestaat uit boeken, tijdschriften en losbladige werken. Het is ook mogelijk om boeken te lenen of

tijdschriftartikelen te ontvangen van andere gerechtsbibliotheken of van andere bibliotheken in Nederland. Raadsheren kunnen ook zoeken in de catalogus van de plaatselijke bibliotheek en in de centrale catalogus van alle gerechtsbibliotheken. De boekencollectie van het

gerechtshof wordt samengesteld door de leden van de bibliotheekcommissie en de bibliothecaris. De leden worden geattendeerd op nieuwe boeken en hieruit maken zij een selectie van boeken die zij interessant vinden voor de bibliotheek. De bibliothecaris beslist uiteindelijk welke boeken besteld worden.

Juridische databanken koopt de overheid landelijk in. Bij de rechtspraak werkt men dus met identieke databanken. In deze databanken zijn wet- en regelgeving, jurisprudentie, digitale tijdschriftartikelen en e-books te vinden. De rechtspraak beschikt over de volgende

databanken, uitgeversportalen en digitale wet- en regelgevingsbronnen, waarin raadsheren kunnen zoeken:

Algemene databanken:

● Porta Iuris (nieuw)

● Porta Iuris (oud)

● Kiosk gerechtsbibliotheken

● Legal Intelligence ● Wiki juridica

Digitale wet- en regelgevingsbronnen:

● EUR-Lex ● Rechtspraak.nl

(8)

Uitgeversportalen:

● Boom Juridische uitgevers (Rijksdoc)

● Den Hollander uitgeverij

● Fiscaal up to Date online

● Kluwer Navigator (nieuw)

● Paris uitgeverij

● Sdu kennisportaal

● Vakmedianet

Raadsheren kunnen zich laten attenderen op de volgende bulletins, die uitgegeven worden door het gerechtshof Amsterdam:

● Rechtspraak Europa (nieuwsbrief)

● Attenderingsbulletin

Bij de rechtspraak hebben raadsheren en rechters voornamelijk toegang tot e-books met wet- en regelgeving en e-books van populaire handboeken. Overige e-books zijn nog niet

beschikbaar. Elke bibliotheek heeft een eigen budget voor inkoop van boeken en tijdschriften. Deze boeken worden tussen gerechtsbibliotheken onderling uitgeleend. Indien boeken of tijdschriftartikelen niet aanwezig zijn bij één van de gerechtsbibliotheken, maakt men gebruik van het Interbibliothecair Leenverkeer (IBL), waarop bijna alle bibliotheken in Nederland zijn aangesloten.

In deze scriptie onderzoek ik het informatie zoekgedrag van raadsheren. De bibliotheek kan aan het informatie zoekgedrag een bijdrage leveren, maar zij zijn niet de enige. In het volgende hoofdstuk ga ik in op het begrip informatie zoekgedrag.

(9)

Hoofdstuk 3

Literatuuronderzoek

3.1 Informatie zoekgedrag in het algemeen

Het begrip informatie zoekgedrag wordt in de informatiewetenschappen veel gebruikt. Wilson (1997) beschrijft, het informatiegedrag van de gebruiker onderverdeeld in een stappenplan: informatiebehoefte (needs), keuze van documentsoorten en zoekmethoden (seeking), omgang met zoeksystemen (searching) en het gebruik van documenten (use) en daarna wordt gekeken of de informatiebehoeften zijn bevredigd (Wilson 1997, p. 552, 562, 567). Informatiebehoefte kan ontstaan vanuit een persoonlijke situatie of vanuit de (werk)omgeving. Deze persoonlijke of werkomgevingsfactoren kunnen de gebruiker beletten of juist aanmoedigen om over te gaan tot ‘seeking’. Een gebruiker kan voor zijn werk op zoek moeten naar informatie, maar een gebruiker kan ook door tijdsgebrek op het werk, niet toekomen aan het zoeken naar informatie. Bij ‘seeking’ gaat de gebruiker op zoek naar informatie en maakt hierbij een keuze van raadpleging van documentsoorten en zoekmethoden. Ik onderzoek welke bronnen de gebruiker raadpleegt en het belang van deze bronnen. Men kan onderzoeken hoe de gebruiker zoekt naar informatie (browsen, googlen of op een andere manier zoeken). Vervolgens kan men overgaan tot ‘searching’; hierbij richt de gebruiker zich op een zoeksysteem en maakt de gebruiker een keuze uit zoektermen waarop hij of zij zoekt. Hierbij onderzoekt men welke zoekstrategie wordt gebruikt en op welke wijze de gebruiker een selectie maakt uit de zoekresultaten. Vervolgens onderzoekt men het gebruik ‘use’ van informatie: wat doet men met documenten, lezen, analyseren, bewerken (Wilson 1997 p. 552,556,562).

Door dit hele proces vergroot de gebruiker zijn of haar kennis. Over dit proces is een model verschenen van Wilson in 1997. Daarnaast zijn er veel onderzoekers, zoals Leckie, Kuhltau en Ellis, die andere en/of aanvullende modellen van informatiegedrag hebben gemaakt. In deze scriptie bespreek ik de modellen van deze onderzoekers en kijk ik welk model bij het zoekgedrag van de raadsheren het beste past. Om het informatiegedrag van een gebruiker te onderzoeken is naast kennis over informatiewetenschappen, ook persoonlijke en psychische kennis van de gebruiker nodig. Dit vergt een studie naar consumentengedrag,

innovatieonderzoek, communicatie, organisatie ‘decision-making’ en technische kennis van informatiezoeksystemen (Wilson 1997 p. 551).

Zo’n studie is te uitgebreid om in het kader van dit onderzoek uit te voeren. Dit onderzoek richt zich voornamelijk op het informatiegedrag vanuit de informatiewetenschappen.

(10)

3.2 Informatie zoekgedrag van juristen en studenten

In deze paragraaf behandel ik literatuur over informatie zoekgedrag van juristen en studenten. Verschillende auteurs behandelen dit thema. Hun werk verschaft meer inzicht in de kennis die op dit vlak aanwezig is.

3.2.1 Informatie zoekgedrag van juristen

Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar informatiebehoeften onder juridische gebruikers. In deze paragraaf komen artikelen aan bod over informatie zoekgedrag van rechters, advocaten, procureurs generaal of andersoortige juristen.

Kuhltau en Tama (2001) hebben onderzoek gedaan naar het informatie zoekgedrag van acht juristen van een middelgroot bedrijf in New Jersey. Zij onderzochten zowel mannen als vrouwen en zij hadden allen 6 tot 10 jaar werkervaring in dit bedrijf. Elke jurist interviewden zij afzonderlijk over de taken en het doel van zijn of haar werkzaamheden. De vragen die zij stelden betrokken het gebruik van informatie, het gebruik van de bibliotheek,

bibliotheeksystemen of –bronnen en van welke overige dienstverleners en bronnen de jurist gebruik zou willen maken. Tevens vroeg men welke informatie zij tijdens verschillende werkzaamheden gebruiken en of het gebruik bij complexere taken anders is. Tot slot vroeg ment de juristen wanneer zij van mening waren over voldoende informatie te beschikken (Kuhltau en Tama 2001, p. 29).

De resultaten uit de interviews geven weer dat juristen in hun werk zowel complexe als routine taken hebben. Juristen spreken over complexe taken indien zij zich moeten richten op verschillende fases in het werk. Dit gebeurt onder andere bij het voorbereiden van een zaak waarvoor zij feiten verzamelen. Dit gebeurt ook bij het uitwerken van een zaak en bij het nemen van een beslissing in een rechtszaak. Men kan dan op verschillende manieren kijken naar het bewijs. Van een complexe taak is ook sprake als van de jurist een nieuwe aanpak wordt verlangd. De benodigde informatie valt dan buiten hun rechtsgebied (Kuhltau en Tama 2001, p. 30).

Juristen zijn ter voorbereiding op een rechtszaak op zoek naar informatie waarmee ze de rechter of raadsheer kunnen overtuigen van hun visie. Juristen met weinig werkervaring noemen taken complex wanneer er iets fout gaat in hun taak of als ze niet kunnen doorgaan met hun taak. Ervaren juristen zijn enthousiast over complexe taken: het vergt van hen een doordachte en creatieve geest. Het zoeken in bronnen gebeurt tijdens de verschillende fasen van hun werkzaamheden (Kuhltau en Tama 2001, p. 31).

In dit artikel uit 2001 geven alle juristen bij complexe taken de voorkeur aan informatie afkomstig van papier boven digitale bronnen. Collega’s worden gezien als een belangrijke bron van informatie. Juristen krijgen hulp bij ‘seeking’ en gebruik van informatie van secretaresses en juridisch medewerkers: bibliotheekpersoneel wordt echter weinig genoemd als bemiddelaar van informatie. Uit de resultaten blijkt dat juristen de rol van de bibliothecaris als erg gelimiteerd zien. Ze zien de rol van de bibliothecaris als mediator bij

informatiesystemen. Hulp van het bibliotheekpersoneel vragen zij voornamelijk bij het zoeken naar een specifieke bron (Kuhltau en Tama 2001, p.32, 37-39).

(11)

Juristen raken snel het overzicht kwijt in de hoeveelheid aan informatie die beschikbaar is. Juristen willen daarom goed weten hoe ze moeten zoeken naar juridische gegevens in elektronische bestanden en ze vinden het zoeken op een trefwoord erg beperkt. Naast het zoeken op trefwoord zouden ze ook graag op woorden willen kunnen zoeken die verband houden met de zaak. Ze willen ook informatie kunnen vinden waar ze in eerste instantie niet op hebben gezocht, maar die toch interessant is: “find Kevin while looking for George” (Kuhltau en Tama 2001, p. 42). In de literatuur wordt ook wel gesproken over ‘berrypicking’. De gebruiker is dan op zoek naar een onderwerp en krijgt ook resultaten met andere

informatie, die de gebruiker ook interessant vindt. Dit beïnvloedt vervolgens het verdere zoekproces van de gebruiker.

Khan, Bhatti en Khan(2011) hebben een enquête afgenomen onder 70 juristen die werkzaam zijn in Bahawalpur in Pakistan. Zij hebben hun resultaten op 54 ingevulde enquêtes

gebaseerd. Zij hebben onderzocht waarom juristen zoeken naar informatie en welke bronnen zij gebruiken. Ze wilden weten wat rechters doen wanneer ze onmiddellijk een

informatiebehoefte hebben en wat de impact is van beschikbare ICT-middelen op hun zoekgedrag. Ten eerste vroegen zij naar achtergrondinformatie zoals geslacht, leeftijd, studieniveau en ervaring als professional. Vervolgens hebben zij gevraagd waarom juristen zoeken naar informatie: is de informatie bestemd voor een zaak, seminar of is men op zoek naar administratieve gegevens bij het dossier. Deze administratieve gegevens betreffen gegevens van de dader, advocaat of het slachtoffer. In de enquête is gevraagd naar het soort bronnen dat men raadpleegt, naar de hoeveelheid tijd die men aan zoeken besteedt en het internetgebruik.

In de conclusie refereert men aan het voorgaande artikel van Kuhltau en Tama uit 2001: zij concluderen ook dat de meeste rechters voorkeur hebben voor het zoeken in bronnen op papier. Zij stellen vast dat juristen gemiddeld 7 tot 9 uur per week zoeken naar informatie. Juristen vinden het belangrijk dat men computertraining en vaardigheden aanbiedt voor het zoeken in internetbronnen (Khan, Bhatti en Khan 2011, z. pag.).

Leckie, Pettigrew en Sylvain(1996) hebben literatuuronderzoek gedaan en baseren hun resultaten op eerder verschenen onderzoeken naar de keuze van documentsoorten en zoekmethodes, oftewel het ‘seeking’ gedrag van ingenieurs, medici en juristen. Deze

beroepsgroepen kunnen we kenmerken als professionals, die erg taakgericht denken. Er is van deze verschillende beroepsgroepen een profielschets gemaakt. Aan iedere beroepsgroep vroeg men naar hun doel voor het zoeken naar informatie, naar de informatiebehoefte en naar de invloed van bibliotheeksystemen op het zoeken. Ingenieurs en specialisten op universitair niveau zijn gericht op het oplossen van technische problemen. Zij hechten veel waarde aan informatie van collega’s en interne bronnen. Terwijl wetenschappers zich meer richten op gepubliceerde literatuur en bronnen buiten hun organisatie (Leckie, Pettigrew en Sylvain 1996, p. 162, 164-165). Juristen zijn vaak gespecialiseerd in een rechtsgebied. De rol van de advocaat en leden van het Openbaar Ministerie is de rechter te overtuigen. Hun doel is de rechter over te halen om tot dezelfde visie te komen. Hiervoor moeten zij zoeken naar

gegevens van soortgelijke zaken en men steekt veel tijd in de voorbereiding van documenten en correspondentie. Het informatie zoekgedrag van juristen verschilt al naar gelang

(12)

persoonlijkheid, opleiding, ervaring, taken, rechtsgebied en beschikbare juridische systemen. Professionals (ingenieurs, medici en juristen) hechten veel waarde aan hun eigen kennis en ervaring bij een besluit of het oplossen van een probleem. Bij de keuze voor raadpleging van een bepaalde bron zijn variabelen belangrijk zoals het tot dan toe geleverde succes, de

betrouwbaarheid, de bruikbaarheid, het op tijd hebben van informatie, de kosten, de kwaliteit, de gebruiksvriendelijkheid en toegankelijkheid (Leckie, Pettigrew en Sylvain 1996, p. 174-175, 184-185).

Het artikel van Sutton (1994) richtte zich op het zoekgedrag en psychische, mentale modellen van een procureur-generaal in Berkeley, Californië. Sutton onderzocht het zoekgedrag op basis van eerder verschenen literatuur. De mate van crimineel gedrag waarvan de schuldige wordt verdacht heeft invloed op de straf die procureurs generaal van het Openbaar Ministerie zal opleggen. Factoren die meespelen bij leden van het Openbaar Ministerie zijn morele argumenten, juridische theorieën, sociale visie en politieke ideeën. Het moment dat de procureur generaal vindt dat hij over voldoende informatie voor een rechtszaak beschikt is afhankelijk van de kennis/ cognitieve “map” van de professional. Deze kennis is gebaseerd op scholing, ervaring en informatie waarover hij of zij beschikt. Een procureur-generaal hecht veel waarde aan jurisprudentie: informatie over soortgelijke zaken (Sutton 1994, p. 193).

3.2.2 Informatie zoekgedrag van studenten

Er is veel onderzoek gedaan naar informatie zoekgedrag van studenten. Ik richt me in deze paragraaf op artikelen van informatiegedrag van studenten die een rechtenstudie volgen. Kerins, Madden en Fulton (2004) hebben empirisch onderzoek verricht naar het informatie zoekgedrag van Ierse studenten. Zij gebruiken hiervoor het model van Leckie uit 1996. Dit model van Leckie bespreek ik uitgebreid in de volgende paragraaf. Kerins, Madden en Fulton maken onderscheid tussen het informatie zoekgedrag bij ingenieurs- en rechtenstudenten. Voor beide groepen studenten geldt dat de keuze voor het zoeken in een bepaalde

informatiebron gebaseerd is op hun persoonlijke kennis, ervaring en hun mening over informatiebronnen. Voor ingenieurs-studenten geldt dat zij de toegankelijkheid belangrijk vinden: de informatie moet snel en makkelijk te vinden zijn. Daarvoor moet de minste inspanning geleverd worden, ook wel ‘least effort’ genoemd. Internet beschouwen zij als een belangrijke bron. Traditionele papieren bronnen als boeken, handboeken en tijdschriften gebruiken zij als basisbronnen. Deze informatie vergelijken zij met de informatie die zij vinden op internet om de waarde ervan te bepalen. Rechtenstudenten hebben problemen met het vinden van geschikte informatiebronnen voor rechtszaken, jurisprudentie en

tijdschriftartikelen. Online bronnen worden belangrijker naarmate ze op een hoger niveau studeren. Studenten zullen bibliotheekpersoneel alleen om hulp vragen voor de toegang tot papieren bronnen. Zij verwachten geen voorlichting van bibliotheekpersoneel met betrekking tot het zoeken naar juridische informatie in online bronnen. Uit de gehouden interviews onder 12 rechten- en 14 ingenieurs-studenten blijkt dat ingenieurs-studenten worden aangemoedigd om beroep te doen op docenten en soortgelijke specialisten wanneer zij een vraag hebben.

(13)

Rechtenstudenten daarentegen willen zich de informatievaardigheden eigen maken. Beide groepen studenten zouden echter baat hebben bij meer training van zoekvaardigheden (Kerins, Madden en Fulton 2004, z. pag.).

Makri, Blandford en Cox (2008) onderzochten het informatie zoekgedrag van 27

rechtenstudenten. Zij hebben studenten van een grote universiteit in Londen geïnterviewd en geobserveerd bij het zoeken in de juridische databases Lexis-Nexis Butterworths en Westlaw. Gedurende de observaties vroeg men studenten om hardop te denken, oftewel ‘think aloud’, wanneer zij digitale juridische bronnen raadpleegden. De onderzoekers maakten gebruik van het zoekmodel van Ellis uit 1989. Dit model, dat ik ook bespreek in de volgende paragraaf, baseert zich op observaties van studenten uit verschillende sectoren in de academische wereld, namelijk bij sociale wetenschappen, psychische wetenschappen, ingenieurs en onderzoekers. Aan de hand van de resultaten uit het onderzoek geven zij een aantal suggesties ter

verbetering van het zoeken in juridische zoeksystemen. Eén van deze suggesties is dat secundaire bronnen duidelijk dienen te worden weergegeven in de interface. Wanneer een gebruiker doorklikt op informatie moet het goed zichtbaar zijn dat de informatie op het volgende scherm afkomstig is uit een andere bron. Wanneer men zoekt in een database dan moet het voor de gebruiker duidelijk zijn dat men van een bepaalde wettekst ook de oudere of huidige wetgeving kan zien door middel van vooruit of achteruit te klikken. Het moet tevens voor de gebruiker duidelijk zijn dat er een mogelijkheid is om oudere zoekresultaten te bewaren en dat men een selectie kan maken voor eventuele favoriete databases. Men pleit voor een simpele instructie op de beginpagina van een database (Makri, Blandford en Cox 2008, p.614, 616, 631-632).

Men ziet bij voorgaande onderzoeken duidelijk dat men heeft gekozen voor verschillende methoden van onderzoek. De ene onderzoeker kiest voor het afnemen van een interview, de andere voor het houden van een enquête. Het artikel van Leckie, Pettigrew en Sylvain en Sutton is gebaseerd op literatuuronderzoek naar het zoekgedrag van juristen. Bij de resterende artikelen is gekozen voor empirisch onderzoek door middel van interviews, enquêtes of observaties. Wanneer we kijken naar de resultaten uit de enquête van Khan, Bhatti en Khan uit 2001 kunnen we zien hoeveel tijd juristen nodig hebben om te zoeken, dat ze voorkeur hebben voor papieren bronnen en dat ze het belangrijk vinden dat er een aanbod is van computertraining en vaardigheden. Bij de gehouden interviews heeft de onderzoeker ervoor gekozen om door te vragen en kreeg hij meer informatie over de gebruiker. Uit het artikel van Kultau en Tama kunnen we concluderen dat er een verschil is tussen routine en complexe taken die juristen behandelen. Als kanttekening stel ik hierbij dat zij slechts onderzoek hebben gedaan bij acht juristen. Makri, Blandford en Cox hebben zowel interviews als observaties gehouden en uit hun resultaten komen voornamelijk suggesties voor verbetering van

zoeksystemen. Ik heb geen eerder verschenen document kunnen vinden over het zoekgedrag van raadsheren bij het gerechtshof Amsterdam of bij de rechtspraak in het algemeen.

(14)

3.3 Modellen van informatiegedrag

In deze paragraaf wil ik zes modellen over informatiegedrag toelichten. De onderzoekers hebben deze modellen vervaardigd en getoetst op verschillende beroepsgroepen. Deze modellen zijn relevant voor dit onderzoek, omdat ik wil kijken welk model het beste aansluit bij het informatiegedrag van raadsheren.

Het model van Wilson uit 1981 over informatie zoekgedrag gaat uit van een informatiebehoefte. Vervolgens kan een gebruiker overgaan tot het zoeken in

informatiesystemen of vraagt de gebruiker de hulp van andere informatiebronnen, zoals intermediairs. Het gaat uit van een informatiebehoefte die ontstaat door persoonlijke behoefte, de sociale rol van de werknemer en de omgeving. De persoonlijke behoeften bestaan uit psychologische, affectieve en cognitieve behoeften. De sociale rol heeft te maken met de rol die de gebruiker als werknemer inneemt en zijn of haar werkniveau. De omgeving bestaat uit een werkomgeving, sociaal-culturele omgeving, politiek-economische omgeving en/of fysieke omgeving.

Vanuit deze informatiebehoefte (met persoonlijke behoefte, sociale rol en omgeving van de werknemer) volgt informatie zoekgedrag. Maar deze zelfde persoonlijke behoefte, sociale rol van de werknemer en omgeving kunnen echter ook een barrière zijn om de informatiebehoefte om te zetten in informatie zoekgedrag. Een gebruiker kan bijvoorbeeld voor zijn werk op zoek moeten naar informatie, maar deze gebruiker kan het door zijn werk ook te druk hebben om hieraan tijd te besteden. Dit belet de gebruiker om te zoeken (Wilson 1999, p. 252-253, Robson en Robinson 2011, p. 178-179).

Het model van Ellis uit 1989 over informatie ‘seeking’ gedrag komt voort uit empirisch onderzoek dat gedaan is onder verschillende beroepsgroepen, waaronder ook juristen. Het model begint met een startpunt waarbij de gebruiker een informatiebehoefte heeft. De gebruiker maakt vervolgens een keuze tussen browsen, doorklikken of het bekijken van informatie op een specifiek interessegebied. Vervolgens filtert men informatie die men interessant vindt, maakt men een selectie en verifieert men de informatiebehoefte en daarmee eindigt het informatie zoekgedrag. Belangrijk hierbij is te vermelden dat deze verschillende fases in dit model door elkaar heen kunnen lopen (Wilson 1999 p. 254, Robson en Robinson 2011, p. 171-172).

Het model van Kuhltau uit 1991 is gebaseerd op Information Search Process (ISP) en is gericht op informatie ‘seeking’ gedrag dat ontwikkeld is voor onderzoek naar

bibliotheekgebruikers. Deze bibliotheekgebruikers waren studenten. Daarna is het model ook gebruikt voor onderzoek naar juristen. Dit informatiezoekproces bestaat uit opeenvolgende stadia die doorlopen worden, namelijk: beginnend, de selectie, verkennend, formulerend, verzamelend en aanbieden/presenterend. Deze ISP-stadia gaan gepaard met gevoelens, gedachten en acties. In het begin kan er sprake zijn van onzekerheid, optimisme, frustratie, daarna volgt duidelijkheid en opluchting. De activiteiten bestaan uit het herkennen,

formuleren, verzamelen en voltooien van het informatiezoekproces (Wilson 1999, p. 255-256, Robson en Robinson 2011, p. 172).

Leckie’s model uit 1996 over informatie ‘seeking’ gedrag is getoetst op meerdere groepen

professionals, waaronder ook juristen. Dit model gaat uit van een informatiebehoefte en verschilt per karakter van de gebruiker en taken die de professional moet uitvoeren. Deze karakters verschillen per beroepsgroep en zelfs per individu, specialisatie van de professional

(15)

en het stadium van de loopbaan. Deze karakterverschillen bepalen de keuze voor het

raadplegen van informatiebronnen. Factoren die hierbij van invloed zijn, zijn bekendheid met het systeem, betrouwbaarheid, weergave van informatie, tijd, kosten, kwaliteit van informatie en toegankelijkheid van informatie. Leckie is van mening dat de factor toegankelijkheid de belangrijkste is. Informatie moet voor de professional meteen toegankelijk zijn en de professional heeft een voorkeur voor vertrouwde informatiebronnen. Dit moet zo min mogelijk inspanning van de gebruiker vergen, ook wel ‘least effort’ genoemd (Robson en Robinson 2011, p. 172-173).

Het model van Wilson uit 1997, dat te zien is in figuur 1, lijkt op voorgaande modellen. Na de informatiebehoefte volgt immers weer het informatie ‘seeking’ gedrag. Er zijn echter

tussenliggende variabelen en mechanismen die tot activiteiten leiden, die van invloed zijn op het informatie ‘seeking’ gedrag. Deze mechanismen leiden ertoe dat de gebruiker in actie komt of barrières ervaart om te gaan zoeken. De ‘stress/coping theory’ maakt dat de gebruiker in actie komt om te gaan zoeken. En de ‘risk/reward theory’ verklaart waarom een gebruiker voorkeur heeft voor het zoeken in een bepaalde informatiebron. De ‘social learning theory’ verwijst naar een zelfverzekerd persoon, die gelooft in zijn kunnen om een bepaalde taak te volbrengen en in het kunnen zoeken in een database of informatiesysteem. De genoemde tussenliggende variabelen uit figuur 1 zoals psychologische en demografische variabelen, zijn ook van invloed op de informatiebehoefte. Het informatie ‘seeking’ gedrag is onderverdeeld in vier onderdelen: passieve aandacht en bij ‘searching’: passief zoeken, actief zoeken en

voortdurend zoeken(Wilson 1999, p. 256-257, Robson en Robinson p. 179-180). In paragraaf

3.3.1 ga ik hier nader op in.

Figuur 1: Wilson’s model over informatiegedrag (Wilson 1997, p. 569)

(16)

Het model van Wilson uit 1999(figuur 2) geeft een veel algemener beeld van het

informatiegedrag. Binnen informatiegedrag valt het onderdeel ‘seeking’ dat betrekking heeft op de toegang tot bronnen en het leren gebruiken van zoeksystemen. Een onderdeel van ‘seeking’ bestaat uit ‘searching’ van een gebruiker, dat is gericht op de interactie tussen de gebruiker en het zoeksysteem (Wilson 1999, p. 263).

Figuur 2: Een in elkaar passend model van informatiegedrag tot informatie ‘searching’ van Wilson uit 1999

(Wilson 1999, p. 263)

3.3.1 Model voor raadsheren

De modellen van Wilson uit 1981, het model van Ellis uit 1989 en Kuhltau uit 1991 lijken erg op elkaar. Ten eerste ontstaat er een informatiebehoefte waardoor men vervolgens kan

overgaan tot het zoeken naar informatie (seeking). Het zoeken bestaat uit het verkennen van informatie, een selectie maken van relevante informatie en het formuleren van informatie. Vervolgens verifieert men of aan de informatiebehoefte is voldaan. Wanneer we op zoek gaan naar een geschikt model voor het informatiegedrag van raadsheren die werkzaam zijn bij de gerechtshoven in Nederland, vind ik het model van Wilson uit 1997 een interessanter,

uitgebreider model te zijn. Bij de informatiebehoefte zijn kennis en ervaring van de raadsheer van belang. Van kennis kunnen we spreken indien we het hebben over de jaren werkervaring die de raadsheer heeft opgedaan en de theoretische kennis waarover de raadsheer beschikt. Indien een raadsheer veel kennis heeft op zijn vakgebied, zal zijn informatiebehoefte op dit terrein afnemen of veranderen. De raadsheer is waarschijnlijk alleen geïnteresseerd in veranderingen en details en niet meer in algemene informatie over het vakgebied. In het model van Wilson 1997 spreekt hij van stress/coping theory, die gericht is op het nemen van actie om te zoeken. Bij raadsheren is er de factor tijd die hen zal aansporen tot het overgaan op actie, omdat zij binnen een bepaalde tijd uitspraak moeten doen. Deze tijd verschilt per

(17)

rechtsgebied. Bij de afdeling strafrecht moet men binnen twee weken uitspraak doen en bij de afdeling civiel/belastingrecht binnen zes weken na zitting van een rechtszaak. Bij de

tussenliggende variabelen spreken we over psychologische factoren, omgevingsfactoren, werk-gerelateerde factoren en het karakter van informatiebronnen. Factoren die hierbij relevant zijn voor raadsheren zijn: ontvangt de raadsheer bij het behandelen van een zaak informatie van de juridisch medewerker of bibliotheekmedewerker? Kan de raadsheer makkelijk zoeken naar informatie in zoeksystemen? Bezoekt de raadsheer wel eens een congres/cursus op zijn vakterrein? De risk/reward theory en social learning theory zijn belangrijke factoren voor keuze van raadpleging van bepaalde bronnen. Omdat de raadsheer voorlichting krijgt of geïnformeerd wordt over een bepaald zoeksysteem zal hij of zij eerder geneigd zijn om dit betreffende zoeksysteem te gebruiken dan een onbekend zoeksysteem. Informatie ‘seeking’ gedrag is onderverdeeld in passieve attentie en ‘searching’. Onder searching wordt verstaan het passief zoeken, actief zoeken en voortdurende zoeken. In deze scriptie onderzoek ik het actief zoeken en voortdurend zoeken naar informatie en richt ik me op de raadsheer die bewust zoekt naar informatie. Het onbewuste ‘seeking’ gedrag is niet te meten met een enquête of interview. Het passief zoeken is meetbaar door middel van

observaties, maar dit is erg tijdrovend. Voor de onderzoeker is dit tevens moeilijk meetbaar, omdat de gebruiker zich niet altijd bewust is van zijn zoekgedrag. Raadsheren werken binnen een afdeling strafrecht of civiel/belastingrecht en hebben soms binnen dit vakgebied nog een specifieker rechtsgebied. Zij willen op de hoogte gehouden worden over dit specifieke

rechtsgebied en zoeken voortdurend naar informatie op dit gebied. Daarnaast zal de raadsheer zich moeten verdiepen in bepaalde onderwerpen die relevant zijn voor een rechtszaken, die buiten zijn of haar specifieke rechtsgebied liggen. Zij krijgen rechtszaken toebedeeld en het kan voorkomen dat een rechtszaak deels of geheel buiten hun rechtsgebied valt. Zoals Wilson ook concludeert, zullen ze zich per rechtszaak moeten verdiepen in verschillende materie en daarbij actief moeten zoeken (Wilson 1999, p. 263). Figuur 3 bevat gegevens van raadsheren bij het Hof die van invloed zijn op het informatie zoekgedrag.

Informatiebehoefte  Activerende  Tussenliggende variabelen  Activerende  Informatie Mechanismen Mechanismen ‘seeking’ gedrag I I I I I Persoon in context Stress/coping Psychologische Risk/reward Passief seeking :Werkervaring :tijd die men heeft Demografische Passief zoeken :Specialisatie Rol gerelateerde Social leren Actief zoeken :Taak in werk, Omgeving Zelfverzekerd zijn Voortdurend Wet-regelgeving Karakters bronnen :voorlichting zoeken Info.binnen rechtsgebied : tijd voor uitspraak systemen : keuze van Info.buiten rechtsgebied : sociale factoren :vaardigheden raadpleging

: info. van juridisch medewerker om te zoeken bronnen : info. van bibliotheekpersoneel -collega’s : toegankelijkheid informatie(systemen) -papier/ : kwaliteit/bruikbaarheid informatie(systemen) digitaal : complexe/ routinezaak? -Internet : deelnemen cursus/congres

: samenhang lezen wetsartikelen, keuze papieren bronnen : makkelijker zoeken in digitale bronnen

: aanbod van beschikbare informatie

: karakter informatie complex/routine en raadpleging bron

 Gebruik van informatie 

(18)

3.4 Informatie zoekgedrag in vogelvlucht door de jaren heen

Toen Wilson terugkeek op 50 jaar onderzoek naar informatiegedrag concludeerde hij dat vóór 1980 voornamelijk onderzoeksmethodes als vragenlijsten en interviews zijn gehanteerd met kwantitatieve resultaten. Na 1980 is er behoefte aan een cognitief onderzoek naar de

psychologie van de gebruiker. Hierbij kan men denken aan de mentale representatie van de gebruiker en verwerking van informatie in de hersenen. Er was meer behoefte aan

diepgravend onderzoek naar informatie zoekgedrag met daarbij kwalitatieve resultaten. Het voordeel van resultaten uit een kwantitatief onderzoek is dat men een grotere populatie kan bereiken, terwijl bij uitgebreidere, kwalitatieve onderzoeken men zich slechts beperkt tot een onderzoek naar een kleinere populatie (Wilson 2010, p. 29, 31). Tegenwoordig gebruiken we veelvuldig zoeksystemen en internet. We willen weten wat er in het brein van gebruikers omgaat bij het zoeken naar informatie om daar op in te spelen. Welke tussenliggende variabelen hebben invloed op het informatie zoekgedrag van gebruikers? Interviewen is een goede methode om de (tussenliggende) variabelen in beeld te krijgen. Uit het interview komt naar voren in welke omgeving de gebruiker werkt, wat de specifieke taken van een gebruiker zijn en wat, volgens de gebruiker, de eigenschappen of kwaliteiten van zoeksystemen zijn. In het volgende hoofdstuk ga ik in op de onderzoeksmethoden die ik heb gebruikt voor

(19)

Hoofdstuk 4

Opzet eigen onderzoek

4.1 Raadsheren gerechtshoven

In dit onderzoek naar informatiegedrag van raadsheren bij de gerechtshoven in Nederland heb ik mij gericht op gerechtshof (Hof) Amsterdam. In principe mag het geen verschil uitmaken welk gerechtshof men onderzoekt: elke raadsheer zou een zaak op dezelfde wijze moeten behandelen. Elke raadsheer moet rechtmatig oordelen; dat moet onafhankelijk, onpartijdig en objectief zijn. Raadsheren in Nederland beschikken over dezelfde faciliteiten zoals

zoeksystemen en een bibliotheek. Elk Hof heeft een afdeling strafrecht en een afdeling civiel/belastingrecht: bij deze twee afdelingen is het type zaak verschillend en daarbij de informatiebehoefte bij beide afdelingen. Het is interessant te onderzoeken wat deze verschillen zijn.

4.2 Onderzoeksmethode

Ik doe onderzoek naar het informatie zoekgedrag, ook wel ‘seeking’ in de literatuur genoemd en tussenliggende variabelen die van invloed zijn op het ‘seeking’ gedrag.

In het onderzoek naar het informatie seeking gedrag van raadsheren bij de gerechtshoven, richt ik me op hun zoekgedrag en vooral op de keuze voor documentsoorten.

Informatiebehoefte bestaat uit cognitieve behoefte aan informatie, maar er is ook behoefte aan informatie waar de raadsheer zich niet van bewust is (Wilson 1997 p. 553). De

informatiebehoefte is daarom moeilijk te onderzoeken. Het is wel mogelijk om raadsheren te vragen welke informatie zij nodig hebben voor rechtszaken die zij behandelen bij het

gerechtshof en dit heb ik tijdens de interviews gevraagd.

Raadsheren benaderen bibliotheekmedewerkers met vragen. Raadsheren zoeken daarnaast zelf ook naar informatie voor rechtszaken. Om het informatiegedrag te onderzoeken is behoefte aan een goed en compleet beeld om hun informatiegedrag in kaart te brengen. Met dit doel voor ogen vind ik het nodig raadsheren vragen te stellen. In deze scriptie heb ik gekozen voor het afnemen van interviews. Deze interviews hebben een exploratief karakter en zijn bedoeld om inzicht te krijgen in het informatiegedrag van raadsheren. Men kiest voor het houden van interviews, indien men onderzoek doet naar “gevoelens, kennis, houdingen of

meningen” (Baarda 2012, p. 136). De kennis die men heeft over een informatiebron en de

mening en gevoelens bij een informatiebron is van invloed op de voorkeur voor het gebruik van een bepaalde informatiebron. Deze factoren zien we ook terug in behandelde modellen van Wilson, Leckie en Kuhltau over informatie zoekgedrag. De volgende factoren in de modellen worden genoemd: persoonlijke eigenschappen, psychologische behoefte, gevoelens en bekendheid. Met interviews kunnen we deze factoren dus betrekken in het onderzoek. Interviewmethoden zijn ook gebruikt in de literatuurartikelen van Kuhltau en Tama (2001), Kerins, Madden en Fulton (2004) en Makri, Blandford en Cox (2008).

Na de uitwerking van de interviewresultaten onderzoek ik of de meningen van de

geïnterviewden gedeeld worden door de andere raadsheren binnen een afdeling. Hiervoor heb ik gekozen voor het afnemen van enquêtes. Het voordeel van enquêtes is dat men meer respondenten kan benaderen. In de enquêtes heb ik niet gevraagd naar de naam van de

(20)

raadsheer; het voordeel van anonieme respondenten is dat men minder geneigd is sociaal wenselijke antwoorden te geven. Enquêtes mogen echter niet te lang zijn, omdat anders de bereidheid om een enquête in te vullen laag is en een lage respons als gevaar op de loer ligt (Baarda 2012, p.193-194).

Ook Khan, Bhatti en Khan (2011) hebben gekozen voor het houden van enquêtes voor hun onderzoek naar het informatie ‘seeking’ gedrag.

Aan het begin van 2013 heeft er een reorganisatie plaatsgevonden binnen de rechtspraak. Dit heeft ertoe geleid dat een aantal rechtbanken en twee gerechtshoven zijn samengevoegd. Deze reorganisatie heeft er tevens voor gezorgd dat binnen de rechtspraak men niet meer spreekt over sectoren, maar over afdelingen. Voor de gerechtshoven zijn dat de afdeling strafrecht en de afdeling civiel/belastingrecht. Vóór 2013 bestonden de huidige afdeling strafrecht en civiel/belastingrecht uit de sectoren strafrecht, familierecht, handelsrecht en belastingrecht. Om mij een duidelijk beeld van het informatiegedrag van raadsheren te vormen, ben ik begonnen met het afnemen van interviews. Deze interviews gaven mij tevens richtlijnen bij het formuleren van vragen voor de enquêtes. De vier raadsheren die ik geïnterviewd heb, zijn ieder afkomstig uit een andere, voormalige sector en zijn lid van de bibliotheekcommissie bij het Gerechtshof Amsterdam. Ik heb van iedere sector een raadsheer geïnterviewd, omdat ik vermoedde dat er grote verschillen in het informatiegedrag per sector zijn. De interviews heb ik met elke raadsheer apart afgenomen. De interviews zijn tussen 27 maart en 3 april 2014 afgenomen. Voorafgaand aan elk interview heb ik toestemming gevraagd om de interviews te mogen opnemen met mijn mobiele telefoon, zodat ik deze gesprekken nogmaals kon

beluisteren bij het uitwerken van de interviews. Geen van de raadsheren had hier problemen mee. Elk interview duurde ongeveer één uur.

Na het uitwerken van de interviews heb ik een enquête gemaakt. Ik heb de enquêtes verspreid onder alle raadsheren bij Gerechtshof Amsterdam. De 57 enquêtes voor de afdeling

civiel/belastingrecht zijn op 27 mei met de interne post verstuurd en voor de afdeling strafrecht zijn er 51 enquêtes met de interne post verstuurd op 10 juni 2014. Twee tot drie weken daarna heb ik alle raadsheren een e-mail gestuurd ter herinnering met een digitale versie van de enquête. Ik heb hier twee tot drie weken mee gewacht, omdat de raadsheren met Hemelvaart en Pinksteren vrij zijn geweest. Het doel van het afnemen van enquêtes is om een compleet beeld te krijgen van het informatiegedrag van de raadsheren. Uit de interviews blijkt dat raadsheren het erg druk hebben en dat ze daarom niet bereid zijn veel tijd te besteden aan het invullen van enquêtes. Ze worden vaker benaderd voor het invullen van enquêtes. Er is dan ook bewust gekozen voor gesloten vragen, zodat het invullen niet veel tijd zou vergen. Tevens heb ik de raadsheren verzekerd dat ik de gegevens anoniem zal verwerken. Ik heb in de enquêtes dan ook niet gevraagd naar hun naam. Een neveneffect hiervan is dat ik hiermee voorkwam geënquêteerden sociaal wenselijke antwoorden zouden geven en dat van

individuele raadsheren door de gegeven antwoorden een negatief beeld zou kunnen ontstaan. Ik heb gekozen om het Gerechtshof Amsterdam te onderzoeken, omdat er een verschil is tussen het informatiegedrag van raadsheren van verschillende rechtsgebieden. Zo is er een verschil in de tijd die een raadsheer van het rechtsgebied strafrecht heeft voor het zoeken naar informatie voor het doen van een uitspraak ten opzichte van de voormalige sectoren handel,

(21)

familie en belasting. In dit onderzoek wil ik deze en andere verschillen nader onderzoeken. Daarvoor heb ik dezelfde enquête gebruikt voor verschillende afdelingen.

4.3 Interviewscript

Bij het maken van het interview heb ik mij voornamelijk gebaseerd op literatuur over informatiebehoefte, factoren die van invloed zijn op informatie ‘seeking’ gedrag in het algemeen en ‘seeking’ gedrag van juristen in het bijzonder. In bijlage 1 staat het interviewscript.

Informatiebehoefte

In de interviews ben ik begonnen met vragen naar hun informatiebehoefte. Ik vroeg naar de achtergrond van de gebruiker, omdat de achtergrond van de gebruiker van invloed is op de informatiebehoefte. Ik vroeg ook welke informatie ze nodig hebben voor hun werk.

Achtergrond van de gebruiker

Wanneer ik mij richt op de onderzoeksvragen die gesteld zijn door wetenschappers over informatiebehoefte en de keuze van de gebruiker voor documentsoorten en zoekmethoden is er veel literatuur voorhanden. Volgens Kulthau en Tama (2001, p. 31) is het nodig te

achterhalen wat de kennis van de jurist is, omdat dit invloed heeft op welke bronnen zij gebruiken. In alle literatuurartikelen is ervaring en kennis van de gebruiker ten aanzien van informatiebronnen belangrijk, omdat ze van invloed zijn op het informatiegedrag. Een andere belangrijke factor van de gebruiker die relevant is voor de informatiebehoefte en

informatiegebruik en die ook aan de orde komt in het artikel van Leckie, Pettigrew en Sylvain (1996, p. 173) is de specialisatie van het rechtsgebied waar de jurist werkzaam is. Vele juristen werken binnen een sector of afdeling en hebben nog een specialisatie. Het zoeken naar informatie buiten de specialisatie van de jurist om vergt meer tijd van hun. Ook de werkervaring van de jurist heeft invloed op de informatiebehoefte (Leckie, Pettigrew en Sylvain 1996, p. 173). Hoe meer werkervaring de jurist heeft, hoe meer kennis van zijn vakgebied, hoe minder of gerichter hij zal zoeken. Tijdens de interviews heb ik gevraagd naar achtergrondgegevens van de raadsheer, zoals over het aantal jaren werkervaring, voor welke afdeling (voormalige sector) men werkt en welk aandachtsgebied/specialisatie men heeft binnen de afdeling.

Benodigde informatie ten behoeve van werkzaamheden

Kulthau en Tama (2001, p. 34) spreken van drie soorten informatie die juristen nodig hebben om hun werk goed te kunnen doen:

- Informatie over zaken die nog in behandeling zijn - Informatie over afgesloten zaken

- Informatie op juridisch gebied

Tijdens de interviews heb ik gevraagd welke informatiebehoefte de raadsheer heeft en welke informatie de raadsheer nodig had voor een zaak in de afgelopen maand. Indien men geen antwoord gaf, heb ik bovenstaande typen informatie genoemd. Wilson spreekt over 3 typen informatie: behoefte aan nieuwe informatie, behoefte aan een toelichting op informatie en

(22)

behoefte aan het bevestigen van informatie (Wilson 1997 p. 553). Tijdens de interviews heb ik aan de raadsheren gevraagd of zij informatie lezen om zich te oriënteren of om op de hoogte gehouden te worden op hun rechtsgebied. Tevens heb ik de raadsheer de vraag voorgelegd in hoeverre zij zaken ‘op voorhand’ als een routine of complexe zaak zien.

Factoren die van invloed zijn op informatie ‘seeking’ gedrag

Na de vragen over informatiebehoefte heb ik mij gericht op de vraag welke factoren van invloed zijn op het informatie ‘seeking’ gedrag in de literatuur. Hierbij heb ik me specifiek de vraag gesteld welke factoren bij raadsheren een rol zouden kunnen spelen en die van belang is bij de onderzoeksvraag.

Tijd, toegankelijkheid en kwaliteit/bruikbaarheid

Volgens Leckie, Pettigrew en Sylvain is kennis over een informatiebron een cruciale factor die van invloed is op het informatie ‘seeking’ proces. Eén van de belangrijkste variabelen hierbij is de bekendheid met de informatiebron en het tot nu toe behaalde resultaat bij raadpleging van een informatiebron. Maar er zijn nog meer factoren die een rol spelen in het informatie ‘seeking’ gedrag van een gebruiker zoals: betrouwbaarheid, bruikbaarheid, het op tijd hebben van informatie, de kosten, kwaliteit, gebruiksvriendelijkheid en toegankelijkheid van informatie(Leckie, Pettigrew en Sylvain 1996, p. 185). In dit onderzoek toets ik de factoren tijd, toegankelijkheid en kwaliteit/bruikbaarheid. De factor tijd speelt binnen de rechtspraak een grote rol. De Raad voor de Rechtspraak heeft voor gerechtshoven in

Nederland bepaald dat er een termijn is waarbinnen men uitspraak moet doen. Ik heb tijdens de interviews de vraag gesteld hoelang men bezig is met zoeken naar informatie. Tevens is gevraagd of de raadsheer naar zijn of haar idee voldoende tijd heeft om te zoeken naar informatie. Een volgende vraag is of hij of zij gemakkelijk toegang heeft tot

informatiebronnen om het werk goed te kunnen doen. Tevens heb ik gevraagd naar wat men vindt van de kwaliteit en bruikbaarheid van de informatie die ze ter beschikking hebben.

Persoonlijke factoren

Persoonlijke factoren spelen ook een rol bij het informatie ‘seeking’ gedrag: hierbij moet men denken aan persoonlijke houding, de emotionele factor en opleiding (Leckie, Pettigrew en Sylvain 1996, p. 175, Wilson 1997 p. 556). Deze factoren zie ik terug in de eerder genoemde modellen van Wilson, Leckie en Kuhltau over informatie zoekgedrag. De persoonlijke houding van de gebruiker bepaalt of hij of zij graag zelf zoekt naar informatie of dit liever uitbesteedt aan anderen. Sommige juristen houden er niet van om zelf te zoeken naar

juridische gegevens; andere juristen zoeken liever zelf omdat zij het belang van informatie te groot vinden om aan anderen over te laten. Deze persoonlijke houding en de emotionele factoren kunnen verschillen per gelegenheid en zijn moeilijk meetbaar en bij de interviews en enquêtes heb ik hier dan ook geen vraag over gesteld. Niettemin blijkt uit de interviews dat de raadsheren deze factoren aanstippen op het moment dat ik hen vraag naar hun ‘needs’ en ‘seeking’. Aan de raadsheer heb ik ook gevraagd of men naar congressen gaat of cursussen volgt.

(23)

Persoonlijke imago

In het model van Wilson uit 1997 wordt ‘stress/coping theory’ genoemd; daarmee bedoelt hij welke invloeden een gebruiker zouden aanmoedigen of tegenhouden om over te gaan tot ‘seeking’ gedrag. Een van de invloeden die Wilson bespreekt is het “persoonlijke imago” van de gebruiker (1997, p. 556). Hieronder wordt verstaan dat raadsheren indruk willen maken op collega’s. Dit kan men bereiken door een bijdrage te leveren aan een product, door te

schrijven voor een vaktijdschrift of boek. Als zij dit willen bewerkstelligen zullen raadsheren op zoek moeten naar informatie. Om een beeld te krijgen van dit persoonlijke imago heb ik gevraagd of ze überhaupt schrijven voor tijdschriften of bundels.

Omgevingsfactoren

Er zijn ook andere factoren die van invloed kunnen zijn op het informatie ‘seeking’ gedrag. Een factor is bijvoorbeeld hoe informatie van invloed kan zijn op de omgeving (Wilson 1997 p. 560). Sommige zaken zijn al uitgebreid behandeld in de media voor de zitting bij de rechtbank: vaak komt dit voor als een verdachte beschuldigd wordt van een groot delict. De zaak is al bij de rechtbank geweest en is uitgebreid beschreven in kranten. In sommige gevallen gaan partijen in hoger beroep en behandelt het gerechtshof de zaak nogmaals bij een gerechtshof, in zo’n geval is er vaak veel media-aandacht voor de rechtszitting. Zo’n

megazaak behandelt men in een meervoudige kamer van drie raadsheren. Het is interessant is om te weten of de raadsheer vindt dat de publieke opinie of media een rol spelen in de

behandeling van zo’n zaak. Vandaar dat ik tijdens de interviews gevraagd naar de invloed van publieke opinie of media in de behandeling van een zaak.

Karakters van informatiebronnen

Daarnaast is het interessant om te weten welke factoren invloed hebben op de voorkeur van raadsheren voor een bepaalde informatiebron.

Volgens Kuhltau en Tama (2001, p. 29) is het zoeken naar informatie gerelateerd aan de ervaringen van de jurist, de complexiteit van het probleem en de kennis en gebruik van bepaalde bronnen. Zij maken onderscheid tussen het zoeken naar informatie voor complexe en routine zaken. Hierbij is het belangrijk om te weten wat een jurist verstaat onder complexe zaken. Uit de resultaten van de interviews die Kulthau en Tama hebben afgenomen bij

juristen, blijkt dat zij complexe zaken omschrijven als zaken waarbij nieuwe kennis moet worden vergaard of zaken waarover de jurist onzeker is. Daarbij is de vraag welke bronnen ze gebruiken bij deze complexe zaken (Kuhltau en Tama 2001, p. 29). Zij gebruiken hiervoor vaak bronnen buiten de juridische bronnen om. Dit zijn bronnen die informatie bevatten over bijvoorbeeld gezondheidszorg, milieu of sociale zaken (Kulthau en Tama 2001, p. 34). Het blijkt dat juristen papieren bronnen prefereren boven databases bij complexere zaken.

Papieren bronnen kunnen naast elkaar worden neergelegd om argumenten te zoeken (Kulthau en Tama 2001, p. 34). Ik was benieuwd welke bronnen de raadsheer raadpleegt en of daarbij een verschil is tussen het behandelen van routine of complexe zaken.

(24)

Raadsheren behandelen zaken in hoger beroep van de rechtbank of een ander gerechtshof. Zaken zijn al eerder voorgekomen bij een zitting en hierbij is een dossier aangelegd. In dit dossier staat informatie vermeld van de rechtbank of gerechtshof en ook van het Openbaar Ministerie, de advocaat en eventueel overige partijen. Raadsheren beoordelen het dossier op

onjuistheden(administratieve fouten) of gemiste gegevens bij de uitspraak van de rechtbank.

Juridisch medewerkers werken in afdelingen om de raadsheren te ondersteunen bij de voorbereiding van de rechtszaak. Indien raadsheren informatie aangeleverd krijgen van een juridisch medewerker, is dit van invloed op het informatie zoekgedrag van raadsheren. De raadsheer kan deze informatie gebruiken en hoeft daardoor zelf minder tijd te besteden aan het zoekproces. In interviews heb ik gevraagd of de raadsheer als enige zoekt naar gegevens voor zaken. Ik ben benieuwd of de raadsheer zich ondersteund voelt door een juridisch medewerker bij het zoeken naar informatie.

Kuhltau en Tama vroegen zich af in hoeverre bibliotheekmedewerkers een bijdrage leveren aan het zoeken naar informatie (Kuhltau en Tama 2001, p. 29). Maakt men gebruik van de volgende diensten van de bibliotheek: het raadplegen van digitale tijdschriftartikelen via de website, het zoeken in de catalogus van de bibliotheek, stelt men vragen aan de balie van de bibliotheek en volgt men bijvoorbeeld een cursus zoeken in database Kluwer Navigator? Dit zijn vragen die ik heb voorgelegd aan de raadsheren.

Seeking

Raadpleging bronnen

Bij ‘seeking’ gaat het erom welke bronnen raadsheren gebruiken voor het zoeken naar informatie en op welke manier zij zoeken (googlen, browsen of zoeken). In het interview komt aan de orde welke soort bronnen raadsheren gebruiken. Tevens vroeg ik de raadsheren of zij een vaste volgorde hebben bij raadpleging van informatiebronnen, welke bronnen de meeste informatie verschaffen in hun ogen en welke problemen men ondervindt bij het zoeken naar informatie.

4.4 Enquêtevragen

Na afronding van de interviews heb ik enquêtes verzonden naar alle raadsheren van het gerechtshof Amsterdam. Deze enquête is gehouden om er achter te komen of meningen over informatiebehoefte en informatie ‘seeking’ gedrag van de vier geïnterviewde raadsheren ook representatief zijn voor de andere raadsheren die werkzaam zijn bij het gerechtshof

Amsterdam. In bijlage 3 vindt u de enquête. Ik heb gekozen voor enquêtes met gesloten vragen, zodat raadsheren de vragen sneller kunnen beantwoorden. Bij deze gesloten vragen zijn antwoordschalen van 1 (niet belangrijk) tot en met 10 (heel belangrijk) gehanteerd of 1 (niet waar) tot en met 10 (waar).

(25)

Persoonlijke kennis van raadsheer

Zowel in de interviews als in de enquêtes is in de eerste plaats gevraagd naar gegevens zoals het aantal jaren werkervaring, voor welke afdeling (voorheen sector) men werkt en welk aandachtsgebied of specialisatie men heeft binnen de afdeling.

Factoren die van invloed zijn op informatie ’seeking’ gedrag

Van belang is of de factoren tijd, toegankelijkheid, en kwaliteit en bruikbaarheid een rol spelen bij het informatie zoekgedrag van raadsheren. Er is aan de raadsheer gevraagd hoeveel tijd men zoekt en of men vindt dat men voldoende tijd heeft om te zoeken.

Daarna zijn de volgende vragen aan hen voorgelegd: Ervaart de raadsheer ook dat hij of zij voldoende tijd heeft voor het bijwonen van cursussen/congressen? Deze vraag heb ik alleen gesteld bij informatiebehoefte B; het op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen op het rechtsgebied van de raadsheer. Ik ben geïnteresseerd of de raadsheer voldoende tijd heeft om zich te laten voorlichten op zijn of haar vakterrein door cursussen Ik ben geïnteresseerd of zij cursussen en congressen bezoeken om op de hoogte te blijven van hun rechtsgebied.

Een belangrijke vraag is of de raadsheer vindt dat hij over voldoende vaardigheden beschikt om te zoeken. Wanneer de raadsheer vindt dat hij of zij over deze capaciteiten beschikt, zal de raadsheer geneigd zijn om minder een beroep doen op de bibliotheekmedewerkers en zich alleen te laten informeren over nieuwe zoeksystemen.

Ondersteuning van de raadsheer is ook een belangrijke factor op het informatie ‘seeking’ gedrag. Ik wil weten of de raadsheer ervaart dat hij of zij voldoende informatie aangeleverd krijgt van de juridisch medewerker bij een zaak. Tevens is gevraagd of men gebruik maakt van bibliotheekdiensten, hulp van bibliotheekmedewerker, catalogus van de bibliotheek, bibliotheekpagina op het intranet, voorlichting over zoeksystemen, attenderingsbulletins en de bibliotheekcollectie. Op de bibliotheekpagina van het intranet staan naast gegevens over de bibliotheek ook links naar tijdschriftartikelen en losbladige werken die digitaal te raadplegen zijn. Bekijken zij deze pagina? Indien men de bibliotheekcollectie raadpleegt, is de

vervolgvraag gesteld wat het oordeel is over deze collectie.

Uit de interviews blijkt dat een raadsheer over het algemeen voorkeur heeft voor papieren bronnen, hoewel er ook een raadsheer is die een voorkeur heeft voor digitale bronnen. Een raadsheer sprak tijdens het interview zijn voorkeur uit voor papieren boven digitale bronnen, omdat hij dan de samenhang tussen wetsartikelen kan zien. Een andere raadsheer vindt digitale bronnen beter dan papieren bronnen, omdat hij hier makkelijker in kan zoeken. Deze meningen heb ik in de enquêtes opgenomen, omdat ik wilde weten of deze meningen van toepassing zijn op alle raadsheren. In de enquête heb ik deze vragen ondergebracht onder vragen die gaan over wet- en regelgeving, jurisprudentie en literatuur.

Tijdens de interviews vroeg ik aan de raadsheren of zij onderscheid maken tussen complexe en routinezaken. Het werd mij duidelijk dat raadsheren verschillende aspecten als complex

(26)

ervaren. Eén raadsheer heeft het over complex indien de wet- en regelgeving veel

uitzoekwerk vergt. Anderen ervaren zaken als complex indien ze inhoudelijk ingewikkeld zijn of niet duidelijk is op welk trefwoord men moet zoeken. Ik betrek in de enquête deze

verschillende antwoorden en vraag gericht naar de tijd die raadsheren hebben om te zoeken naar wet- en regelgeving en of de raadsheer moeite heeft om een geschikt trefwoord te vinden om op te zoeken. Aan het einde van de enquête heb ik gevraagd tegen welke problemen raadsheren aanlopen bij het zoeken naar informatie. Het gaat hierbij om hun kennis en vaardigheden over zoeksystemen, eigenschappen van de zoeksystemen, waaronder gebruiksvriendelijkheid en het aanbod van informatie.

Seeking: keuze van documentsoorten en zoekmethoden

Uit de interviews blijkt dat de raadsheer vaak als eerste op zoek gaat naar wet- en regelgeving en jurisprudentie. Uitspraken zijn immers gebaseerd op wetgeving en vaak ook op

jurisprudentie. Zoals eerder vermeld werken de raadsheren binnen een afdeling; namelijk de afdeling strafrecht of de afdeling civiel/belastingrecht en soms heeft de raadsheer een

specialisatie binnen één van deze afdelingen. Het is interessant om er achter te komen hoe de raadsheren op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen binnen hun rechtsgebied.

Raadsheren krijgen ook te maken met rechtszaken over onderwerpen buiten hun specialisatie. In de enquête is een uitsplitsing gemaakt van deze soorten informatiebehoeften:

A- Wet- en regelgeving, jurisprudentie en literatuur B- Op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen

C- Oriëntatie op een onderwerp waarvan men onvoldoende op de hoogte is

In de enquête vroeg ik hoe belangrijk bepaalde bronnen zijn voor het zoeken naar informatie. De informatiebronnen bestaan uit papieren bronnen, digitale bronnen en overige bronnen, zoals collega’s en internet. Ik heb bewust een uitsplitsing gemaakt tussen papieren bronnen over wet- en regelgeving in reeksen met daarin wetgeving en handboeken met daarin

informatie over wetgeving. Bij digitale bronnen kan de raadsheer zijn waardering geven over algemene zoeksystemen, zoals Porta Iuris en zoeksystemen die alleen wet- en regelgeving bevatten, zoals EUR-Lex en uitgeversportalen met zoeksystemen gericht op informatie afkomstig van één uitgever. Hoe waarderen raadsheren deze afzonderlijke bronnen. Wiki Juridica is een portal die nu een aantal jaren bij de rechtspraak in gebruik is. Hierin kunnen raadsheren zelf juridische informatie toevoegen en delen met elkaar. Bij de papieren en digitale bronnen met informatie om op de hoogte te blijven van nieuwe ontwikkelingen op het rechtsgebied of ter oriëntatie op een onderwerp buiten het rechtsgebied, heb ik in de enquête de raadsheer een keuze gevraagd te maken voor algemene handboeken of tijdschriftartikelen betreffende deze onderwerpen.

(27)

Resultaten

In dit hoofdstuk bespreek ik de resultaten van de interviews en enquêtes. In dit onderzoek naar het informatiegedrag van raadsheren bij de gerechtshoven, richt ik mij op hun keuze voor het zoeken in documentsoorten, een onderdeel van het in de literatuur genoemde ’seeking’. Raadsheren hebben informatie nodig voor rechtszaken die zij behandelen voor het

gerechtshof. Deze informatiebehoefte hangt af van persoonlijke achtergrond en de sociale (werk) omgeving van de gebruiker. Er zijn tussenliggende variabelen, die ook bestaan uit persoonlijke eigenschappen en sociale (werk)omgevings variabelen, die ervoor zorgen dat de gebruiker kiest om wel of niet te gaan zoeken. De bronnen bij actief en voortdurend zoeken staan hierbij centraal en ik richt me dus op de raadsheren die een bewuste keuze maken om te zoeken in een bepaalde bron. Gebruikers zullen ook onbewust kiezen voor het zoeken in een bron. Dit is hier niet gemeten. Door het observeren van gebruikers kun je dit gedrag meten, maar ik heb gekozen voor het houden van interviews en enquêtes onder raadsheren.

5.1 Resultaten interviews

Vier raadsheren die lid zijn van de bibliotheekcommissie heb ik ondervraagd. Deze vier raadsheren zijn werkzaam op verschillende rechtsgebieden, namelijk strafrecht, handel, belasting en familierecht. De resultaten zijn terug te vinden in bijlage 2, deze paragraaf bevat een beknopte beschrijving van deze resultaten. In deze paragraaf beschrijf ik tevens hoe de resultaten uit de interviews toegepast zijn bij het formuleren van de enquêtevragen.

Informatiebehoefte

Werkervaring en kennis van de raadsheer

Van de afdeling strafrecht heb ik één raadsheer geïnterviewd en van de afdeling

civiel/belastingrecht drie. Ze zijn allemaal begonnen als raadsheer bij het gerechtshof en hebben in de loop der tijd geen andere functie bekleed. De raadsheren die geïnterviewd zijn, werken gemiddeld 11,6 jaar als raadsheer voor het gerechtshof Amsterdam.

In het kader van het toetsen van de informatiebehoefte van de raadsheren heb ik de volgende vragen gesteld: Naar welke informatie bent u de afgelopen maand op zoek geweest? Leest u ook informatie ter oriëntatie of om op de hoogte gehouden te worden? In hoeverre ziet u zaken op voorhand als een routinezaak?

Uit het antwoord op de eerste vraag naar welke informatie de raadsheer de afgelopen maand op zoek is geweest, blijkt dat men voornamelijk op zoek is naar wet- en regelgeving en jurisprudentie. De meeste raadsheren worden automatisch op de hoogte gebracht van informatie op hun rechtsgebied. Zo hebben zij abonnementen op papieren tijdschriften. Sommige raadsheren worden geattendeerd op digitale nieuwsbrieven die zijn gemaakt door instanties buiten het gerechtshof. Voor de raadsheer strafrecht zijn de tijdschriften in de bibliotheek en beschikbare attenderingen echter teveel om bij te houden. Op de vraag in hoeverre de raadsheer een zaak op voorhand ziet als routinematig, luidt het antwoord dat men vaak aan de omvang van het dossier kan zien of het een routinezaak is: kleinere dossiers zijn

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor een koppelmechanisme van 6 schakels, waarbij een met het gestel verbonden twee- slag door het koppelpunt van een stangen- vierzijde wordt aangedreven, is

Twee percelen zijn ingezaaid met een mengsel van Italiaans raaigras en rode klaver, de overige twee percelen zijn met een mengsel van Engels raaigras en witte klaver ingezaaid

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Een soteriologie vanuit dopers perspectief gaat dus uit van de gedachte dat God in en door het narratief van Jezus zijn bedoeling voor de schepping openbaart en de mens uitnodigt

With the publication of his book the Christus Victor motif in 1931, Lutheran theologian Gustav Aulén brought attention back to the atonement motif of the Early Church of the

The signals for these sensors are converted into full body kinematics using inertial navigation systems, sensor fusion schemes and a biomechanical model.. Inertial

Wanneer een persoon met een Wlz-indicatie daarnaast ook verpleging buiten het ziekenhuis, maar wel onder verantwoordelijkheid van de medisch specialist nodig heeft, vraagt