• No results found

Het opsporingsonderzoek in moord- en doodslagzaken met betrokkenheid van minderjarigen : een kwalitatief onderzoek naar de opsporingsfase van minderjarigen verdacht van een levensdelict met bijzondere aandacht voor het

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het opsporingsonderzoek in moord- en doodslagzaken met betrokkenheid van minderjarigen : een kwalitatief onderzoek naar de opsporingsfase van minderjarigen verdacht van een levensdelict met bijzondere aandacht voor het"

Copied!
115
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

0

-Het opsporingsonderzoek in moord- en doodslagzaken met

betrokkenheid van minderjarigen

Een kwalitatief onderzoek naar de opsporingsfase van minderjarigen

verdacht van een levensdelict met bijzondere aandacht voor het

minderjarige verdachtenverhoor

-

Door de ogen van betrokken deskundigen -

September 2015, Amsterdam Masterthesis Forensische Orthopedagogiek Universiteit van Amsterdam L.Siemerink – 10854096 Nederlands Studiecentrum voor Criminaliteit & Rechtshandhaving Vrije Universiteit van Amsterdam Prof. Dr. P. van der Laan Universiteit van Amsterdam Prof. Dr. G.J.J.M. Stams

(2)

1 -Voorwoord

Deze masterscriptie is geschreven ten behoeve van de masteropleiding Forensische Orthopedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam. Het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) doet al jaren onderzoek naar strafrechtelijk minderjarigen die betrokken zijn bij een levensdelict. In het kader van mijn afstudeeronderzoek heb ik de afgelopen maanden vanuit het NSCR onderzoek gedaan naar het opsporingsonderzoek in moord- en doodslagzaken met betrokkenheid van minderjarigen, waarbij speciale aandacht uit is gegaan binnen de opsporing naar het minderjarige verdachtenverhoor.

Ik wil graag mijn dank uitspreken naar een aantal personen die een bijdrage hebben geleverd aan dit onderzoek. Allereerst gaat mijn dank uit naar het College van procureurs-generaal voor het opnieuw verlenen van toestemming tot inzage in de strafdossiers van minderjarigen betrokken bij een levensdelict. Dat geldt ook voor de medewerkers van het Openbaar Ministerie. Tevens dank aan Bob Nolet voor het in contact brengen met de betrokken politiefunctionarissen, dit heeft mijn onderzoek in een stroomversnelling gebracht. Daarnaast ontzettend veel dank aan alle mensen binnen politie en justitie die ik heb mogen interviewen. Dank voor de enorme openheid, het delen van ervaringen en enthousiaste medewerking.

Dank ook aan Peter, mijn begeleider vanuit het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving. Voor je vertrouwen en motiverende woorden gedurende het onderzoek. Je feedback en begeleiding hielpen me telkens weer een stapje in de goede richting. Geert-Jan, dank voor de begeleiding en feedback vanuit de UvA.

Een speciaal woord van dank aan Alex. Voor je onvoorwaardelijke steun, lieve woorden en eeuwige optimisme. Mede dankzij jou heb ik dit onderzoek tot een succesvol einde weten te brengen.

Amsterdam, september 2015

(3)

2 -Samenvatting

In dit onderzoek staat het opsporingsonderzoek in moord- en doodslagzaken met betrokkenheid van minderjarigen centraal. Bijzondere aandacht binnen de opsporingsfase gaat hierbij uit naar het minderjarige verdachtenverhoor. Nog niet eerder is gesproken met politiemensen over dit onderwerp. Om deze reden is het opsporingsonderzoek van moord- en doodslagzaken met betrokkenheid van minderjarigen in kaart gebracht aan de hand van N = 16 semigestructureerde interviews met betrokken deskundigen. Het blijkt dat de vormgeving van het verhoor en de opsporingsfase in dit soort zaken afhankelijk is van de beschikbare mensen en hoe het opsporingsteam invulling geeft aan de uitvoering. Veel zaken gebeuren op een ad-hoc manier. Moord- en doodslagzaken maken indruk, maar hebben volgens de betrokken professionals geen (bewuste) invloed op de werkwijze van de recherche en de beslissingen die worden gemaakt tijdens het verhoor en het opsporingsonderzoek. Uit dit onderzoek komt naar voren dat met name op het gebied van professionalisering en debriefing nog een inhaalslag te maken is door de recherche.

(4)

3 -Abstract

The police investigation in homicide cases involving juveniles has not been examined before. Therefore, this topic is examined in this study. Special attention will be paid to the interrogation of juvenile suspects. This is the first time this topic is being discussed with police investigators. The study is based on N = 16 semi-structured interviews with involved police investigators. It turns out that the way the interrogation and the police investigation is being designed in these cases depends on the availability of police investigators and the way the investigation team meets the implementation. Many things occur in an ad hoc way. These cases do have an impact, but do not seem to (consciously) affect to the process of the investigation and the decisions made during the interrogation and police investigation. Particularly to the field of professional development and debriefing there is a lot to gain for the police.

(5)

4 -Inhoudsopgave

1.1. Achtergrondkenmerken en risicofactoren van strafrechtelijk minderjarigen betrokken

bij moord- en doodslag... - 9 -

1.2. De positie van de minderjarige in het strafprocesrecht ... - 11 -

1.3. Het opsporingsonderzoek ... - 13 -

1.4. Het minderjarige verdachtenverhoor ... - 14 -

1.5. Onderzoeksvraag ... - 16 -

1.6. Onderzoeksgroep ... - 18 -

2.2. Selectie van zaken ... - 18 -

2.3. Beknopte casusbeschrijving ... - 19 -

2.3.1 Babydoding 05.07.2009 ... - 19 -

2.3.2. Familiemoord 01.10.2010 ... - 20 -

2.3.3. Moord met seksueel/roof motief 09.08.2015 ... - 21 -

2.3.4. Dodelijk geweld 03.09.2011 ... - 22 - 2.3.5. Liquidatie 14.01.2012 ... - 23 - 2.4. Procedure ... - 24 - 2.6. Instrumenten ... - 25 - 2.7. Analyse ... - 27 - 3. Interviews (N = 16) ... - 28 -

3.1. De feitelijke gang van zaken en de rol/taken van de recherche in de opsporingsfase ... - 28 -

3.2. De samenstelling van het opsporingsteam ... - 33 -

3.3. De rol/taken van de Officier van Justitie en Rechter Commissaris en de samenwerking tussen de recherche, Officier van Justitie en Rechter Commissaris tijdens het opsporingsonderzoek... - 35 -

3.4. Richtlijnen/protocollen minderjarige verdachtenverhoor ... - 37 -

3.5. Vormgeving/voorbereiding van het verhoor ... - 42 -

(6)

5

-3.7. Eisen die aan de verhoorders worden gesteld ... - 47 -

3.8. De kwaliteit van het proces verbaal ... - 51 -

3.10. Begrip van de minderjarige verdachte ... - 57 -

3.11. De rol die de aard van het delict en de leeftijd van de minderjarige in het verhoor en de opsporing speelt ... - 58 -

3.12. In hoeverre de recherche op de hoogte is van achtergrondkenmerken van de minderjarige verdachte ... - 61 -

3.13. Aanwezigheid gedragsdeskundige tijdens het verhoor ... - 63 -

3.14. De ervaring & visie van de geïnterviewden met/op moord- en doodslag delicten met betrokkenheid van minderjarigen ... - 64 -

3.15. Nazorg/debriefing ... - 69 -

3.15. Aandacht voor moord- en doodslag delicten met betrokkenheid van minderjarigen vanuit de opleiding ... - 74 -

3.16. Impact op betrokken deskundigen ... - 75 -

3.17. Aanbevelingen voor de opsporingsfase en het minderjarige verdachtenverhoor in dit soort uitzonderlijke zaken ... - 78 -

4. Conclusie ... - 82 - 5. Discussie ... - 84 - 5.1. Sterktes en beperkingen ... - 103 - 5.2. Aanbevelingen ... - 104 - 6. Literatuur ... - 106 - 7. Bijlagen ... - 112 -

(7)

6 -Inleiding

Moord- en doodslag delicten met betrokkenheid van minderjarigen zijn bijzonder en komen zelden voor. Per jaar zijn er in Nederland gemiddeld acht strafrechtelijk minderjarigen betrokken bij moord- en doodslag (Nieuwbeerta & Leistra, 2007a). De maatschappelijke impact van een moord- en doodslag delict met betrokkenheid van minderjarigen is groot en ook de impact op nabestaanden, daders zelf en hun familie is enorm (Nieuwbeerta, van der Laan, Konijnendijk, & Krammer, 2005). In deze zaken is het in het belang van de samenleving dat de dader wordt opgespoord en gestraft. Het is belangrijk dat dit zorgvuldig gebeurt en dat er daarnaast zorg wordt gedragen voor de positie van de minderjarige in het strafproces.

Het is de rechercheafdeling binnen de politie die verantwoordelijkheid draagt voor het opsporingsonderzoek in dit soort uitzonderlijke zaken. Om tot de oplossing van een zaak te komen is een goed onderzoeksplan en een juiste uitvoering van dat plan essentieel (Klein Haneveld, 2011). Onderzoek naar de recherche en haar werkwijze is echter schaars. Het beperkte onderzoek dat er is gaat met name over ophelderingspercentages van verschillende delicten (Poot, Blokhorst, Van Koppen, & Muller, 2004). Het is daarom juist van belang te kijken naar de achterliggende vragen die ten grondslag liggen aan die percentages en te onderzoeken op welke wijze aan de oplossing van moord- en doodslagzaken met betrokkenheid van minderjarigen wordt gewerkt door de recherche.

Doorgaans krijgen moord- en doodslagzaken met betrokkenheid van minderjarigen veel maatschappelijke- en media aandacht en ligt er een behoorlijke druk op de recherche om de zaak op te lossen. Bovendien blijkt dat het meemaken van traumatische gebeurtenissen, waaronder levensdelicten, hard aankomt en als schokkend ervaren kan worden door politiemensen (Gersons & Burger, 2013). Dit is helemaal het geval wanneer er kinderen bij betrokken zijn (Gersons & Burger, 2013; Impact, Trimbos-Instituut 2007). Dergelijke

(8)

7

-gebeurtenissen kunnen gevolgen hebben op de mentale weerbaarheid van politiemensen en daarnaast ook op de uitvoering van hun werk (Gersons & Burger, 2013).

Wat de gevolgen zijn voor politiemensen die te maken hebben gehad met minderjarigen betrokken bij een levensdelict is door het ontbreken van eerder onderzoek niet bekend. Moord- en doodslag met betrokkenheid van minderjarigen is en blijft een schaars fenomeen, waardoor politiefunctionarissen veelal geen eerdere ervaringen hebben om op terug te vallen. Informatie over de ervaring van politiemensen, hun gevoelens en emoties en wat voor impact het op ze heeft gehad om te maken te krijgen met moord- en doodslag met betrokkenheid van minderjarigen is er dan ook niet. Onbekend is derhalve ook het gevolg wat deze ervaringen, gevoelens, emoties en algehele impact heeft op de voortgang van het opsporingsonderzoek, de beslissingen die moeten worden gemaakt in de opsporingsfase en het functioneren van de betrokken politiemensen.

Hoewel er sinds 1992 een Moord- en Doodslag Monitor is waarin alle gevallen van moord- en doodslag gepleegd door zowel minder- als meerderjarigen in Nederland worden bijgehouden en er sindsdien meer aandacht is voor moord- en doodslag delicten gepleegd door minderjarigen, zijn er tot op heden nog veel zaken onbekend omtrent deze meest ernstige vorm

van jeugdcriminaliteit. Wetenschappelijke publicaties die eerder uit de Monitor zijn

voortgekomen waren gericht op een verkenning van prevalentie, achtergronden en afdoening van moord- en doodslag delicten met betrokkenheid van minderjarigen en waren cijfermatig van aard. Daarnaast is er onderzoek gedaan naar risicofactoren, recidive en behandeling van minderjarige daders van een levensdelict. Over de opsporingsfase en het verhoor wordt in de Moord- en Doodslag Monitor echter niets vastgelegd en eerder onderzoek naar dit onderwerp ontbreekt. Er is tot dusver dan ook niets bekend over het opsporingsonderzoek en hoe de opsporing precies verloopt in dit soort uitzonderlijke zaken.

(9)

8

-Binnen de opsporingsfase speelt het verdachtenverhoor door de politie een belangrijke rol. Het wordt beschouwd als één van de centrale elementen in het opsporingsonderzoek (Baldwin, 1993; Gudjonsson, 2003, Nayaé, 1989). Over het verhoren van minderjarige verdachten van een levensdelict is echter niets bekend. Wel zijn er enkele onderzoeken uit het buitenland bekend naar het verhoren van minderjarige verdachten in zijn algemeenheid. Hier komt uit naar voren dat er enige mate van dwang, pressie en misleiding door de politie wordt gebruikt tijdens de verhoren (Feld, 2006; Grisso & Pomicter, 1977; Leo, 1996 & Mc Mullen, 2005). Minderjarige verdachten zijn onzeker en angstig voor wat er komen gaat, hier spelen verhoorders op in. Verder confronteren ze de minderjarigen met vals bewijs en dreigen ze met hogere straffen als de minderjarige niet meewerkt (Feld, 2006; Grisso & Pomicter, 1977; Leo, 1996 & Mc Mullen, 2005).

Binnen Nederland zijn slechts twee studies bekend over het minderjarige verdachtenverhoor. Hieruit blijkt dat er geen strikte richtlijnen zijn voor het verhoren van minderjarige verdachten (Duringhof, 2008; Kraan & Meirink, 2009). Overeenkomstig met onderzoek uit het buitenland toonde ook Duringhof (2008) aan dat er veel gebruik wordt gemaakt van suggestieve vragen en druk door de verhoorders. Deze onderzoeken zeggen echter niets over minderjarigen die worden verdacht van een levensdelict (Duringhof, 2008; Kraan & Meirink, 2009). Ook blijkt dat er afgezien van het pressieverbod, de aanwijzing auditief en visueel verhoren (AVR) en het recht op bijstand van een advocaat, geen wettelijke richtlijnen en protocollen zijn voor het verhoren van minderjarige verdachten (Duringhof, 2008). Over de duur en de vormgeving van het verhoor is wettelijk niets vastgelegd. Bovendien is onduidelijk óf, en in hoeverre, politiemensen opgeleid zijn om minderjarigen verdacht van een levensdelict te verhoren (Dubelaar, 2014).

Om deze reden wordt in deze thesis onderzocht hoe de recherche te werk gaat tijdens het opsporingsonderzoek in moord- en doodslagzaken met betrokkenheid van minderjarigen,

(10)

9

-hoe betrokken politiemensen tot hun keuzes komen en vooral -hoe zij het hebben ervaren om met dit soort uitzonderlijke zaken te maken te krijgen.

1.1. Achtergrondkenmerken en risicofactoren van strafrechtelijk minderjarigen betrokken bij moord- en doodslag

Een moord- en doodslag delict gepleegd door minderjarigen is de meest ernstige vorm van jeugdcriminaliteit (Niewbeerta et al., 2005). In Nederland zijn er gemiddeld acht moord- en doodslagzaken per jaar waarbij er sprake is van betrokkenheid van een minderjarige (Nieuwbeerta & Leistra, 2007a). Er is sprake van doodslag als iemand met opzet van het leven wordt beroofd en van moord- als dit daarnaast met voorbedachten rade gebeurd (Nieuwbeerta et al., 2005).

Uit zowel de nationale als internationale literatuur over minderjarige betrokkenen bij een moord- en doodslag delict komt naar voren dat deze groep jeugddelinquenten erg heterogeen is (DiCataldo & Everett, 2008; Nieuwbeerta et al., 2005). Uit buitenlands onderzoek blijkt dat ernstige en gewelddadige delinquentie zich ontwikkelt tijdens de adolescentie en het resultaat is van een combinatie van risico en beschermende factoren waaraan een minderjarige heeft blootgestaan tijdens zijn ontwikkeling (Loeber & Farrington, 1998). Opmerkelijk is dat minderjarigen die een moord- en doodslag delict hebben gepleegd niet of nauwelijks verschillen van andere minderjarige delinquenten wat betreft risicofactoren (Hardwick & Rowton-Lee, 1996; Nieuwbeerta et al., 2005). Er is bovendien niet één enkele risicofactor die moord- en doodslag door minderjarigen verklaart. Het is een opeenstapeling van verschillende risicofactoren die de kans vergroot dat minderjarige overgaat tot het plegen van een moord- en doodslag delict (Heide, 1999; Loeber, Lacourse, & Homish, 2005).

Hoewel de internationale literatuur over specifieke risicofactoren voor moord- en doodslag met betrokkenheid van minderjarigen beperkt is, laten meerdere buitenlandse studies naar deze

(11)

10

-doelgroep zien dat minderjarigen, betrokken bij een levensdelict, veelal een verleden hebben van gewelddadig en ander antisociaal gedrag (Bailey, 1996; Dolan & Smith, 2001; Myers, Scott, & Burgess, 1995). Daarnaast komen minderjarige daders van een moord- en doodslag delict vaak uit een problematisch gezin. Zo is in meerdere studies gevonden dat er veelal sprake is van psychopathologie binnen de familie, dat familieleden gewelddadig zijn en dat misbruik en mishandeling binnen het gezin vaak voorkomen (Busch, Zagar, Hughes, Arbit, & Bussell, 1990; Hardwick & Rowton-Lee, 1996). Niet alleen binnen het gezinsdomein zijn er risicofactoren gevonden voor het plegen van een moord- en doodslag delict. Bij minderjarige daders van een levensdelict is veelal sprake van leerproblemen en hyperactiviteit (Busch et al., 1990). Daarnaast speelt middelengebruik bij deze minderjarigen zowel voor als tijdens delict een rol (Bailey 1996; Busch et al., 1990; Dolan & Smith, 2001; Myers et al., 1995; Zagar, Arbit, Sylvies, Busch, & Hughes 1990.

Ook de wetenschappelijke literatuur over minderjarigen betrokken bij moord- en doodslag in Nederland is schaars. Wel is bekend dat maar liefst 80% van minderjarigen betrokken bij moord- en doodslag persoonlijkheidsproblematiek heeft (Nieuwbeerta et al., 2005). Veelvoorkomende risicofactoren zijn een zwakke agressieregulatie en problemen met de affectieverwerking (Nieuwbeerta et al., 2005; Vries, Liem & Nieuwbeerta, 2010). Daarnaast komt gebrek aan zelfcontrole vaak voor en is er in een groot deel van de gevallen sprake van ontwikkelingsachterstanden (Nieuwbeerta et al., 2005; Vries, Liem & Nieuwbeerta, 2010). Deze minderjarige daders hebben vaak problemen op school die beginnen tijdens de middelbare schooltijd. Ze spijbelen, presteren onvoldoende en blijven vaak zitten (Nieuwbeerta et al., 2005). De voorgeschiedenis van het merendeel van de minderjarigen is daarnaast problematisch. Hun voorgeschiedenis kenmerkt zich door probleemgedrag en contacten met kinderbescherming en hulpverlening (Nieuwbeerta et al., 2005). Ook in het gezinsdomein worden veel problemen gevonden. In veel gevallen hebben de minderjarige daders te maken

(12)

11

-gehad met gescheiden ouders en ruim een derde van de minderjarigen heeft geen contact meer met een van de biologische ouders (Nieuwbeerta et al., 2005). Ook heeft de meerderheid van de minderjarigen te maken gehad met fysieke mishandeling en zijn ze getuige geweest van huiselijk geweld (Nieuwbeerta et al., 2005; Vries et al., 2010). Bij een deel van de ouders is er sprake van crimineel gedrag en drugsgebruik en in relatief veel gevallen komt alcoholmisbruik vaak voor (Nieuwbeerta et al., 2005). Ook bij de minderjarigen zelf is sprake van het gebruik van alcohol en zowel soft- als harddrugs (Nieuwbeerta et al., 2005; Vries et al., 2010). Een groot deel van de minderjarige daders heeft delinquente vrienden en is al eerder veroordeeld voor een ander delict, maar zij zijn vaak pas op latere leeftijd begonnen met criminele activiteiten en minder vaak veroordeeld in vergelijking tot jongeren in justitiële jeugdinrichtingen (Nieuwbeerta et al., 2005; Vries et al., 2010).

Het is van belang dat de betrokken politiemensen op de hoogte zijn van bovenstaande achtergrondkenmerken. De mogelijk aanwezige problematiek vraagt om een speciale aanpak tijdens het verhoor (Beune, Giebels, & Sanders, 2009). Er moet daarom bij het bepalen van de verhoorstrategie en het opstellen van het verhoorplan rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte (Zeeman, 2007).

1.2. De positie van de minderjarige in het strafprocesrecht

Er zijn aparte straf processuele regels binnen het strafrecht voor minderjarigen, niet het straffen staat centraal, maar opvoeding en behandeling (Nieuwbeerta et al., 2005). Er moet rekening worden gehouden met de leeftijd van minderjarige verdachten die in aanraking komen met het strafproces. Minderjarigen hebben beperkt besef van de betekenis van het proces en weten niet wat voor houding ze in het proces moeten aannemen (Grisso, 2000; Grisso et al., 2003). Ze kunnen daarnaast niet overzien wat er van hen wordt verwacht in een strafproces. Het is met name het inzicht in de gevolgen van hun houding en verklaringen wat bij minderjarigen

(13)

12

-ontbreekt (Scott, Repucci & Woolard 1995, Steinberg & Cauffman 1996, Woolard, Reppucci, & Redding 1996).

De oorzaak van het beperkte besef van de procesgang en de daaruit volgende kwetsbare positie is de nog niet volledig ontwikkelde sociale cognitie van minderjarigen (Helwig & Jasiobedzka, 2000). Doordat minderjarigen zich in een kwetsbare positie bevinden, wordt er een aantal eisen gesteld aan de betrokken deskundigen bij het strafproces (Liefaard et al., 2010). Zo moet er aandacht zijn voor het actief betrekken van minderjarigen bij het strafproces in de opleiding van de kinderrechter, jeugdofficier en jeugdadvocaat om de juiste hulp te kunnen bieden aan de minderjarigen bij het begrijpen van het proces (Liefaard et al., 2010). En ook binnen de politie worden er steeds meer eisen gesteld. Zo wordt er bijvoorbeeld meer aandacht besteed aan vervolgopleidingen binnen het verhoor. In deze opleidingen leren politiemensen hoe ze moeten omgaan met minderjarige verdachten en hoe hen te benaderen (Ernst, 2010).

Daarnaast is er de laatste jaren meer aandacht gekomen voor het actief betrekken van minderjarigen in het strafproces in de vorm van de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (2010). Gezien de kwetsbare positie van minderjarigen binnen het strafproces ontvangen zij hulp op emotioneel, cognitief en moreel gebied in de vorm van een raadsman (Liefaard, Rap & Weijers, 2010). Dankzij het in werking treden van de Aanwijzing heeft de minderjarige verdachte recht op consultatie van een raadsman voorafgaande aan het politieverhoor en daarnaast recht op bijstand van een raadsman of vertrouwenspersoon tijdens het politieverhoor (van der Leij, 2013). De raadsman of vertrouwenspersoon kan de minderjarige verdachte bijstaan tijdens het verhoor en erop toezien dat de minderjarige de vragen begrijpt en tegelijkertijd niet te veel onder druk wordt gezet (Verhoeven & Stevens, 2013).

(14)

13 -1.3. Het opsporingsonderzoek

Het is met name in de beginfase van het opsporingsonderzoek dat minderjarige verdachten en verdachten in ernstige, complexe zaken zich in een kwetsbare positie begeven (Verhoeven &

Stevens, 2013).Deze kwetsbare positie komt voort uit het feit dat het verwerken van relevante

informatie moeilijker wordt wanneer de bewijsvoering complexer is. De regels die daarbij komen kijken zijn dan ingewikkelder en met name voor minderjarige verdachten is het

daardoor moeilijk om het proces te begrijpen (Verhoeven & Stevens, 2013).

Het opsporingsonderzoek maakt deel uit van een strafzaak en valt onder de

verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie (de Jonge & van der Linden, 2007). Vanaf het moment dat het opsporingsonderzoek is gestart, is het strafvorderlijke stelsel van normen en waarborgen van kracht. Hierin is de rechtsbescherming voor personen die te maken hebben met strafvorderlijk onderzoek geregeld (Borgers, Duker, & Stevens, 2009). Het

opsporingsonderzoek start wanneer het bij de politie of opsporingsambtenaar bekend is dat een er een strafbaar feit, in dit geval moord of doodslag, heeft plaatsgevonden (van der Leij, 2013). De taken van opsporingsambtenaren bestaan uit de zoektocht naar sporen, het horen van getuigen, slachtoffers en verdachten, het aanhouden van verdachten aan en het opmaken van een proces-verbaal (van der Leij, 2013). Uiteindelijk moet het opsporingstraject leiden tot de daders. Een moord is opgehelderd als er tenminste één dader bekend is (Nieuwbeerta & Leistra, 2007a).

Hoe het opsporingsonderzoek wordt opgepakt na binnenkomst van een melding hangt af van wat er al bekend is over het delict. Het startpunt van een onderzoek is anders wanneer er sprake is van getuigenverklaringen dan wanneer er slechts een paar tastbare gevolgen van het delict aanwezig zijn (de Poot & van Koppen, 2002). In het geval van een moord- en doodslag delict, is er bijvoorbeeld geen getuigenverklaring van het slachtoffer mogelijk. Er wordt in deze gevallen een reconstructie gemaakt van hetgeen dat zich heeft afgespeeld aan de hand van

(15)

14

-gebeurtenissen voorafgaande aan het delict of -gebeurtenissen die daar op zijn gevolgd (de Poot & van Koppen, 2002). Deze reconstructie vindt plaats aan de hand van hypothesen en daaruit volgende scenario’s. Het gebruik van scenario’s is een middel om richting te geven aan een opsporingsonderzoek. Het meest aannemelijke scenario wordt als eerst onderzocht (Poot et al., 2004).

Elk opsporingsonderzoek is anders en uniek en heeft zijn eigen bijzonderheden. Dit maakt het lastig om de precieze gang van zaken van een opsporingsonderzoek te beschrijven (Campobasso et al., 2009). Wanneer het echter gaat om een levensdelict, is er sprake van een ‘kapitaal misdrijf’. In dit geval wordt er een Team Grootschalige Opsporing (TGO) gestart, mits de dader onbekend is en er naar alle waarschijnlijkheid sprake is van een grote maatschappelijke impact (Uitvoeringsregeling TGO, 2006). Nadat een melding is binnengekomen bij de meldkamer wordt er een team met rechercheurs samengesteld. Deze rechercheurs staan onder leiding van een tactisch coördinator en een aantal teamleiders. Alle rechercheurs in een TGO hebben een eigen specialiteit (Uitvoeringsregeling TGO, 2006).

De eerste fase van een TGO is vaak hectisch en stressvol, omdat er van alles gebeurt rondom de plaats van delict. Na een periode van 48 tot 72 uur komt het onderzoek meestal in een wat rustiger vaarwater en maakt de hectiek plaats voor een projectmatige aanpak (Poot et al., 2004).

1.4. Het minderjarige verdachtenverhoor

Binnen het opsporingstraject speelt het verhoor van de verdachte een essentiële rol (Naeyé, 1989). Dit doet vermoeden dat er in het Nederlandse strafproces ook veel aandacht is voor de vormgeving en de afname van het verhoor. Dat is echter niet het geval. Hoewel er speciale regels gelden binnen het jeugdstrafrecht voor minderjarigen (en sinds 2014 ook voor adolescenten tot 23 jaar), beschermt het jeugdstrafrecht deze minderjarige niet tijdens het

(16)

15

-politieverhoor. In de wet is niets vastgelegd over het verhoor van verdachten door de politie (Borgers et al., 1990; Dubelaar 2014; Naeyé, 1989). Instructies en protocollen voor het verhoren van minderjarige verdachten ontbreken (Uit Beijerse & Van Sluijs, 2005).

Hoewel er aandacht is voor onrechtmatige verhoormethoden, zoals tunnelvisie en pressie, is er over de gangbare verhoormethode van de politie weinig bekend (Naeyé, 1989). Dat is opmerkelijk aangezien verdachtenverklaringen onmisbaar zijn in het strafproces. Ze zijn niet alleen essentieel om een strafbaar feit te bewijzen en een zaak op te lossen, maar daarnaast baseert de rechter zijn oordeel grotendeels op deze verklaringen (Gudjonsson, 2003). Een eenmaal afgelegde verklaring kan van grote invloed zijn het verdere verloop van het proces. Het is dan ook van belang dat een verdachtenverklaring zo betrouwbaar mogelijk tot stand komt. Zeker in het geval van minderjarige verdachten van een levensdelict is dit essentieel. Er staat voor hen veel op het spel, het gaat om hun toekomst

Minderjarigen kunnen niet goed inschatten wanneer ze wel of geen antwoord op bepaalde vragen moeten geven doordat hun cognitie nog niet volledig ontwikkeld is (Helwig & Jasiobedzka, 2000). Ook heeft een minderjarige verdachte door zijn minder ontwikkelde sociale cognitie mogelijk moeite met het begrijpen van de vragen die gesteld worden tijdens het verhoor en met het omgaan met de druk die een verhoor met zich meebrengt (Verhoeven & Stevens, 2013). Bovendien zijn minderjarige verdachten over het algemeen gevoelig voor manipulerende en suggestieve verhoortechnieken (Feld, 2006; McLachlan, Roesch, & Douglas, 2010). Wanneer er sprake is van een traumatische achtergrond, zoals het geval is bij minderjarigen betrokken bij een moord- en doodslag delict (Niewbeerta et al., 2005), bestaat er bovendien een groot risico dat de minderjarige wordt beïnvloed door de verhoorder (Drake, Bull, & Boon, 2008). Dit alles zorgt ervoor dat minderjarige verdachten sneller geneigd zijn een valse bekentenis af te leggen, omdat zij zich tijdens het verhoor in een kwetsbare positie bevinden (Uit Beijerse & Van Sluijs, 2005; Van Amelsvoort, Rispens & Grolman, 2007).

(17)

16

-Hoe deze risico’s tegen te gaan is de laatste jaren onderwerp van debat geweest. Door het in werking treden van de Aanwijzing auditief en visueel registeren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten (AVR) in 2010 is het verplicht om verhoren waarbij het gaat om minderjarige verdachten onder de zestien jaar in verband met een ernstig delict op video te registreren. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om minderjarige verdachten te horen in speciale verhoorstudio’s (Dubelaar, 2014). Hoewel op deze manier goed onderzocht kan worden of verklaringen, zoals opgemaakt in het proces verbaal, overeenkomen met de werkelijke verklaring is het geen waarborg voor zorgvuldige verhoormethoden (Borgers et al., 2009). De inrichting en vormgeving van het verhoor worden grotendeels nog steeds overgelaten aan de politie (Dubelaar, 2014).

De laatste jaren zijn de eisen op het gebied van verhoren wel toegenomen. Aanleiding hiertoe zijn de gerechtelijke dwalingen geweest, waarbij de oorzaak meestal kon worden gevonden in de verhoren door rechercheurs (Fijnaut, 2010). Zo wordt er bijvoorbeeld meer gewerkt met verhoorplannen waarbij er voorafgaande aan het verhoor een schema met thema’s en vragen wordt opgesteld. Het verhoorplan is de leidraad gedurende het verhoor en kan er voor zorgen dat er geen ontoelaatbare druk wordt uitgeoefend op de verdachte (Kassin et al., 2007).

De vraag blijft echter of politiemensen die de verhoren afnemen bij minderjarige verdachten van een levensdelict daadwerkelijk zo’n opleiding hebben afgerond. Het zijn slechts richtlijnen, er geldt geen wettelijke verplichting.

1.5. Onderzoeksvraag

Het doel van deze scriptie is tweeledig. Enerzijds is het doel te onderzoeken hoe moord- en doodslagzaken met betrokkenheid van minderjarige verdachten in de opsporingsfase worden behandeld, welke richtlijnen politiemensen hanteren tijdens het verhoor, welke keuzes zij maken tijdens het opsporingsonderzoek en hoe zij tot deze keuzes komen. Anderzijds om te

(18)

17

-onderzoeken hoe betrokken politiemensen het hebben ervaren en wat het voor hen heeft betekend om met verdachten van de meest ernstige vorm van jeugdcriminaliteit te maken te hebben gehad.

Om dit te onderzoeken wordt een vijftal gevarieerde moord- en doodslagzaken met betrokkenheid van strafrechtelijk minderjarigen in de periode 2009-2013 in dit onderzoek nader bestudeerd en doorgelicht. Er wordt door middel van deze zaken dieper ingegaan op het opsporingsonderzoek, waarbij speciale aandacht uitgaat naar het verhoor van minderjarige verdachten van een levensdelict gezien de cruciale rol die het verhoor kan spelen in het opsporingsonderzoek.

Door in gesprek te gaan met betrokken deskundigen wordt een beschrijving gegeven van de wijze van aanpak in het opsporingsonderzoek wanneer het gaat om moord- en doodslag delicten met betrokkenheid van minderjarigen. Daarnaast geven de gesprekken inzicht in de ervaring van de betrokken deskundigen en tegen welke problemen zij mogelijk zijn aangelopen. Hieruit kunnen naar verwachting aanbevelingen voor de toekomst volgen. Bovendien is er niet eerder gesproken met betrokken politiefunctionarissen over dit soort uitzonderlijke zaken, wat deze scriptie uniek maakt. Het onderzoek is kwalitatief van aard en heeft een exploratief karakter vanwege het ontbreken van eerder onderzoek op dit gebied.

De onderzoeksvragen die centraal staan in dit onderzoek zijn:

1. Wat is de werkwijze van de recherche tijdens het opsporingsonderzoek in moord- en doodslagzaken met betrokkenheid van minderjarigen en hoe komen zij tot hun keuzes? 2. Hoe hebben politiemensen het ervaren om te maken te krijgen met minderjarige

(19)

18 -Methode

1.6.Onderzoeksgroep

Voor de beantwoording van de onderzoeksvragen is gebruik gemaakt van het databestand van het Nederlands Studiecentrum voor Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) betreffende strafrechtelijk minderjarigen betrokken bij een moord- en doodslag delict. Onder

strafrechtelijk minderjarigen betrokken bij moord- en doodslag worden minderjarigen verstaan die in eerste instantie door de officier van justitie zijn gedagvaard wegens moord of doodslag. De onderzoeksgroep bestaat uit minderjarigen tussen de 12 en 18 jaar oud die betrokken zijn bij een moord- en doodslag delict in de periode 2009-2013. Deze

minderjarigen zijn hoofd- of mededader van een moord- en doodslag delict (Nieuwbeerta et al., 2005). De inclusiecriteria voor de zaken zijn dat er moord (art 289 sr.) of doodslag (art 287 sr.) is opgenomen in de tenlastelegging van de Officier van Justitie en dat de zaken daarnaast zijn afgedaan, dus niet langer onder de rechter zijn. Dit betekent dat niet alle

minderjarigen daadwerkelijk zijn veroordeeld voor moord of doodslag door de rechter. In alle gevallen is het slachtoffer overleden, poging tot moord is niet geïncludeerd.

2.2. Selectie van zaken

Er is een selectie gemaakt van vijf moord- en doodslagzaken met betrokkenheid van minderjarigen in de periode 2009-2013. Deze zaken zijn de leidraad geweest voor de interviews met betrokken deskundigen. Er is gekozen voor recente zaken om te voorkomen dat betrokken deskundigen zich bepaalde details niet meer herinneren. Zaken uit 2014 en 2015 zijn niet in de selectie opgenomen, omdat veel zaken uit deze periode nog onder de rechter waren ten tijde van het onderzoek en om die reden niet inzichtelijk waren.

De geselecteerde zaken bevatten uiteenlopende motieven en er is daarnaast bewust gekozen voor een variatie in geslacht van de dader en een variatie in type dader (solopleger of

(20)

19

-medepleger). Door middel van deze variatie in type moord, geslacht en type dader is onderzocht hoe het opsporingsonderzoek in verschillende zaken verloopt en hoe betrokken deskundigen handelen als het gaat om minderjarige verdachten van een levensdelict. Op deze manier is onderzocht of er bijvoorbeeld verschillen bestaan in aanpak en/of ervaring als het gaat om een babydoding ten opzichte van dodelijk geweld.

De geselecteerde zaken bevatten een babydoding uit 2009 gepleegd door een 17-jarig meisje; een familiemoord uit 2010 gepleegd door een 17-jarige jongen; een moord met een seksueel/roof motief uit 2012 gepleegd door drie jongens van 14 en 15 jaar; een zaak met dodelijk geweld uit 2012 gepleegd door een minderjarige jongen samen met zijn vader en broer; en tot slot een liquidatie uit 2012 uitgevoerd door een 14-jarige jongen in opdracht van een 17-jarige jongen en een 16-jarig meisje.

2.3. Beknopte casusbeschrijving 2.3.1 Babydoding 05.07.2009

Een 17 jarig meisje heeft haar pasgeboren baby vlak na de bevalling gedood. Zij is alleen op haar slaapkamer bevallen en heeft haar baby direct na de bevalling om het leven gebracht en verstopt onder het bed. De baby is om het leven gekomen doordat een sok diep achter in zijn keeltje was aangebracht. Ook had de baby diverse (55) steekwonden op zijn hoofd en

bovenlichaam en een schedelbreuk.

Het meisje was ten tijde van het delict depressief. Zij heeft haar zwangerschap voor de buitenwereld verborgen gehouden. Het meisje heeft al eerder een miskraam gehad en komt uit een gebroken gezin. Zij heeft veel last gehad van de scheiding van haar ouders. Haar zus is in het verleden in handen gevallen van een loverboys. Er is sprake van een achtergebleven sociale en emotionele ontwikkeling. Daarnaast heeft het meisje een negatief zelfbeeld, een slechte impulscontrole, een inadequate copingstijl en laat zij ‘acting out’ gedrag zien.

(21)

20

-Het meisje is als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beoordeeld. Zij heeft een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd gekregen met als advies een bijzondere

voorwaarde in de vorm van een klinische behandeling in het gedwongen kader. Dit advies bleek echter niet uitvoerbaar in de praktijk door de onderhavige problematiek in combinatie met het delict en de leeftijd van het meisje. Benaderde instellingen konden en wilden geen plaatsing realiseren.

Deze zaak heeft geen TGO-label gekregen, omdat de verdachte vrijwel meteen in beeld was.

2.3.2. Familiemoord 01.10.2010

Een 17 jarige jongen heeft zijn moeder met een hockeystick meerdere keren met kracht in het gezicht, op het hoofd en lichaam geslagen. Zij is aan haar verwondingen overleden. Haar gezicht was niet meer herkenbaar en moest geïdentificeerd worden aan de hand van haar gebit. Moeder had al lange tijd een doodswens, zij wilde zelfmoord plegen. Zij heeft hier eerder ook al een poging tot gedaan. Zij heeft aan haar zoon gevraagd haar hierbij te helpen. Hij wilde dit niet, hij wilde zijn moeder juist van het idee afpraten. Hij heeft in een opwelling gehandeld. Na het delict is de jongen naar zijn opa en oma gegaan. Hij heeft hier gegeten en geslapen en heeft nergens over gesproken. Pas de volgende dag toen zijn vader weer in Nederland was is er 112 gebeld.

De jongen was ten tijde van het delict in shock, er was sprake van een acute stress stoornis. De jongen heeft een achtergebleven sociale ontwikkeling, maar doet het goed op school. Hij is bovengemiddeld intelligent. Voor de buitenwereld leek de jongen uit een perfect gezin te komen. In werkelijkheid was dat anders. Hij komt uit een enorm prestatiegerichte familie. Daarnaast had moeder een gemaskeerde depressie met veel

stemmingswisselingen, onvoorspelbaar en over gecontroleerd/autoritair gedrag. Vader is bijna altijd in het buitenland voor zaken. Jongen leed hier al lange tijd onder, zijn leven werd door

(22)

21

-het gedrag van zijn moeder bepaald. Ook was er sprake van langdurige scheefgroei en parentificatie.

De jongen is als sterk verminderd toerekeningsvatbaar bestempeld. Hij heeft twaalf maanden jeugddetentie gekregen waarvan acht voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is hij onder verplicht reclasseringstoezicht gesteld en moest hij worden opgenomen in een forensisch-psychiatrische kliniek.

De zaak is door de recherche als TGO behandeld, maar heeft niet het label TGO gekregen aangezien de verdachte meteen in beeld was.

2.3.3. Moord met seksueel/roof motief 09.08.2015

Drie jongens van 14 en 15 jaar hebben een 17 jarig meisje met voorbedachte rade van haar telefoon beroofd en vervolgens meerdere keren (24 keer) in haar hals, borst en rug gestoken. Nadat het slachtoffer al was overleden hebben zij nog geprobeerd seks met haar te hebben. Toen de jongens zagen dat haar onderbroekje onder het bloed zat hebben ze haar laten liggen. Het oorspronkelijke plan was dat een van de jongens zou filmen hoe de andere twee jongens seks met haar zouden hebben.

Wat het precieze aandeel van de drie jongens in deze zaak is geweest was moeilijk te achterhalen door de vele tegenstrijdige verklaringen. De 14 jarige jongen is vrijgesproken van het medeplegen van moord en het medeplegen van gekwalificeerde doodslag. Hij heeft de maximale toegestane jeugddetentie opgelegd gekregen voor diefstal met geweld met de dood als gevolg.

Een van de 15 jarigen heeft geweigerd mee te werken aan pro justitia onderzoek. Op aanwijzen van zijn advocaat is hij ook niet in gesprek gegaan met jeugdreclassering. Er is daarom geen informatie over zijn thuissituatie en school. Doordat er niet gesproken is over het delict ontbreekt een klinische visie. Hij is veroordeeld tot twaalf maanden jeugddetentie

(23)

22

-en e-en maatregel betreff-ende het gedrag voor twaalf maand-en voor het medepleg-en van moord.

De andere 15 jarige jongen komt uit een streng gelovig moslim gezin. Hij is enorm beschermd opgevoegd. Er bestond een groot verschil tussen zijn twee leefwerelden thuis en op school. Thuis deed hij alles conform de regels, op school was hij veel meer baldadig. Hij is veroordeeld voor het medeplegen van moord en heeft maximale jeugddetentie gekregen met daarbij een PIJ-maatregel.

Deze zaak is door de recherche als TGO behandeld.

2.3.4. Dodelijk geweld 03.09.2011

Een 17 jarige jongen heeft zich samen met zijn vader en oudere broer schuldig gemaakt aan fors geweld tegen meerdere personen. Nadat de broer van de 17 jarige jongen van de fiets was gevallen voor het huis van het latere slachtoffer werden zijn door de bewoners die in de tuin zaten uitgelachen. De jongen is samen met zijn broer zijn vader en oom gaan halen. Zij zijn met de jongens meegegaan om verhaal te halen. Vader werd enorm agressief en er is een massale vechtpartij ontstaan in de tuin van de woning. Na afloop van dit gevecht waren twee slachtoffers zwaargewond. Een van de slachtoffers is enkele dagen na het incident aan zijn verwondingen overleden.

De verklaringen van de jongen, zijn vader en oudere broer waren wisselend en

tegenstrijdig. Er zijn afspraken gemaakt over wat er verklaart zou worden tegen de politie. Dit heeft het opsporingsonderzoek bemoeilijkt.

De 17 jarige jongen komt uit een groot Roma gezin met zeven kinderen met andere normen en waarden dan de Nederlandse cultuur. Het gezin werd gezien als multi-probleem gezin. Toen de jongen op de basisschool zat, zat zijn vader al gedetineerd. Op de basisschool was hij vaak betrokken bij conflicten en ook op de middelbare school was er sprake van

(24)

23

-fysiek en verbale agressie. Hij is uit huis geplaatst. De jongen wilde niet met deskundigen over de feiten spelen, hij is licht verstandelijk beperkt.

In overleg met de advocaat van de jongen is besloten om op zitting te zwijgen. Door de waarheid te vertellen moest hij anders belangrijke Roma principes doorbreken. De jongen is uiteindelijk veroordeeld tot het medeplegen van doodslag.

Deze zaak is als TGO behandeld door de recherche.

2.3.5. Liquidatie 14.01.2012

Deze zaak is ook wel bekend als de Facebookmoord. Het slachtoffer, een 16 jarig meisje, was vriendinnen met een van de daders. De twee meisjes hebben onenigheid gekregen en dit heeft uiteindelijk geresulteerd in een plan om het slachtoffer om te brengen. De daders waren het voormalige vriendinnetje van het slachtoffer (15 jaar), haar 17 jarige vriendje en een 14 jarige jongen. De 14 jarige jongen heeft in opdracht van de twee anderen de moord uitgevoerd. Hij is op klaarlichte dag naar het huis van het slachtoffer gegaan, heeft aangebeld en haar in haar hals gestoken. Het slachtoffer is later in het ziekenhuis aan haar verwondingen overleden.

De drie daders kwamen allemaal uit de Chinese gemeenschap. De jongen die de moord heeft uitgevoerd werd vroeger veel gepest. Bij hem thuis was er sprake van acculturatieproblematiek. Hij is in het verleden al twee keer eerder veroordeeld voor vermogensdelicten. Hij is schuldig bevonden aan het plegen van moord en poging tot doodslag. Hij heeft 1 jaar jeugddetentie gekregen en een driejarige PIJ, waarvan een jaar voorwaardelijk. Het meisje had een relatie met 17 jarige mededader. Er was thuis een strenge controle op haar vanuit de Chinese cultuur. Er was sprake van een tekortschietende opvoeding. Haar ouders woonden wisselend in Hong Kong en in Nederland. Het meisje heeft geen besef in de gevolgen, stelt haar eigen belang voorop en heeft weinig schuldbesef. Ze was verslaafd aan het snijden in haar polsen en slikte overmatig veel laxeerpillen. Het meisje is veroordeeld

(25)

24

-voor het medeplegen het opzettelijk uitlokken van moord. Ze heeft twee jaar jeugddetentie opgelegd gekregen en een PIJ-maatregel.

De 17 jarige jongen had een symbiotische relatie met het 16 jarige meisje. Hij was extreem verliefd op haar en had alles voor haar over. De eerste twee jaar van zijn leven hadden zijn ouders geen tijd voor de opvoeding in verband met werk. Hierdoor was er sprake van hechtingsproblematiek. Ook hij is veroordeeld voor het medeplegen en opzettelijk uitlokken van moord. Hij heeft maximale jeugddetentie gekregen en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.

Deze zaak heeft niet het TGO label gekregen, omdat de eerste verdachte vrijwel meteen na het delict kon worden opgepakt.

2.4. Procedure

Er is exploratief onderzoek gedaan naar het opsporingsonderzoek in moord- en

doodslagzaken met betrokkenheid van minderjarigen, omdat eerder onderzoek naar dit onderwerp ontbreekt. Op exploratieve wijze is een gedetailleerd beeld geschetst van de opsporingsfase van moord- en doodslagzaken met betrokkenheid van minderjarigen met al haar bijzonderheden, kenmerken en problemen.

Door de jaren heen gaat het om slechts een beperkt aantal zaken. Om deze reden zijn de mogelijkheden voor kwantitatief onderzoek beperkt. Bovendien leidt in dit geval alleen diepgaand kwalitatief onderzoek tot inzicht in de precieze gang van zaken. Door met

betrokken deskundigen een aantal zaken tot in detail te bespreken en daarbij ook aandacht te hebben voor het bijzondere karakter van het delict en de verdachten, kon daarnaast worden nagegaan wat het voor betrokken deskundigen heeft betekend om met dit soort uitzonderlijke zaken te maken te krijgen. Hun ervaringen, opvattingen en indrukken zijn van groot belang en

(26)

25

-konden alleen door middel van uitgebreide kwalitatieve interviews worden verkregen en geanalyseerd.

2.6. Instrumenten

Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Nederlands Studiecentrum voor Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam (UvA). Er is toestemming gevraagd aan het College van procureurs-generaal om strafdossiers van minderjarigen in te zien bij de verschillende arrondissementsparketten en rechtbanken. Daarnaast is er een geheimhoudingsclausule getekend en een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) aangevraagd.

Er is in de oriëntatiefase gesproken met deskundigen op het gebied van het minderjarige verdachtenverhoor en een deskundige op het gebied van berichtgeving over moord- en doodslag onder minderjarigen. Daarnaast is er gesproken met een rechter-commissaris, een officier van justitie en een sectorhoofd van de politie (N = 6). Het eerste contact met de deskundigen in de oriëntatiefase is gelegd via Prof. Dr. Peter H. van der Laan, de begeleider van het moord- en doodslag onderzoek vanuit het NSCR.

Na afloop van de oriënterende gesprekken zijn de strafdossiers van de minderjarigen betrokken bij een moord- en doodslag delict in de periode 2009-2013 geraadpleegd. In de strafdossiers zijn processen verbaal van de politie, dagvaardingen van het openbaar ministerie, vonnissen van de rechtbank en persoonlijkheidsonderzoeken opgenomen. Codering van de strafdossiers heeft plaatsgevonden door één onderzoeker op basis van een standaard vragenlijst, het Analytische Risicofactoren Inventarisatie Instrument (ARII) (Nieuwbeerta, 2007b). Deze gegevens dienden als achtergrondinformatie voor de interviews en zijn verder niet verwerkt in het onderzoek. De gegevens uit de strafdossiers zijn wel opgenomen in de Moord- en Doodslag Monitor ten behoeve van de actualisering van de Monitor.

(27)

26

-Tot slot zijn er (N = 16) semigestructureerde interviews afgenomen bij politieverhoorders, tactisch rechercheurs, teamleiders, tactisch coördinatoren en een dossiermaker die direct betrokken zijn geweest bij de vijf zaken zoals eerder genoemd. Door middel van deze interviews is het opsporingsonderzoek van moord- en doodslag delicten met betrokkenheid van minderjarigen in kaart gebracht en is met name meer inzicht in het minderjarige verdachtenverhoor verkregen.

De interviews bevatten open vragen, zodat de respondenten niet in een bepaalde richting werden gestuurd. Er is gekozen voor semigestructureerde interviews, omdat de interviewvragen van tevoren zijn vastgesteld, maar naar verwachting soms ook tijdens de afname zouden worden aangepast wanneer dit nodig werd geacht (Robson, 2000; Baarda, Goede & Kalmijn, 2000). Op deze manier had de onderzoeker de vrijheid om de volgorde van de vragen te veranderen en haar eigen woordkeuze te bepalen. Daarnaast was er zo de mogelijkheid tot doorvragen, waardoor er geen belangrijke informatie verloren is gegaan (Boeije, 2006).

De interviewvragen zijn geformuleerd aan de hand van een aantal vastgestelde onderwerpen en thema’s (topic list). De volgende onderwerpen/thema’s zijn besproken tijdens de interviews: de feitelijke gang van zaken en de rol/taken van de recherche in de opsporingsfase; de samenstelling van het opsporingsteam; de rol/taken van de Officier van Justitie en Rechter commissaris en de samenwerking tussen de recherche, Officier van Justitie en Rechter Commissaris tijdens het opsporingsonderzoek; richtlijnen/protocollen minderjarige verdachtenverhoor; de vormgeving/voorbereiding van het verhoor; de rol van het verhoor binnen de opsporingsfase; eisen die aan de verhoorders worden gesteld; de kwaliteit van het proces verbaal; de aanwezigheid van de raadsman voorafgaande en tijdens het politieverhoor; begrip van de minderjarige verdachte; de rol die de aard van het delict en de leeftijd van de minderjarige in het verhoor en de opsporing speelt; in hoeverre de recherche op de hoogte is van de achtergrondkenmerken van de minderjarige; de aanwezigheid van een

(28)

27

-gedragsdeskundige tijdens het verhoor; de ervaring & visie van de geïnterviewden met/op moord- en doodslag delicten met betrokkenheid van minderjarigen; in welke mate er aandacht is voor nazorg/debriefing; aandacht vanuit de opleiding voor dit soort uitzonderlijke zaken; impact op betrokken deskundigen en tot slot is er gevraagd naar aanbevelingen ten behoeve van de opsporing en het verhoor. De namen van zowel de betrokken deskundigen bij de zaken als de minderjarige verdachten van de levensdelicten zijn om privacy redenen geanonimiseerd.

De betrokken deskundigen zijn per mail of telefonisch benaderd voor het maken van een afspraak voor het interview. Contactgegevens van de betrokken deskundigen zijn verkregen via namen uit de dossiers die zijn ingezien, via netwerkcontacten van de begeleider van het onderzoek Prof. Dr. Peter H. van der Laan, netwerkcontacten van de gesproken deskundigen tijdens de oriëntatiefase en door onderzoek op internet.

2.7. Analyse

Voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag zijn beschrijvende statistieken en interviews gebruikt. De interviews zijn uitgewerkt in kwalitatief verslag. De interviews zijn opgenomen met een recorder. Daarnaast zijn er aantekeningen gemaakt door de onderzoeker gedurende het interview. Na afloop van de interviews zijn de gesprekken teruggeluisterd en zijn de interviews uitgetypt op basis van de geluidsopnames.

Het verwerken van de interviews is gedaan aan de hand van een topic list (zie bijlage 1). Deze vragen en onderwerpen zijn opgenomen in een document, waar vervolgens steekwoorden uit de gegeven antwoorden bij zijn geschreven. Deze steekwoorden zijn gecategoriseerd en vergeleken. De samenhang van de categorieën is onderzocht en er zijn verbanden gelegd vanuit de literatuur om op deze manier een antwoord te geven op de onderzoeksvraag (Boeije, 2006). Er kon op basis van eerder onderzoek geen verwachting

(29)

28

-worden uitgesproken over hoe het opsporingsonderzoek verloopt bij moord- en doodslag delicten met betrokkenheid van minderjarige verdachten.

3. Interviews (N = 16)

De interviews zijn afgenomen bij een Officier van Justitie, een Rechter Commissaris, verhoorders, teamleiders, tactisch coördinatoren, een recherche chef en een tactisch rechercheur, die betrokken zijn geweest bij de opsporingsfase en/of het minderjarige verdachtenverhoor van minderjarige verdachten van een levensdelict.

3.1. De feitelijke gang van zaken en de rol/taken van de recherche in de opsporingsfase Er zijn drie partijen die zich bezighouden met de opsporing. Dit zijn de Rechter Commissaris (RC), de Officier van Justitie (OvJ) en de recherche. De recherche is uitvoerend en gaat over de tactiek. De tactiek wordt besproken met de OvJ. Wanneer er sprake is van een kapitaal delict, waarbij geen zicht is op de dader, krijgt de zaak het label Team Grootschalige Opsporing (TGO). Ook wordt er hierbij gekeken naar de maatschappelijke impact en de complexiteit van de zaak in zijn totaliteit. Bij meerdere daders, wanneer er zicht is op de daders, is er niet zozeer sprake van ondubbelzinnig daderschap, maar er is wel onduidelijkheid over wat ieders aandeel is. Om deze reden kan een zaak dan toch een TGO worden.

Een TGO is maatwerk, zorgt voor structuur en is bovendien goed om tunnelvisie te voorkomen. Volgens een van de teamleiders gebeurt het namelijk al snel dat je als politie in een tunnel zit. Hij vertelt dat dit gevaar bijvoorbeeld bestaat wanneer je meteen een verdachte in beeld hebt. Teamleider: ‘Hoewel je je hier bewust van bent en het niet wilt, gebeurt het toch.’

Bij een kapitaal delict wordt er een Plaats Delict (PD) gevormd. De mensen van de uniformdienst gaan naar de PD, evenals een of twee mensen van de recherche. De PD wordt afgezet om sporen veilig te stellen, dit is de verantwoordelijkheid van de mensen van de

(30)

29

-technische/forensische opsporing. Op een PD gebeurt van alles, het is de leider van een PD die zorgt voor structuur in de chaos. Op de PD wordt een PD unit neergezet. Een van de teamleiders noemt het een soort kantoor op straat. In de PD unit worden de hoofdlijnen en de voorlopige bevindingen van het onderzoek besproken. Het is de plek waar in overleg met de OvJ beslissingen worden genomen. Het PD onderzoek kan volgens een van de tactisch coördinatoren wel dagen duren. Na het afzetten van de PD is het zoeken naar sporen en de daders. Bij de zoektocht naar sporen kan er nog wel eens wat fout gaan.

Teamleider 1:“een van de verdachten droeg handschoenen ten tijde van het delict. Een van de handschoenen was achtergebleven op de PD. Na twee dagen kwamen we er pas achter dat zijn telefoon in de handschoen zat. Dat was een gemiste kans, nu moesten we bewijzen dat het zijn telefoon was”.

Volgens twee van de verhoorders is alles goed geregeld wanneer een zaak TGO waardig is. Echter, wanneer een zaak niet opgepakt wordt als TGO heb je niet veel mensen tot je beschikking, vertelt een van de tactisch coördinatoren. Er wordt dan puur op basis van beschikbaarheid gewerkt. Doordat in een van de zaken besloten is geen TGO structuur aan te brengen, was het enorm behelpen. Er werd toen gewerkt op basis van beschikbaarheid. Achteraf gezien had dat volgens twee van de verhoorders echt anders gemoeten. De facebookmoord is ook geen TGO geworden. Hier ontbrak daardoor een tactisch coördinator. Ook de babydoding en de familiemoord hebben niet het label TGO gekregen, omdat er in beide zaken direct een verdachte in beeld was. In het geval van de moedermoord is er wel een TGO werkwijze toegepast. Wanneer dit soort zaken een TGO structuur krijgen, zijn veel zaken volgens het merendeel van de verhoorders goed geregeld. Dit is volgens hen bijna de ideale situatie.

Een TGO heeft in principe prioriteit ten opzichte van andere zaken. De mensen op de zaak zijn fulltime met de zaak bezig. Maar soms draaien er meerdere TGO’s tegelijkertijd. Er zijn dan weinig mensen beschikbaar, waardoor het moeilijk is om prioriteit te stellen per zaak.

(31)

30

-Ook wanneer niet meteen wordt besloten dat een zaak een TGO label krijgt, sta je volgens een van de tactisch coördinatoren al met 3-0 achter. De PD is namelijk dan niet meer zoals het was, waardoor niet al het bewijs is veilig gesteld. Het risico bestaat dan dat verdachten sporen gaan wissen op de PD.

Uit de interviews blijkt dat er wettelijk niet veel is vastgelegd over de opsporingsfase in dit soort zaken, de vormgeving van een zaak wordt grotendeels gedaan door het team dat op de zaak zit. Het opsporingsonderzoek is in handen van de recherche. Wanneer een melding binnen komt bij de meldkamer, geven de mensen in de meldkamer de melding onmiddellijk door aan de surveillance auto die op dat moment het dichtst bij is. Deze collega’s gaan op de melding af. Daarnaast wordt er meteen een melding gedaan bij de piketlijn van de recherche. Na een melding wordt er uitgebreid buurtonderzoek gedaan. In een van de zaken kon de verdachte door hulp van mensen uit de buurt al snel worden aangehouden. Een van de teamleiders geeft aan dat een buurtonderzoek soms veel informatie kan opleveren.

Het tijdsbestek van de opsporingsfase is per zaak verschillend. Het hangt af van de hoeveelheid bewijs en verklaringen. Een van de tactisch coördinatoren geeft aan dat een opsporingsonderzoek heel situatieafhankelijk is. Een onderzoek verloopt heel anders wanneer iemand nog op de PD aanwezig is met een mes in zijn hand, of dat er een lijk wordt gevonden zonder dat er iemand in de buurt is. Soms zijn verdachten snel in beeld. In een van de zaken waren alle verdachten binnen één dag in beeld. Zodra het opsporingsonderzoek start gaat de recherche van alles doen, zoals het horen van getuigen, het doen van buurtonderzoek en het opvragen van beelden. Kortom, allerlei zaken die kunnen leiden tot de opsporing van de verdachte.

Tijdens de opsporingsfase wordt er tactisch onderzoek gedaan. Dit is bijvoorbeeld ook opsporing verzocht inschakelen, vertelt een van de teamleiders:

(32)

31

-“Het publiek denkt dat de politie de media gebruikt, omdat ze niet zoveel bewijs hebben. Echter, op het moment dat kennissen van de verdachte beelden op televisie zien gaan ze op een gegeven moment praten. Het is wachten op het moment dat iemand zich verspreekt, iemand maakt een keer een fout. Dan moeten wij er als politie bovenop zitten”.

Daarnaast worden computers in beslag genomen en telefoons getapt zodra een verdachte in beeld is. Een andere teamleider vertelt dat het aftappen van een telefoon misschien nog wel bij minderjarigen werkt, maar dat dit bij volwassenen allang achterhaald is. Toch gebruikt de politie nog vaak klassieke methoden, zoals het afsluiten van een tap. Ook in een van de zaken spoorde de politie heel klassiek op. Een getuigenverklaring werd opgenomen met pen en papier. Een van de teamleiders geeft aan dat hij het jammer vindt dat steeds meer tactisch onderzoek van de politie bekend is: ‘Niks is makkelijker dan een verdachte even tijdelijk af te luisteren, maar over een paar jaar is het aftappen van telefoons achterhaald’.

Volgens een van de verhoorders creëer je tijd in het voorbereidingstraject door een aanhouding. Je creëert daarmee negentig dagen. In die negentig dagen kan je veel doen. In de babydoding zaak heeft het onderzoek maar twee weken geduurd omdat de verdachte niet meteen is aangehouden. In de zaak met dodelijk geweld is er bewust voor gekozen om verdachten pas later aan te houden. De verdachten zouden eerst als getuigen worden gehoord. Dit heeft ze in de gelegenheid gesteld om met elkaar te overleggen en verhalen op elkaar af te stemmen. In een van de zaken zaten alle verdachten binnen 2 weken binnen en waren er 3 bekentennissen. Volgens de teamleider is dat vrij snel. In het geval van de moedermoord heeft het onderzoek wat langer geduurd, doordat de recherche het vermoeden kreeg dat de vader van de verdachte mogelijk een dubieuze rol had gespeeld.

Gedurende de opsporingsfase werkt de recherche met scenario’s. Het opsporingsonderzoek wordt gestart aan de hand van het meest aannemelijke scenario. Tijdens het onderzoek wordt er rekening gehouden met verschillende scenario’s, waarbij meerdere opties worden opengehouden. Scenario’s worden constant geverifieerd, hetzij digitaal, hetzij

(33)

32

-forensisch. Een van de teamleiders vertelt dat je binnen de opsporing gaat voor het meest aannemelijke scenario, maar dat je ook de beweegredenen van iemand wilt weten.

Ook het verhoor is onderdeel van de opsporing. Elke ochtend is er een briefing met het hele team om te kijken wat het verhoor van de dag ervoor heeft opgeleverd. Als verhoorkoppel bespreek je dit daarnaast ook één op één. De OvJ vertelt dat het onderzoek na een aantal weken in een wat rustiger vaarwater komt en dat er dan kritisch wordt gekeken naar wat er aan bewijs is, welk plaatje dat oplevert, en welke gaten er nog zitten in het verhaal. Bijna alle geïnterviewden geven aan dat een zaak voor de recherche in principe klaar is na afloop van het laatste verhoor. Wanneer het bewijs rond is en het laatste verhoor is afgesloten, worden alle stukken ingeleverd bij de OvJ. Een van de verhoorders vertelt dat er in sommige gevallen tegenstrijdigheden blijven bestaan, maar dat het op een gegeven moment gewoon ophoudt. Volgens een van de tactisch coördinatoren hangt het er heel erg van af wanneer een zaak klaar is. Dat kan bij de uitspraak zijn, maar het persoonlijke deel kan nog lang doorgaan. Voor hem steekt de rol van de advocaat tijdens de verhoren bijvoorbeeld nog steeds, hij hoopt heel erg dat daar in de toekomst nog wat aan gedaan wordt.

Meestal gaat een aantal mensen van de leiding naar de rechtszaak. Dit is deels ter ondersteuning van de OvJ en daarnaast is het leerzaam voor de recherche om te kijken hoe een rechter naar het bewijs kijkt. Een van de teamleiders geeft aan dat je op die manier leert waar je als recherche dingen hebt laten liggen. Ook een van de verhoorders geeft aan het fijn te vinden om naar de zitting te gaan. Volgens haar leer je veel van een zitting, bijvoorbeeld over wat goed en minder goed is gegaan tijdens het onderzoek. Twee van de verhoorders geven aan niets meer mee te hebben gekregen van de strafafdoening, hoewel ze het wel interessant hadden gevonden nog naar de zitting te gaan. Ze vertellen dat ze eigenlijk een beetje van de zitting zijn weggehouden. Ze hebben zelfs nooit geweten wie het dossier heeft gemaakt van de zaak. Als

(34)

33

-ze hadden geweten wanneer de rechtszaak was geweest waren -ze beiden bij de zitting aanwezig geweest.

Een van de teamleiders is aanwezig geweest bij het strafmaatoverleg op verzoek van de OvJ. Normaliter leest de OvJ zich in een casus in en bepaalt wat een geschikte straf is. Een OvJ kijkt volgens een van de teamleiders heel zakelijk, koud en feitelijk naar het dossier. De OvJ vertelt dat het iets van de laatste jaren is dat ook mensen van de recherche betrokken worden in een officieren zitting, veelal in TGO’S, bij zaken die er maatschappelijk toe doen. De reden hiervoor is dat het toch wel eens voorkomt dat er nog wat bewijs moet komen. In dit geval was de teamleider aanwezig, omdat er onder de OvJ’s grote verscheidenheid bestond over de

strafafdoening. Er was onenigheid over het toepassen van het

minderjarigen/minderjarigenstrafrecht. Teamleider: ‘Ik was zelf van mening dat deze jongen het slachtoffer was en niet jarenlang achter de tralies moest worden opgesloten, maar je hebt ook de maatschappij waar je rekening mee moet houden.’

3.2. De samenstelling van het opsporingsteam

Een TGO heeft tegenwoordig een vaste samenstelling. Het team bestaat uit een vaste kern uitvoerenden (VKU) en een vaste kern leidinggevenden (VKL). Een VKL bestaat uit mensen van verschillende disciplines waaronder een tactisch coördinator, een teamleider, een ambtelijk secretaris, forensisch analisten, digitaal analisten en financieel analisten. De uitvoerenden houden zich bezig met de verhoren, het buurtonderzoek en de dossiervorming/verslaglegging. Elke ochtend is er overleg met uitvoerenden en leidinggevenden. Er wordt besproken wat er gaat gebeuren die dag en waarom. Het is de teamleider die dit overleg leidt. Ook wordt besproken wat er de afgelopen 24 uur is gedaan en wat de resultaten zijn. Vanuit ieders specialisme wordt er wat gezegd.

(35)

34

-Het team wordt samengesteld door de teamleider samen met de rechercheurs die er op dat moment zijn. Er wordt per zaak gekeken hoeveel man je denkt nodig te hebben. Officieel bestaat een TGO uit zo’n dertig mensen. Volgens een van de teamleiders zegt het aantal mensen echter niets over de kwaliteit. Alle geïnterviewden geven aan dat er in eerste instantie wel wordt gekeken wie geschikt is om op te zaak te zetten, maar dat een team eigenlijk altijd wordt samengesteld op basis van beschikbaarheid. Allen geven zij aan dit geen goede zaak te vinden, maar dat ook als de meest geschikte mensen er niet zijn een zaak toch gedraaid moet worden.

Het is de teamleider die verantwoordelijk is voor het hele proces en de zaak in hoofdlijnen leidt. De tactisch coördinator is verantwoordelijk voor de verhoren, de dossiervorming en het contact met de analisten. Hij/zij is degene die het team aanstuurt en een algehele overview heeft over de zaak. De tactisch coördinator bepaalt in grote lijnen de richting van het onderzoek. Binnen een TGO is er ook altijd een dossiermaker. De dossiermaker kent het onderzoek van binnen en buiten. Hij maakt geen beslissingen, maar zet alles op papier. Hij verzamelt alle stukken en maakt er een lopend proces verbaal van. Dit is bedoeld voor de RC, OvJ en advocaat van de verdachte om chronologisch te kunnen zien welke onderzoekhandelingen zijn verricht en waarom de politie tot een verdachte is gekomen. Daarnaast is er in een TGO ook vaak een gedragswetenschapper aanwezig. Deze gaat volgens een van de verhoorders soms in de rol van psycholoog zitten. Ze vertelt dat een gedragswetenschapper eigenlijk komt om te kijken naar de verdachte, maar een gedragswetenschapper kan ook goed zien wat er in een team gebeurt. Tactische analisten houden zich bezig met scenario’s, welk scenario plusjes en minnetjes krijgt. Dit wordt per dag bekeken.

(36)

35

-3.3. De rol/taken van de Officier van Justitie en Rechter Commissaris en de

samenwerking tussen de recherche, Officier van Justitie en Rechter Commissaris tijdens het opsporingsonderzoek

De Officier van Justitie (OvJ) is de baas van het onderzoek. Het is de OvJ die bepaalt of een zaak TGO wordt of niet. Hoewel de recherche haar eigen ideeën heeft, bepaalt de OvJ uiteindelijk of er bijvoorbeeld een tap wordt afgesloten of dat er een gedragsdeskundige wordt ingezet. Alles gaat in samenspraak met de leidinggevenden van de recherche, maar het is de OvJ samen met de RC die uiteindelijk beslissingen maakt. De OvJ kijkt met een andere, meer zakelijke, bril naar de zaak dan de recherche. De teamleiders vinden dat de OvJ net iets verder dan de recherche denkt. Ook denkt een OvJ volgens hen meer dan de recherche na over wat problemen kan opleveren bij de zitting. Ook tijd is voor de OvJ heel belangrijk. De OvJ is constant bezig met hoeveel tijd er nog is tot aan de voorgeleiding. Binnen die tijd moet het bewijs rond zijn. De zaaksofficier bepaalt samen met de teamleiding wanneer het laatste verhoor wordt afgenomen. Ook wanneer blijkt dat een verhoor niet lekker loopt is het de OvJ die kan beslissen om iemand, of een verhoorkoppel, van het verhoor af te halen. De OvJ vertelt dat je als OvJ daarnaast verder meedenkt met de politie over tactieken en technieken, dat je samen bepaalt tot waar het onderzoek loopt, en wanneer het dossier compleet is om het traject van vervolging in te kunnen zetten. De OvJ bepaalt samen met het rechercheteam of er genoeg bewijs is voor een veroordeling.

De samenwerking tussen de recherche en de OvJ is heel intens, zeker in de hectische fases van het onderzoek. De OvJ vertelt dat het in de eerste twee á drie weken heel belangrijk is om bij elkaar te zitten, maar dat je elkaar ook op de hoogte blijft houden wanneer het onderzoek in een wat rustiger vaarwater komt. Met name de eerste dagen van het opsporingsonderzoek is er veel contact tussen de recherche en de Officier van Justitie (OvJ). Er is dan bijna elke ochtend overleg. Er is overleg over de situatie van het slachtoffer, de PD,

(37)

36

-doorzoekingen, aanhoudingen en de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden (BOB). Onder BOB valt bijvoorbeeld het aftappen van lijnen of het opnemen van vertrouwelijke informatie. Dit laatste is een zwaar middel en het is zeer ongebruikelijk dat het wordt toegepast. Toch is dit middel in één van de zaken ingezet. Wanneer deze middelen worden ingezet vordert de OvJ en moet de RC toestemming geven. Motivatie is hierbij erg belangrijk, de recherche moet goed huiswerk doen voordat ze naar de OvJ stappen. Ook doet de OvJ af en toe vorderingen voor het opvragen van achtergrond/gezinsinformatie en hebben de OvJ en RC contact over de voorgeleiding en de benoeming van deskundigen.

De samenwerking tussen de OvJ en RC is formeel. Dit is ook zoals het hoort, geeft de OvJ aan, een RC is autonoom. Ook een van de tactisch coördinatoren geeft aan dat je met de RC in principe niet samenwerkt als recherche, omdat het een afzonderlijke autoriteit is: ‘Je zou verstrengeling van belangen krijgen en de objectiviteit van de rechtbank schaden als je de rechter mee zou nemen in het hele opsporingsonderzoek.’ De RC vertelt dat hij naast het toestemming verlenen voor BOB-middelen en doorzoekingen verder niet veel bemoeienis heeft met het opsporingsonderzoek: ‘Mijn rol is niet actief, maar toetsend.’ De rol van de RC was in een van de zaken een pijnpunt. De PD was in een woning, waardoor er normaliter toestemming aan de RC moet worden gevraagd om de woning te doorzoeken. In het geval van de moedermoord is echter besloten om de vader van de verdachte te vragen om toestemming. Het OM heeft ervoor gekozen om zonder de RC te handelen. De teamleider denkt dat dit te wijten is aan de werkdruk van de RC’s, die enorm hoog is. De teamleider is over deze beslissing meerder keren met de OvJ in discussie gegaan, omdat hij van mening is dat je de grootste onpartijdigheid moet kiezen vanuit de voorkant. Hij geeft aan dat hoewel je als teamleider je advies kan uitspreken, het de OvJ en RC zijn die uiteindelijk beslissen.

Een van de tactisch coördinatoren geeft aan dat de samenwerking met de OvJ heel goed was: ‘Ze durfde meer dan de gemiddelde OvJ en was innovatief met middelen.’ De rol van de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Anderen vinden dat er, bij gelijke tarieven voor inhoudelijk dezelfde cursussen, tevens ruimte mag zijn voor verschillen: 'Er zou niet een uniform en strak model hoeven te bestaan,

Een belangrijk argument wordt ontleend aan het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind; aangezien aan kinderen materiële rechten zijn toegekend, moeten zij ook

“Ik had laatst een kind van acht jaar. Zij kon prima haar mening verwoorden. Er was geen bijzondere curator benoemd, maar op de zitting werd hierover niet moeilijk gedaan.”..

Minderjarigen zijn in onze juridische orde wel rechtsbekwaam (wat wil zeggen dat ze drager zijn van rechten en plichten), maar niet handelingsbekwaam (wat wil zeggen dat ze

Wij zijn tevens van mening dat deze wet (los van de vele, terechte inhoudelijke bezwaren genoemd in een aantal andere reacties) geen doorgang mag vinden zolang de overheid niet

BRUSSEL - De SP.A-parlementsleden Myriam Vanlerberghe en Karin Jiroflée hebben een wetsvoorstel ingediend dat euthanasie ook mogelijk maakt voor minderjarigen.. De huidige

De Vlaamse socialisten gaan alles op alles zetten om een politiek ant- woord te bieden op de roep om uitbreiding van de 10 jaar oude wet. Alvast Open VLD en Groen toon- den zich in

"In Nederland hadden ze vijf gevallen in tien jaar, wij hebben er voorlopig twee op drie jaar", zegt Distelmans.