• No results found

De zin en onzin van restrictief migratiebeleid : een uiteenzetting van de argumentatie voor en tegen restrictief migratiebeleid vanuit verschillende disciplines

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De zin en onzin van restrictief migratiebeleid : een uiteenzetting van de argumentatie voor en tegen restrictief migratiebeleid vanuit verschillende disciplines"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De zin en onzin van restrictief

migratiebeleid

Een uiteenzetting van de argumentatie voor en tegen restrictief

migratiebeleid vanuit verschillende disciplines

Diederick van der Wijk 10259457

Diederickv_dwijk@hotmail.com Bachelor Politicologie

Richting: Internationale betrekkingen Begeleider: de Heer J. Doomernik Tweede lezer: Mevrouw L. Muegge

(2)

2

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 3

2. Is restrictief migratiebeleid normatief gerechtvaardigd? ... 5

2.1 Liberaal nationalisme en multiculturalisme ...5

2.2 Culturele pluraliteit en politieke pluraliteit...6

2.3 Rechtvaardiging vanuit de theorie van Rawls………...7

2.4 Vrijheid van beweging en vestiging……….. 10

2.5 Uitsluiting en selectie van migranten……….. 11

3. Heeft restrictief migratiebeleid politieke legitimiteit? ... 12

3.1 Het belang van staatsburgerschap of verblijfstatus in het systeem van natiestaten………. 12

3.2 Het recht op nationale zelfbeschikking……….. 13

3.3 Het recht op individuele zelfbeschikking………. 15

4. Is restrictief migratiebeleid economisch gerechtvaardigd? ……… 16

4.1 De effecten van immigratie op Westerse landen……… 16

4.1.1 De belastingdruk en verzorgingsstaat in immigratielanden………16

4.1.2 Inkomen en economie in immigratielanden……… 17

4.2 De effecten van emigratie vanuit ontwikkelingslanden……… 18

4.2.1 Belastingdruk in emigratielanden……… 18

4.2.2 Inkomen en economie in emigratielanden……….18

4.2.3 Braindrain………..18

4.3 Economische efficiëntie………..20

5. Beschermt restrictief migratiebeleid de nationale identiteit?... 21

5.1 Het belang van de buitenlander voor de nationale identiteit………. 21

5.2 Empirische onderzoeken betreffende nationale identiteit en immigratie…………. 22

6. Beschermt restrictief migratiebeleid de sociale cohesie?...23

6.1 Sociaal kapitaal……….23

6.2 Onderwijs……….24

7. Conclusie……….25

(3)

3

Inleiding

Westerse, ontwikkelde landen kampen al decennia met problemen rond de integratie van immigranten in de samenleving en het tegenhouden van immigranten aan de grens. Waar de Verenigde Staten hekwerken hebben opgetuigd om illegale migranten uit Midden-Amerika tegen te houden, doen vluchtelingen en andersoortige migranten met soms duizenden op een dag een poging om de Europese Unie te bereiken vanuit Afrika. Wij zijn allemaal bekend met beelden van de bestorming van hekken rond de Spaanse enclave Melilla in Marokko en de weerzinwekkende taferelen met zinkende bootjes en verdronken kinderen in de Middellandse Zee. Het leed dat op deze plekken aan de buitengrenzen van Europa en elders geschiedt, doet de vraag rijzen of en op welke manier het gerechtvaardigd is dat landen de grenzen voor migranten en vluchtelingen proberen dicht te houden. Bovendien zijn er momenteel veel ontwikkelingen op het gebied van grensbewaking. Zo heeft Australië een beleid ontwikkeld waarin migranten uit bijvoorbeeld Indonesië bijzonder weinig kans hebben het Australische vasteland te bereiken (Guchteneire, 2007). Dit beleid is effectief geweest in het terugdringen van het aantal verdrinkingen en het aantal migranten dat ongevraagd per boot Australië probeert te bereiken. VVD-Kamerlid Azmani (2015) heeft bovendien voorgesteld niet-Europese vluchtelingen te weren uit Europa. Daarnaast leven wij in een tijd waarin kapitaal, goederen en informatie eenvoudig grenzen passeren. Echter geldt deze mobiliteit niet voor personen. De maatschappelijke relevantie van dit vraagstuk is gezien de huidige

ontwikkelingen dus enorm.

De diverse argumenten ter rechtvaardiging van migratierestricties passeren in deze scriptie de revue. Hierbij moet evident zijn dat het niet gaat om een betoog, maar een uiteenzetting. Er wordt geen onderscheid gemaakt in welke soort rechtvaardiging zwaarder weegt. Er wordt dan ook geen antwoord gegeven op de vraag of restrictief migratiebeleid gerechtvaardigd is, maar hoe het gerechtvaardigd wordt.

Naast de normatieve rechtvaardiging van restrictief migratiebeleid behandelt deze scriptie de politieke legitimiteit, de economische rechtvaardiging en de invloed van migratie op identiteit en sociale cohesie. Verdere argumenten worden om verscheidene redenen niet besproken. Zo wordt niet ingegaan op het effect van migratie op het milieu. Dit thema is minder betekenisvol in het politieke debat in Westerse landen met een restrictief

migratiebeleid. Byravan en Rajan (2006) hebben derhalve interessante ideeën over de noodzaak van het opnemen van klimatologische vluchtelingen. De mogelijke

(4)

4

de Sahel is hierbij een onderzoekswaardig aspect. Chapman (2000) bespreekt de Malthusiaanse stelling dat vergaande immigratie en ecologische duurzaamheid en voedselveiligheid voor geïndustrialiseerde landen in conflict zijn.

Daarnaast wordt niet ingegaan op een aspect van immigratie dat de debatten rond migratie met name in Europese nationale parlementen beheerst: de invloed van de islam op de samenleving. Partijen als Alternative Für Deutschland, de Partij voor de Vrijheid en Le Front National verkondigen het gevaar van de islam en haar volgelingen voor de autochtone

bevolking.

Er vanuit gaande dat zowel landen met een restrictief als permissief migratiebeleid de middelen bezitten om mensen met extremistische sentimenten te weren, kan de relatie tussen migratiebeleid, islam en veiligheid of terrorisme buiten beschouwing worden gelaten. De invloed van de islam op de maatschappij en de ontwikkeling van fundamentalisme in het land van aankomst wordt in deze scriptie deels omvat door het bevragen van de relatie tussen migratiebeleid en sociale cohesie.

Met een literatuuronderzoek beantwoordt deze scriptie dus de volgende hoofdvraag: hoe is het gerechtvaardigd dat landen een restrictief migratiebeleid voeren? Dit gebeurt aan de hand van de volgende deelvragen:

- Is restrictief migratiebeleid normatief gerechtvaardigd? - Heeft restrictief migratiebeleid politieke legitimiteit? - Is restrictief migratiebeleid economisch gerechtvaardigd? - Beschermt restrictief migratiebeleid de nationale identiteit? - Beschermt restrictief migratiebeleid de sociale cohesie?

Duidelijk moet zijn dat strikt de rechtvaardiging van restrictief migratiebeleid wordt besproken. Deze rechtvaardiging snijdt vaak met de rechtvaardiging voor verschillende vormen van naturalisatiebeleid en staatsburgerschapbeleid – zoals het ius soli en het ius

sanguinis1. De gronden voor staatsburgerschap worden nadrukkelijk buiten beschouwing gelaten anders dan wanneer zij de rechtvaardiging van migratierestricties dienen. Andere

1 Carens ( 2013: 32 – 39) en Baubock (1994: 30 -49) bespreken deze gronden voor staatsburgerschap

uitgebreid. nationaliteiten worden door Ius soli verleend op basis van geboorteplaats, door Ius sanguinis op basis van verwantschap. Duitsland is een interessant voorbeeld van de effecten van staatsburgerschapbeleid op de samenleving. Deze casus wordt uitgebreid besproken in onder andere Brubaker, R. (1992). Citizenship and nationhood in France and Germany (Vol. 21). Cambridge, MA: Harvard University Press.

(5)

5

interessante aspecten, zoals de sociale middelen die aan vluchtelingen moeten worden geboden, worden niet uitgediept.

2 Is restrictief migratiebeleid normatief gerechtvaardigd?

2.1 Liberaal nationalisme en multiculturalisme

Volgens Tamir (1995) breekt het liberaal nationalisme met de traditionele politiek-liberale neiging tot veronderstelling dat nationalisme voortkomt uit angst voor ‘de vreemde’ of slechts als excuus dient voor het behoud van nationale economische welvaart. Zij poogt nationale waarden te integreren in het liberale discours, om zo de zorgen van liberalen om de

ogenschijnlijke tegenstrijdigheden tussen nationalisme en liberalisme weg te nemen. Waarden als nationale loyaliteit en solidariteit zijn volgens Tamir (1995) verenigbaar met vrijheid, autonomie en zelfs internationale solidariteit. Tamir (1995) stelt dat gemeenschappelijke waarden, taal en cultuur noodzakelijk zijn voor mensen om zich individueel te ontplooien. Nationalisme is volgens Tamir (1995) dus een voorwaarde voor waardevol liberalisme, terwijl communitarisme liberale waarden als openheid en individuele keuzevrijheid juist ondermijnt (Tamir, 1995; Miller 1995). Miller (1995) stelt dat deze solidariteit zijn oorsprong heeft in het wederzijdse vertrouwen dat bestaat in gemeenschappen waarin mensen een cultuur delen. Echter zijn landen als Zwitserland en Canada goede voorbeelden van landen waarin cultuur – met taal als zeer belangrijk onderdeel – niet gedeeld wordt en er toch een gezamenlijke identiteit is (Abizadeh, 2002). Multiculturalisme en nationale identiteit sluiten elkaar dus niet uit. Bovendien zijn migrantengroepen in staat om naast de eigen culturele identiteit, zich ook de nationale identiteit eigen te maken (Miller, 1995). Migrantengroepen in de Verenigde Staten, Canada en Australië illustreren dit. Daarom hollen volgens Abizadeh (2002)

multiculturalisme en migrantengroepen de solidariteit in de gemeenschap niet uit. Guchteneire (2007) stelt echter dat grote immigrantenstromen wel de nationale solidariteit en daarmee de verzorgingsstaat van een land uithollen.2

Daarnaast stellen Miller (1995) en Barry (2015) dat multiculturalisme de transparantie van de deliberatieve democratie ondermijnt omdat het onderling begrip en de communicatie tussen burgers uit de verschillende culturele groepen ontbreekt. Hierdoor zijn er verschillende culturele fora waarin de publieke opinie tot uiting komt. Abizadeh (2002) stelt echter dat beiden voorbijgaan aan de complexiteit van een scherpe afbakening van culturele groepen en

(6)

6

de mogelijkheden om mensen uit een verschillende cultuur of taalgebied3 toch te begrijpen.

Bovendien impliceert toelating tot grondgebied of het verstrekken van een werkvergunning niet per se toelating tot een politieke gemeenschap. Het behoud van een cultureel homogene polis is daarom geen argument voor migratierestricties.

2.2 Culturele pluraliteit, politieke pluraliteit

Het liberaal-nationalistische argument van Tamir (1995) - dat de mens een sociaal wezen is dat gebaat is bij een gemeenschappelijke identiteit - is zinnig. Volgens Raz (1986) is de autonomie van mensen groter wanneer zij meerdere goede opties hebben. 4 Tamir (1995) concludeert dat de pluraliteit van culturen5 daarom bescherming verdient. Echter is de vraag betreffende migratie of mensen zelf mogen kiezen bij welke gemeenschap zij zich aan willen sluiten, hetgeen consequenties heeft voor beleid aangaande verblijfsvergunning of zelfs staatsburgerschap - laat staan dat wij spreken over de mogelijkheid om de keuze voor een gemeenschap te herzien. Tamir (1995) beantwoordt deze vraag anders dan Carens (1992, 2013). Carens (2013) stelt dat men zich diep in een samenleving kan wortelen door er langere tijd te verblijven6. Tamir (1995) stelt dat hoewel mensen weldegelijk in staat zijn hun

identiteit te veranderen, volledige assimilatie in een nieuwe gemeenschap zeer zelden mogelijk is. Dat komt doordat acceptatie van en wederzijdse identificatie met de nieuweling hiervoor noodzakelijk is. Onbelemmerde immigratie zorgt zo voor desintegratie van de natie. Hierdoor komt de culturele pluraliteit in gevaar. Anderen stellen zelfs dat immigratie de politieke stabiliteit in gevaar kan brengen, omdat het migranten ontbreekt aan het ontzag voor de instituties en gebruiken van de natie (Miller, 1995).

Bauböck (2003) stelt daarentegen dat deze desintegratie overdreven is, omdat immigratiestromen hiervoor niet groot genoeg zijn. Daarnaast zijn naties in eerste instantie nooit perfect homogeen en veroorzaken migrantengroepen dus niet plots culturele

heterogeniteit in een staat (Miller, 1995). Ook kan culturele heterogeniteit juist iets toevoegen aan de waarde van een cultuur. Niet elk cultureel karakter is immers op zichzelf waardevol

3 De tegenstelling tussen taalgebieden in een land als België is veel groter dan in Zwitserland en Canada – de

voorbeelden die Abizadeh (2002) aanhaalt. In Canada spreekt het overgrote deel van de bevolking Engels, in Zwitserland is de Duitse groep dominant. In België is de dominantie niet zo hevig en is er bovendien een groot verschil in de taalvaardigheid van Vlamingen en Walen. Voor een bespreking van burgerschap in België zie: Van Parijs, P. (2000). Must Europe be Belgian? On democratic citizenship in multilingual polities. The demands of

citizenship, 235-253.

4 Tamir (1995) citeert deze zinsnede uit Raz, 1986.

5 Voor een uitgebreide omschrijving van de waarde van culturele plurariteit, zie Tamir, 1995: 30 - 32. 6 Carens (2013: 164 – 168) legt helder uit waarom verblijfsduur als indicator van sociaal lidmaatschap wordt

(7)

7

(Seglow, 2005). Bovendien zorgt een soepeler migratiebeleid ervoor dat mensen zich minder snel langdurig vestigen in het aankomstland, omdat zij zich niet druk hoeven te maken over de definitiviteit van een eventueel vertrek en de gerelateerde economische mogelijkheden (Guchteneire, 2007). Bauböck (1994) beargumenteert daarentegen wel dat het naturaliseren of zelfs maar het toelaten van vreemdelingen zonder wederzijdse identificatie met de autochtone bevolking de groep vreemdelingen tot tweederangsburgers maakt. Hierdoor komt de

gelijkheid van burgers in het geding7. Permissief migratiebeleid ondermijnt daarom naast

nationalistische waarden ook liberale waarden. Het is echter niet moeilijk de volgende contradictie te ontwaren: migratiebeleid kan niet tegelijkertijd volledige culturele pluraliteit en volledige culturele keuzeruimte bieden, omdat volledige pluraliteit gesloten grenzen vereist terwijl voor volledige keuzeruimte open grenzen nodig zijn.

Hetzelfde geldt voor keuzeruimte in politieke systemen. Een globaal politiek systeem ondermijnt het recht tot secessie en het recht op emigratie naar een andere politiek systeem (Bauböck, 1994). Politieke systemen en culturen zijn echter allesbehalve statisch (Benhabib, 2001). Benhabib (2001) beschrijft hoe immigranten culturen beïnvloeden en zo ook de culturele pluraliteit kunnen bevorderen.

2.3 Rechtvaardiging vanuit de theorie van Rawls

Rawls beschrijft in zijn Theory of Justice (1971) de rechtvaardige samenleving. Deze is gestoeld op de volgende principes:

1. een gelijke verdeling van rechten en vrijheden voor allen.

2. Sociale en economische ongelijkheden mogen slechts ontstaan vanuit gelijke kansen voor allen en dienen bovendien de minstbedeelden te bevoordelen.

Het lijkt voor een liberaal vanzelfsprekend dat wanneer rechten gelden voor ‘allen’, dat hiermee de gehele mensheid bedoeld wordt. Echter gaat Rawls vanuit praktische

overwegingen uit van een wereld opgedeeld in natiestaten waarbinnen deze principes tot uiting moeten komen. Rawls doet alleen geen poging om nationale sociale contracten en de uitvoering van zijn principes op nationale schaal te rechtvaardigen (Tamir, 1995). Bauböck (1994) verklaart waarom sommige liberalen een voorkeur hebben voor nationale sociale contracten in plaats van een andersoortige organisatie. Allereerst kunnen liberale

democratieën in een systeem van natiestaten makkelijker ontstaan. Bovendien zorgt de

7In mijn optiek gaat Bauböck er aan voorbij dat mensen elders derde- vierde, of vijfderangsburgers zijn. Daarmee is dit een oneigenlijk argument voor staten die meer gelijkheid als doel stellen.

(8)

8

mogelijkheid van emigratie ervoor dat landen meer moeite doen om liberale waarden tot uiting te laten komen. Er is volgens Bauböck (1994) dus sprake van internationale competitie met liberale waarden.

Volgens Tamir (1995) doen liberalen als rechtvaardiging van het uitwerken van rechtvaardigheidsprincipes op nationaal niveau vaak een beroep op instrumentaliteit. Zo wordt geprobeerd ethisch universalisme en praktisch particularisme te verenigen8. Dit argument biedt echter slechts rechtvaardiging voor een grotere morele verplichting ten aanzien van mensen in de fysieke nabijheid en niet jegens mensen van dezelfde nationaliteit (Miller, 1995). Hieruit volgt dan ook niet dat de aanwezigheid van migrantengroepen de rechtvaardigheidsprincipes ondermijnt.

Vanzelfsprekend is het makkelijker om de principes van Rawls te volgen in een begrensde gemeenschap dan op wereldwijde schaal. Het liberaal nationalisme ziet dat mensen een grotere morele verplichting hebben ten opzichte van leden van dezelfde gemeenschap (Miller, 1988; 1995; Tamir, 1995), hetgeen overigens bestreden wordt door ethisch universalistische denkers als Nussbaum (1997) en Abizadeh (2006)9. De afbakening van gemeenschappen of culturen is echter wel erg moeilijk (Miller, 1988). Deze grotere morele verplichting biedt mogelijk wel een morele fundering van nationale sociale contracten, maar niet voor de voorwaarden die aan lidmaatschap van de gemeenschap gesteld worden (Tamir, 1995). Het gebrek aan de rechtvaardiging van het nationale sociale contract is precies het punt waarop Rawls (1971) bekritiseerd kan worden. Rawls’ conceptie van rechtvaardigheid is niet strikt vanuit een hypothetische situatie getheoretiseerd, maar beschouwt de natiestaat en de opdeling van de samenleving als gegeven. Binnen deze samenlevingen kunnen vervolgens Rawls’ (1971) principes van rechtvaardigheid worden uitgewerkt. Hiermee impliceert hij dat de ongelijkheid in kansen door bijvoorbeeld de beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen (Beitz, 1975) of onderwijs (Pogge, 1994) als gevolg van de geboorte in een bepaalde

samenleving niet onrechtvaardig is, of op zijn minst dat deze onrechtvaardigheid niet

bestreden hoeft te worden. Deze ongelijkheid in de aanwezigheid van natuurlijke hulpbronnen tussen samenlevingen, of tussen politieke systemen waarin mensen geboren worden, is

wezenlijk anders dan bijvoorbeeld de ongelijkheid in talenten of capaciteiten. Mensen

bezitten immers geen natuurlijke relatie met natuurlijke hulpbronnen of politieke systemen en

8 Voor een uitgebreide bespreking van de integratie van particularisme in ethisch universalisme zie Miller,

1995: 49 – 58.

9 Abizadeh (2006) beargumenteert dat de grotere verplichting naar anderen in de gemeenschap niet moreel is,

maar instrumenteel. Wie een moreel juist leven wil lijden dient dus juist een morele verplichting te erkennen ten aanzien van mensen buiten de eigen gemeenschap.

(9)

9

het eigendom van of de zeggenschap hierover is daarom niet vanzelfsprekend (Beitz, 1975). Hetzelfde geldt voor de ongelijkheid in toegang tot onderwijs en onderwijssystemen (Beitz, 1975). Daarom is het als gegeven beschouwen van de natiestaat en de opdeling van de wereldwijde samenleving duidelijk in strijd met Rawls’ (1971) principe dat ongelijkheden slechts tolerantie verdienen als zij de minstbedeelden bevoordelen. Restrictief migratiebeleid van Westerse landen is een institutie die de mensheid vanachter ‘de sluier der

onwetendheid’10 nooit overeengekomen zou zijn. Deze sluier functioneert immers niet naar

behoren wanneer ‘natural chance or the contingency of social circumstances’11 een rol spelen

bij de verdeling van basisrechten. Beitz (1975) stelt zelfs nog krachtiger dat vanuit de ‘originele positie’ samenlevingen zowel een eerlijke verdeling van natuurlijke hulpbronnen als het recht op vrije beweging (Beitz, 1979) overeen zouden komen. Rawls waagt zich dus niet aan een conceptie van rechtvaardigheid in de hypothetische situatie dat naties niet gevormd zijn. Toch stelt Rawls in The Law Of Peoples (1993) helder dat naties het recht hebben om restricties te stellen op immigratie.12

10 Voor een uitgebreide uitleg van de sluier van de onwetendheid zie Rawls, 1971: 118. 11 Rawls, 1971: 11.

12 Rawls, 1993: 47 – 48. Rawls beschrijft dat nationale regeringen de verantwoordelijkheid hebben voor het

nationale territorium en de duurzaamheid van de bestaansmogelijkheden binnen het territorium. Dit idee is ontleent aan de – in Rawls zijn optiek - noodzakelijkheid van eigendom om achteruitgang van het territorium te voorkomen. Bovendien stelt Rawls het volgende:

‘Peoples are to recognize that they cannot make up for their irresponsibility in caring for their land and

conserving their natural resources by conquest in war or by migrating into other peoples' territory without their consent.’ (1993: 48)

Hieruit concludeert Rawls dat volkeren het recht hebben om migratierestricties in te stellen. Rawls gaat echter volledig voorbij aan de confiscatie van waardevolle bronnen en de exploitatie van wingewesten die de

geschiedenis van de mensheid zo heeft gekenmerkt en voor een groot deel de economische ongelijkheden tussen natiestaten heeft veroorzaakt. Kennelijk geeft dit volgens Rawls de slachtoffers van de

onverantwoordelijkheid van Westerse koloniale grootmachten niet het recht om te migreren naar deze Westerse landen. Immers, juist die landen die onverantwoordelijk zijn omgegaan met de bronnen in verschillende gebieden, voeren en menen gebaat te zijn bij een restrictief migratiebeleid. Tevens gaat Rawls voorbij aan de onmogelijkheid voor staten om zich aan de invloed van andere staten op het eigen grondgebied en de eigen samenleving te onttrekken (Seglow, 2005).

(10)

10

2.4 Vrijheid van beweging en vestiging

Laten wij nu verder gaan met die auteurs die zich specifieker over migratie buigen. De vrijheid van beweging binnen landsgrenzen is inmiddels volstrekt vanzelfsprekend in democratische staten (Fine, 2013)13. Ook het recht om te emigreren staat in democratische

landen niet ter discussie (Fine, 2013). Dit is wezenlijk anders voor het recht op immigratie, dat volgens Cole (2000) noodzakelijk is voor het erkennen van een recht op emigratie, omdat er een plek moet zijn waar emigranten naar toe kunnen. Joseph Carens (1992)14 stelt dat een liberaalegalitair perspectief een sterke verplichting tot het pleiten voor wereldwijde vrijheid van beweging en vestiging met zich meebrengt. De bewijslast ligt volgens hem dus bij degene die restrictie van migratie voorstaat15. Echter stelt Carens (1992) dat restricties

gerechtvaardigd kunnen zijn wanneer zij vrijheid en gelijkheid bevorderen of noodzakelijk zijn voor de instandhouding ervan.

Guchteneire (2007) stelt dat historisch gezien open grenzen in de toekomst helemaal niet onlogisch zijn. Immers bestond bijvoorbeeld voor burgers van alle landen in de Britse Gemenebest al vrijheid van vestiging. Ook de relatief snelle implementatie van vrijheid van verkeer van personen in de EU na de Tweede Wereldoorlog duidt op een beweging richting vrijere migratie.

De vrijheid van beweging – zowel binnen landsgrenzen16 als over landsgrenzen - is van belang omdat het recht om te gaan waar je wilt essentieel is voor de gelijkheid van kansen. Het recht vermindert politieke, sociale en economische ongelijkheden. Miljoenen mensen zouden migreren in een wereld zonder migratierestricties (Carens, 1992). Dit zou de invloed van geboorteplaats op de individuele sociaaleconomische positie drastisch verkleinen. Bovendien is momenteel ook de vrijheid van de beweging oneerlijk verdeeld, omdat burgers van Westerse democratische landen door bijvoorbeeld het Visa Waiver Program (US

Government, 2015) toegang hebben tot veel meer gebieden (Guchteneire, 2007). Door de aanwezigheid van de factor geboorte in sociale en economische positie ziet Carens (1992) het

13 Het hukou-systeem in China is een hedendaags voorbeeld van restricties op interne migratie. Voor een

overzicht van de gevolgen van dit systeem over de laatste decennia zie Shen, J. (2013). Increasing internal migration in China from 1985 to 2005: Institutional versus economic drivers. Habitat International, 39, 1-7.

14 In Free Movement (Barry & Goodin, 2015).

15 Carens (2013: 237) stelt dat het discours rond migratie sterk is beïnvloed door de historische praktijk van

migratierestricties en wel dusdanig dat, anders dan bij andere vrijheden, men uitgaat van gelimiteerde vrijheid. Volledige vrijheid moet gerechtvaardigd worden in plaats van de beperking van die vrijheid. Dit past volgens Carens niet in het liberale gedachtegoed. Laegaard (2010:250 ) bespreekt ook uitgebreid hoe het discours rond migratie uitgaat van het recht om migranten uit te sluiten.

16 De vrijheid van beweging en verblijf binnen landsgrenzen is vastgelegd in artikel 13 van de Universele

(11)

11

statensysteem als reproductie van het feodale systeem waarop liberalen zoveel kritiek hebben gehad. Een nationalistische – geen morele - kritiek is echter dat vrijheid van beweging binnen landsgrenzen de vorming van nationale identiteit bevordert, terwijl dit niet geldt voor

bewegingsvrijheid over landsgrenzen (Carens, 1992).

2.5 Uitsluiting en selectie van migranten

Carens (2013) bespreekt twee gespiegelde soorten criteria op basis waarvan Westerse landen migranten toelaten, namelijk van uitsluiting en selectie. Vanzelfsprekend is het immoreel om ras, etniciteit, seksuele voorkeur of religie als uitsluitingsgrond te gebruiken. Ook is het logisch dat landen bijvoorbeeld terroristen uitsluiten, om de nationale veiligheid te

beschermen. Echter kan deze grond gemakkelijk misbruikt worden om discriminatoir beleid te voeren jegens moslims of andere groeperingen (Carens, 2013). Volgens Carens (2013) is de angst voor het in gevaar komen van de liberale democratie als grond voor uitsluiting niet gestaafd door empirie. Bovendien is een mogelijke ideologische toets van immigranten in conflict met liberale waarden als de vrijheid van gedachten. Carens (2013) behandelt ook de uitsluiting van mensen in financiële nood, waarvan de kans groot is dat zij overheidssteun nodig zullen hebben. Hij stelt dat uitsluiting van deze groep gerechtvaardigd is, zolang deze mensen niet eigenlijk als vluchtelingen gekwalificeerd moeten worden.

De selectie van immigranten op basis van secundaire familiebanden17 herbergt volgens Carens (2013) geen moreel dilemma, anders dan dat dergelijke selectie niet als dekmantel voor selectie op basis van ras of etniciteit gebruikt mag worden. Selectie op basis van etniciteit stelt de etnische gemeenschap boven de politieke gemeenschap en is daarom niet rechtvaardig (Carens, 2013). Selectie op basis van etniciteit is wel rechtvaardig wanneer etnische groeperingen gediscrimineerd worden in andere landen.18 Ook selectie op basis van taalvaardigheid is volgens Carens (2013) een neutraal selectiecriterium. Voor economische mogelijkheden als criterium geldt dat dit mogelijkerwijs een negatief effect heeft op zendende landen door de zogenoemde braindrain, waarbij hogeropgeleiden emigreren. De economische effecten van migratie op ontvangende en zendende landen en op migrantengroepen worden verderop besproken.19

17 Hetgeen dus niet valt onder gezinshereniging. Gezinshereniging – hereniging van directe familieleden - wordt

door Carens (2013: 185) ingedeeld bij de obligatory admissions. Bovengenoemde uitsluitings- en selectiecriteria gelden voor de ordinary admissions.

18 Zo paste de Duitse regering etnische selectie toe na de Tweede Wereldoorlog, omdat etnische Duitsers in

Oost-Europa en de Soviet-Unie vaak gediscrimineerd werden (Carens, 2013: 182).

(12)

12

Landen hebben volgens Carens (2013) de morele verplichting om toegang te verlenen aan immigranten bij gezinshereniging en mogen hier geen verdere restricties zoals

taalcompetenties aan hangen. Met betrekking tot vluchtelingen neemt Carens (2013) de situatie van de Joden in nazi-Duitsland aan het eind van de jaren 30 als uitgangspunt.20

Betreffende vluchtelingen moet men zich altijd de vraag stellen: ‘Wat had dit betekend als het was toegepast op Joden die vluchten voor Hitler?’21

Carens (2013) bespreekt de verplichting van democratische landen om vluchtelingen22 toe te laten vanuit de aanname dat staten het recht hebben om restrictief migratiebeleid te voeren.23 Hij stelt dat verantwoordelijkheid door bijvoorbeeld oorlog24 of

klimaatverandering25 democratische staten verplicht vluchtelingen toegang te verlenen. Naast het humanitaire argument om vluchtelingen toe te laten, ziet Carens (2013) ook een

verplichting voor democratische staten wanneer andere staten er niet in slagen om een veilige omgeving te bieden aan burgers.26

3 Heeft restrictief migratiebeleid politieke legitimiteit?

3.1 Het belang van staatsburgerschap of verblijfstatus in het systeem van natiestaten

Het moet duidelijk zijn dat het ontzeggen van het staatsburgerschap of überhaupt de toegang tot een land iets anders is dan het weigeren van een voetballer bij een tennisvereniging. Staten zijn geen verenigingen, maar politieke organisaties die autoriteit uitdragen in een afgebakend

20 Carens (2013: 192 – 194)beschrijft hoe permissief migratiebeleid van andere landen de dood van vele Joden

had kunnen voorkomen. De argumenten die toentertijd aangedragen werden voor restricties worden volgens Carens ook voor het beperken van huidige vluchtelingenstromen gebruikt. Landen beroepen zich erop dat zij niet verantwoordelijk zijn, dat er te veel vluchtelingen zijn, dat de situatie van vluchtelingen zo slecht niet is, dat vluchtelingen economische motieven hebben of dat zij de nationale identiteit of liberale democratie in gevaar brengen. De Holocaust leert ons dat dergelijke overwegingen zeer groot leed kunnen veroorzaken.

21 Carens, 2013: 194.

22 De Conventie van Geneve definieert vluchtelingen als volgt:

‘any person who owing to a well-founded fear of being persecuted for reasons of race, religion, nationality,

membership of a particular social group or political opinion, is outside of the country of his nationality and is unable or, owing to such fear, is unwilling to avail himself of the protection of that country; or who, not having a nationality and being outside the country of his former habitual residence, is unable or, owing to such fear, is unwilling to return to it’ (Carens, 2013: 199-200). Het is duidelijk dat deze definitie voor meerdere interpretatie

vatbaar is.

23 Carens (2013: 194) werkt vanuit deze aanname om ook voor deze meer conservatieve normatieve houding

duidelijk te maken dat er een verplichting bestaat om vluchtelingen op te nemen.

24 Carens (2013: 195) noemt als voorbeeld de grote hoeveelheid Vietnamese, Cambodjaanse en Laotiaanse

vluchtelingen die in Amerika werd toegelaten in de nasleep van de Vietnamoorlog.

25 Waarbij uiteraard de vraag is in hoeverre Westerse geïndustrialiseerde landen debet zijn aan

klimaatverandering in andere contreien. Voor een uitgebreide bespreking zie Byravan & Rajan, 2006.

26Hierbij is het volgens Carens (2013) niet van belang of staten geen veilige omgeving kunnen bieden omdat zij incompetent zijn of dat zij deze omgeving bewust niet bieden aan hun bevolking.

(13)

13

grondgebied (Laegaard, 2010). Tevens is lidmaatschap van een ‘staatsvereniging’ niet

facultatief (Fine, 2013). Er is dus geen sprake van vrije associatie (Fine, 2013; Olsaretti, 1998 ). Er is geen sprake van echte vrijwilligheid, omdat de reële mogelijkheid van het niet

verblijven in een staat niet bestaat. (Olsaretti, 1998)27.

Staatsburgerschap of verblijfstatus is daarnaast bepalend voor de toebedeling van goederen en diensten en is daarmee noodzakelijk. Bovendien kan men een tennisvereniging zelf oprichten; bij een staat ligt dit gecompliceerder (Tamir, 1995). Gegeven de enorme verschillen in welvaart en vrijheid tussen staten, stelt Tamir (1995) daarom terecht de volgende vraag:

‘Why should those who, by a stroke of luck or due to a historical process, are fortunate

enough to belong to a prosperous society, continue to enjoy their good fortune without sharing it?’28

3.2 Het recht op nationale zelfbeschikking

Naties hebben het recht om hun cultuur tot uiting te laten komen in het publieke domein. Daarom bezitten naties, die hun rechten ontlenen aan de rechten van het individu29 (Tamir, 1995), het recht tot zelfbeschikking. Het internationale systeem van de natiestaat, dat de verdeling in verschillende nationaliteiten verzorgt (Bauböck, 1994), is daarom volgens Tamir (1995) gerechtvaardigd. Tamir (1995) stelt dat het recht tot nationale zelfbeschikking

impliceert dat naties het recht van andere naties tot zelfbeschikking respecteren. Echter kunnen naties gefragmenteerd raken wanneer leden van de natie ervoor kiezen hun leven buiten de natiestaat te verbeteren. Emigratie is dan geen culturele keuze. Daarom meent Tamir (1995) dat het niet gerechtvaardigd is als landen zich beroepen op zelfbeschikkingsrecht om restrictief immigratiebeleid te voeren. Volgens Tamir (1995) is dit slechts gerechtvaardigd wanneer alle naties gelijke kansen hebben om een nationale entiteit op te richten waarin de burgers een kans hebben hun individuele en collectieve rechten te benutten. Dit terwijl het evident is dat naties niet over vergelijkbare mogelijkheden beschikken. Daarom kunnen de

27 Olsaretti (1998) bespreekt Nozick’s (1974) vergelijking met mensen die willen trouwen. Als men nog maar

met 1 persoon kan trouwen, heeft men de opties om wel en niet te trouwen en is er dus sprake van vrijwilligheid. Het verschil met het internationale statensysteem is dat – om enig bestaan op te bouwen – je moet beschikken over staatsburgerschap. Je mist dus de optie om ‘niet te trouwen’ en daarom gaat van elk huwelijk een zekere onvrijwilligheid uit. Restrictief migratiebeleid beperkt de opties van buitenlanders nog verder en perkt volgens deze redenatie zo de vrijheid van buitenlanders in.

28 Tamir, 1995: 127.

29 Tamir (1995: 42 – 47) bespreekt waarom het recht op cultuur een individueel recht is en geen collectief

(14)

14

nationalistische sentimenten van verscheidene culturele groepen niet bevredigd worden (Miller, 1995).

Wellman (2008) beschrijft dat het nationale zelfbeschikkingsrecht – een van de kernwaarden van het liberalisme - inhoudt dat naties controle hebben over wat ‘zelf’ daadwerkelijk inhoudt. Daarom mogen zij de voorwaarden voor toetreding tot de

gemeenschap bepalen. Vervolgens stelt Wellman (2008) evenals Walzer (1983) dat liberale democratieën mensen die langdurig in een staat verblijven de mogelijkheid moeten bieden om staatsburgerschap te krijgen. Anders lopen zij het risico op vervreemding van of

onderdrukking door de rest van de samenleving. Omdat staten de voorwaarden voor

staatsburgerschap mogen bepalen, moeten zij ook migratierestricties op kunnen stellen. Dit is echter geen rechtvaardiging van ontzegging van de toegang tot grondgebied of de uitsluiting van migranten die kort in het land willen verblijven (Fine, 2013). Bovendien gaat dit

argument voorbij aan de voordelen die migranten genieten door het verblijf in een liberale democratie.

Abizadeh (2008) betwist het recht van soevereine staten om unilateraal grenzen te beheren – dat wil zeggen zonder de toestemming van buitenlanders of andere staten. Hij stelt dat restrictief migratiebeleid dwangmatig30 is en zo de autonomie van buitenlanders

ondermijnt. Een dreiging van mogelijk gewelddadige dwang is volgens Abizadeh (2008; 2010) enkel gerechtvaardigd wanneer het onderwerp van dwang zelf heeft geparticipeerd in de totstandkoming van de dwangmatige institutie. De politieke demos voor de besluitvorming omtrent migratie bestaat dus zowel uit staatsburgers als buitenlanders. Het recht op

zelfbeschikking van een samenleving die restrictief migratiebeleid voert brengt het recht op zelfbeschikking van de ‘global demos’ (Abizadeh, 2008: 49) in het geding.

Daarentegen stelt Miller (2009; 2010) dat restrictief migratiebeleid een preventieve werking heeft en er slechts sprake is van hypothetische dwang (Abizadeh, 2010). De opties van buitenlanders worden slechts beperkt en daarom is restrictief beleid niet dwangmatig. Abizadeh (2010) beweert daarentegen dat de autonomie van individuen weldegelijk geschonden wordt, wanneer met geweld wordt gedreigd terwijl het individu een werkelijk belang heeft bij het betreden van grondgebied.31

30 Abizadeh (2008: 57) bespreekt in de appendix van het artikel uitgebreid waarom restrictief migratiebeleid

dwangmatig is.

31 Miller (2010) vergelijkt migratierestricties met een situatie waarin een man die toegang wordt geweigerd tot

een restaurant en een eigenaar van een afgelegen, onbekend eiland die dreigt mensen die voet aan land zetten neer te schieten. Hij stelt dat in deze situaties geen sprake is van dwang. Deze vergelijkingen zijn volgens Abizadeh (2010) krom omdat met de weigering van de toegang tot het restaurant er geen sprake is van een dreiging van fysiek geweld. Het voorbeeld van de landeigenaar is krom omdat vrijwel niemand er belang bij

(15)

15

Bovendien stelt dat Miller (2009) dat bij zo’n global demos vier essentiële elementen van een deliberatief democratisch proces ontbreken, zoals wederzijdse identificatie binnen de demos, vertrouwen, en een basis van ethische principes waar vanuit besluitvorming tot stand komt. Tot slot dient de demos een stabiele eenheid te zijn waarin vertrouwen en een ethische consensus kunnen ontstaan.

3.3 Het recht op individuele zelfbeschikking

Het libertijnse perspectief op migratie gaat uit van de soevereiniteit van het individu, hetgeen betekent dat het individu de mogelijkheid heeft om de voordelen van privaat eigendom te genieten en zich met gelijkgestemden te verbinden (Ugur, 2007). Deze twee principes leveren tegenstrijdige implicaties op voor de vrijheid van beweging. Enerzijds zijn migranten vrij om hun middelen in te zetten om naar andere landen te reizen, anderzijds kan immigratie een verband van gelijkgestemden verstoren en mogelijk eigendomsrechten bedreigen (Ugur, 2007). O’Neill (1992) stelt dat het beroep op eigendomsrechten als basis voor uitsluiting onjuist is, omdat de legitimiteit van eigendom bepaald wordt door de manier waarop het verkregen is. Gezien de Westerse geschiedenis van onteigening en kolonisatie is de legitimiteit van eigendom van en in Westerse landen zeer discutabel.32 Restrictief migratiebeleid zou in dit licht wel gerechtvaardigd zijn, als ontwikkelingshulp zou compenseren voor het verlies aan welvaart door kolonialisme. Laegaard (2010) verwerpt eveneens de libertijnse positie dat het recht op uitsluiting van immigranten ontleend wordt aan eigendomsrechten. Een andere rechtvaardigingsgrond voor uitsluiting kan daarom zijn dat het recht op uitsluiting binnen de jurisdictie van een land valt. Echter, in tegenstelling tot andere jurisdictionele rechten, wordt ook aan mensen zonder verblijfstatus of staatsburgerschap de wil van de jurisdictie opgelegd. Ironisch genoeg zelfs met het doel om migranten de toegang tot de jurisdictie te ontzeggen (Laegaard, 2010). Toch zien staten volgens Laegaard (2010) zelf ook in dat wetten omtrent migratie anders worden gehandhaafd. Veel landen proberen

heeft om voet aan land te zetten. Dit is wel het geval bij bijvoorbeeld migratie naar Westerse landen. Ook stelt Miller (2010) dat de kans erg klein is dat de landeigenaar daadwerkelijk naar zijn dreiging hoeft te handelen omdat niemand een poging zal doen het eiland te betreden. Abizadeh (2010) stelt dat ook dit argument niet valide is, gezien de dwang die gepaard gaat met grensbewaking en gezien de grote groepen migranten die grenzen wereldwijd proberen over te steken.

32 Dit argument sluit aan bij de verwerping van Rawls’ principe (zie pagina 9, voetnoot 12) dat staten

verantwoordelijkheid moeten nemen voor de duurzaamheid van hun territorium, de gerelateerde natuurlijke bronnen en de mensen die zich op het grondgebied van de staat bevinden.

(16)

16

illegale immigranten weliswaar uit te zetten, maar zij worden meestal33 niet gecriminaliseerd

en zij genieten weldegelijk burgerrechten (Carens, 2008).

4 Is restrictief migratiebeleid economisch gerechtvaardigd?

In deze paragraaf wordt besproken wat de verschillende economische effecten zijn van restrictief en permissief migratiebeleid. We bespreken verschillen in belastingdruk, verzorgingsstaat, arbeidsmarkt, inkomen, braindrain en economische efficiëntie in zowel aankomstland als land van herkomst. Vooropgesteld moet worden dat enige scepsis ten aanzien van empirische onderzoeken betreffende de invloed van migratie gepast is. De effecten van migratie op de economie zijn zeer moeilijk te isoleren. Bovendien is het maar zeer de vraag of empirische onderzoeken in een land gegeneraliseerd kunnen worden naar andere landen.

4.1 De effecten van immigratie op Westerse landen

4.1.1 Belastingdruk en de verzorgingsstaat in immigratielanden

Abizadeh (2002) stelt dat migrantengroepen solidariteit niet uithollen, waar Guchteneire (2007) stelt dat dit wel het geval is en dat dit de verzorgingsstaat aantast.34 Zij bespreken strikt de bereidheid van inwoners van een land om belasting te betalen ter financiering van publieke en sociale middelen wanneer migrantengroepen aanwezig zijn in een land. Razin, Sadka en Swagel (2002) hebben bevonden dat de houding van de autochtone bevolking ten aanzien van migrantengroepen verslechtert en dat hierdoor de bereidheid om belasting te betalen

vermindert35.

Voor ontvangende landen geldt dat de netto belastingdruk afneemt als immigranten meer verdienen dan zij ontvangen aan sociale middelen, gegeven dat de arbeidspositie van de originele bevolking niet enorm wordt aangetast. Koopmans (2002) bespreekt het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (2001) waarin vermeld staat dat de

allochtone bevolking oververtegenwoordigd is in de bijstand met een factor tien. Ook immigranten in de VS deden vaker een beroep deden op de verzorgingsstaat (Borjas, 1990). Een beperking van de sociale rechten van niet-staatsburgers- zoals in de VS in 1996 is

33 Een uitzondering is Italië, dat in 2009 een boete van 5.000 euro stelde op illegaliteit. De grote internationale

kritiek hierop bevestigt Laegaard’s premisse betreffende de strafbaarheid van illegaliteit (Laegaard, 2010: 255).

34 Zie pagina 5.

(17)

17

doorgevoerd (Borjas, 1999a)36 - kan zorgen voor een daling van de netto belastingdruk,

terwijl sociale middelen voor de originele bevolking in stand kunnen blijven (Hanson, 2008)37. Het argument dat immigranten vaak een beroep doen op sociale middelen hoeft dus

niet op te gaan en is daarmee op zichzelf geen argument voor restrictief migratiebeleid. Wanneer landen zich willen committeren aan sociale rechten voor immigranten is dit

mogelijk wel een argument voor restrictief migratiebeleid. Daarnaast kan men zich afvragen wat de gevolgen zijn voor de sociale cohesie wanneer migrantengroepen minder sociale rechten hebben dan staatsburgers.38 Bovendien neemt door dergelijk beleid de motivatie om staatsburgerschap te verkrijgen toe (Espenshade, Baraka & Huber, 1997).

4.1.2 Inkomen en economie in immigratielanden

Brucker (2002) en Harris (2007) stellen dat immigratie van hoofdzakelijk laaggeschoolde migranten het gemiddeld inkomen van autochtonen vrijwel niet beïnvloedt. Ook Borjas (1997) komt in zijn simulaties van het gemiddeld inkomen in de Verenigde Staten tot een verwaarloosbare winst of verlies voor de originele bevolking. Echter, zijn de effecten voor de originele groep laaggeschoolde arbeiders vaak sterker. Brucker (2002) gaat in het slechtste geval uit van een daling in het gemiddeld inkomen van laaggeschoolde arbeiders van 0,75%. Hierdoor bestaat bovendien de mogelijkheid dat sociale uitgaven met ongeveer 1 procent van het BNP stijgen (Borjas, 1997).

Volgens Bonin blijven (2005) de arbeidsperspectieven gelijk voor de originele bevolking39. Cortes (2008) voegt daaraan toe dat immigranten en autochtonen geen perfecte

substituten zijn. Daarom is de negatieve invloed op het inkomen van de originele bevolking beperkt. Toch zijn de empirische bevindingen van de effecten van migratie allesbehalve eenduidig. Pischke, Jorn-Steffen en Velling (1997) stellen juist dat de effecten van migratie op de economische positie van de originele bevolking nihil is.40

Hanson (2008) constateert prijsdalingen in grotere Amerikaanse steden als gevolg van de immigratie. Volgens Cortes (2008) is er een prijsdaling te zien van ongeveer 2% in

36 De situatie in de VS waarin er grote verschillen waren tussen staten in de sociale voordelen die immigranten

genoten, leidde ertoe dat migrantengroepen zich concentreerden in die staten waar deze voordelen het grootst waren. Dit leidde tot grotere belastingdruk en verdringing van de originele bevolking op de arbeidsmarkt (Borjas, 1999b).

37 Dit beleid heeft volgens Hanson (2008) voor een dergelijke situatie gezorgd in de Verenigde Staten. 38 Zie paragraaf 6.1, pagina 23.

39 Bonin (2005) baseert zich op een longitudinale studie van de arbeidsmarkt in Duitsland.

40 Zij verrichtten het onderzoek in Duitsland in de jaren 90. In het onderzoek is gecorrigeerd voor migratie van

(18)

18

sectoren waar veel immigranten werken. Deze kunnen mogelijk compenseren voor de lagere lonen van laaggeschoolden.

4.2 De effecten van emigratie vanuit ontwikkelingslanden

4.2.1 Belastingdruk in emigratielanden

Wanneer enkel over de belastingdruk gesproken wordt, kan gesteld worden dat emigratie de belastingdruk in zendende landen vrijwel niet aantast wanneer de emigratiecijfers rond een half procent van de bevolking per jaar liggen, zelfs als de emigranten voor een groot deel hoogopgeleid zijn (Hanson, 2008).41

4.2.2 Inkomen en economie in emigratielanden

Berry en Soligo (1969) analyseren het effect van emigratie van laaggeschoolde en hooggeschoolde arbeiders en de emigratie van kapitaal op het gemiddeld inkomen in zendende landen. Zij bevinden dat wanneer emigranten relatief veel kapitaal meenemen, dit leidt tot eens schaarste van kapitaal en daarmee tot een grotere vraag naar de productiefactor arbeid. De krapte die hierdoor ontstaat op de arbeidsmarkt zorgt dat het gemiddelde inkomen van de achtergebleven bevolking toeneemt. Echter, wanneer emigranten weinig kapitaal bezitten, wordt de productiefactor kapitaal minder schaars en daarmee wordt arbeid

goedkoper en gaan de lonen omlaag. Het is dus de vraag of emigranten die vertrekken naar Westerse landen een bovengemiddelde hoeveelheid kapitaal met zich meenemen. Een aanwijzing hiervoor is dat migranten die proberen de Europese Unie te bereiken via

mensensmokkelaars vaak geldsommen van enkele duizenden tot enkele tienduizenden euro’s betalen (Amnesty, 2015).

4.2.3 Braindrain

Per land van herkomst bestaan gegevens van de hoeveelheid kapitaal per hoofd van de bevolking en dus oogt de analyse van het effect van emigratie op het gemiddeld inkomen van de achtergebleven bevolking betrekkelijk simpel (Berry & Soligo, 1969). Echter speelt het opleidingsniveau van emigranten ook een rol. Naast Berry & Soligo (1969) beschrijven verscheidene andere wetenschappers ( Hanson, 2008; Mountford, 1997), het fenomeen

braindrain: het vertrek van hooggeschoolde werkers dat mogelijk een negatief effect heeft op

de economie (Carens, 2013) en de competitiviteit van het zendende land. Volgens Berry &

(19)

19

Soligo (1969) heeft het vertrek van hooggeschoolde migranten een positief effect op het gemiddeld inkomen in het zendende land wanneer de marginale kosten voor onderwijs afnemen bij elke nieuwe afnemer van onderwijs. Braindrain is echter heel kostbaar wanneer deze marginale onderwijskosten toenemen of een erg groot deel van de achtergebleven bevolking plots een hoge opleiding moet krijgen. Een gematigde vorm van braindrain in een land met een goed onderwijssysteem hoeft dus niet voor problemen bij de achtergebleven bevolking te zorgen (Berry & Soligo, 1969).

Mountford (1997) stelt eveneens dat braindrain niet noodzakelijkerwijs het menselijk kapitaal42 in een zendend land vermindert. Hij gaat uit van een situatie waarin emigratie wordt beperkt door restricties van immigratielanden en slechts een deel van de bevolking in

aanmerking komt voor emigratie.43 Mountford (1997) stelt dat wanneer er sprake is van emigratie uit ontwikkelingslanden die gelijk verdeeld is onder opleidingsgroepen de arbeidsmarkt krapper wordt, waardoor het nut44 van onderwijs dusdanig groeit dat mensen langer in de schoolbanken blijven. Hierdoor stijgt de arbeidsproductiviteit in het zendende land en loont het voor de regeringen van zendende landen om zoveel mogelijk mensen uit de potentiële groep te stimuleren te vertrekken (Mountford, 1997). Bij braindrain wordt de drempel van de capaciteiten die nodig zijn om een goede opleiding te volgen lager. Vervolgens hangt het effect van emigratie af van de verhouding tussen het aantal

vertrekkende hoogopgeleiden en het aantal mensen dat de capaciteiten bezit om een goede opleiding te genieten. Wanneer het potentieel groot genoeg is en het aantal vertrekkende hoogopgeleiden niet te groot is, is het effect van braindrain op de lange termijn positief.

Mishra (2005) heeft bevonden dat middelopgeleide arbeiders vaker emigreren, omdat zij de grootste salarissprong kunnen maken45. Daarom is het niet aannemelijk dat grote

concentraties hoogopgeleiden emigreren. Op de korte termijn veroorzaakt braindrain wel een verlies aan arbeidsproductiviteit (Mountford, 1997). Miyagawa (1991) stelt daarnaast dat

braindrain een aanzuigende werking heeft op andere hooggeschoolde migranten en dat

zendende landen zodoende van al hun menselijk kapitaal ontdaan worden. Beine, Docquier en

42 Vertaling van Human Capital (Mountford, 1997: 288).

43 Mountford (1997) gaat uit van een situatie waarin het deel van de bevolking van zendende landen dat in

aanmerking komt voor emigratie niet dusdanig groot is dat immigratielanden bang zijn dat zij dergelijke migrantenstromen niet aankomen. Dit noemt Mountford (1997: 293 - 294) the assumption of a small country.

44 Mountford (1997) stelt een mathematische vergelijking op van het economisch nut van onderwijs, dat

afhankelijk is van variabelen als percentage emigranten en de arbeidsproductiviteit per eenheid eenkomen in de wereld en in het ontwikkelingsland. Hierbij wordt logischerwijs aangenomen dat het ontwikkelingsland een lagere arbeidsproductiviteit kent dan de wereld.

(20)

20

Rapoport (2001) stellen daarentegen dat emigratie als optie een stimulans is voor mensen om meer onderwijs te genieten en zich te kwalificeren voor emigratie. Dit zou het verlies aan menselijk kapitaal kunnen compenseren en de arbeidsproductiviteit vergroten. Bovendien zijn er volgens Hanson (2008) ook positieve effecten van emigranten op de handelsmogelijkheden van het zendende land. Daarnaast zijn de bedragen die migranten terugzenden naar familie of andere relaties in het land van herkomst goed voor een groot deel van het nationaal inkomen van sommige landen. De bedragen zijn in veel regio’s zelfs groter dan buitenlandse

investeringen en ontwikkelingshulp samen46 (Hanson, 2008).

4.3 Economische efficiëntie

Clemons, Montenegro en Pritchett (2008) schatten dat het gemiddelde inkomen van een arbeider uit Mexico met 9 tot 12 jaar opleiding 7000 Dollar47 hoger was in de Verenigde Staten dan in Mexico. Een experiment in Nieuw-Zeeland met een visumloterij48 voor de bevolking van Tonga leverde de migrant een gemiddelde inkomensgroei op van 263% (McKenzie, Gibson & Stillman, 2006). Migranten zijn dus enorm gebaat bij open grenzen. Hanson (2008) stelt dat immigratie van laaggeschoolde arbeiders van ontwikkelingslanden naar geïndustrialiseerde landen ervoor zorgt dat het Bruto Nationaal Product van beide landen stijgt. Migratie is dus economisch efficiënt. Bovendien stelt Hanson (2008) dat lonen voor laaggeschoold werk in emigratielanden stijgen, terwijl lonen voor hooggeschoold werk in immigratielanden stijgen. Alhoewel lonen voor hooggeschoold werk vervolgens dalen in emigratielanden en lonen voor laaggeschoold werk in immigratielanden dalen, groeit het nationaal inkomen van beide landen (Hanson, 2008). Dit komt doordat de

arbeidsproductiviteit in de Verenigde Staten hoger is dan in Mexico (Hanson, 2008).49. Concluderend is de immigratie van laaggeschoolde arbeiders dus wellicht wel

economisch efficiënt in absolute zin, maar mogelijk niet Pareto-efficiënt50. Pareto-efficiëntie wordt slechts bewerkstelligd wanneer de originele laaggeschoolden in immigratielanden en de originele hooggeschoolden in emigratielanden worden gecompenseerd.

46 Acosta, Fajnzylber, en Lopez (2007) hebben bevonden dat in landen als Guatemala en Honduras meer dan

10% van het nationaal inkomen uit zulke afdrachten bestaat. In Haïti zelfs 53% in 2005.

47 Deze 7000 Dollar is gecorrigeerd voor de kosten die migratie met zich meebrengen. 48 Dit experiment kwalificeert zodoende als aselecte steekproef.

49 Strikt geredeneerd vanuit inkomen uit arbeid, zou vrijheid van beweging ervoor zorgen dat Mexicanen zich in

de VS zouden vestigen totdat de lonen in Mexico en de VS gelijk zijn (Hanson, 2008).

(21)

21

5 Beschermt restrictief migratiebeleid de nationale identiteit?

Zoals eerder besproken beargumenteert Tamir (1995) dat grote groepen immigranten mogelijk desintegratie van de natie kunnen veroorzaken en zodoende nationale waarden kunnen ondermijnen en de culturele pluraliteit in gevaar kunnen brengen. Daarentegen kunnen landen ook een identiteit als migratieland verwerven. Ook kan immigratie mogelijk zorgen voor een versterking van de band binnen de oorspronkelijke gemeenschap, omdat deze een groep heeft om zich aan te spiegelen.

5.1 Het belang van ‘de buitenlander’ voor de nationale identiteit

Honig (2001) haalt Rousseau’s Du Contrat Social aan in haar bespreking van de relatie tussen democratie en buitenlanders en stelt dat buitenlanders wellicht een essentieel element zijn in de constructie van een liberale democratie. Daarnaast bespreekt Honig (2001) Girard51 zijn

theorie dat zondebokken nodig zijn voor een volk om zich te verenigen en dat deze vaak in vreemdelingen gevonden worden.

Honig (2001) stelt verder dat naties die migratie als onderdeel van de nationale identiteit zien een haat-liefdeverhoudingen hebben met migrantengroepen. De identiteit van de Verenigde Staten bestaat uit bouwstenen als kapitalisme, vrijheden en familie (Honig, 1998). Enerzijds zien de Amerikanen hoe deze aspecten van identiteit nieuw leven in wordt geblazen wanneer immigranten een bestaan opbouwen. Tevens laten hardwerkende

immigranten zien dat sociale mobiliteit nog steeds bestaat (Honig, 2001) Ook de tastbaarheid van de Amerikaanse nationale identiteit voor iedereen en de niet etnische, maar republikeinse oorsprong van de Amerikaanse identiteit worden bevestigd door de komst van immigranten. Anderzijds bestaat de perceptie dat buitenlanders de banen afpakken en de nationale identiteit en liberale waarden verstoren. Bovendien doen sommige etnische groepen ook een poging om zichzelf politiek te profileren om zo meer erkenning te krijgen (Honig, 2001).

5.2 Empirische onderzoeken betreffende nationale identiteit en immigratie

Joppke (1999) beschrijft uitgebreid hoe in Amerika deelgemeenschappen als de Aziatische of de Mexicaanse ontstaan en dat deze hun identiteit meer tot uiting willen laten komen. Dit kan de coherentie van de Amerikaanse gemeenschap en daarmee de nationale identiteit aantasten. Daarnaast bezitten immigranten in zowel de Verenigde Staten en Canada als in Europa vaak

(22)

22

een andere nationaliteit, ook wanneer zij de nationaliteit van het land van aankomst hebben verkregen. Het is de vraag of deze zogenoemde dubbele loyaliteit niet ook de eenheid van de natie ondermijnt (Joppke, 1999). Wel kan men stellen dat de waarde van een tweede

nationaliteit mogelijk minder groot is. Zo wordt de waarde van staatsburgerschap aangetast. Esses, Dovidio, Jackson en Armstrong (2001) bevinden dat de perceptie die

autochtonen van migranten hebben sterk gebaseerd is op het heersende discours in de nationale media. In hun experiment waarin zij Canadese en Amerikaanse proefpersonen bronnen laten lezen die positief of negatief waren over de arbeidsperspectieven van

migranten, blijkt dat de mensen die migranten als een bedreiging zagen voor de autochtone bevolking een negatievere houding ten aanzien van migranten hadden. Sides en Citrin (2007), evenals O’Rourke en Sinnott (2006), stellen daarnaast dat Europeanen met een sterker gevoel van nationale identiteit vaker tegen de komst van immigranten zijn. Dit gevoel van nationale identiteit is tevens een sterkere factor dan de perceptie van economische dreiging. Gevoelens van nationale identiteit zijn erg bepalend in de publieke opinie en werken zo restrictief migratiebeleid in de hand. Wanneer de politieke demos voor besluitvorming omtrent

migratiebeleid beperkt wordt tot de stemgerechtigde bevolking52, is dit mogelijk ook een bron van legitimiteit van restrictief migratiebeleid.

Bovendien blijkt dat mensen de hoeveelheid immigranten in Europa en jaarlijkse immigrantenstromen sterk overschatten (Sides en Citrin, 2007). De perceptie van de

hoeveelheid migranten staat in positief verband met de voorkeur voor culturele homogeniteit – het concept dat Sides en Citrin (2007) gebruiken om gevoelens van nationale identiteit te meten. Grote immigratiestromen, evenals het overdrijven van de grootte van

immigratiestromen in het publieke debat, wekken dus gevoelens van nationale identiteit op. Helaas is de wetenschappelijke literatuur over de invloed van immigranten die nog niet genaturaliseerd zijn of slechts kortstondig in een land verblijven op de waarde van nationaliteit en de sentimenten onder autochtonen erg beperkt (Joppke, 1998). Daarom is het moeilijk te beoordelen wat de daadwerkelijke invloed van permissief migratiebeleid op nationale identiteit is. Er zijn immers nauwelijks empirische bevindingen van een

hedendaagse situatie waarin grenzen tussen verschillende cultuurgebieden open of erg poreus zijn.De invloed van de vermenging van nationaliteiten in de EU is wel een zeer interessante casus en kan kennis opleveren die van pas kan komen bij de integratie van niet-westerse migranten in de Westerse wereld.

(23)

23

6 Beschermt restrictief migratiebeleid de sociale cohesie?

Hier wordt besproken wat de invloed is van de aanwezigheid van migrantengroepen op de sociale cohesie. Deze wordt beschouwd aan de hand van ontwikkelingen op het gebied van sociaal kapitaal en het onderwijs in een land. Parameters zijn onder andere de sociale banden tussen en binnen verschillende etnische groepen.

6.1 Sociaal kapitaal

Bourdieu (2011: 88) definieert sociaal kapitaal als volgt: ‘the aggregate of the actual or

potential resources which are linked to possession of a durable network of more or less institutionalized relationships of mutual acquaintance and recognition – or in other words, to membership in a group – which provides each of its members with the backing of the

collectively-owned capital, a ‘credential’ which entitles them to credit, in the various senses of the word’. De voordelen die men geniet als lid van een gemeenschap vormen de basis voor

solidariteit (Bourdieu, 2011). Volgens Putnam (2001) is sociaal kapitaal datgene dat een gemeenschap tot een sociale eenheid maakt, namelijk kameraadschap, sympathie en bovenal sociale interactie. De gehele gemeenschap profiteert van de banden die leden onderling hebben. Putnam (2001) onderscheidt de positieve vormen van sociaal kapitaal die zich uiten in vertrouwen, effectieve instituties en solidariteit en de negatieve vormen die zich uiten in sektarisch gedrag, etnocentrisme en corruptie. Een andere tweedeling is die tussen

overbruggend en bindend sociaal kapitaal.53 Bindend sociaal kapitaal versterkt exclusieve identiteiten en homogene groepen, zoals gebeurt in de kerk of in verenigingen met een etnisch karakter. Overbruggend sociaal kapitaal wordt opgebouwd in mensenrechtenorganisaties, buurtcentra en vrijwilligersdiensten (Putnam, 2001). Overbruggend sociaal kapitaal verbindt een individu of groep met de grotere sociale structuur (Nannestad, Haase Svendsen & Tinggaard Svensen, 2008).

Volgens Nannestad et al. (2008) is het probleem van immigratie voor

verzorgingsstaten in Noord-Europa dat sociale voordelen immigranten reeds toekomen wanneer zij niet goed geïntegreerd zijn. De economische winst die immigranten kunnen behalen met integratie is dus relatief klein. De wetswijziging in de Verenigde Staten in 1996, die immigranten minder sociale rechten toebedeelt, heeft ertoe geleid dat immigranten meer gemotiveerd zijn om staatsburgerschap te verkrijgen (Espenshade et al. , 1996). De effecten

(24)

24

hiervan op de sociale cohesie moeten nader onderzocht worden.

Om integratie en sociale cohesie te duiden moet verder onderscheid gemaakt worden tussen bindend sociaal kapitaal met positieve en negatieve waarde. Organisaties als de maffia en racistische organisaties zijn duidelijke manifestaties van negatief bindend sociaal kapitaal, maar ook zeer sterke intra-etnische banden zouden het sociaal kapitaal van de samenleving als geheel ondermijnen54, doordat zij isolatie in de hand werken (Nannestad et al. , 2008).

Nannestad et al. (2008) laten zien dat vertrouwen in leden van de eigen etnische groep een voorwaarde is voor het vertrouwen in de oorspronkelijke bevolking. Daarnaast blijken

mensen met veel vriendschappen met andere migranten of vluchtelingen ook veel vrienden te hebben bij de autochtone bevolking. Zo is te zien dat de sociale interactie binnen etnische groepen overvloeit in overbruggend sociaal kapitaal (Nannestad et al. , 2008). Bovendien zijn allochtonen even vaak lid van overbruggende organisaties als de autochtone bevolking. Men kan dus stellen dat immigratie geen negatief effect heeft op het sociaal kapitaal van de samenleving als geheel. Toch doen overheden er verstandig aan om het vrijwillige lidmaatschap van inter-etnische organisaties te faciliteren (Nannestad et al. , 2008).

Van Heelsum (2004) benadrukt de effecten van de aanwezigheid van

migrantengroepen op het sociaal kapitaal op transnationaal niveau. Dergelijke groepen kunnen economische, sociale en diplomatieke betrekkingen met emigratielanden versterken.

6.2 Onderwijs

Hanson (2008) stelt dat mensen eerder tegen immigratie zijn als er grote immigrantengroepen in hun omgeving aanwezig zijn en immigrantengroepen veel gebruik maken van sociale middelen. Verder verstoort de aanwezigheid van immigrantengroepen op scholen de prestaties van jongeren uit de oorspronkelijke bevolking (Hanson, 2008). Koopmans (2002) meldt daarnaast dat de schoolprestaties van allochtone jongeren erg achterblijven en dat in Nederland een tweedeling is ontstaan tussen ‘zwarte’ en ‘witte’ scholen. Deze tweedeling ondermijnt de interactie van allochtone en autochtone jongeren en zodoende het overbruggend sociaal kapitaal. Ook is er in veel Westerse landen een duidelijk onderscheid zichtbaar tussen wijken waarin zich veel allochtonen bevinden en wijken waarin deze vrijwel ontbreken

54 De scepsis over een organisatie als Millî Görüş is in West-Europese landen groot. Lindo (2008)ontkracht de

negatieve effecten van de organisatie in activiteiten en doelstellingen van Nederlandse organisaties gelieerd aan Millî Görüş.

(25)

25

(Koopmans, 2002). De mogelijkheid om islamitisch onderwijs te volgen in Westerse landen is mogelijk ook een knelpunt in de ontwikkeling van overbruggend sociaal kapitaal.

7 Conclusie

Het is duidelijke dat er geen eenduidig antwoord is op de vraag of het gerechtvaardigd is dat landen een restrictief migratiebeleid voeren. Wel is in deze scriptie inzicht verworven in de wijze waarop restrictief migratiebeleid gerechtvaardigd kan worden.

Enerzijds bestaat de conceptie dat restrictief migratiebeleid noodzakelijk is voor de instandhouding van liberale waarden, het behoud van de natie en de solidariteit binnen gemeenschappen. Anderzijds blijkt dat migrantengroepen zich de identiteit van een land geheel eigen kunnen maken of zelfs een essentieel onderdeel van die identiteit kunnen vormen.

De culturele pluraliteit en de variëteit in politieke systemen zou ook in gevaar komen door permissief migratiebeleid. Bij deze stelling kunnen meerdere vraagtekens worden geplaatst: allereerst zijn naties nooit perfect homogeen geweest en dus is de invloed van immigratie op die naties discutabel. Daarnaast zorgen open grenzen voor meer circulatie op de arbeidsmarkt en minder langdurige vestiging. Het argument dat migrantengroepen het deliberatieve element van democratie ondermijnen is redelijk, maar rechtvaardigt niet de ontzegging van toegang tot of verblijf in grondgebied.

De theorie van John Rawls slaagt er niet in het nationale sociale contract te

rechtvaardigen. De grotere morele verplichting ten aanzien van landgenoten die een liberaal nationalist als Tamir voorstaat, is bovendien niet strikt instrumenteel. Uit het argument dat het systeem van natiestaten het beste systeem is om liberale waarden tot uiting te laten komen, volgt geen rechtvaardiging van gesloten grenzen. Een empirisch onderzoek naar het verband tussen de mate van immigratie en liberale waarden kan hier helderheid in verschaffen.

Uitsluiting van migranten op basis van financiële behoefte of de invloed op de veiligheid is gerechtvaardigd volgens Carens. Selectie op basis van familiebanden en

taalvaardigheid is eveneens rechtvaardig, tenzij dergelijke selectie gebruikt wordt om etnische homogeniteit te bewaren.

Bij restrictief migratiebeleid is het conflict tussen nationale zelfbeschikking en individuele autonomie evident. Het is de vraag of de beperking van opties van migranten daadwerkelijk een schending van de autonomie inhoudt. Wel kan men stellen dat de rechtvaardiging van migratierestricties door het beroep op eigendomsrechten en

(26)

26

in de besluitvorming omtrent migratierestricties is niet vanzelfsprekend onlegitiem. Immigranten doen vaker een beroep op sociale voorzieningen dan de autochtone bevolking. Omdat de bereidheid om belasting te betalen vermindert als grote

migrantengroepen gebruik maken van deze voorzieningen, daalt de netto belastingdruk vaak toch in immigratielanden. De beperking van de sociale rechten van migranten in Amerika toont aan hoe het negatieve effect op de sociale voorzieningen van de autochtone bevolking te omzeilen is. Hoewel arbeidsperspectieven voor de autochtone bevolking nauwelijks

veranderen, moeten autochtonen in immigratielanden toch rekening houden met een licht verlies van inkomen.

Het effect van emigratie op het gemiddeld inkomen hangt af van de hoeveelheid kapitaal die emigranten meenemen. De belastingdruk in emigratielanden blijft gelijk wanneer de hoeveelheid migranten niet enorm is. Braindrain vormt slechts een probleem wanneer het onderwijssysteem van een land niet op orde is. Eventuele negatieve effecten van emigratie worden daarnaast grotendeels opgevangen door overboekingen van migranten aan

familieleden. Migratie is bovendien in absolute zin economisch efficiënt. De twijfelachtige Pareto-efficiëntie van migratie met betrekking tot het inkomen van autochtonen in

immigratielanden biedt een economisch argument voor restrictief migratiebeleid. Wat betreft nationale identiteit is vooral van belang hoe de relatie verloopt tussen daadwerkelijke migratie, de perceptie van de hoeveelheid migranten, de perceptie van het economisch gevaar van migranten en nationalistische sentimenten. Hiervoor is nader empirisch onderzoek nodig. Tevens van belang is onderzoek naar de waarde van de tweede nationaliteit.

Immigratie en intra-etnische verbanden hebben geen negatieve invloed op het sociaal kapitaal. Wel kan immigratie zorgen voor problemen in het onderwijs. Deze problemen werken segregatie en een beperking van de ontwikkeling van jonge migranten in de hand. Daarom is het van belang dat overheden hierop inspringen door bijvoorbeeld migrantenquota in te stellen voor scholen. Ook de invloed van de beperking van sociale rechten van

immigranten op de sociale cohesie dient nader onderzocht te worden.

Concluderend zijn er weldegelijk gronden voor migratierestricties. Zo zijn er bepaalde neutrale criteria als economische behoeften, familiebanden en taalvaardigheid op basis

waarvan uitsluiting rechtvaardig is. Ook de problemen met migranten in het onderwijs bieden reden tot zorg, evenals eventuele negatieve economische effecten en een mogelijke

vermindering van solidariteit. De politieke legitimiteit van soevereine staten om mensen buiten de deur te houden is echter twijfelachtig. Hetzelfde geldt voor normatieve

(27)

27

rechtvaardigingen van migratierestricties vanuit de theorie van Rawls, het libertijnse

perspectief en het liberale gedachtegoed. Het perspectief dat de bewijslast bij migratiebeleid altijd bij diegene ligt die restricties voorstelt, dient daarom leidend te worden in

besluitvorming. Ook de rechtvaardiging voor het uitsluiten van bootvluchtelingen door de Europese Unie dient vanuit dit perspectief plaats te hebben. Dit impliceert bijvoorbeeld dat het terugsturen van boten waarvan onbekend is welke groepen migranten vertegenwoordigd zijn, per definitie uit den boze is. Daarnaast ligt er een taak voor Westerse overheden en media om de sterke overschatting van immigrantenaantallen door burgers te bestrijden. Een publieke opinie over immigranten die de waarheid reflecteert, opent deuren naar politieke steun voor permissief migratiebeleid. Zo wordt de gesloten grens geen vanzelfsprekendheid en krijgt de migrant het economisch perspectief en de humanitaire erkenning die hij verdient.

(28)

28

Literatuurlijst

Abizadeh, A. (2002). Does liberal democracy presuppose a cultural nation? Four arguments. American political science review, 96(3), 495-510.

Abizadeh, A. (2006). Liberal egalitarian arguments for closed borders: Some preliminary critical reflections.

Abizadeh, A. (2008). Democratic Theory and Border Coercion No Right to Unilaterally Control Your Own Borders. Political theory, 36(1), 37-65.

Abizadeh, A. (2010). Democratic legitimacy and state coercion: a reply to David Miller. Political theory, 121-130.

Acosta, P. , Fajnzylber, P. & Lopez, L. 2007. “How Important are Remittances in America?” In Pablo Fajnzylber and Humberto Lopez, eds., Close to Home, Washington, DC: The World Bank.

Amnesty. (2015). Mensensmokkel en mensenhandel. Gevonden via:

https://www.amnesty.nl/mensenrechten/encyclopedie/mensensmokkel-en-mensenhandel Barry, B. (1973). The Liberal Theory of Justice. Oxford: Clarendon Press.

Azmani, M. (2015). De (buiten)grenzen van Europa.

Barry, B., & Goodin, R. E. (Eds.). (2015). Free movement. Routledge. Bauböck, R. (1994). Transnational citizenship..

Bauböck, R. (2003). Towards a political theory of migrant transnationalism. International migration review, 37(3), 700-723.

Beine, M. , Docquier, F. , & Rapoport, H. (2001). “Brain Drain and Economic Growth: Theory and Evidence.” Journal of Development Economics, 64(1): 275-289.

Beitz, C. R. (1975). Justice and international relations. Philosophy & Public Affairs, 360-389.

Beitz, C. R. (1979). Political Theory and International Relations. Princeton: Princeton University Press.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Draagvlak migratiebeleid Tom Postmes Ernestine Gordijn Toon Kuppens Frank Gootjes Katja Albada. In opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, Wetenschappelijk

Voor de verblijfsdoelen kennismi- gratie, onderzoek, studie en au pair kan een aanvraag alleen door een erkend referent worden ingediend.. Om erkend te worden als referent moet

Ten aanzien van afhandeling binnen de wettelijke termijn blijkt dat voor studie, net als voor de andere verblijfsdoelen waarvoor de TEV-aanvraag alleen kan worden ingediend door

As a result of the Modern Migration Policy Act, changes were made in three areas of the regular admissions policy: (1) it was accelerated and simplified by combining what used to

Uit eerder onderzoek van de Belastingdienst, waarbij gebruik werd gemaakt van een andere steekproef en onderzoeksmethodo- logie, kwam een vrij groot verschil tussen de wette- lijke

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

artikel 4 lid 1, berekend op gelijke wijze als in dat lid voor alle gemeenten van dezelfde klasse is gedaan, dan het normale behoefte-cijfer berekend volgens

In al deze gevallen is het van belang dat de wetgever vooraf een duidelijk beeld heeft  van  de  bestaande  drukverdeling  van  de  belastingen.  Dit  is