• No results found

De invloed van een opvoedinterventie bij onveilige hechting op Cortisol afgifte : longitudinaal onderzoek van één tot 18 jaar

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van een opvoedinterventie bij onveilige hechting op Cortisol afgifte : longitudinaal onderzoek van één tot 18 jaar"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van een Opvoedinterventie bij Onveilige Hechting op Cortisol Afgifte. Longitudinaal Onderzoek van één tot 18 jaar.

Onderzoeksvoorstel

Robin Fohr

Studentnummer: 10175350 Datum: 21-06-2014

(2)

De Invloed van een Opvoedinterventie bij Onveilige Hechting op Cortisol Afgifte. Longitudinaal Onderzoek van één tot 18 jaar.

Korte samenvatting

De manier waarop iemand stress hanteert kan psychische en fysieke

gezondheidsproblemen tot gevolg hebben. Onveilige hechtingsstrategieën kunnen leiden tot verhoogde cortisolniveaus bij baby’s, kinderen en volwassenen. In dit onderzoek wordt door middel van een randomized clinical trial gekeken of een opvoedinterventie bij onveilig gehechte kinderen van 12-15 maanden de cortisol afgifte gedurende drie meetmomenten (op twee-jarige, 12-jarige en 18 jarige leeftijd) kan verlagen. Tijdens de opvoedinterventie leren ouders responsiever en beschikbaarder te zijn. Deze opvoedinterventie wordt vergeleken met een controleconditie. Stress reactiviteit wordt getest door speekselsamples af te nemen en cortisol te bepalen. Er worden verschillende stress taken en een hechtingsinterview toegepast.

Verwacht wordt dat kinderen veiliger gehecht kunnen worden door de interventie en dat dit zal leiden tot lagere cortisolniveaus.

De Invloed van een Opvoedinterventie bij Onveilige Hechting op Cortisol Afgifte De manier waarop iemand stress hanteert heeft belangrijke gevolgen voor de mentale en fysieke gezondheid (Laurent & Powers, 2007). Een belangrijke rol bij het hanteren van stress ligt bij de HPA-as. De HPA-as laat het adrenocorticale steroïde hormoon cortisol vrij in reactie op stress. (Dickerson & Kemeny, 2004; aangehaald in Laurent & Powers, 2007). Excessieve patronen van cortisol afgifte zijn geassocieerd met verminderde immuunfunctie, geheugen- en aandachtsproblemen, verhoogd risico op cardiovasculaire aandoeningen, diabetes, verhoogde bloeddruk en kanker (Diamond, Hicks & Otter-Henderson, 2008).

(3)

Bovendien wordt er bij depressieve en angststoornissen vaak disregulatie van de HPA-as gevonden (Young et al., 2004; aangehaald in Laurent & Powers, 2007). Onder welke omstandigheden de HPA-as wordt geactiveerd verschilt per individu. De hechtingstheorie stelt dat een veilige hechtingsstijl ervoor zorgt dat iemand stress beter kan hanteren in een bedreigende situatie (Bowlby, 1973; aangehaald in Ainsworth, 1979). Tijdens de kindertijd en ook later heeft hechting een belangrijke emotieregulerende rol door middel van de

bevordering van nabijheid met een hechtingsfiguur (Cassidy, 1994; aangehaald in Borelli et al. 2010). Ouders van een veilig gehecht kind zijn meer beschikbaar, ze zijn er op het moment dat het kind hen nodig heeft. Bovendien gedragen zij zich responsiever ten opzichte van het kind, door adequaat te reageren op emoties van het kind, in het bijzonder tijdens stressvolle omstandigheden (Ainsworth, Blehar, Waters & Wall, 1978; aangehaald in Borelli et al., 2010).

Ainsworth (1979) deed onderzoek naar hechting bij één-jarigen met behulp van de

Strange Situation Test, waarbij een baby in een kamer wordt achtergelaten door de moeder

met een onbekend persoon. De hechtingsclassificatie wordt bepaald door de reactie van de baby op de scheiding van en de hereniging met de moeder. De hechtingsstrategie bij angstig-ambivalente individuen is hyperactivatie, het proberen te mobiliseren van steun door het gedrag op te blazen, zoals aanklampen en huilen en herhaald te vragen om steun (Bowlby, 1980; aangehaald in Borelli et al., 2010). De hechtingsstrategie van vermijdend gehechte individuen is deactivatie, gekenmerkt door het niet vertonen van hechtingsgedrag maar de hechtingsfiguur uit de weg te gaan, en het niet laten blijken van hechtingsstress (Bowlby, 1980; aangehaald in Borelli et al., 2010). Het later toegevoegde gedesorganiseerde

hechtingstype lijkt een desintegratie van hechtingsstrategieën te zijn en vertoont tegenstrijdige emoties in reactie op stress. Veilig gehechte individuen zijn beter in staat om te vertrouwen op zichzelf, de omgeving en steun van anderen om negatieve emoties te reguleren (Bowlby,

(4)

1973; aangehaald in Ainworth, 1979). In eerder onderzoek werd gevonden dat een veilige hechting als bescherming kan werken tegen cortisol afgifte bij baby’s en kinderen (Gunnar, Brodersen & Nachmias, 1996). In dit onderzoek werden cortisolwaarden bepaald met behulp van speeksel samples. Speeksel samples werden vlak voor en 20 minuten na de Strange Situation afgenomen. In vergelijkbare onderzoeken werd met name aangetoond dat een gedesorganiseerde hechtingsstijl bij baby’s de cortisol-afgifte van de HPA-as na stressvolle situaties verhoogt (Bernard & Dozier, 2010; Hertsgaard, Gunnar, Erickson & Nachmias, 1995).

Vanaf midden jaren tachtig werden ook volwassen partnerrelaties als hechtingsrelaties gezien (Hazan & Shaver, 1987; aangehaald in Laurent & Powers, 2007). Tijdens de

volwassenheid wordt een angstig-ambivalente hechtingsstijl gekenmerkt door zorgen over relaties, een grote behoefte aan nabijheid van de partner en verlatingsangst. Onderzoek van Diamond, Hicks en Otter-Henderson (2008) naar partners die van elkaar gescheiden waren door werkgerelateerde reisjes, liet zien dat hyperactiverende partners een verhoogd

cortisolniveau hadden tijdens de scheiding.

Een vermijdende hechtingsstijl wordt tijdens de volwassenheid gekenmerkt door ogenschijnlijk zelfvertrouwen en emotionele afstand ten opzichte van partners (Quirin, Pruessner & Kuhl, 2008).Powers, Pietromonaco, Gunlicks en Sayer (2006) onderzochten cortisol afgifte bij partners na een in het laboratorium uitgelokt conflict. Beide partners moesten een onopgelost conflict uit de afgelopen maand omschrijven en willekeurig werd een van de twee conflicten gekozen. Vrouwen met een deactiverende hechtingsstrategie bleken na het conflict een verhoogd cortisolniveau te hebben vergeleken met vrouwen zonder

deactiverende hechtingsstrategie. Deactiverende en hyperactiverende mannen lieten ook een verhoogd cortisolniveau zien. Uit de partner effecten, dit zijn de effecten van de hechting van de partner op eigen cortisolniveau, bleek dat mannen met onveilig gehechte vrouwen tevens

(5)

hogere cortisolwaarden hadden dan mannen met veilig gehechte vrouwen in reactie op het conflict.

De hechtingssclassificaties in de volwassenheid blijken vrij goed samen te hangen met hechtingsclassificaties van baby’s. Waters, Merrick, Treboux, Crowell en Albersheim (2000) onderzochten de stabiliteit van hechtingsstijlen van 12 maanden tot 21 jaar oud. Dit deden zij door de Strange Situation bij baby’s te testen en 20 jaar later het Adult Attachement Interview (AAI) af te nemen door interviewers die niets wisten van de met 12 maanden ontvangen hechtingsclassificatie, 72% ontving dezelfde hechtingsclassificatie.

Er is ook prospectief onderzoek gedaan naar de rol van hechting bij cortisol afgifte. Spangler en Zimmerman (2014) stelden de hechtingsclassificatie vast tijdens de Strange Situation en testen de kinderen op 12 jarige leeftijd opnieuw met een computer stress taak en een presentatie voor een jury. Wat betreft cortisolafgifte na de stresstaken in vergelijking met voor de stresstaken, werd er bij kinderen die tijdens de Strange Situation met 12 maanden als gedesorganiseerd waren geclassificeerd een verhoogd cortisolniveau gevonden op 12 jarige leeftijd vergeleken met de kinderen die tijdens de Strange Situation als georganiseerd waren geclassificeerd.

Het is aannemelijk dat onveilige hechting ontstaan op zeer jonge leeftijd, gedurende het hele leven leidt tot een verhoogde cortisol afgifte. Het is dus van groot belang dat er een werkzame interventie wordt gevonden om al op jonge leeftijd de hechting veiliger te maken. Dozier, Peloso, Lewis, Laurenceau en Levine (2008) onderzochten een

interventie bij pleegkinderen en hun pleegouders. Pleegouders kregen een relationeel

programma van 10 sessies waarin werd geleerd effectief om te gaan met emoties van de baby en vooral heel responsief te reageren ten opzichte van negatief affect. De controleconditie kreeg een cognitief programma van 10 sessies waarin aandacht werd besteed aan

(6)

Situation. Uit de resultaten bleek dat baby’s waarvan de ouders het relationele programma hadden gevolgd een lager cortisolniveau hadden voor de Strange Situation dan de baby’s uit het controleprogramma. Na de Strange Situation werd er geen verschil gevonden.

Een interventie om ouders responsiever te maken kan waarschijnlijk veel betekenen. In het onderzoek van Dozier et al. (2008) werd niet gekeken of baby’s onveilig gehecht waren voordat ouders deelnamen aan het programma. Waardoor het onduidelijk is wat de interventie precies heeft betekend voor de baby’s. Mogelijk waren veel pleegouders al best wel

responsief en voegde het relationele programma niet veel toe. Bovendien wordt er niet duidelijk gemaakt hoelang na de interventie de Strange Situation plaatsvindt. Mogelijk heeft het enige tijd nodig voordat een baby veiliger gehecht raakt door responsievere ouders en zou er na de interventie een tijd gewacht moeten worden met de Strange Situation. Het huidige onderzoek houdt rekening met deze punten en focust zich door middel van een randomized

clinical trial op de vraag of een opvoedinterventie bij onveilige hechting kan leiden tot een

verlaagde stress respons.

Onderzoeksmethode

Deelnemers

Deelnemers zijn minimaal 120 baby’s die deelnemen aan de Strange Situation. Dit minimale aantal aangezien de meerderheid veilig gehecht zal zijn en alleen de onveilig gehechte baby’s deelnemen aan het interventie-onderzoek. De baby’s zijn tussen de 12 en 15 maanden en worden geworven via flyers in gezondheidscentra en kinderdagverblijven en via online oproepen. Indien mogelijk worden huisartsen en verpleegkundigen ingezet om hun patiënten voor dit onderzoek te vragen. Aangezien het een longitudinaal onderzoek betreft wordt er veel moeite gestoken in het voorkomen van uitval. Door het zo prettig mogelijk

(7)

maken voor de ouders en baby’s. Vanaf de eerste deelname krijgen ouders te horen dat ze te allen tijde kunnen stoppen, maar er wordt ook benadrukt hoe belangrijk het onderzoek en deelname is. Bovendien worden ouders opgebeld voor de experimenten, indien zij van deelname af willen zien, wordt de oorzaak uitgevraagd en wordt er indien mogelijk een oplossing bedacht waardoor ze alsnog mee willen doen. Als beloning voor deelname krijgen ouders 20 euro per onderzoek.

Procedure

Als de baby’s 12-15 maanden oud zijn wordt er een Strange Situation Test gedaan. Voor de test en 20 minuten na de test wordt er speeksel afgenomen met behulp van een gezoet wattenstaafje. De videobeelden van de Strange Situation Test worden beoordeeld door twee onafhankelijke en getrainde codeurs.

Aan de hand van de hechtingsclassificaties vastgesteld na de Strange Situation worden slechts de onveilig gehechte baby’s willekeurig over de opvoedconditie en de controleconditie verdeeld. Dit omdat de interventie bedoeld is om hechting veiliger te maken door ouders responsiever te leren reageren. Aangenomen wordt dat ouders van veilig gehechte baby’s al responsief reageren. Ouders van baby’s in de opvoedconditie volgen een gestructureerd opvoedprogramma bij hen thuis gegeven door een ervaren klinisch psycholoog. Dit

programma is gedeeltelijk gebaseerd op het relationele programma van Dozier et al. (2008). Hierin leren ouders in 10 sessies om te gaan met eigen problemen die interfereren met de zorg voor het kind. Daarnaast leren ouders vreemd gedrag van het kind te interpreteren. In de huidige interventie leren ouders bovendien emoties van het kind te interpreteren en hier adequaat op te reageren. Tevens krijgen zij één sessie psycho-educatie waarin wordt uitgelegd hoe belangrijk het is om beschikbaar en responsief te zijn tijdens stressvolle omstandigheden.

(8)

In de controleconditie krijgen ouders 10 sessies waarin aandacht wordt besteed aan de motorische en de taalontwikkeling van de baby.

Een jaar na de interventie komen ouders en kinderen naar het laboratorium, waar een gesimuleerde tandartsbehandeling plaats vindt. Voor en 20 minuten na de behandeling wordt er speeksel afgenomen.

Op 12 jarige leeftijd worden de kinderen getest met behulp van twee experimenten bedacht door Spangler en Zimmerman (2014). Deelnemers krijgen de opdracht om samen met hun moeder een computerspelletje te spelen. Bij dit spel mag er niet op de escape-toets

gedrukt worden. Moeder en kind moeten samen werken, het spel wordt echter zo

gemanipuleerd dat vlak voor het behalen van het doel er op escape gedrukt lijkt te zijn. De reactie van het kind wordt gecodeerd. Daarnaast moeten moeder en kind een talk show taak doen, waarbij moeder het kind moet interviewen voor een camera en publiek. Bij aankomst en voor en 20 minuten na beide taken wordt er speeksel afgenomen.

Op 18-jarige leeftijd wordt de Nederlandse vertaling van het Adult Attachment Interview (AAI) (Main 2000, aangehaald in Rifkin-Graboi, 2008) afgenomen en er wordt speeksel bij deelnemers afgenomen. Vervolgens deden ze mee aan de Trier Social Stress Test (TSST), dit houdt in dat deelnemers een sollicitatiegesprek van 5 minuten en een moeilijke rekentaak hardop voor een camera en een onbekende jury moeten houden. 20 minuten na de stressvolle taken wordt er opnieuw cortisol afgenomen.

Data analyse

De verkregen data uit de speekselsamples bij het eerste experiment, de Strange

Situation, wordt geanalyseerd door het gemiddelde cortisolniveau per hechtingsclassificatie te vergelijken en te toetsen of ze verschillen. In de opvolgende experimenten wordt getoetst of deelnemers in de opvoedconditie gemiddeld een lager cortisolniveau hebben dan in de

(9)

controleconditie. Daarnaast wordt getoetst of er verschillen zijn in gemiddeld cortisolniveau tussen de hechtingsclassificaties in beide condities.

Interpretatie van mogelijke resultaten

Verwacht wordt dat veilige hechting zorgt voor een lager cortisolniveau dan onveilige hechting en dat gedesorganiseerde hechting zorgt voor de hoogste cortisolniveaus. Daarnaast wordt verwacht dat deelnemers in de opvoedconditie gemiddeld een lager cortisolniveau hebben dan in de controleconditie. Dat zou betekenen dat de opvoedinterventie bij onveilige hechting kan leiden tot een verlaagde stress respons. Indien er verschillen worden gevonden tussen de hechtingsclassificaties in beide condities kan dat er op wijzen dat er bijvoorbeeld een langdurigere of aangepaste interventie nodig is bij bepaalde hechtingsclassificaties. Alles overziend is dit een onderzoek waarvan de bevindingen kunnen leiden tot een vermindering van cortisol-gerelateerde gezondheidsproblemen door onveilige hechting.

(10)

Literatuurlijst

Ainworth (1979). Infant-Mother Attachment. American Psychologist, vol. 34,10, 932-937. Bernard, K. & Dozier, M. (2010). Examining Infants’ Cortisol Responses to Laboratory Tasks

Among Children Varying in Attachment Disorganization: Stress Reactivity or Return to Baseline? Developmental Psychology, 46 (6), 1771-1778.

Borelli, J. L., David, D. H., Crowley, M. J., Snavely, J. E. & Mayes, L. C. (2013). Dismissing Children’s Perceptions of Their Emotional Experience and Parental Care: Preliminary Evidence of Positive Bias. Child Psychiatry Hum Dev, 44: 70-88.

Diamond, L., Hicks, A., Otter-Henderson, K. (2008). Every time you go away: Changes in affect, behavior, and physiology associated with travel-related separations from romantic partners. Journal of Personality and Social Psychology, 95(2), 385-403. Dozier, M., Peloso, E., Lewis, E., Laurenceau, J-P en Levine, S. (2008). Effects of an

attachment-based intervention on the cortisol production of infants and toddlers in foster care. Development and Psychopathology, 20, 845-859.

Gunnar, R., Brodersen, L., Nachmias, M., Buss, K., Rigatuso, J. (1996). Stress reactivity and attachment security. Developmental Psychobiology, 29(3), 191-204.

Hertsgaard, L., Gunnar, M., Farrell Erickson, M., Nachmias, M. (1995). Adrenocortical Responses to the Strange Situation in Infants with Disorganized/Disoriented Attachment Relationships. Child Development, 66 (4) 1100-1106.

Laurent, K. H. & Powers, S. (2007). Emotion regulation in emerging adult couples:

Temperament, attachment, and HPA response to conflict. Biological Psychology, 76, 61-71.

(11)

Powers, S., Pietromonaco,P., Gunlicks, M., Sayer, A. (2006). Dating couples' attachment styles and patterns of cortisol reactivity and recovery in response to a relationship conflict. Journal of Personality and Social Psychology, 90 (4), 613-628.

Quirin, M., Pruessner, J., Kuhl, J. (2008). HPA system regulation and adult attachment anxiety: Individual differences in reactive and awakening cortisol.

Psychoneuroendocrinology, 33(5), 581-590.

Rifkin-Graboi, A. (2008). Attachment status and salivary cortisol in a normal day and during simulated interpersonal stress in young men. Journal on the Biology of Stress, 11(3), 210-224.

Spangler, G., Zimmerman, P. (2014). Emotional and adrenocortical regulation in early adolescence prediction by attachment security and disorganization in infancy. International Journal of Behavioral Development, 38 (2), 142-154.

Waters, E., Merrick, S., Treboux, D., Crowell, J. & Albersheim, L. (2000). Attachment Security in Infancy and Early Adulthood: A Twenty-Year Longitudinal Study. Child Development, 71(3), 684-689.

(12)

Hechtingsstijl en Stress Reactiviteit

Samenhang van Hechting met Cortisol Afgifte en stress

Robin Fohr

Universiteit van Amsterdam

Woorden: 5.395

10175350

23-06-14

(13)

Inhoudsopgave

Abstract 3

De Invloed van Type Hechting op Cortisol Afgifte van de HPA-as 4

Baby’s en Kinderen 8

Samenvattende Tabel Baby’s en Kinderen 13

Volwassenen 13

Samenvattende Tabel Volwassenen 20

Conclusies en Discussie 21

(14)

Abstract

De manier waarop iemand stress hanteert kan psychische en fysieke gezondheidsproblemen tot gevolg hebben. Aangezien onveilige hechtingsstrategieën kunnen leiden tot het

onvermogen om stress te hanteren is het belangrijk hier meer inzicht in te krijgen. Dit literatuuroverzicht focust zich op de vraag of baby’s, kinderen en volwassenen meer fysiologische stress ervaren als ze onveilig gehecht zijn. Stress reactiviteit wordt gemeten door speekselsamples af te nemen en cortisol afgifte te bepalen. Uit de onderzoeken komt naar voren dat veilige hechting kan dienen als buffer tegen stress. Bij baby’s en kinderen zorgt met name een gedesorganiseerde hechtingsstijl voor een verhoogde stress reactiviteit. En bij volwassenen blijkt veilige hechting van de partner ook als buffer te kunnen dienen tegen eigen stress reactiviteit. Bovendien worden er geslachtverschillen gevonden. Zo vertonen hyperactiverende mannen en deactiverende vrouwen een verhoogde stress reactiviteit in reactie op een onderling conflict. Mannen met hyperactiverende en vrouwen met deactiverende partners vertonen tevens een verhoogde stress reactiviteit. Alle resultaten zijn in tabellen aan het eind van de paragrafen samengevat.

(15)

De Invloed van Type Hechting op Cortisol Afgifte van de HPA-as

De manier waarop iemand stress hanteert heeft belangrijke gevolgen voor de mentale en fysieke gezondheid (Laurent & Powers, 2007). Er zijn steeds meer aanwijzingen dat personen met een onveilige hechtingsstijl verhoogde risico's hebben op

gezondheidsproblemen, zoals beroertes en hartaanvallen (Jaremka et al., 2013). Een belangrijke rol bij het hanteren van stress ligt bij de HPA-as. De HPA-as laat het

adrenocorticale steroïde hormoon cortisol vrij in reactie op stress. (Dickerson & Kemeny, 2004; aangehaald in Laurent & Powers, 2007). Excessieve patronen van cortisol afgifte zijn geassocieerd met verminderde immuunfunctie, geheugen- en aandachtsproblemen, verhoogd risico op cardiovasculaire aandoeningen, diabetes, verhoogde bloeddruk en kanker (Diamond, Hicks & Otter-Henderson, 2008). Bovendien wordt er bij depressieve en angststoornissen vaak disregulatie van de HPA-as gevonden (Young et al., 2004; aangehaald in Laurent & Powers, 2007).

Onder welke omstandigheden de HPA-as wordt geactiveerd verschilt per individu. De hechtingstheorie stelt dat een veilige hechtingsstijl ervoor zorgt dat iemand stress beter kan hanteren in een bedreigende situatie (Bowlby, 1973; aangehaald in Ainsworth, 1979). Tijdens de kindertijd en ook later heeft hechting een belangrijke emotieregulerende rol door middel van de bevordering van nabijheid met een hechtingsfiguur (Cassidy, 1994; aangehaald in Borelli et al. 2010). Individuele verschillen in emotieregulatie kunnen ontstaan door de manier waarop een kind zich hecht aan de ouders. Ouders van een veilig gehecht kind zijn meer beschikbaar en gedragen zich responsiever ten opzichte van het kind dat steun vraagt in stressvolle omstandigheden dan ouders van onveilig gehechte kinderen (Ainsworth, Blehar, Waters & Wall, 1978; aangehaald in Borelli et al., 2010). Responsieve ouders reageren adequaat op emoties van het kind en beschikbare ouders zijn aanwezig op het moment dat het kind hen nodig heeft. Volgens Bowlby (1973; aangehaald in Ainworth, 1979) krijgt het kind

(16)

hierdoor het vertrouwen dat stress opgelost kan worden met behulp van de ouder. Ouders van onveilig gehechte kinderen zijn minder beschikbaar, overbeschermend of juist meer

vermijdend ten opzichte van fysiek contact met het kind enminder responsief in reactie op stress ervaren door het kind. (Ainsworth et al, 1978; aangehaald in Borelli et al., 2010). Hierdoor krijgt het kind het geloof dat stress niet opgelost kan worden met behulp van ouders (Bowlby, 1973; aangehaald in Ainsworth, 1979).

Ainsworth (1979) deed onderzoek naar hechting bij één-jarigen met behulp van de

Strange Situation Test, waarbij een baby in een kamer wordt achtergelaten door de moeder

met een onbekend persoon, die slechts een kort gesprekje met de moeder heeft gehad en contact met de baby heeft gezocht. De hechtingsclassificatie wordt bepaald door de reactie van de baby op de scheiding van en de hereniging met de moeder. De drie hechtingsstijlen die Ainsworth hierbij onderscheidt zijn veilig gehecht, angstig ambivalent gehecht en vermijdend gehecht. Deze hechtingsstijlen vertonen een redelijke stabiliteit bij baby’s tot in de

volwassenheid (Fraley, 2002; aangehaald in Quirin, Pruessner & Kuhl, 2008). Veilig gehechte baby’s vertonen stress tijdens de scheiding en stoppen met het exploreren van de kamer, tijdens de hereniging zoeken ze nabijheid met hun moeder en worden makkelijk getroost. Angstig ambivalent gehechte baby’s vertonen tekenen van angst al voor de scheiding en zijn extreem gestrest als ze alleen gelaten zijn. Tijdens de hereniging zijn ze ambivalent, ze zoeken nabijheid met hun moeder en tegelijkertijd verzetten ze zich tegen contact en

interactie. Dit patroon lijkt te ontstaan doordat deze baby’s de ene keer wel steun krijgen van de ouder en de andere keer niet. De hechtingsstrategie bij angstig-ambivalente individuen is hyperactivatie, het proberen te mobiliseren van steun door het gedrag op te blazen

(aanklampen, huilen etc.) en herhaald te vragen om steun (Bowlby, 1980; aangehaald in Borelli et al., 2010). Vermijdend gehechte baby’s daarentegen huilen nauwelijks tijdens de separatie en tijdens de hereniging vermijden ze de moeder. Dit lijkt te ontstaan doordat deze

(17)

baby’s geen responsieve en weinig beschikbare ouders ervaren. Als zij om steun, troost of bekrachtiging vragen worden ze genegeerd of afgewezen. De hechtingsstrategie van vermijdend gehechte individuen is deactivatie, gekenmerkt door het niet vertonen van hechtingsgedrag, maar het uit de weg gaan van het hechtingsfiguur en het niet laten blijken van hechtingsstress. Ze vertrouwen liever extreem op zichzelf en leren zonder hulp te kunnen. (Bowlby, 1980; aangehaald in Borelli et al., 2010). Hoewel ze de stress niet tot nauwelijks uiten, kan er wel degelijk fysiologische stress worden gemeten als vermijdend gehechte personen onder druk staan (Spangler & Grossman, 1993, aangehaald in Borelli, David, Crowley, Snavely & Mayes, 2012). Later is de gedesorganiseerde hechtingsstijl er aan toegevoegd (Ainsworth, Blehar, Waters & Wall, 1978; aangehaald in Hertsgaard, Gunnar, Erickson & Nachmias, 1995). Het gedrag van dit hechtingstype tijdens de Strange Situation Test wordt gekenmerkt door het tegelijkertijd vertonen van tegenstrijdige emoties, zoals verwarring en angst, ongerichte bewegingen, zwijgen en depressief affect. Het

gedesorganiseerde hechtingstype lijkt een disintegratie van hechtingsstrategieën te hebben. De andere hechtingsstrategieën, onveilig en veilig, worden verondersteld wel georganiseerde of coherente copingstrategieën te zijn tijdens de separatie en de hereniging (Hertsgaard, Gunnar, Erickson & Nachmias, 1995). De hyperactiverende, deactiverende en gedesorganiseerde strategieën zijn op de korte termijn vaak effectief, maar kunnen op de lange termijn resulteren in het onvermogen om met negatieve emoties om te gaan. Dit heeft mogelijk te maken met de ontwikkeling van de hersenen. De kwaliteit van de interactie tussen baby en ouder wordt namelijk verondersteld cruciaal te zijn in de ontwikkeling van hersengebieden die

geassocieerd zijn aan de regulatie van de HPA-as (Teicher et al., 2003; aangehaald in Quirin, Pruessner & Kuhl, 2008). Veilig gehechte individuen zijn beter in staat om te vertrouwen op zichzelf, de omgeving en steun van anderen om negatieve emoties te reguleren (Bowlby, 1973; aangehaald in Ainworth, 1979).

(18)

Vanaf midden jaren tachtig werden ook volwassen partnerrelaties als hechtingsrelaties gezien (Hazan & Shaver, 1987; aangehaald in Laurent & Powers, 2007). Tijdens de

volwassenheid wordt een angstig-ambivalente hechtingsstijl gekenmerkt door zorgen over relaties, een grote behoefte aan nabijheid van de partner en verlatingsangst. Een vermijdende hechtingsstijl wordt gekenmerkt door ogenschijnlijk zelfvertrouwen en emotionele afstand ten opzichte van partners (Quirin, Pruessner & Kuhl, 2008). De hechtingssclassificaties in de volwassenheid blijken vrij goed samen te hangen met hechtingsclassificaties van baby’s. Waters, Merrick, Treboux, Crowell en Albersheim (2000) onderzochten de stabiliteit van hechtingsstijlen van 12 maanden tot 21 jaar oud. Dit deden zij door de Strange Situation bij baby’s te testen en 20 jaar later het Adult Attachement Interview (AAI) af te nemen door interviewers die niets wisten van de met 12 maanden ontvangen hechtingsclassificatie, 72% ontving dezelfde hechtingsclassificatie.

Een manier waarop relaties tot gezondheidsproblemen kunnen leiden is via de cortisol afgifte van de HPA-as. Cortisol is een biomarker die correleert met psychologische stress en verdriet.Naast cortisol kan stress reactiviteit worden gemeten met behulp van onder andere de hartslag, bloeddruk en startle respons. De startle respons komt tot uiting als spiercontracties, zoals de oogknipreflex doordat iemand schrikt van het abrupte ontstaan van een intense stimulus, (Bradley, 2000; aangehaald in Borelli et al, 2010). Hoewel cortisol door veel factoren wordt beïnvloed, zoals dagelijkse schommelingen, immuunrespons en

voedingsgewoonten, wordt het gezien als een sterke index van stress reactiviteit en kan het gemakkelijk uit speeksel samples verkregen worden (Pollard, 1995; aangehaald in Borelli et al., 2010). Kortdurende cortisol verhogingen worden als adaptief beschouwd, langdurige of herhaalde cortisolverhogingen zijn echter vaak schadelijk (McEwen & Seeman, 1991; aangehaald in Brooks, Robles & Schetter, 2011).

(19)

vrij weinig onderzocht. Dit literatuuroverzicht focust zich op de samenhang van hechting met de cortisol afgifte van de HPA-as en stress. Hechtingsonderzoek is vooralsnog veelal

gebaseerd op subjectieve metingen van stress en hechting zelf. Het is daarom interessant om de samenhang met objectievere fysiologische metingen te onderzoeken, die minder makkelijk bewust beïnvloed kunnen worden. Te beginnen met hechting bij baby’s en kinderen zoals ontwikkeld in hun relatie met de moeder en vervolgens bij volwassenen. Individueel en in partnerrelaties, met het argument dat er in partnerrelaties ook sprake van hechting is (Hazan & Shaver, 1986; aangehaald in Laurent & Powers, 2007). Aan het eind van de paragrafen zijn samenvattende tabellen te vinden.

Baby's en Kinderen

Uit de Strange Situation onderzoeken naar baby’s en cortisol komen verschillende resultaten. Zo vonden Gunnar, Mangelsforf, Larson en Herstgaard (1989) dat hechtingsstijl niet geassocieerd was met cortisol afgifte. De 66 deelnemers kregen op de leeftijd van negen maanden een Louisville Temperament Assessment. Dit hield in dat nadat er een basis cortisol speeksel sample afgenomen was de moeder de kamer uit ging. De baby’s speelden

verschillende spelletjes. Tussen de sets door kwam de moeder terug en werden reacties van de baby’s bij de hereniging en het afscheid gescoord van extreem overstuur tot extreem vrolijk. Op de leeftijd van 13 maanden werd tevens een Strange Situation Test uitgevoerd. In beide gevallen werd er thuis door de moeder een speeksel sample afgenomen, in het laboratorium voor en meteen na het experiment. Ook werd de 13-month Toddler Temperament Scale afgenomen, waarin moeders vragen over het temperament en humeur van hun kinderen invulden. De hechtingsstrategieën waarin baby’s werden geclassificeerd waren veilig, hyperactiverend, deactiverend en gedesorganiseerd. Geen van deze hechtingsstrategieën bleken geassocieerd te zijn aan cortisol afgifte. De temparement vragen echter wel. Kinderen

(20)

die volgens hun moeder gevoelig waren voor nieuwe en onzekere situaties hadden een hogere cortisol afgifte. Een mogelijke verklaring voor de bovengenoemde resultaten is het moment van cortisol-afname na het experiment, hier wordt namelijk niets over vermeld, mogelijk was de cortisol-afname te snel na het experiment. In andere studies wordt namelijk vermeld dat cortisolreactiviteit pas 20 tot 30 minuten na het stressvolle moment te meten is.

Hertsgaard, Gunnar, Erickson en Nachmias (1995) hielden expliciet rekening met deze tijd bij het afnemen van cortisol. Zij onderzochten 38 baby’s van ouders die problemen

hadden met de opvoeding. De baby’s kregen een Strange Situation Test op de leeftijd van 19 maanden. Slechts vlak voor en 30 minuten na het experiment werden speeksel samples afgenomen. Veilig, hyperactiverende en deactiverende baby’s verschilden niet in

cortisolniveaus, gedesorganiseerde baby’s hadden wel een hogere cortisol afgifte. Aangezien in dit onderzoek een moeilijke doelgroep werd getest, namelijk baby’s van moeders met opvoedproblemen, is het mogelijk dat de Strange Situation een relatief milde stressor is vergeleken met dagelijkse stressoren die deze baby’s meemaken. Dit kan er toe hebben geleid dat alleen bij de minst veilige hechtingsstrategie, de gedesorganiseerde, een verhoogd cortisol werd gevonden.

In het onderzoek van Gunnar, Brodersen en Nachmias (1996) werd hier rekening mee gehouden. Baby’s van ouders met psychische problemen werden uitgesloten. Het onderzoek vond plaats in een gezondheidscentrum. en cortisolmetingen vonden plaats bij 73 baby’s op de leeftijd van twee, vier, zes, 15 en 18 maanden. Tijdens de eerste vier metingen werden er wegingen en vaccinaties uitgevoerd. De reacties van de baby’s werden gescoord van geen teken van stress tot krijsen. Tijdens de laatste meting met 18 maanden werd de Strange Situation uitgevoerd. Voor de wegingen, vaccinaties en de Strange Situation en 25 minuten erna werd speeksel afgenomen. Zij vonden dat tijdens de eerste drie metingen onveilig gehechte baby’s, hyperactiverend, deactiverend en gedesorganiseerd samengenomen, een

(21)

hoger cortisolniveau hadden dan veilig gehechte baby’s. Op de leeftijd van 15 en 18 maanden werd er bij alle baby’s geen verhoogd cortisol gevonden, ook al huilden sommige baby’s wel. Bovendien werd gevonden dat baby’s die met 18 maanden als onveilig werden geclassificeerd grotere verschillen tussen cortisolwaarden en mate van huilen hadden met twee maanden. Zij hadden geen hogere cortisolniveaus en huilden niet meer dan veilig gehechte baby’s, maar vertoonden grotere tegenstrijdigheden tussen hun uiterlijke reactie en cortisol respons.

Deze drie studies laten zien dat veilige hechting als buffer kan werken tegen cortisolverhogingen (Gunnar et al., 1989). En dat onveilige hechting, met name de gedesorganiseerde hechting, kan leiden tot cortisolverhogingen (Hertsgaard et al., 1995). Gunnar, Brodersen en Nachmias (1996) vonden de beschermende werking van veilige hechting alleen bij baby’s tot 12 maanden.

Bernard en Dozier (2010) vonden wel een beschermende werking van hechting bij eenjarige baby’s. Zij onderzochten 32 baby’s tussen de 11 en 20 maanden. Voorgaand aan het onderzoek werd thuis al speeksel afgenomen door een ouder. In het laboratorium werden de baby’s gerandomiseerd naar eerst vrij spelen samen met hun ouder of eerst de Strange Situation Test. Er werd speeksel afgenomen voor de Strange Situation Test of vrij spelen en 20, 45 en 60 minuten erna. De cortisolwaarde bij aankomst op het laboratorium bleek niet te verschillen met de cortisolwaarde thuis gemeten. Ook uit deze studie, net als de studie van Hertsgaard et al. (1995), bleek dat gedesorganiseerd gehechte baby’s een verhoogde

cortisolwaarde hadden in vergelijking met baby’s die niet gedesorganiseerd gehecht waren na de Strange Situation Test vergeleken met de thuiswaarde. Na het vrij spelen werd er bij alle baby’s geen cortisolverhoging gevonden vergeleken met de thuiswaarde.

De Strange Situation blijkt stressreactiviteit uit te lokken bij gedesorganiseerde baby’s. De hechtingsclassificaties zijn relatief stabiel bij baby’s tot in de volwassenheid (Waters et al, 2000). De vraag is hoe stress reactiviteit zich ontwikkelt op latere leeftijd. Borelli et al. (2010)

(22)

deden onderzoek bij 97 kinderen, van 8 tot 12 jaar met behulp van het Startle Paradigma. Deelnemers kregen piepjes te horen die een Startle Response uitlokken. Bovendien kregen ze te horen dat ze bij bepaalde afbeeldingen via een halsboord een windvlaagje in de nek konden krijgen, dit was de angstconditie. En bij andere afbeeldingen geen windvlaagje, dit was de veilige conditie. De cortisolwaarden werden gemeten voor afname van het Child Attachment

Interview (CAI) (Shmueli-Goetz, Target, Datta & Fonagy, 2004) en voor en na het

experiment. Het CAI is voor 8- tot 13-jarigen en bestaat uit acht schalen. Het interview meet veilige, hyperactiverende, deactiverende en gedesorganiseerde hechting op een continue schaal. Gevonden werd dat hoe veiliger de hechtingsstijl was hoe lager de basis

cortisolwaarden waren. Er werden geen verschillen in cortisolwaarden gevonden na het experiment vergeleken met de waarden voor het experiment, hoewel extra analyses suggereerden dat deactiverende kinderen een langzamere afname van cortisol na het

experiment lieten zien, zij leken dus langzamer te herstellen. Dat er direct na het experiment geen cortisolverschillen werden gevonden kan betekenen dat de manipulatie mislukt is en dat het Startle Paradigma niet intens genoeg is om cortisol afgifte op te wekken.

Het idee achter het prospectieve onderzoek van Spangler en Zimmerman (2014) was om een voor de leeftijd even stressvolle situatie uit te lokken als de Strange Situation. Zij onderzochten 96 baby’s van 12 maanden met de Strange Situation en stelden daarin hun hechtingsclassificatie vast. Op 12 jarige leeftijd werden de kinderen opnieuw gestest. Deelnemers kregen de opdracht om samen met hun moeder een computerspelletje te spelen. Bij dit spel mocht er niet op de escape-toets gedrukt worden. Moeder en kind moesten samen werken, het spel was echter zo gemanipuleerd dat vlak voor het behalen van het doel er op escape gedrukt leek te zijn. De reactie van het kind werd gecodeerd. Daarnaast moesten moeder en kind een talk show taak doen, waarbij moeder het kind moest interviewen voor een camera en publiek. Bij aankomst en voor en na beide taken werd er speeksel afgenomen. Wat

(23)

betreft cortisol afgifte werd er bij kinderen die tijdens de Strange Situation met 12 maanden als gedesorganiseerd waren geclassificeerd een verhoogd cortisol gevonden op 12 jarige leeftijd vergeleken met de georganiseerde hechtingsstijlen na de stresstaken in vergelijking met voor de stresstaken.

Hoewel de experimenten van Spangler en Zimmerman redelijk ecologisch valide zijn is het ook interessant om een indruk te krijgen hoe cortisolwaarden variëren buiten het

laboratorium. Oskis, Loveday, Hucklebridge, Thorn en Clow (2011) onderzochten 60 meisjes tussen de 9 en 18 jaar op twee gemiddelde weekdagen. Acht keer per dag moesten deelnemers bij zichzelf speeksel afnemen. Beginnend bij het opstaan tot vlak voor het naar bed gaan. Daarnaast werd het Attachment Style Interview (ASI) (Bifulco, Moran, Ball & Bernazzani, 2002). Afgenomen, waarin vragen over de dichtstbijzijnde hechtingsfiguren worden gesteld.

Het interview meet de categorieën veilige, hyperactiverende, deactiverende en

gedesorganiseerde hechting. Hyperactiverende meisjes bleken een verhoogd cortisol te hebben bij het opstaan vergeleken met de anderen hechtingsstrategieën. Voor de rest van de dag verschilden de hechtingsclassificaties niet op cortisol afgifte.

Op de volgende pagina zijn bovengenoemde resultaten in een samenvattende tabel verwerkt. Hoewel er verschillende resultaten in bovenstaande onderzoeken worden gevonden, is het in elk geval aannemelijk dat een veilige hechting als bescherming kan werken tegen cortisolverhogingen bij baby’s en kinderen (Gunnar, Brodersen & Nachmias, 1996; Gunnar et al., 1989; Borelli et al., 2010). Bovendien komt er duidelijk naar voren dat een

gedesorganiseerde hechtingsstijl geassocieerd is met een verhoogde cortisol afgifte van de HPA-as na stressvolle situaties (Bernard & Dozier, 2010; Hertsgaard et al., 1995; Spangler & Zimmerman, 2014).

(24)

Tabel 1. Samenvattende Tabel: Samenhang Hechting met Cortisol Afgifte bij Baby’s en Kinderen.

Experimenteel Observationeel

Hechting Niet hechting Niet hechting

Baby’s 2 -12 mnd

hechtingsmaat & stressor SS & SS als stressor

Gunnar, et al. (1996):

(nV) > V

13 –19 mnd

hechtingsmaat & stressor Allen SS & SS

Hertsgaard et al. (1995): G > (D=H=V) Gunnar et al. (1989): (nV) > V Gunnar et al. (1996): D = H = V Bernard (2010): G > nG SS & pre-stressor Bernard (2010): G = nG Kinderen 8-12

hechtingsmaat & stressor SS (12 mnd) & Boos/Angst Taak (12 jaar)

Spangler et al. 2014: G > nG

CAI & Startle Paradigma

Borelli et al. (2010):

D > V

CAI & pre-stressor

Borelli et al. (2010):

nV > V

9-18

hechtingsmaat & stressor ASI & Schooldag

Oskis (2011):

ochtend: H > D = V overdag: D = H =V

N.B. : (Niet) Hechting = (geen) hechtingsgerelateerd onderzoek

D = Deactiverend, H = Hyperactiverend, G= Gedesorganiseerd, V = Veilig, n = niet SS = Strange Situation, CAI = Child Attachment Interview, ASI = Attachment Style Interview

(25)

Individuele volwassenen en paren

De hechtingstrategie blijft redelijk stabiel van baby tot in de volwassenheid (Waters et al., 2000 ). Het is van belang te kijken naar stress reactiviteit en hechtingsstijl bij volwassenen om een totaalbeeld te krijgen van de invloed van hechtingsstijl op stress reactiviteit.

Kidd, Hamer en Steptoe (2013) onderzochten 1407 mannen en 400 vrouwen tussen de 45 en 67 jaar op een normale weekdag. Deelnemers gaven zes speeksel samples en vulden de Relationship Questionnaire (RQ) (Bartholomew & Horowitz, 1991) in. De RQ bestaat uit 4 stellingen die combinaties van de tot nu toe besproken hechtingsstrategieën meten. Naast de veilige hechting meet de RQ de hechtingscategorieën: preoccupied (hoog hyper- en laag deactiverend), fearful (hoog hyper- en hoog deactiverend) en dismissive (laag hyper- en hoog deactiverend). De resultaten lieten zien dat preoccupied en fearful gehechten hogere

subjectieve stress en veilig en dismissing gehechten lagere subjectieve stress noteerden. De ochtend cortisol metingen verschilden niet per hechtingsstrategie, wat Oskis et al. (2011) wel bij jonge meisjes vonden. Bij preoccupied gehechten werd de hoogste cortisolafgifte

gevonden gedurende de dag en bij het naar bed gaan. Eerder onderzoek heeft een associatie gevonden tussen cortisolverhogingen bij het naar bed gaan en verhoogde kans op

cardiovasculaire mortaliteit. (Kumari et al., 2011, aangehaald in Kidd, Hamer & Steptoe, 2013). Bij fearful gehechten werd een statistische trend geobserveerd wijzend op de laagste cortisol afgifte.

Quirin, Pruessner en Kuhl (2008) onderzochten eveneens de cortisolafgifte na het wakker worden op twee normale weekdagen, bij 48 vrouwen tussen de 20 en 45 jaar. Deze vergeleken zij met cortisol afgifte na acute stress uitgelokt in het laboratorium. Deelnemers kregen tijdens het maken van een visuele classificatietaak oncontroleerbaar en hard piepjes te horen. De speekselsamples werden 25 minuten na de stresstaak afgenomen. Hiernaast vulden

(26)

deelnemers de Experiences in Close Relationships (ECR) (Brennan et al., 1998) in. Dit is een zelf-rapportage vragenlijst die met behulp van 18 items veilige, hyperactiverende en

deactiverende hechtingsstrategieën in een partnerrelatie meet. Waarbij aangegeven kan worden in hoeverre de deelnemer het eens is met de stelling. Bij deze vragenlijst wordt dus gekeken naar het in meer of mindere mate hyperactiverend of het in meer of mindere mate deactiverend zijn. De items kunnen zo gecombineerd worden dat ze ook preoccupied, fearful en dismissive hechting kunnen meten. Uit het onderzoek bleek dat hoog hyperactiverende deelnemers een lagere cortisol afgifte hadden na het opstaan en een hogere afgifte na de acute stress, vergeleken met laag hyperactiverende deelnemers.

Dit onderzoek was gericht op vrouwen. Rifkin-Graboi (2008) onderzocht 37 mannen rond de 19. In dit onderzoek werd net zoals in de voorgaande onderzoeken ook cortisol gedurende een normale dag gemeten. Tijdens het experiment moesten deelnemers de ogen sluiten en werd gevraagd zich goed in te leven. Vervolgens kregen ze via een koptelefoon hypothetische situaties te horen met de thema’s dood, verlating en scheidingen. Deze moesten zij visualiseren en vervolgens opschrijven wat ze hierbij voelden en wat hun copingstrategie zou zijn. Daarnaast werd het Adult Attachment Interview (AAI) (George et al., 1996) afgenomen. Het AAI omvat 20 semi-gestructureerde vragen die over vriendschappen in de jeugd, huidige relaties, trauma’s en verlies gaan. Het AAI heeft twee dimensies, een die veilige, hyperactiverende en deactiverende hechting onderscheidt. En een die

gedesorganiseerde en niet-gedesorganiseerde hechting onderscheidt. Na de stresstaak werd een lichte cortisolverhoging geconstateerd bij onveilig, in het bijzonder deactiverend,

gehechte deelnemers. Er werd geen verschil gevonden in cortisolhoogte bij het opstaan en bij het naar bed gaan tussen de hechtingsclassificaties, ’s middags daarentegen werd er een verhoging bij onveilig gehechte deelnemers gevonden. Dit kan erop duiden dat mannen overdag in lastige situaties komen bijvoorbeeld op de universiteit waar de onveilig gehechte

(27)

mannen niet goed weten hoe ze hun stress moeten hanteren.

Naast de individuele onderzoeken naar hechting, zijn er ook veel onderzoeken bij paren gedaan. Bij veilige hechting tussen partners creëert de partner een veiligheidsgevoel dat belangrijk is voor de succesvolle regulatie van negatief affect (Sroufe & Waters, 1977; aangehaald in Laurent & Powers, 2007). Of de partner inderdaad de regulatie van negatief affect kan beïnvloeden en hoe dit verschilt tussen hechtingsstrategieën werd onderzocht door Ditzen et al. (2008). 63 mannen tussen de 20 en 31 werden gerandomiseerd over twee

condities, wel of geen partner steun, bij de Trier Social Stress Test (TSST) als stress inductie taak, dit hield in dat deelnemers een sollicitatiegesprek van 5 minuten en een moeilijke rekentaak hardop voor een camera en een onbekende jury moesten houden. Er werd een cortisolmeting voor de taak gehouden en 10, 20, 30, 40, 55 en 70 minuten erna. Partners kregen de opdracht sociale steun te geven aan deelnemers voor het uitvoeren van de taak. De mannen vulden de Experiences in Close Relationships Revised (ECR-R) vragenlijst in. Er werd een interactie-effect tussen hechting en sociale steun gevonden, waarbij mannen die hoog scoorden op hyperactivatie en deactivatie een significant lagere subjectieve angst

rapporteerden bij wel sociale steun. Echter, hechting bleek ongecorreleerd met cortisol afgifte. In het voorgaande onderzoek werden niet hechtingsgerelateerde stressoren getest. Mogelijk heeft dit ertoe geleid dat hechting ongecorreleerd was met cortisol afgifte. Diamond, Hicks en Otter-Henderson (2008) onderzochten 42 samenwonende koppels tussen de 21 en 53 jaar die door natuurlijk ontstaande werkgerelateerde reisjes vier tot zeven dagen van elkaar waren gescheiden. De partner die thuisbleef moest gedurende twee dagen voor, twee dagen tijdens en twee dagen na de separatie speeksel samples afnemen. Dit was bij het opstaan, 30 minuten, drie, acht, 12 uur erna en bij het naar bed gaan. Beide partners hielden 21 dagen lang een dagboekje bij. Bij beide partners werd de ECR-R afgenomen. Bij hoog hyperactiverende partners werd alleen tijdens de separatie een grote cortisolverhoging gevonden, bij

(28)

deactiverend gehechte partners niet. Bij herenigingen werden geen cortisolverschillen gerelateerd aan hechting gevonden.

Hoewel een tijdelijke separatie stressvol kan zijn is het maar de vraag of deze stress in verhouding staat tot de stress van de Strange Situation bij baby’s. Het zal mogelijk niet als een echte bedreiging hebben gevoeld, vooral doordat de meeste koppels in het voorgaande onderzoek gewend waren aan maandelijkse werkgerelateerde reisjes. Toch is het vooral de dreiging die het hechtingssysteem activeert (Bowlby, 1980; aangehaald in Powers,

Pietromonaco, Gunlicks & Sayer, 2006). Een conflict, daarentegen, voelt zeer waarschijnlijk als een bedreiging.

Powers, Pietromonaco, Gunlicks en Sayer (2006) lokten een conflict uit bij 124 koppels tussen 18 en 21 jaar in het laboratorium. Beide partners moesten een onopgelost conflict uit de afgelopen maand omschrijven en willekeurig werd een van de twee conflicten gekozen. Voorbeelden van conflicten waren dat de partner niet luisterde en dat ze niet genoeg tijd samen besteedden. Ze kregen vervolgens 15 minuten de tijd om het conflict op te lossen. Hier was verder niemand bij aanwezig, maar dit werd wel gefilmd. Beide partners vulden de ECR in. Voor de conflicttaak en zes momenten na de taak werd speeksel afgenomen. Bij de resultaten is het belangrijk te weten dat er bij koppels sprake is van een actor effect, het effect van eigen hechtingsstijl op eigen cortisolniveau onder stress en van een partner effect, het effect van de hechtingsstijl van de partner op eigen cortisolniveau onder stress. Er werden actor effecten gevonden, onveilig gehechte deelnemers hadden een verhoogde cortisolafgifte vergeleken met veilig gehechte deelnemers. Deactiverende vrouwen hadden vergeleken met niet-deactiverende vrouwen voor en tijdens de conflicttaak hogere cortisolwaarden die daarna echter sneller weer omlaag gingen. De cortisolafgifte was bij hyperactiverende mannen hoger en daalde ook langzamer dan bij niet-hyperactiverende mannen na een conflict. Deactiverende mannen hadden ook een hogere cortisol afgifte dan niet deactiverende mannen. Uit de partner

(29)

effecten bleek dat mannen met hyperactiverende en deactiverende vrouwen tevens hogere cortisolwaarden hadden dan mannen met veilig gehechte vrouwen in reactie op het conflict. Dit gold niet voor vrouwen van onveilig gehechte mannen.

Laurent en Powers (2007) lokten op dezelfde manier een conflict discussie uit bij 199 koppels tussen de 18 en 21 jaar. Zij keken bovendien naar de invloed van temperament op hechting. Zo zou een emotioneel disregulerende partner de cortisolafgifte van een onveilig gehechte partner kunnen versterken, terwijl een meer regulerende partner juist kan dienen als bescherming tegen cortisolverhogingen. Deelnemers vulden de ECR in. Cortisolsamples werden voor de conflict taak en op zes momenten na de conflicttaak afgenomen. Uit de actor effecten bleek dat hyperactiverende mannen en vrouwen verhoogde cortisolwaarden hadden. Voor mannen met een sterk emotioneel temperament had de deactiverende hechtingsstrategie een verlagende werking op cortisolwaarden vergeleken met deactiverende mannen zonder sterk emotioneel temparement. Deactiverende vrouwen met deactiverende partners hadden tevens verhoogde cortisolwaarden.

Brooks, Robles en Schetter (2011) deden ook onderzoek naar conflicten bij 30 koppels tussen de 19 en 34 jaar, maar vergeleken een conflict tussen het koppel met een

non-conflictueus gesprek over persoonlijke zorgen. Bij het gesprek over persoonlijke zorgen besprak een willekeurig gekozen partner wat diegene aan zichzelf zou willen veranderen, zoals meer sporten en beter omgaan met stress. Dit is een situatie waarin de andere partner steun kon geven. Deelnemers vulden de ECR-R in. Voor en op vier momenten na beide discussies werd speeksel afgenomen. Deactiverende en hyperactiverende personen bleken ook partners te hebben die deactiverend of hyperactiverend waren. Er werd een actor effect

gevonden, hyperactiverende mannen hadden een verhoogde cortisol afgifte gedurende het conflict. Het partner effect dat werd gevonden was dat vrouwen met deactiverende partners hogere cortisolwaarden hadden bij het conflict en ook gedurende het gesprek over

(30)

persoonlijke zorgen. Deze vrouwen rapporteerden inderdaad zich minder gesteund te voelen. Over de hierboven beschreven resultaten is een tabel te vinden aan het eind van deze paragraaf. Nu volgt wat er geconcludeerd kan worden over de samenhang van hechting met cortisol afgifte van de HPA-as bij individuele volwassenen en paren. Over het algemeen lijkt ook bij individuele volwassenen veilige hechting te werken als buffer tegen

cortisolverhogingen. Met name bij hyperactiverende vrouwen, zoals tijdens seperatie

(Diamond, Hicks & Otter-Henderson, 2008) en acute stress (Quirin, Pruessner & Kuhl, 2008) en bij deactiverende mannen lijkt dit zo te zijn, zoals bij het visualiseren van vervelende hechtingsgerelateerde situaties (Rifkin-Graboi, 2008). Verder kwam uit de observationele onderzoeken naar voren dat bij de fearful gehechte vrouwen verhoogde stress reactiviteit wordt gevonden bij het naar bed gaan (Kidd, Hamer & Steptoe, 2013).

Bij de paren in de conflictstudies lijkt het zo te zijn dat veilige hechting werkt als een buffer tegen eigen en partners cortisolverhogingen, met name bij deactiverende vrouwen (Powers et al., 2006) en hyperactiverende mannen (Brooks, Robles & Schetter, 2011; Laurent & Powers, 2007; Powers et al., 2006). Verder bleek dat de deactiverende hechtingsstrategie voor hoog emotionele mannen een verlagende werking op stress reactiviteit had (Laurent & Powers, 2007). Partner effecten die werden gevonden waren dat mannen met onveilig gehechte en hoog emotionele vrouwen tevens een verhoogde stress reactiviteit hadden vergeleken met mannen met veilig gehechte en meer regulerende vrouwen in reactie op een conflict. Vrouwen met deactiverende partners hadden tevens een verhoogde stress reactiviteit na een conflict en na een gesprek over persoonlijke zorgen (Brooks, Robles & Schetter, 2011). Bovendien werd gevonden dat als vrouwen van deactiverende partners zelf ook deactiverend waren de cortisol afgifte hoger was dan als ze zelf niet deactiverend waren (Laurent & Powers, 2007).

(31)

Tabel 2. Samenvattende Tabel: Samenhang Hechting met Cortisol Afgifte bij Individuele Volwassenen en Koppels

Experimenteel Observationeel

Hechting Niet hechting Hechting Niet hechting

Volwassen Koppels hechtingsmaat & stressor

hechtingsmaat & stressor

hechtingsmaat & stressor

ECR-R & conflict

Brooks et al. (2011)

m: H > nH v: pD > pnD ECR & conflict

Laurent et al. (2007)

m: H > nH

Em x D < nEm x D v: D x pD > nD x pD ECR & conflict

Powers et al. (2006):

m: H > nH; D > nD; pH > pnH; pD > pnD; v: D > nD

ECR-R & werkreis

Diamond (2008) separatie: H > nH D = nD hereniging: H = nH D = nD Individu

hechtingsmaat & stressor

hechtingsmaat & stressor

AAI & situatie visualiseren

Rifkin-Graboi (2008):

m: nV > V (D > nD)

ECR & hard geluid

Quirin (2008):

v: H > nH ECR-R & TSST

Ditzen (2008):

m: H = nH; D = nD

ECR & ontwaken

Quirin (2008): H < nH RQ & weekdag Kidd (2013): P > V > F Bedtijd: v: F > V

N.B.: (Niet) Hechting = (geen) hechtingsgerelateerd onderzoek

D = Deactiverend, H = Hyperactiverend, G= Gedesorganiseerd, V = Veilig, P = Preoccupied, F = Fearful.

n = niet, v = vrouw, m = man, p = partnereffect (bijv. pD = partner is deactiverend), Em= hoog emotioneel

TSST = Trier Social Stress Test

ECR (-R) : Experiences in Close Relationships (– Revised) AAI: Adult Attachment Interview

(32)

Conclusies en Discussie

Het is aannemelijk dat een veilige hechting als bescherming kan werken tegen stress reactiviteit bij baby’s en kinderen. Bovendien komt er duidelijk naar voren dat een

gedesorganiseerde hechtingsstijl de cortisol afgifte van de HPA-as na stressvolle situaties verhoogt.

Over het algemeen lijkt ook bij individuele volwassenen veilige hechting te werken als buffer tegen cortisolverhogingen, met name bij hyperactiverende vrouwen en bij

deactiverende mannen lijkt dit zo te zijn. Uit de observationele onderzoeken kwam naar voren dat bij de fearful gehechte vrouwen verhoogde stress reactiviteit wordt gevonden bij het naar bed gaan (Kidd, Hamer & Steptoe, 2013). Separatie en acute stress in het laboratorium bleken bij hyperactiverende vrouwen stress reactiviteit uit te lokken (Diamond, Hicks &

Otter-Henderson, 2008; Quirin, Pruessner & Kuhl, 2008). Uitgelokte stress bij mannen door het visualiseren van vervelende hechtingsgerelateerde situaties leidde tot cortisolverhogingen bij onveilig gehechte mannen, met name bij deactiverende mannen (Rifkin-Graboi, 2008).

Bij de paren in de conflictstudies lijkt het zo te zijn veilige hechting werkt als een buffer tegen eigen en partners cortisolverhogingen, met name bij deactiverende vrouwen (Powers et al., 2006) en hyperactiverende mannen (Brooks, Robles & Schetter, 2011; Laurent & Powers, 2007; Powers et al., 2006). Verder bleek dat de deactiverende hechtingsstrategie voor hoog emotionele mannen een verlagende werking op stress reactiviteit had (Laurent & Powers, 2007). Partner effecten die werden gevonden waren dat mannen met onveilig gehechte en hoog emotionele vrouwen tevens een verhoogde stress reactiviteit hadden dan mannen met veilig gehechte en meer regulerende vrouwen in reactie op een conflict. Vrouwen met deactiverende partners hadden tevens een verhoogde stress reactiviteit na een conflict en dit effect werd ook gevonden tijdens een gesprek over persoonlijke zorgen (Brooks, Robles &

(33)

Schetter, 2011). Bovendien werd gevonden dat als vrouwen van deactiverende partners zelf ook deactiverend waren de cortisol afgifte hoger was dan als ze zelf niet deactiverend waren (Laurent & Powers, 2007).

Een aanmerking op de onderzoeken bij baby’s en kinderen is dat bij drie van de vier onderzoeken bij baby’s boven de twaalf maanden geen verschillen in stress reactiviteit wordt gevonden tussen de georganiseerde hechtingsclassificaties (Gunnar et al., 1989; Hertsgaard et al., 1995; Bernard & Dozier, 2010). Mogelijk kwam dit doordat de baby’s al eerder waren blootgesteld aan een stresstaak die vergelijkbaar is aan de Strange Situation (Gunnar et al., 1989). Of doordat de baby’s ouders met opvoedproblemen hadden (Herstgaard et al., 1995), waardoor het mogelijk is dat ze dagelijks stressvollere situaties zijn tegengekomen. Het kan ook komen doordat de Strange Situation gewoonweg niet meer stressvol genoeg is na 12 maanden, bijvoorbeeld doordat baby’s dan al vaak nieuwe mensen hebben gezien. Het kan daarom nuttig zijn dat er meer observationeel onderzoek wordt gedaan bij baby’s boven de 12 maanden zodat er een duidelijker verband komt met hechting en cortisol afgifte tijdens

dagelijkse stressoren.

Een punt ter discussie is dat er meerdere keren kleine samples van deelnemers zijn gebruikt. Dit is niet helemaal verantwoord, aangezien de hyperactiverende groep relatief weinig voorkomt. Dit betekent dat er aan sommige onderzoeken extreem weinig

hyperactiverende deelnemers meededen. Zoals in het onderzoek van Rifkin-Graboi (2008) waar slechts één hyperactiverende deelnemer werd getest. Dit heeft serieuze gevolgen voor de interpretatie van de data. Het is dus belangrijk dat in vervolgonderzoek de samples groter zijn.

Een laatste kritiekpunt op het gehele literatuuroverzicht is dat er in veel onderzoeken verschillende hechtingsclassificaties worden gemeten. In sommige onderzoeken bij baby’s en kinderen wordt de gedesorganiseerde hechtingsstijl bijvoorbeeld niet gemeten en bij

(34)

studies bij volwassenen soms ook de preoccupied, fearful en dismissive

hechtingsclassificaties gemeten. Dit betekent dat de studies soms lastig met elkaar te vergelijken zijn. Mogelijk zijn deelnemers uit een aantal studies met een bepaalde

hechtingsstijl geclassificeerd, terwijl die in andere onderzoeken met andere hechtingsstijlen geclassificeerd zouden zijn. Hoewel de Strange Situation nooit helemaal vergelijkbaar zal zijn met een vragenlijst of interview is het toch van groot belang dat in toekomstige onderzoeken dezelfde hechtingsclassificaties worden getest. Zodat ze beter met elkaar vergeleken kunnen worden. Dit kan bijvoorbeeld door te onderzoeken welke vragenlijsten of interviews het sterkst samenhangen met de Strange Situation en vervolgens deze aanhouden bij

hechtingsonderzoek.

Ondanks deze kritiekpunten is er wel degelijk ondersteuning voor een verhoogde cortisol afgifte van de HPA-as bij onveilige hechting. Bij baby’s en kinderen lijkt een verhoogde cortisol afgifte met name voor te komen bij een gedesorganiseerde hechting. Bij individuele volwassenen vooral bij hyperactiverende vrouwen en deactiverende mannen. En bij conflicten tussen paren wordt er vooral een verhoogd cortisolniveau gevonden bij

deactiverende vrouwen en hyperactiverende mannen. Disregulatie van de HPA-as kan voor ernstige gezondheidsproblemen zorgen (Diamond, Hicks & Otter-Henderson, 2008)., Het is dus nuttig dit soort inzicht te hebben, om de noodzaak van veilige hechting duidelijk te maken. En er mogelijk oplossingen bedacht kunnen worden om veilige hechting te bevorderen. Zodat al op jonge leeftijd de kans op latere cortisolgerelateerde problemen omlaag gebracht kunnen worden.

(35)

Literatuurlijst

Ainworth (1979). Infant-Mother Attachment. American Psychologist, vol. 34,10, 932-937. Bernard, K. & Dozier, M. (2010). Examining Infants’ Cortisol Responses to Laboratory Tasks

Among Children Varying in Attachment Disorganization: Stress Reactivity or Return to Baseline? Developmental Psychology, 46 (6), 1771-1778.

Borelli, J. L., Crowley, M. J.; David, D. H., Sbarra, D. A., Anderson, G. M. & Mayes, L. C. (2010). Attachment and Emotion in School-Aged Children. Emotion, 10 (4), 475-485. Borelli, J. L., David, D. H., Crowley, M. J., Snavely, J. E. & Mayes, L. C. (2013). Dismissing Children’s Perceptions of Their Emotional Experience and Parental Care: Preliminary Evidence of Positive Bias. Child Psychiatry Hum Dev, 44: 70-88.

Brooks, K., Robles, T., Schetter, C. (2011). Adult attachment and cortisol responses to discussions with a romantic partner. Personal Relationships, 18(2), 302-320. Diamond, L., Hicks, A., Otter-Henderson, K. (2008). Every time you go away: Changes in

affect, behavior, and physiology associated with travel-related separations from romantic partners. Journal of Personality and Social Psychology, 95(2), 385-403. Ditzen, B., Schmidt, S., Strauss, B., Nater, M., Ehlert, U., Heinrichs, M. (2008). Adult

attachment and social support interact to reduce psychological but not cortisol responses to stress. Journal of Psychosomatic Research, 64(5), 479-486.

Gunnar, R., Brodersen, L., Nachmias, M., Buss, K., Rigatuso, J. (1996). Stress reactivity and attachment security. Developmental Psychobiology, 29(3), 191-204.

Gunnar, M., Mangelsdorf, S., Larson, M., Hertsgaard, L. (1989). Attachment

temperament, and adrenocortical activity in infancy: A study of psychoendocrine regulation. Developmental Psychology, 25(3), 355-363.

(36)

Hertsgaard, L., Gunnar, M., Farrell Erickson, M., Nachmias, M. (1995). Adrenocortical Responses to the Strange Situation in Infants with Disorganized/Disoriented Attachment Relationships. Child Development, 66 (4) 1100-1106.

Jaremka, L., Glaser, R., Loving, T., Malarkey. W., Stowell, J., Kiecolt-Glaser, J. (2013). Attachment Anxiety Is Linked to Alterations in Cortisol Production and Cellular Immunity. Psychological Science, 24 (3), 272-279.

Kidd, T., Hamer, M., & Steptoe, A. (2013). Adult attachment style and cortisol responses across the day in older adults. Psychophysiology, 50, 841-847.

Laurent, K. H. & Powers, S. (2007). Emotion regulation in emerging adult couples:

Temperament, attachment, and HPA response to conflict. Biological Psychology, 76, 61-71.

Oskis, A., Loveday, C., Hucklebridge, F., Thorn, L., & Clow, A. (2011). Anxious attachment style and salivary cortisol dysregulation in healthy female children and adolescents. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 52 (2), 111-118.

Powers, S., Pietromonaco,P., Gunlicks, M., Sayer, A. (2006). Dating couples' attachment styles and patterns of cortisol reactivity and recovery in response to a relationship conflict. Journal of Personality and Social Psychology, 90 (4), 613-628.

Quirin, M., Pruessner, J., Kuhl, J. (2008). HPA system regulation and adult attachment anxiety: Individual differences in reactive and awakening cortisol.

Psychoneuroendocrinology, 33(5), 581-590.

Rifkin-Graboi, A. (2008). Attachment status and salivary cortisol in a normal day and during simulated interpersonal stress in young men. Journal on the Biology of Stress, 11(3), 210-224.

(37)

Spangler, G., Zimmerman, P. (2014). Emotional and adrenocortical regulation in early adolescence prediction by attachment security and disorganization in infancy. International Journal of Behavioral Development, 38 (2), 142-154.

Waters, E., Merrick, S., Treboux, D., Crowell, J. & Albersheim, L. (2000). Attachment Security in Infancy and Early Adulthood: A Twenty-Year Longitudinal Study. Child Development, 71(3), 684-689.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

“Jawel, maar ik dacht, dat ze me na al die jaren toch niet meer konden gebruiken en dus heb ik geen moeite gedaan een baan te krijgen”, antwoordt de 52-jarige huisvrouw Els.. Nu

Er zijn verschillen in stress respons tussen mannen en vrouwen aangetoond; de HPA-as activiteit is hoger in vrouwen, oestrogenen hebben een effect op de PFC regulatie, tijdens

Waar de loonkloof en het verschil in toelages nog relatief klein is onder UDs en UHDs (rond de €40 euro per maand en 3 tot 5 procentpunten minder kans op een toelage), is er

De klap op 58-jarige leeftijd vindt zijn oorsprong voor een belangrijk deel bij het brugpensioen en de daling op 60-jarige leeftijd is een gevolg van de mogelijkheid om op

Dus, hoewel de oor- zaken van stress meer aanwezig zijn in jobs en sec- toren waar vrouwen oververtegenwoordigd zijn en hoewel vrouwen naast hun job ook nog vaak in- staan voor de

In tegenstelling tot de verschillen tussen mannen en vrouwen in ervaren hulp vanuit gemeenten, zijn er tussen mannen en vrouwen in de WW geen significante verschil- len in

Als in de praktijk de druk om meer informele hulp te verlenen toeneemt, is er – gegeven de huidige verdeling van arbeid en zorg tussen vrouwen en mannen – een kans dat vrouwen meer