• No results found

Staphylaea colchica Stev. var. laxiflora n. var.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Staphylaea colchica Stev. var. laxiflora n. var."

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

L A X I F L O R A N . V A R . DOOR

L. H. BAAS BECKING

CONSERVATRICE AAK HET HERBARIUM E N ARBORETUM D E B LANDBOUWHOOGESOHOOL TE WAGENINGEN

Op het Arboretum der L. H. 8. te Wageningen staan twee struiken, die als Staphylaea colchica ontvangen zijn, doch waar-van de eene opvallende verschillen vertoont met het gewone type en in de Mededeelingen der R. H. L. T. en B. 8.1) als 8. colchica

STEV. forma racemosa vermeld is, in het Herbarium dendrologicum

van Prof. Dr. J. VALCKENIER STTRINGAE als 8. colch. STEV. var. laxiflora en in de Gids van het Arboretum der L. H. S. 2) als 8. colchica var. laxiflora n. var. ( = S. colchica sed inflores-centia paniculata laxa).

Evenals de soort S. colchica STEV. heeft deze vorm of variëteit 3—5-tallige bladen, die aan de bloeischeuten 3-tallig zijn, doch ook aan de loof scheuten overwegend 3-tallig voorkomen. De bloei-wijze is een gerekte, ijle pluim, de vertakkingen aan de hoofdas staan wijd uiteen met weinige bloemen, een trosvormigen indruk gevende, terwijl bij de gewone colchica de pluim dichtbloemig en meer gedrongen is. De bloei begint vroeger dan van de soort ; het aantal stijlen is gewoonlijk twee, met zittend vruchtbeginsel en de lengte ± gelijk aan die der meeldraden. De meeldraden zijn van onderen behaard, de kroonbladen aan den top breed over elkaar grijpend, de kelkbladen klokvormig, een scherpen hoek met de als eene buis aaneengesloten kroonbladen makende.

De stand der kelkbladen, de beharing der meeldraden, de vorm der bloeiwijze, de vroege bloei, de langere vruchten, die wel als 8. colchia naar buiten gebogen stijlpunten hebben, doch platter blijven en de lichtgroene bladkleur vormen met het meestal 3-tallig voorkomen der bladen, het voornaamste

onder-a) „ H e t Arboretum der Rijks Hoogere Land-, Tuin- en

Boschbouw-school t e Wageningen" door Dr. J . VALCKENIER SURINGAR in Med. d. R. H . L. T. en B. S., pag. 71, deel I I I , 1910.

2) 2e d r u k 1920, pag. 3, aanv. lijst.

(2)

84

scheid met de soort (zie plaat VI en VII). Bij deze toch staan de kelkbladen horizontaal af, t o t teruggeslagen, de meeldraden zijn kaal, de bloeiwijze is eene breede pluim en de bladen zijn donkergroen en steeds 5-tallig gevind met aan de bloei-twijgen zoowel 3- als 5-tallige. Dit althans is het meest voorkomende type van S. colch. STEV. Afwijkingen worden bij gekweekte en wilde vormen veelvuldig aangetroffen en hieraan is waarschijnlijk te wijten, dat de beschrijvingen van

8. colch. zoo weinig in overeenstemming zijn met elkaar.

Van verschillende door mij uit tuinen ontvangen S. colch.-takken vertoonde ééne plant (met overigens alle andere kenmer-ken van het type) de klokvormige stand der kelkbladen; eene tweede had bovendien vrijwel alle bladen 3-tallig, doch de meel-draden van beide1) waren onbehaard.

Alvorens te besluiten, dat wij eene nieuwe variëteit voor ons hebben, is het noodig de oorspronkelijke beschrijving van

STEVEN2) te leeren kennen en te vergelijken met wat er in de literatuur verder over vermeld wordt.

STEVEN'S beschrijving3) is niet volledig en zooals later zal

blijken ten deele onjuist. Zoo noemt hij alleen 3-tallige bladen en spreekt van tros, ' t geen hjj ook voor zijne S. pinnata gedaan heeft, waar alle mogelijkheid uitgesloten is, dat hij een tros gezien kan hebben. Blijkbaar schikt hij de pluim onder den tros, wat vroeger veel voorkwam.

BOISSIEB 4), die ook van „racemis" spreekt, voegt hieraan toe

„compositis ovatis corymbosis".

KOCH5) beschrijft eene Staphylaea colchica (vlg. hem kortte

LINNAETJS den naam van Styphylodendron af als Staphylaea, niet

Staphylea), die aan de bloemscheuten 3-tallige, overigens

5—7-tallige bladen heeft, grootere bloemen dan de pinnata, met tot over het midden behaarde meeldraden en minder behaarde

1) 1 afkomstig u i t den t u i n v a n den Heer F E N T E N E B VAN V L I S

-SINGEN t e H e l m o n d ; 2 u i t een' t u i n t e Aardenhdut.

2) STEVEN in Bull, de la Soc. imp. d. n a t . d. Mose. 1848, dl. 2, p . 276;

id. in Ann. Sc. n a t . 3ième série, vol. X I I , p . 37Ó, 1849.

3) S. colchica m. foliis ternatis, foliolis ovatis Serratia ima basi subtus

puberulis, floribus racemosis, stigmatibus subulato filiformibus, capsult lobis apice divergentibus. — I n Imeretia a d t o r r e n t u m Zchenisquali olim legit Schlegelmüch, nuper semina a t t u l e r u n t hort ulam Nikitenses. I n Abchasia circa Sokumkale invenit Prof. NOBDMANN. — Differt a praededente ( = S. pinnata) praeter i n definitiohe indicata, floribus majoribus longuis pedicellatis, stylis post florescentiam longe exsertis, capsulis majoribus apice late apertis. Semen plus q u a m dimidio minus vix g r a n u m piperis excedit, quod in S. pinnata pisum aequat, sed hoc forte a soli indole dependet.

*) E d m . Boissier. F l . or., deel I , pag. 954, 1867. 5) D r . K A B L K O C H . Dendrologie I , p a g . 517, 1869.

(3)

bladonderkanten dan 8. pinnata (zelfs i geheel kale). STEVEN'S

beschrijving noemt hij onjuist.

Als REGEL1) eene nauwkeurige beschrijving geeft van eene als potplant gekweekte 8. colch. uit den Petersburgschen

bota-nischen tuin, dan hooren we hem STEVEN verbeteren wat de

bladen betreft „foliis pinnato —3—5 phyllis", maar nog altijd van tros spreken en de meeldraden vermelden als onbehaard

„filiformia glabra". Vrij scherp zegt hij : „C. KOCH scheint die

S. colch. gar nicht zu kennen.. . . , stellt ganz falsche

Charak-tere, wie z.B Staubfäden mit langen Haaren besetzt, — so dass wir vermuthen, derselbe habe eine ganz andere Pflanze beim Entwurf seiner Beschreibung vor sich gehabt."

Voor 't eerst zien wg eene afbeelding van 8. colchica. STEV,

een tak met armoedige bloei wij zen, waarvan de meeste bloemen klokvormig afstaande kelkbladen hebben, ééne echter een uit-gespreiden kelk vertoont; de bladen zijn 3-tallig, doch is hier alleen een bebladerde bloeischeut weergegeven.

De op R E G E L volgende beschrijving, eveneens geïllustreerd, staat in de Gartenzeitung2) van 1884, De plant wordt hier

syno-niem genoemd met Hooibrenckia formosa hort., de bladen zijn gevind „mit 5 oder in der Nähe der Blüten met 3 lang zuge-spitzten, eilanzettlichen, fein gesägten, kahlen B l ä t t c h e n ; . . . . Staubblätter an der Basis mit einigen Haaren," enz. De afbeel-ding is naar eene fotografische opname gemaakt. Wij zien zoowel 3- als 5-tallige bladen, rijkbloemige gedrongen pluimen en bloe-men, die in volle ontwikkeling uitgespreide kelkbladen hebben.

De kolchische pimpernoot blijkt nu veelvuldig in kweekerijen en tuinen voor te komen.

ANDRÉ3) bespreekt in een artikel over de gekweekte Staphy-laea's 8. colchica STEV. met enkele variëteiten en als nieuw een vermoedelijke bastaard van colchica x pinnata „8. Coulom-bieri". 8. colchica, STEV. beschrijft hij als een heester met 5-tallige bladen, bloemen in samengestelde trossen, de kelkbladen uit-gespreid, terwijl de kroonbladen eene buis vormen, met gele helmknoppen, die niet uit £e kroon te voorschijn treden. Zijne opgaven zijn intusschen niet volledig genoeg om tot klaarheid te komen over de verschillen met de planten van R E G E L en

KOCH. Van nog minder botanisch belang zijn de mededeelingen

uit,de Gardener's Chronicle uit datzelfde jaar4), waarbij echter 1) Dr. E D . R E G E L . Gartenflora, pag. 225, 1875 (met afb.).

2) Gartenzeitung (herausgegeb. von Dr. L. WITTMACK Berlin), p a g .

340—41, 3e J a h r g . , 1884.

s) E D . A N D B É in Revue hort. pag. 462; 1887.

*) Gard. Chron- vol. I I , pag 713, fig. 137; 1887, met pi. en idem p a g . 161, 1891 m. dezelfde afb.

(4)

86

eene origineele teekening gevoegd is v a n eene S. colchica bloei-twijg m e t 3-tallige b l a d e n ; d e bloeiwijze is eene rijkbloemige, gedrongene pluim en de bloemen hebben duidelijk uitgespreide kelkbladen.

I n 1888 verschijnt Z A B B L ' S „Beiträge zur Kenntniss der Gattung

Staphylaea"1) m e t afbeeldingen v a n 8. colchica hort. (ob auch Steven) ? = Hooibrenckia formosa hort. en S. elegans Zabel = 8. colchica hort. Flottbeck non Stev., de twee v o r m e n , waarin Z A B E L

S. colchica splitst.

T o t de eerste r e k e n t hij de p l a n t e n , die a a n de loofscheuten steeds 5-tallige bladen hebben en a a n de bloemscheuten soms 3-tallige of monstreus 4-tallige (dus blijkbaar ook wel 5-tallige!). D e meeldraden zijn v a n onderen t o t % h u n n e r lengte b e h a a r d , de helmknoppen bereiken nauwelijks den r a n d der kroonbladen. S t a n d v a n kroon- of kelkbladen w o r d t niet genoemd. Vergelij-kend m e t de door S T E V E N zelf gegeven beschrijving en die v a n

D R . B E G E L , wijst hij o.a. op de 3-tallige bladen v a n S T E V E N ' S

p l a n t e n o p d e o n b e h a a r d e meeldraden en 3—5-tallige bladen v a n h e t Petersburgsche exemplaar.

D e tweede v o r m „8. elegans- Z A B . " heeft o. a. de kelkbladen rose getint, de meeldraden kaal, de helmknoppen nauwelijks langer d a n de kroonbladen, v r u c h t e n onbekend, bladen soms 7<tallig. Deze Staphylaea zou w a t de k e n m e r k e n betreft zeer goed een b a s t a a r d v a n pinnata X colchica k u n n e n zijn. Z A B E L

kreeg de p l a n t in 1871 als 8. colchica u i t de Flottbecker kweekerip) en v e r m o e d t , d a t d e p l a n t d a a r reeds als b a s t a a r d u i t h a a r v a d e r l a n d was ingevoerd.

D e eenige colchica-soort, die Z A B E L beschrijft, wijkt d u s door h e t blad e n d e meeldraadbeharing v a n S. colch. S T E V . div. auct.

(exe. Koch) af. S T E V E N zelf noemde geen meeldraden en geeft door zijne onvolledige beschrijving d e n i n d r u k mogelijk niet voldoende o p de bladen gelet t& hebben. K E G E L ' S beschrij-ving verschilt er echter v à n en Z A B E L zelf v i n d t zijn 8. colch.

hort. identiek m e t de Hooibrenckia formosa hort. u i t de

Garten-zeitung (1. c ) . I n t u s s c h e n is d a a r de l a a t s t e als synoniem v a n

S. colchica S T E V . genoemd! Van de latere a u t e u r s heeft D I P P E L 3)

S. elegans Z A B . als soort (mogelijke b a s t a a r d ) n a a s t S. colchica

STEV. g e p l a a t s t en bij laatstgenoemde de variëteit „lasiandra" gevoegd m e t b e h a a r d e meeldraden, welke variëteit hij vereenigt

!) Z A B E L in Gartenflora, p a g . 498 e. v., taf. 113, 114; 1888. ') Eertijds eene bekende kweekerij v a n de firma J O H N B O O T H , die eene groote collectie bezat.

3) D I P P E L . H a n d b . der L a u b h . k., deel I I , pag. 471, afb. 225—26

(5)

Staphylaea colchica var. laxiflora, bloemt wij g met detail.

(6)

PLAAT V I I .

Stapliylaea colchica var. laxiflora, vrucht.

(7)

m e t d e S. colch. S T B V . v a n K O C H . Hij v e r m e l d t als s y n o n i e m e n : „S. colch. C. K O C H " benevens „8. colch. hort." v a n Z A B E L . Als

af beelding v a n de variëteit lasiandm geeft D I P P E L d a n ook de 8.

colch. hort. van Z A B E L m e t ' t onderschrift „8. colchica C. K O C H " .

Ook voor zijne S. elegans Z A B . n e e m t hij de afbeelding u i t de

Gartenflora (1888) over. Zijne S. colchica S T E V . t e n slotte wordt

voorgesteld door de afbeelding die R E G E L e r v a n gaf, doch hier

v e r a n d e r t hij h e t origineel. D e linker bloemtros en h e t bijbe-hoorende 3-tallige blad hebben p l a a t s g e m a a k t voor een 5-tallig blad, eené wijziging, die wel v e r k l a a r b a a r m a g zijn, ook u i t

K E G E L ' S beschrijving, doch die D I P P E L geen recht gaf er zonder meer „8. colchica S T E V . n. Gartenflora" onder t e zetten.

Voor ' t eerst lezen wij de bloei wij ze beschreven als eene pluim ; hij v e r m e l d t drie stijlen, walsvormige kroonbladen, afstaande kelkbladen en ingesloten, kale meeldraden.

K O E H N E1) g a a t vrijwel m e t D I P P E L samen in zijne beschrijving.

Onder de b a s t a a r d e n n o e m t hij S. elegans Z A B . en 8. Coulombieri

E. A N D R É , de eerste m e t 3—5-tallige bladen, niet 5—7-tallige

zooals Z A B E L en D I P P E L opgeven.

N i e t onvermeld m a g H O O K E R ' S 2) beschrijving v a n 8. colchica

S T E V . blijven, o m d a t wij hier voor h e t eerst deze struik u i t

Engelsche t u i n e n volledig omschreven vinden. H O O K E R ' S exem-plaar heeft 3—5-tallige bladen en o n b e h a a r d e m e e l d r a d e n ; zijne afbeelding l a a t de kelkbladen horizontaal afstaand t o t s t e r k teruggeslagen zien. Hij zegt er alleen v a n , d a t ze „pale green, revolute, linear, o b t u s e " zijn; de bloeiwijze n o e m t hij een t r o s , doch bedoelt een pluim n a a r de afbeelding t e zien.

S C H N E I D E R 3) n e e m t zijne beschrijving t e n deele v a n H O O K E R

o v e r ; v a n de kelkbladen zegt hij bovendien „ ± teruggeslagen". De b a s t a a r d Coulombieri n o e m t hij eene variëteit v a n 8. colchica en d e variëteit lasiandra D I P P . vinden we bij h e m als v a r .

Kochiana M E D W E D . ex. K O P P E N 4) t e r u g .

Door de meeste a u t e u r s worden dus n a a s t 8. colchica S T E V .

één of meer b a s t a a r d e n5) erkend, benevens eene variëteit (of

v o r m ? ) m e t b e h a a r d e meeldraden. I n h e t blad b l y v e n echter nog steeds verschillen w a a r t e nemen.

') Dr. E M I L K O E H N E . Deutsche Dendrologie, pag. 366; 1893. ?) J . D . H O O K E B in Bot. Mag., t. 7383; 1894.

3) C. K. SCHNEIDER. H a n d b . d. Laubh. k., deel I I , pag, 187 e. v . ; 1912. 4) K O P P E N . Geogr. Verbr. Holzgew. Ruszl., I , p a g . 119; 1888. 5) ZABEL in Mitt. D . D . Ges., pag. 3 6 ; 1898 n o e m t een nieuwe b a s t a a r d

„S. elegans" Zab. v a r . Hessei Zab. ( x Coulombieri x pinnata), die rose getinte bloemen heeft, kale meeldr., stijltoppen d. v r u c h t n a a r binnen gebogen als pinnata. Verder v a n x S. Coulombieri de v a r . „macrocarpa" en „gr. fl.".

(8)

88

KÜNTZE1) verzamelde in 't wild drie variëteiten van 8. colchica

STEV., die hjj als volgt beschrijft:

a heterophylla O. KKTZE Foliola 3—5, Kutais; nur in Blüte; ß ternata O. KNTZE Folia omnia ternata; Kutais;

y pinnata O. KNTZB Folia omnia foliolis 5 pinnata

Batum-Artwin.

Ohne Früchte nicht sicher bestimmbar.

8. pinnata^) unterscheidet sich durch 5—7-zählige, gefiederte

Blätter und Kapseln die am Grunde und an den Seiten abgerundet sind und zusammenneigende Spitzen haben. Die anderen Unter-schiede, die R E G E L {acta h.petr. III, p. 286) z. Teil nach STEVEN

angiebt, sind nicht stichhaltig ; denn meine Exemplare von ,,S.

colchica a und ß haben teils die Blätter überragende Trauben, teils

grössere Blüten mit ovalen Petalen und Sepalen, während y durch kürzere Trauben, schmälere, kleinere Blüten mit den Steven-schen Angaben harmoniert; doch sind diese Charaktere eben variabel. Von 8. colchica ß ternata weicht die amerikanische

8. trifolia fast nur durch unterseits überall behaarte

jugend-liche Blätter und 8. Emodi durch schwachgespitste Antheren ab. Wie sich deren Früchte erhalten weisz ich nicht. Es musz aber auch für S. colchica noch weiter erforscht werden ob das Merkmal der Früchte constant ist oder ob es sich gerade nur an den wenigen gesammelten und in die botanischen Gärten ge-brauchten Exemplare findet."

ZABEL, die in de „Nachträge" zijner studie KTTNTZE'S mede-deelingen aanhaalt, zegt dat hij zijne vormen niet met de drie nieuwe Kuntze-variëteiten kan vergelijken door de onvolledige beschrijving ervan en dat de gekweekte zoowel als de wild voorkomende S. colchica variëteiten nog niet voldoende onder-scheiden zijn.

Evenmin vindt ZABEL het onmogelijk, dat 8. Emodi3) zich

tot in de Kaukasus zou verspreid hebben. Het antherenkenmerk heeft weinig waarde en kon weleens evengoed verdwijnen in rijpen toestand als bij Bibes Lobbi. Tot zoover ZABEL.

HIERN*) hecht aan het antherenkenmerk zoo weinig waarde,

dat hij 8. Emodi als vorm van 8. trifolia5) zou willen beschouwen.

Ter zijde gelaten in hoeverre het mogelijk is in de S. colchica met 3-tallige bladen al of geen zuivere colchica voor ons te hebben,

*) Dr. O T T O KTTNTZE in Acta H o r t i Petropolitani, Bnd. X, Heft I ; 1887.

8) De soort S. p i n n a t a L.

3) H e t vaderland v a n S. Emodi Wall. is het westelijke, gematigde deel

der H i m a l a y a en Afghanistan.

4) H I E B N . Flora of British India J . D . H O O K E B , pag. 698; 1875.

(9)

zou het reeds een stap verder zijn, als wij ónze variöteit met vrij-wel overwegend drietallige bladen met KuNTza's ß ternata konden identificeeren, die ook 'groote „trossen" vertoont en grootere bloemen. De laatste vergelijking echter is te vaag en de geheele beschrijving te onvolledig om iets met zekerheid te durven aannemen.

Van D I P P E L ' S var. lasiandra ( = cólch. Koch en colch. hort. van Zabel) verschilt onze variëteit door talligheid en kleur der

bladen, de langere ijle bloeiwijze met weinige bloemen en de steeds naar buiten gebogen stijlpunten op de vrucht. Bij

lasi-andra D I P P E L staan de stijlpunten op de vrucht moestal rechtop of naar binnen gebogen, zelden buitenwaarts.

(10)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

stratejilerine yön vermek için kuşak araştırmaları yapmak çok moda.. Mesela milenyumdan

C Altıncı paragrafta Sagalassos’a göçten, yedinci paragrafta Ağlasun’a.. göçten

Het scorepunt alleen toekennen wanneer beide antwoorden

- Positieve relatie Negatieve relatie Geen relatie Positieve relatie Positieve relatie Grootte van eenhedenGeen relatie Geen relatie Positieve relatie Positieve relatie Planning-

Beschikking van GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND op grond van de Intrekkings- wet Wet stedelijke vernieuwing art.IV, 4e lid en de Verordening investeringsbudget stedelijke

that a drone is not a neutral tool in the context of killing but rather a specific device that.. shapes a drone specific type of killing (Walters, 2014 (1);

Hierin werd gesuggereerd dat een cognitieve flexibiliteitstraining bij ouderen, die een toename in cognitieve flexibiliteit zou hebben, zou zorgen voor een training waarvan de

Maar aangesien hierdie werk oor die Romeinse god Juppiter en veral 'n animistiese beskouing van hom handel, sal daar hoegenaamd nie breedvoerig oor.. hierdie