• No results found

Partijdige media in Surinaamse presidentsverkiezingen: een kwantitatieve inhoudsanalyse van de representatie van politieke partijen in vier dagbladen tijdens de Surinaamse verkiezingen van 2015

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Partijdige media in Surinaamse presidentsverkiezingen: een kwantitatieve inhoudsanalyse van de representatie van politieke partijen in vier dagbladen tijdens de Surinaamse verkiezingen van 2015"

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Partijdige media in Surinaamse

presidentsverkiezingen

Een kwantitatieve inhoudsanalyse van de representatie van

politieke partijen in vier dagbladen tijdens de Surinaamse

verkiezingen van 2015

Studie: duale master Mediastudies: Journalistiek en Media,

Research en Redactie voor Audiovisuele Media

(2)

1.  Inleiding  ...  3  

2.  Achtergrond  van  Suriname  ...  6  

2.1  Suriname:  een  land  van  diversiteit  ...  6  

2.2  Medialandschap  tijdens  het  militaire  bewind  ...  6  

2.3  Ontwikkelingen  na  1984  ...  8  

2.4  Medialandschap  anno  2015  ...  9  

2.5  Politiek  ...  12  

3.  Theoretisch  Kader  ...  14  

3.1  Bias  ...  14  

3.2  Hierarchy  of  influences  ...  15  

3.2.1  De  journalist  ...  15  

3.2.2  Mediaroutines  ...  17  

3.2.3  De  mediaorganisatie  ...  18  

3.2.4  Extra  mediaal  ...  19  

3.2.5  Ideologisch  ...  21  

4.  Methode  en  profiel  dagbladen  ...  24  

4.1  Mixed  Methods  ...  24   4.2  Samenstelling  corpus  ...  25   4.2.1  Periode  ...  25   4.2.2  Kranten  ...  25   4.3  Deelvragen  ...  28   4.3.1  Zichtbaarheid  ...  28   4.3.2  Toon  ...  29   4.3.3  Professionaliteit  ...  30   4.4  Hypothesen  ...  30  

4.4.1  De  Ware  tijd  ...  31  

4.4.2  De  West  ...  31  

4.4.3  Times  of  Suriname  ...  31  

4.4.4  Dagblad  Suriname  ...  31   4.5  Codeboek  ...  31   4.6  Intercodeursbetrouwbaarheid  ...  34   5  Resultaten  ...  35   5.1  Zichtbaarheid  ...  36   5.2  Toon  ...  37  

5.3  Verschil  opinie  en  nieuwsberichten  ...  41  

5.4  Advertenties  ...  42   5.5  Professionaliteit  ...  44   6.  Interviews  ...  46   6.1  Objectiviteit  ...  46   6.2  Onafhankelijkheid  ...  48   6.3  Kritische  journalistiek  ...  50   6.4  Rol  journalistiek  ...  51   7.  Conclusies  ...  52   8.  Discussie  ...  54   9.  Referenties  ...  58   9.1  Literatuur  ...  58   9.2  Interviews  ...  60   10.Bijlagen  ...  61  

(3)

1.  Inleiding

Media in Suriname kennen een lange geschiedenis van censuur en zelfcensuur en anno 2015 is persvrijheid in dit land nog steeds geen vanzelfsprekendheid. Ten tijde van de militaire dictatuur onder bewind van Desi Bouterse in de periode van 1980 tot 1987, werden journalisten regelmatig bedreigd en geïntimideerd. Lange tijd was er slechts één staatskrant, De Ware Tijd, die onder strenge supervisie stond van de militaire overheid. Het enige televisiestation in het land, de Surinaamse Televisie Stichting (STVS), onderging vanaf de staatscoup hetzelfde lot. Toen in de nacht van zeven december 1982 vijftien critici van het militair bewind, waaronder vijf journalisten, werden vermoord, bereikten de terreurdaden en onderdrukkingen een absoluut dieptepunt. Veel Surinamers, waaronder journalisten, zijn toen het land uit gevlucht.

Voorgaande gebeurtenissen hebben ertoe geleid dat de journalistiek in Suriname, met name in die roerige jaren tachtig, ondermaats heeft kunnen functioneren. Hoewel Suriname nu pakweg 34 radiostations, 17 televisiestations en vier dagbladen kent, zijn veel mensen van mening dat de kwaliteit van de journalistiek nog steeds te wensen over laat.

Volgens Jane Kolf-Bergraaf, journalistiek docent aan de Akademie van Hoger Kunst- en Cultuur Onderwijs (AHKCO), wordt de kwaliteit onder andere bedreigd door een gebrek aan educatie bij redactieleden. Weinig journalisten hebben een journalistieke opleiding genoten, volgens haar mede omdat vanuit de beroepsgroep een opleiding niet nodig wordt geacht. Veel media-eigenaren stellen kwantiteit boven kwaliteit en zijn van mening dat een training of workshop over journalistiek voldoende kennis geeft om aan het werk te kunnen (Van der Kooye, 2014).

Er zijn nog een aantal problemen die bijdragen aan de schijnbaar geringe aanwezigheid van kwaliteitsjournalistiek in Suriname. Nita Ramcharan, een ervaren journaliste en hoofdredacteur van geprezen online nieuwsmedium Starnieuws, maakt zich zorgen over de wederkerige belangen tussen media en de Surinaamse politiek. Volgens Ramcharan zijn veel journalisten actief lid van een politieke partij en gebruiken zij hun positie bij de media om hun partij in een goed daglicht te stellen. Daarbij hebben diverse politieke partijen mediacommissies waarin journalisten zitting hebben. Ook zijn er journalisten die naast hun reguliere werk als journalist, spotjes van politieke partijen inspreken of partijprogramma’s presenteren (Ramcharan, 2015).

Volgens Ramcharan, Indra Dwarkasingh en Indra Toolsie, ook docenten op de AHCKO, wordt de journalistiek in Suriname bedreigd door politieke en commerciële invloeden. Toolsie denkt dat de media niet objectief zijn. Dwarkasingh zegt dat het land, met weinig inwoners, zoveel politieke partijen en etnische groeperingen kent, dat het voor media lastig is kritisch te zijn omdat zij bang zijn deze belanghebbenden te lasteren. Ramcharan, Dwarkasingh en Toolsie stellen dat media-eigenaren over het algemeen meer loyaal dan objectief zijn omdat ieder medium zijn eigen politieke belangen heeft (Van der Kooye, 2014).

Het jaarlijkse rapport over mensenrechten van de United States Department of States uit 2014 toont aan dat journalisten die kritisch zijn over het overheidsbeleid, regelmatig toegang wordt ontzegd tot persconferenties. Het

(4)

ontzeggen van toegang gebeurt ondanks dat censuur niet meer openlijk wordt opgelegd vanuit de overheid. Bovendien zijn veel kranten voor hun inkomsten afhankelijk van de overheid die tegen betaling advertenties plaatst. De overheid is hierin echter selectief: wanneer de inhoud van de krant niet strookt met de wens van de regering, worden er geen advertenties (meer) geplaatst. (United States Department of States, 2014).

Volgens ditzelfde rapport doen sommige journalisten nog steeds aan zelfcensuur uit angst voor bovenstaande represailles van overheidsofficieren. Het rapport stelt dat Suriname hard optreedt tegen laster en smaad. Het zwaarst wordt gestraft op vijandschap, haat of minachting jegens de overheid, met een maximale gevangenisstraf van zeven jaar. Bovendien wordt vermeld dat journalisten ontmoedigd worden over sommige onderwerpen verslag te doen omdat het medium waar zij voor werken gelieerd is aan een bepaalde politieke partij (United States Department of States, 2014).

De vier dagbladen die Suriname kent, zijn allen eigendom van particuliere media-eigenaren en beschikken niet over een redactiestatuut.Daarbij komt dat twee van de vier dagbladen worden uitgegeven door voormalig politici. Eerder onderzoek naar politieke berichtgeving in vier Surinaamse dagbladen, toonde aan dat de directe relatie tussen eigenaren van dagbladen en het bekleden van hoge posities in partijbesturen, van invloed blijkt te zijn op de inhoud van de krant (Menke, 2011). Ook de ideologische voorkeur van journalisten of het management bleek van invloed te zijn op de inhoud van politieke verslaggeving ten tijde van de Surinaamse verkiezingen in 2010. Het is interessant te onderzoeken of er, vijf jaar later, nog steeds een verband bestaat tussen deze factoren.

Door een schijnbaar gebrek aan professionaliteit op redacties, het heimelijk opleggen van censuur door de overheid en het ogenschijnlijke bestaan van politieke belangenverstrengeling van krantenuitgevers en journalisten, is het interessant te onderzoeken of media wel een gebalanceerd perspectief bieden op de samenleving. Het is met name interessant te onderzoeken of media op gebalanceerde wijze verslag (kunnen) doen over de politiek omdat het lijkt dat vooral de politiek en de media in Suriname sterk gelieerd zijn. Daarbij is het interessant een periode te onderzoeken waar ongelijke representatie van politieke partijen in de media, grote maatschappelijke gevolgen heeft. Dit is in het bijzonder het geval in de aanloop naar nieuwe presidentsverkiezingen. De specifieke onderzoeksvraag luidt dan ook:

‘Wordt er door Surinaamse dagbladen op gebalanceerde wijze verslag gedaan over politieke partijen in de aanloop van de Surinaamse verkiezingen in 2015?’

De deelvragen luiden als volgt:

‘Hoe vaak wordt er door een dagblad verslag gedaan over een politieke partij?’ ‘Wat is de algemene toon waarop door een dagblad verslag wordt gedaan over een politieke partij?’ ‘Varieert deze uitkomst tussen verschillende media?’

Er zal in dit onderzoek worden gekeken naar de vier dagbladen die Suriname kent. Namelijk: De Ware Tijd, De West, Dagblad Suriname en Times of Suriname. De tijdsspanne van het onderzoek zal bestaan uit de week voor tot twee dagen na de

(5)

verkiezingen. Door middel van een kwantitatieve inhoudsanalyse zal een antwoord worden gegeven op bovenstaande onderzoeksvragen. Vervolgens zullen de resultaten in context worden geplaatst door middel van semi-gestructureerde interviews met redacteuren van de kranten die geanalyseerd worden. Omdat er weinig literatuur is over Surinaamse media anno 2015, zullen er ook een aantal interviews worden gehouden met journalisten en hoofdredacteuren die niet werkzaam zijn bij de te onderzoeken kranten. De informatie uit deze interviews wordt gebruikt om een beeld te schetsen van het huidige mediaklimaat.

Het is van groot maatschappelijk belang te onderzoeken of media in Suriname in hun berichtgeving wel een gebalanceerd beeld van de politiek schetsen. Wanneer dit niet het geval is, zou dit kunnen leiden tot een niet goed geïnformeerde bevolking die op basis van onjuiste informatie meningen vormt en keuzes maakt. Eerder Europees en Amerikaans onderzoek heeft uitgewezen dat media een grote rol spelen in het beïnvloeden van stemgedrag tijdens verkiezingen. Bovendien heeft eerder onderzoek naar ‘media bias’ uitgewezen dat een ongelijke mediarepresentatie van politieke partijen in het nieuws correleert met de manier waarop burgers hun stem uitbrengen (Druckman & Parkin, 2005, DellaVigna & Kaplan, 2006, Hopmann et al. 2010). Dit kan tot gevolg hebben dat burgers niet vanuit hun eigen ideaal of overwegingen hun stem uitbrengen op een politieke partij. Wetenschappelijk gezien is het interessant te onderzoeken welke factoren journalisten of mediabedrijven ertoe zetten eventueel een vertekend beeld van de samenleving te schetsen.

De opbouw van de scriptie is alsvolgt. Om goed te begrijpen hoe het huidige medialandschap functioneert, is het noodzakelijk enige kennis te hebben van de geschiedenis van de Surinaamse pers en politiek. Deze achtergrond zal worden geschetst in hoofdstuk 2. Eerst zal kort worden ingegaan op het land Suriname. Hier zal voornamelijk worden ingezoomd op de multiculturele samenstelling van de bevolking en hoe deze zich tot elkaar verhouden. Daarna zal worden ingegaan op het medialandschap tijdens het militaire bewind en de ontwikkelingen van de media na de roerige tachtiger jaren. Vervolgens zal een beeld worden gegeven van de media en het politieke landschap anno 2015. In hoofdstuk 3 wordt het theoretisch kader besproken. Hier zullen de definities van mediapartijdigheid worden gegeven. Aan de hand van het hierarchy of influences model van Reese zal vervolgens worden ingegaan op de verschillende factoren die deze bias kunnen verklaren. In hoofdstuk 4 zal de methode van dit onderzoek aan bod komen, gevolgd door een profielschets van de vier dagbladen en daaropvolgend de hypothesen met betrekking tot de onderzoeksvragen. Vervolgens zullen in hoofdstuk 5 de resultaten worden gepresenteerd. In hoofdstuk 6 zullen de resultalten in breder perspectief worden geplaatst aan de hand van interviews met journalisten van de onderzochte kranten. Het onderzoek sluit af met een conclusie en discussie in respectievelijk hoofdstuk 7 en 8. De referenties en bijlagen zijn terug te vinden in hoofdstuk 9 en 10.

(6)

2.  Achtergrond  van  Suriname  

 

Om dit onderzoek in de juiste context te kunnen plaatsen, zal in dit hoofdstuk een karakterschets van de Surinaamse maatschappij worden gegeven. In de inleiding is kort het dictatoriale verleden van Suriname genoemd en de invloed dat dit regime op de persvrijheid heeft uitgeoefend. Om te begrijpen wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot zelfcensuur, persvrijheid en de mate van journalistieke kritiek op bewindsleden, wordt in dit hoofdstuk ingegaan op zowel de culturele, historische, de politieke en media-achtergrond van Suriname.

2.1  Suriname:  een  land  van  diversiteit  

Suriname heeft circa vijfhonderdvijftig duizend inwoners waarvan driekwart zich concentreert rond de hoofdstad Paramaribo. In het land wonen veel mensen van een verschillende etniciteit. Zo wonen er in Hindoestanen, Javanen, Marrons, Creolen en Chinezen. Bevolkingsgroepen die in mindere mate voorkomen zijn Nederlanders, Indianen (de oorspronkelijke bewoners), Libanezen en Joden. Brazilianen die in eerste instantie naar Suriname zijn gekomen voor de gouddelving, emigreren nu in toenemende mate naar het land.

Het is opvallend dat voorgenoemde bevolkingsgroepen hun verschillen in cultuur, taal en godsdienst door de jaren heen hebben behouden. Ook de politieke mobilisatie, die zich met name na de Tweede Wereldoorlog voltrok, verliep volledig langs etnische lijnen. Hindoestanen en Javanen verenigden zich in 1946 in de Hindoestaans-Javaanse Centrale Raad. In datzelfde jaar was de Moslim Partij de eerste echte politieke parij en kort daarna werd ook de Hindoe-partij opgericht (Budding’, p. 284). In 1946 ontstonden de katholieke PSV en de creoolse NPS en niet veel later werden de Javaanse KTPI en de Hindoestaanse VHP opgericht (Budding’, p. 285). De NDP, opgericht in 1987 door toenmalig dictator Desi Bouterse, is de eerste partij die zich profileerde als multi-etnische partij.

Een dergelijk gesegmenteerde maatschappij wordt in de literatuur ook wel omschreven als een plurale samenleving. Een maatschappij die zich kenmerkt door verschillende etnische groeperingen die naast elkaar leven maar niet in elkaar overvloeien. Een fenomeen dat in Suriname onder andere versterkt werd doordat Hindoestaanse en Javaanse bevolkingsgroepen overwegend werkzaam waren in de landbouw, terwijl creolen al snelller urbaniseerden. Deze geografische scheiding van rassen versterkte de sociale isolatie en de communale gevoelens van eigenheid bij elke bevolkingsgroep.

Het is belangrijk het sterk gesegmenteerde verleden van Suriname in het achterhoofd te houden wanneer men de relatie onderzoekt tussen media en politieke partijen omdat een dergelijke verzuiling in culturen ook terug te zien zou kunnen zijn in de media.

2.2  Medialandschap  tijdens  het  militaire  bewind  

Op 25 februari 1980 pleegt het militair leger onder leiding van Desi Bouterse een staatsgreep. Ten tijde van deze staatsgreep kent Suriname drie verschillende dagbladen: De Ware Tijd, De Vrije Stem en het avondblad De West. Van deze media heeft De Ware Tijd de grootste oplage. De krant wordt doorgaans ook als het meest betrouwbare nieuwsmedium gezien. De Vrije Stem, zoals de naam impliceert, is niet terughoudend in het uiten van kritiek op de regering. Avondblad

(7)

De West, de oudste nog bestaande krant van Suriname, gerund door de familie Findlay, heeft een conservatief imago (KRANTI!, p. 171). Naast drie kranten heeft Suriname in deze tijd vijf radiostations en één televisiestation: de STVS (Surinaamse Televisie Stichting) waar dagelijks een journaal wordt uitgezonden met binnen- en buitenlands nieuws.

Na de staatsgreep ziet het medialandschap er echter volledig anders uit. Twee dagen na de staatsgreep moeten de particuliere kranten en radiostations zich melden bij de garnizoenscommandant Roy Horb waar zij te horen krijgen ‘dat ze zich bewust moeten zijn van wat er gepubliceerd wordt en hoe.’ Kritiek op het militaire regime is daarbij ongeoorloofd. (Buddingh’, p. 333). De mediaberichtgeving wordt gereguleerd door de Nationale Voorlichtingsdienst (NVD), de militaire propaganda organisatie die in de plaats komt van de Regerings Voorlichtingsdienst. Van de mediaorganisaties wordt verlangd dat zij meewerken aan de revolutie.

Hoofdredacteuren, directies en journalisten worden in de begintijd van het regime op regelmatige basis ontboden door de militairen. Wanneer een publicatie hen niet naar de zin is, worden zij mishandeld, geïntimideerd of zelfs gevangen genomen. Ondanks het ontbreken van een officiële verklaring van censuur, heeft de regering de media dus in haar greep. Journalisten zijn zich in deze tijd uitermate bewust van wat zij publiceren en passen zelfcensuur toe uit angst voor intimidatie en afstraffing.

Naast de groep journalisten die zich laat ondermijnen door het militaire gezag en zelfcensuur toepast uit angst voor represailles, is er ook een aantal journalisten dat besluit een actieve bijdrage te leveren aan het ‘revolutionair proces’. De meeste van deze journalisten gaan werken bij de Nationale Voorlichtingsdienst (NVD) en het Surinaams Nieuws Agentschap (SNA). Door deze organisaties worden alle verrichtingen en toespraken van de militairen en de regering breed uitgemeten in uitzendingen en publicaties. Daarnaast wordt op 2 april 1982 door vijf journalisten de Vereniging van Progressieve Mediawerkers (VPM) opgericht. De vereniging stelt dat nieuws vanuit het perspectief van een ontwikkelingsland moet worden bekeken en dat de journalist daarbij in dienst moet staan van de revolutie van Suriname (KRANTI!, p.177). In het theoretisch kader van dit onderzoek zal verder worden ingegaan op dit thema.

Daartegenover zijn er ook journalisten die tot het bittere eind kritiek blijven uiten op het regime. Zo betuigt de linkse journalist Bram Behr, oprichter en hoofdredacteur van Mokro, het progressieve weekblad voor de arbeidersklasse, openlijk zijn kritiek tegen de ‘terreurdaden’ van de militairen. In het weekblad protesteert hij fel tegen de mishandeling van gewone soldaten en burgers en het onderdrukken van de persvrijheid en de vrijheid van politiek. Ook de journalisten André Kamperveen, Jozef Slagveer, Leslie Rahman en Frank Wijngaarde blijven zich gedurende de militaire dictatuur hardmaken voor de herinvoering van de democratie en de terugkeer van de vrijheid van meningsuiting. Een strijd die zij op 8 december 1982, tijdens de eerder genoemde Decembermoorden, moeten bekopen met hun leven.

Hoewel televisiezender STVS en radiostation SRS al vanaf het begin van de staatsgreep onder strenge censuur staan, komt er voor de overige media pas vanaf de beruchte moorden een definitief einde aan de persvrijheid. Op deze zwarte dag worden naast de eerdergenoemde vijftien executies op tegenstanders van het regime, ook de kantoren van verschillende radiozenders en de drukkerij van

(8)

de Vrije Stem in brand gestoken. De overige media, De Ware Tijd en staatszender SRS uitgezonderd, krijgen vanaf die dag een verschijningsverbod opgelegd.

De Ware Tijd wordt vanaf dit moment de officiële regeringskrant waarmee zij onderhevig wordt aan censuur in de periode 1982-1984. Alle berichten worden voor publicatie doorgenomen door censoren, die geen journalistieke achtergrond hebben. Waarom specifiek voor deze krant is gekozen, is formeel nooit duidelijk geworden. Dat de krant, met een oplage van ruim dertigduizend exemplaren, het grootste bereik had in toenmalig Suriname, kan hierin een rol hebben gespeeld. Voormalig hoofdredacteur van DWT, Leo Morpugo, legt zijn keuze destijds te hebben meegewerkt aan de staatskrant als volgt uit:

“Niet iedereen kon begrijpen dat we daaraan hebben meegewerkt. Ik heb ook overwogen dat niet te doen, maar er werkten toen zestig mensen bij de krant, die allemaal een gezin te onderhouden hadden. Persvrijheid en democratie zijn natuurlijk hele mooie idealen en begrippen, maar de zorg voor mijn werknemers woog op dat moment voor mij het zwaarst.’’ (Het spoor terug, De Ware tijd deel 1).

Deze verklaring is extra schrijnend als men bedenkt dat het onder andere hoofdredacteur Morpugo is die in 1973 de Surinaamse Journalisten Kring (SJK) opricht, met als voornaamste streven de vrijheid van drukpers. Na het besluit medewerking aan de militairen te verlenen, worden naast de hoofdredacteur ook enkele verslaggevers in die periode meerdere malen opgepakt en ondervraagd. De verspreiding van informatie die ‘de rust’ of ‘de nationale veiligheid’ in gevaar kan brengen, word vanaf dan verboden (Buddingh’, p.342).

2.3  Ontwikkelingen  na  1984  

Eind 1984 wordt in Paramaribo een Assemblée als wetgevend orgaan geïnstalleerd. De belangrijkste taak voor deze 31 afgevaardigden is het opstellen van een nieuwe grondwet, die in 27 maanden ontworpen dient te zijn. Om haar afgebrokkelde imago te herstellen, heeft het militaire bewind enkele vrijheidsbeperkingen versoepeld. Een van deze maatregelen betreft de persvrijheid van media. Per 1 mei 1984 mogen particuliere media hun werkzaamheden hervatten. Maar de regeling geeft een schijngevoel van vrije nieuwsgaring: het blijft verboden berichten te publiceren die het militair gezag kunnen schaden. In 1986 wordt in Suriname echter de noodtoestand die van kracht was, opgeheven. In datzelfde jaar wordt ook een mediabeleid opgesteld door zowel particulier- als overheidsgerelateerde mediavertegenwoordigers. Hierin wordt het recht op vrije meningsuiting vastgelegd en worden gedragscodes opgesteld voor journalisten en adverteerders. Ook wordt een mediaraad samengesteld die de journalistieke ethiek dient te bewaken (De Vries, 2015, p. 115). Na de verkiezingen van november 1987, waaraan ook de zojuist opgerichte Nationale Democratische Partij (NDP) van Bouterse deelnam, wordt een nieuwe grondwet aangenomen en daarmee is de persvrijheid officieel hersteld. In 1991 wordt de Surinaamse Journalisten Vereniging opgericht door Nita Ramcharan. Deze beroepsorganisatie heeft echter niet de status die men gewend is van een dergelijke beroepsorganisatie in Nederland. Surinaamse journalisten kunnen bij conflicten geen beroep doen op de vakbond en net zo min vertrouwen op rechtsbijstand (De Vries, 2015, p. 114). Van een professionele beroepsgroep kan men dus niet spreken.

(9)

2.4  Medialandschap  anno  2015  

In deze paragraaf zal ingegaan worden op de manier waarop het medialandschap functioneert anno 2015. Dit beeld wordt geschetst aan de hand van literatuur en gesprekken met mediakenners en hoofdredacteuren van kranten.

Suriname kent momenteel vier dagbladen, 34 radiostations, waaronder de staatsradio Stichting Radio Omroep Suriname (SRS), 17 televisiestations, waaronder staatsomroep STVS en ATV en vier online nieuwssites (Van der Kooye, 2014). In hoofdstuk 2 is het sterk gesegmenteerde verleden van Suriname op cultureel en politiek gebied besproken. Een dergelijke verzuiling is deels terug te zien in het medialandschap. Zo heeft de politieke partij Pertjajah Luhur haar eigen televisie- en radiostation en ook de NDP heeft een eigen radiostation. Gezien de gestage groei van Chinese immigranten, zijn er sindskort twee Chinese dagbladen en een televisiestation waar het Mandarijn de voertaal is. Overige media ondersteunen niet openlijk een politiek ideaal maar men kan wel spreken van een ‘politieke ondertoon’. Zo weigert radio ABC leden van de NDP uit te nodigen in hun studioprogramma’s en hoeft de politieke partij NPS bij Radio Apintie geen geld te betalen voor advertenties. Verderop in dit onderzoek zal specifiek ingezoomd worden op mogelijke politieke voorkeuren van de vier te onderzoeken kranten.

Zelf zendt de overheid het dagelijkse programma Info Act uit. Volgens Armand Snijders, hoofdredacteur van maandelijks opinieblad Parbode, is Info Act ‘een voorlichtingsprogramma dat twintig keer per avond – op meerdere zenders tegelijk – een anderhalf uur durend propaganda journaal uitzendt.’ (persoonlijke communicatie, 2 december 2015). Ook Nita Ramcharan uit haar kritiek jegens het programma:

‘Info Act is een programma dat het beleid van de regering dient uit te leggen aan het volk. De informatie hoort feitelijk te zijn. Het programma, dat met geld van het volk wordt betaald, wordt misbruikt om mensen zand in de ogen te strooien en op een verkeerd spoor te zetten.’ (Ramcharan, 2013)

Voorafgaand aan de verkiezingen van 2015 werd door Info Act aandacht besteed aan de politieke agenda van de NDP. Ook blikte het programma vaak terug op projecten die de afgelopen jaren zijn gerealiseerd door de overheid. Een kritische noot ontbrak daarbij in de meeste gevallen volledig.

Suriname kent één journalistieke opleiding; de Academie voor Hoger Kunst- en Cultuur onderwijs (AHKCO). Opvallend is echter dat er vrijwel geen afgestudeerden van deze opleiding als journalist of verslaggever in dienst blijken te zijn bij kranten. Enerzijds komt dat omdat van de geringe studenten die zich jaarlijks aanmelden, ongeveer twintig, het overgrote deel de opleiding vroegtijdig verlaat. In ruim twintig jaar tijd hebben slechts negentien cursisten de school gediplomeerd verlaten (KRANT!, p248). De studenten besluiten de opleiding niet af te maken of krijgen voordat zij hun diploma hebben behaald door een krant een baan aangeboden. Anderzijds besluiten veel studenten niet in de journalistiek maar in de PR of communicatie te gaan werken. Van de twintig leerlingen die momenteel de opleiding volgens, ambieert ruim driekwart een baan als PR-officier of voorlichter. Zij solliciteren voor een functie bij de overheid, een NGO, de private sector of beginnen hun eigen bedrijf (Van der Kooye, persoonlijke communicatie, 11 oktober 2015). Het gebrek aan vakkundige journalisten op krantenredacties, is een acuut

(10)

gevaar voor de onafhankelijke journalistiek in Suriname. Het betekent bijvoorbeeld dat journalistieke beginselen als ‘hoor en wederhoor’ en het credo ‘één bron is geen bron’ nog lang niet tot alle redacties zijn doorgedrongen. Ramcharan meent dan ook dat educatie de oplossing is voor een algehele kwalitatieve verbetering van de Surinaamse journalistiek. Ramcharan: “Als journalisten hun vak verstaan, zullen zelfcensuur en censuur afnemen.” (KRANTI!, p247).

Interessant is dat bij alle kranten een onderzoeksjournalistieke afdeling ontbreekt. Diepgravende analyses van maatschappelijke kwesties zijn er niet. Het gebrek aan journalistieke educatie onder redactieleden zou daarin een rol kunnen spelen. Volgens Marion Poll, een Nederlandse journaliste woonachtig in Suriname die freelancet voor oa Parbode en De Ware Tijd, komt dat omdat bij veel journalisten de passie voor het vak ontbreekt:

‘Voor veel journalisten is de voornaamste reden de journalistiek in te gaan omdat zij geld moeten verdienen. Als je de keuze hebt eens in de zes maanden een onderzoeksstuk te schrijven, of elke week een kort stuk, dan kiest 99% voor dat laatste. Maar dat is geen kwestie van gemakzucht, men moet gewoon geld verdienen.’ (persoonlijke communicatie, 5 januari 2016)

Ook de geringe beschikbaarheid van deskundigen en het deels ontbreken van midden- en hoger opgeleiden in Suriname, biedt weinig zicht op het opzetten van een onderzoeksafdeling binnen kranten. Bovendien speelt de vrees van krantenredacties voor represailles van de overheid, bedrijven die adverteren of politieke partijen nog steeds een rol (KRANTI!, 238). Lal Mohammed, redactiecoördinator van Dagblad Suriname, illustreert dit probleem: ‘Als een bedrijf een grote adverteerder is, neem je deze niet te veel op de korrel. Dat blijft een teer punt. Als ik het beleid van een minister bekritiseer, krijg ik een week later geen respons. Het is een wisselwerking.’ (persoonlijke communicatie, 23 december 2015)

Naast de angst voor represailles van de overheid en het bedrijfsleven, speelt ook de werkdruk op de redactie mee in het geringe aanbod van kritische journalistiek. De werkdruk is vaak zo hoog, dat er geen tijd overblijft voor onderzoek. Euritha Tjan A Way, chef cultuur bij De Ware Tijd en voormalig hoofdredacteur van Parbode, benadrukt dat veel kranten het argument geven dat journalist zijn een vrij beroep is. Journalisten kunnen zich dus naast hun dagelijks werk profileren als onderzoeker maar krijgen daar niks extra’s voor. Tjan A way zegt bovendien:

‘Suriname heeft geen traditie van kritische journalistiek en hetgeen wel bestond, is neergeslagen in de jaren tachtig. Wat wij wel hebben? Een traditie van informeren en voorlichten, herkauwen en bijkauwen. Mensen zijn kritiek hier niet gewend. De volgende keer willen ze je dan niet meer te woord staan.’ (persoonlijke communicatie, 6 december 2015)

Voormalig journalist bij Dagblad Suriname, Christio Wijnhard, deelt deze mening: ‘Ik heb in het verleden in mijn artikelen wel eens kritiek geuit op bedrijven of organisaties. Zelfs als dit opbouwende kritiek was, werd mij dit niet in dank afgenomen. Journalisten

(11)

schrijven derhalve vaak met een positieve noot over gebeurtenissen of bedrijven.’ (persoonlijke communicatie 2 december 2015)

Suriname heeft, buiten de Nationale Voorlichtingendienst (NVD), geen grote persbureaus. Bovendien is de NVD een vanuit de overheid gereguleerd nieuwsagentschap dat louter overheidsgerelateerde persberichten verspreid. Voor de nieuwsgaring zijn veel kranten dus aangewezen op eigen verslaggevers, die een breed netwerk hebben, en op het internet. Hierdoor bedenkt een groot deel van de journalisten zijn items zelf. ‘Kijk’, zegt Christio Wijnhard, ‘als je echt wilt weten wat er speelt in de samenleving, dan moet je op Facebook kijken. Daar durven mensen te zeggen waar het op staat.’ (persoonlijke communicatie 2 december 2015) Volgens Euritha Tjan A Way gaan journalisten er zelf weinig opuit. Volgens haar is het argument ‘Als je belt, spreek je mensen toch ook?’ een breed aangenomen opvatting binnen redacties. Tjan A Way zegt bovendien dat planmatig werken lastig is: ‘Mensen zijn geconcentreerd op wat ze vandaag moeten doen. En als er drie stukken per dag geschreven moeten worden, is het nagenoeg onmogelijk ook nog op pad te gaan.’ (persoonlijke communicatie, 6 december 2015)

Geen één krant in Suriname heeft een redactiestatuut en geen enkele journalist verwacht dat daar binnenkort verandering in zal komen. De Ware Tijd is de enige krant met een Mission Statement. Deze luidt: “De Ware Tijd heeft als missie een zo breed mogelijk publiek te voorzien van objectieve en betrouwbare informatie en nieuws.” (KRANTI!, 246). Bij deze verklaring blijft het echter want geen uitgever is bereid de zeggenschap over de inhoud van zijn krant op te geven. Eigenaren van kranten grijpen soms in, bijvoorbeeld als ze menen dat economische en andere belangen door bepaalde berichtgeving geschaad worden. (KRANTI!, 247). Uitgever Jong Tjien Fa van De Ware Tijd vindt een redactiestatuut een ‘Nederlands fenomeen’. Hij zegt: “Surinaamse mediawerkers zullen op het gebied van journalistieke onafhankelijkheid hun eigen ontwikkeling moeten doormaken, al dan niet in lijn met het Nederlandse model.” (KRANTI, p. 246)

Journalisten kunnen daarbij nog steeds niet terugvallen op steun van een journalistenvakbond die juridische bijstand verleent. Wel is er de eerdergenoemde Surinaamse Vereniging voor Journalisten (SVJ). Maar deze organisatie heeft, ook in deze eeuw, niet de macht van een vakbond. (KRANT!, p 245). Ze beschikken over een verenigingsstatuut en een ethische code. Maar volgens Nita Ramcharan en Joyce Abdullahkhan, (oud-) voorzitters van de SVJ, heeft de organisatie geen specifieke functie ter bevordering van de kwaliteit van journalistiek in Suriname. Ook begeleiden en beschermen zij journalisten niet. De organisatie heeft zelden bijeenkomsten die van betekenis zijn voor kwalitatieve verbetering van de leden en voorziet ook niet in een platform voor uitwisseling van gedachten tussen journalisten, redacteuren en verslaggevers over beroepsproblematiek en de positie van de beroepsgroep in de maatschappij (KRANT!, p 241).

Volgens Armand Snijders, hoofdredacteur van opinieblad Parbode, het enige medium in Suriname met een redactiestatuut, hebben alle kranten in Suriname een duidelijke politieke kleur. ‘Maar’, zegt Snijders, ‘dat wordt hier als normaal gezien.’ (persoonlijke communicatie, 4 december 2015) Ook Euritha Tjan A Way legt uit dat ieder blad een bepaald beleid of policy heeft: ‘De West heeft een duidelijke politieke kleur. Zij zijn voor de oppositie. Ik vind het soms below the belt. De krant neigt soms

(12)

meer naar opinie dan nieuws.’ Dat de politieke partij NPS geen geld voor advertenties hoeft te betalen bij Radio Apintie zegt ze: ‘Dat vind ik vreemd als kritische burger. Maar of de gemiddelde burger zich hiervan bewust is? Dat weet ik niet.’ BijTimes of Suriname valt volgens haar niet direct een politieke kleur te bekennen: ‘De eigenaar sympathiseert wel. Als hij succes heeft met een bedrijf, komt dat meteen in de krant.’ (persoonlijke communicatie, 6 december 2015)

Dit onderzoek zal kijken of voorgenoemde uitspraken met betrekking tot objectiviteit van dagbladen en het hebben van een politieke kleur, gevalideerd kunnen worden.

2.5  Politiek    

Omdat deze scriptie voor een groot deel gaat over politieke verslaggeving, zal deze paragraaf kort ingaan op de politieke verdeling in Suriname. Ook zal er besproken worden welke partijen ten tijde van de verkiezingen van mei 2015 in het parlement zaten en welke partijen volgens de peilingen op dat moment de meeste kans op overwinning maakten.

Suriname is een presidentiële republiek met een eenkamerparlement genaamd ‘De Nationale Assemblée’ (DNA). In het parlement zijn 51 zetels te verdelen die via een districtenstelsel rechtstreeks door het volk worden gekozen voor een periode van vijf jaar. De regering bestaat uit de president, de vicepresident en de ministers. De eerste twee worden rechtstreeks gekozen door DNA. De president stelt op zijn beurt een kabinet van ministers samen en heeft ook zelf vergaande uitvoerende bevoegdheden.

In de periode van 2010 tot 2015 bestond de coalitie uit de volgende partijen: de Mega Combinatie (MC) met 23 zetels waarvan 19 voor de combinatiegenoot NDP (de partij van president en voorzitter van de partij Desi Bouterse); de A-Combinatie met zeven zetels waar onder andere de ABOB partij van de befaamde Ronnie Brunswijk onderdeel was (de voormalig aartsrivaal van Bouterse tijdens de Binnenlandse Oorlog); en de Volksalliantie met zes zetels. De oppositie bestond uit het Nieuw Front (NF) met veertien zetels en de Partij voor Democratie en Ontwikkeling (DOE) met één zetel. Zie grafiek 1 voor een overzicht van deze samenstelling.

De Nationale Assemblée 2010 – 2015

Grafiek 1: verdeling van de 51 zetels van DNA in de regeerperiode 2010 -2015.

Voor de verkiezingen van mei 2015 stelden 22 partijen zich verkiesbaar, waaronder vier partijcombinaties. Geen van de partijcombinaties die zitting nam in het parlement van 2010-2015, is behouden gebleven. De grootste nieuwe combinatie aan partijen is de V7 bestaande uit de VHP, PL, BEP, NPS, SPA en DA’91. De zevende partij, de KTPI, is vlak voor de verkiezingen overgelopen naar de

(13)

Alternatieve Combinatie (AC). De naam V7 zou dus eigenlijk V6 moeten zijn. De AC bestaat verder uit de ABOB partij van Ronnie Brunswijk en de Partij voor Democratie en Ontwikkeling (PDO). De NDP is dit jaar als zelfstandige partij de verkiezingen in gegaan. Ook de partij voor Democratie door Ontwikkeling en Eenheid (DOE) deelde wederom als zelfstandige partij mee aan de verkiezingen. Vervolgens is er het Mega Front waarin drie partijen verenigd zijn. Tot slot doen er nog een aantal kleine zelfstandige partijen mee aan de verkiezingen.

Peilingen

Voor aanvang van de verkiezingen van mei 2015 zijn een aantal peilingen gehouden waaronder een opiniepeiling door Maurice de Hond. Uit een mondelinge enquête, gehouden onder 1700 respondenten in de periode van 28 maart tot en met 4 april, kwamen de volgende voorspellingen: de NDP was veruit de favoriet en zou volgens de peilingen 28 parlementszetels behalen. De politieke combinatie V7 zou goed zijn voor 19 zetels. De Alternatieve Combinatie van Ronnie Brunswijk voor drie en DOE zou één zetel behouden (LC Media, 2015). Volgens een prognose in de verkiezingsspecial van het opinieblad Parbode van mei 2015 zou de NDP 21 zetels behalen, de V7-combinatie ook 21 zetels, de Alternatieve Combinatie 6 zetels, DOE twee zetels en PALU 1 zetel.

Uitslagen

De officiële uitslagen van het Centraal Hoofdstembureau verschenen op 15 juni 2015. De zetels in De Nationale Assemblée zijn als volgt verdeeld: NDP behaalde zesentwintig zetels, de V7 achttien, de Alternatieve Combinatie vijf en de partijen DOE en PALU beide één zetel. De peiling van Maurice de Hond zat derhalve niet ver naast de officiële uitslagen. Het is nog niet eerder voorgekomen dat één partij een meerderheid behaalde in het parlement. Desi Bouterse werd door twee derde meerderheid van het parlement herkozen als president voor de periode van 2015 tot 2020. Zie grafiek twee voor een verdeling van DNA voor de periode 2015 – 2020. Aangezien de coalitie (en dus ook de oppositie) in deze periode nog niet was gevormd, wordt hiertussen in deze grafiek geen onderscheid gemaakt.

De Nationale Assemblée 2015 – 2020

Grafiek 2: verdeling van de 51 zetels van DNA in de regeerperiode 2015 -2020.

Voorgenoemde peilingen en verkiezingsuitslagen zullen verderop in het onderzoek worden meegenomen wanneer uitspraken worden gedaan over mediarepresentatie van politieke partijen en eventuele partijdigheid van dagbladen.

(14)

3.  Theoretisch  Kader

 

Zoals aangegeven in de inleiding, zal deze scriptie onderzoeken op welke wijze Surinaamse dagbladen verslag hebben gedaan van de verkiezingen in mei 2015. Het vraagstuk dat hieraan ten grondslag ligt, betreft de vraag of Surinaamse media een evenwichtig beeld van de samenleving bieden aan de burgers van Suriname. In dit hoofdstuk zal, aan de hand van theoretische concepten, dieper ingegaan worden op dit thema. Zo zal aan de hand van literatuur uiteen worden gezet wanneer men spreekt van partijdigheid in de media en welke soorten partijdigheid er bestaan. Ook zal aan bod komen welke verschillende factoren van invloed zijn op het ontstaan van ‘media bias’. Er zal worden besproken waarom het, voor het goed functioneren van een democratie, van belang is dat burgers op een juiste manier worden geïnformeerd over de samenleving en welke rol de journalistiek daarin speelt. Tot slot zal aan de hand van literatuur beargumenteerd worden dat deze journalistieke rol per samenleving kan verschillen. Bovenstaande theoretische concepten zullen op systematische wijze aan bod komen door gebruik te maken van het ‘hierarchy of influence model’ van Reese (2001).

3.1  Bias  

In het verleden is veelvuldig onderzoek gedaan naar de wijze waarop media verslag doen over politiek. In deze literatuur worden termen als ‘media bias’, ‘partisan media bias’ en ‘political balance’ gehanteerd om aan te geven in welke mate nieuws bepaalde politieke voorkeuren heeft (Hopmann et al., 2011). Het Nederlands kent echter geen passende vertaling voor de term ‘bias’. Zo impliceert het woord ‘partijdigheid’ een opzettelijke vooringenomenheid die het Engelse woord ‘bias’ niet bevat. Wegens het ontbreken van een juiste Nederlandse vertaling, zal dit onderzoek uitgaan van de Engelse definities. Wel zal het woord ‘partijdigheid’ voorkomen als vertaling voor de Engelse term ‘partisan bias’, dit zal later worden toegelicht.

Voorwaarden voor bias

Volgens Williams (1975) is er sprake van media bias wanneer deze wilskrachtig of opzettelijk voorkomt, invloedrijk is, een bedreiging vormt voor wijdverspreide conventies en niet slechts incidenteel maar op aanhoudende wijze voorkomt: ‘First, to be remarkable, bias must be volitional. If it is beyond an act of will, of intellect, or of the community to change, whether ‘knowing’ bias or not, it is not likely to be widely interesting. Secondly, remarkable bias must be putatively influential: bias behavior without purpose is either unremarkable or dull. Third, remarkable bias must be reasonably, plausibly threatening to conventional values or institutions; extreme biases or half-wits and knaves may not be dull, but they are not threatening either. Fourth, remarkable bias is sustained, not one-shot. It must last, or promise to last, long enough to be effective.’ (D’alessio & Allen, 2000, p. 133)

De onderzoekers D’Alessio & Allen (2000) duiden media bias, gekenmerkt door bovenstaande factoren, aan als ‘partisan bias’. Zij concluderen dat deze vorm van bias bedoeld wordt wanneer burgers exclameren dat media partijdig zijn in hun berichtgeving. Het Nederlandse woord ‘partijdigheid’ staat in dezen dus gelijk aan de Engelse term ‘partisan bias’ wat in de context van dit onderzoek betekent dat

(15)

een bepaalde politicus of politieke partij door media boven anderen verkozen wordt.

3.2  Hierarchy  of  influences  

Door de globalisering van media komt er een steeds sterkere drang professionele journalistieke standaarden te ontwikkelen die internationaal van toepassing zijn in het onderzoeksveld (Reese, p173). Reese acht het van belang dat wetenschappers de journalistiek binnen een bredere sociologische context plaatsen. Hij vindt het daarbij cruciaal dat academici hun onderzoek op systematische en algemeen geldende wijze kunnen uitvoeren. Reese stelt daarom een hiërarchie van invloeden model voor als handvat voor onderzoekers. Dit model plaatst de journalistiek in een sociologisch raamwerk waarbij een rangorde van verschillende niveaus wordt aangehouden. Deze vijf niveaus - namelijk: het individuele-, het media routine-, het organisatie-, het extra mediale-, en het ideologische niveau - dragen bij aan de wijze waarop journalistieke fenomenen te verklaren zijn. Dit onderzoek zal dan ook aan de hand van deze niveaus beargumenteren wat de achterliggende factoren zijn die bijdragen aan het ontstaan van partijdigheid in de media.

3.2.1  De  journalist  

Op het individuele niveau van het ‘hierarchy model of influences’ wordt gekeken naar de invloed van de houding, de opleiding, training en (politieke) achtergrond van de journalist. Volgens D’allesio & Allen (2000) zijn er drie verschillende definities van media bias te kwalificeren die op het niveau van de journalist worden veroorzaakt. Belangrijk is te beseffen dat onderstaande soorten bias pas als partijdig worden bestempeld wanneer zij voldoen aan bovenstaande omschrijving van Williams. Tot die tijd is bias slechts een fenomeen dat optreedt zonder achterliggende intentie.

De eerste soort bias kan ontstaan tijdens het proces van gatekeeping. De journalist kiest uit de enorme hoeveelheid aan potentieel nieuws, bepaalde verhalen die hij of zij belangrijk acht. Deze verhalen worden vervolgens met het publiek gedeeld via de beschikbare media kanalen. Tegelijkertijd is er een groter aantal verhalen dat niet wordt geselecteerd en waar het publiek dus van verstoken blijft. Omdat de onderwerpen gekozen worden door een individu, die zijn subjectieve mening niet kan uitsluiten van het selectieproces, bestaat de mogelijkheid dat hier een bias optreedt (Starkey, 2007). Deze vorm van bias leunt grotendeels op de theorie van White’s (1950) “Mr. Gates” studie, waarbij de journalist, soms op basis van ideologische gronden, keuzes maakt bepaalde verhalen wel te publiceren en andere niet. Dit soort bias wordt dan ook wel gatekeeping bias genoemd.

Het is echter belangrijk te benadrukken dat het nagenoeg onmogelijk is bias op dit niveau te onderzoeken. Beschouw, ter illustratie van dit probleem, al het potentiele nieuws op aarde als populatie en bestempel de lijst van verhalen die door journalisten uit deze populatie worden gepubliceerd als steekproef. De theorie van gatekeeping bias voorspelt dat de steekproef die uit deze populatie wordt gekozen, biased is omdat de procedure wordt uitgevoerd door individuele journalisten die keuzes maken op basis van persoonlijke overwegingen. Het is echter onmogelijk te onderzoeken of deze hypothese klopt, aangezien men niet weet wat de volledige populatie van ‘al het nieuws op de wereld’ is. Men kan dus

(16)

aannemen dat gatekeeping bias bestaat. Maar de grootte meten of zelfs schatten, is onmogelijk aangezien de volledige populatie van al het nieuws onbekend is (D’allesio & Allen, 2000).

Een tweede type media bias dat door de literatuur wordt beschreven en ook in deze scriptie zal worden onderzocht, is coverage bias. Er is veel onderzoek te vinden waar wetenschappers coderen in welke mate kanten van een bepaald onderwerp in de media voorkomen. Bij geschreven pers worden bijvoorbeeld vaak de lengtes van kolommen, de koppen, het aantal woorden en de bijhorende foto’s/afbeeldingen gecodeerd. Op televisie wordt doorgaans geanalyseerd hoe vaak en hoe lang bepaalde sprekers aan het woord zijn. Veel van deze onderzoeken gaan over onderwerpen waarbij makkelijk aan te wijzen is wat de twee kanten van een verhaal zijn (D’Alessio & Allen, 2000).

Zo gaan onderzoeken naar coverage bias in de meeste gevallen over partijdigheid in de media betreft politieke verslaggeving. Met name in een land dat een twee partijen stelsel kent, zoals in Amerika, is het aannemelijk te veronderstellen dat de helft van de media verslaggeving over de ene partij gaat en de andere helft van de berichtgeving over de andere partij. Wanneer de hoeveelheid berichtgeving voor beide partijen significant afwijkt van de norm (namelijk: 50:50), kan men in principe aannemen dat er sprake is van coverage bias. De afwijking wordt gewoonlijk toegeschreven aan partijdigheid binnen de politieke voorkeuren van de journalist of partijdigheid van de mediaorganisatie en wordt ook wel partisan media bias genoemd (Hopmann et al., 2011). Deze vorm van bias kan dus niet alleen worden verklaard vanuit het niveau van de journalist maar ook vanuit het niveau van de mediaorganisatie.

Veel sociale kwesties, waarbij vaak meer dan twee partijen betrokken zijn, lenen zich slecht voor het meten van coverage bias. Neem bijvoorbeeld een onderwerp als de instroom van vluchtelingen in Nederland. In een discussie als deze zijn niet slechts twee partijen te benoemen. Bijvoorbeeld: mensen die voor het opnemen van vluchtelingen zijn of mensen die tegen het opnemen van vluchtelingen zijn. In plaats daarvan is er een breed palet aan meningen en posities van burgers en politici die in de media worden gerepresenteerd. In dezen is het dus lastig een artificiële scheidslijn te trekken tussen verschillende groeperingen, zoals dat wel mogelijk is bij een politieke kwestie met twee partijen die duidelijk zijn afgebakend. Eerder werd geconcludeerd dat gatekeeping bias lastig te onderzoeken is. Volgens de onderzoekers D’alessio et al. leent onderzoek naar coverage bias zich slechts voor onderwerpen binnen het electorale veld.

Daarbij dient de kanttekening te worden gemaakt dat ook bij onderzoek binnen het electorale veld problemen kunnen optreden. Veel onderzoek dat tot nu toe is uitgevoerd naar coverage bias analyseert namelijk verkiezingen in de Verenigde Staten tussen de Democraten en Republikeinen. Wanneer een land echter meerdere politieke partijen kent (zoals Suriname) is het lastiger de methode van een 50:50 verdeling te hanteren. Als men namelijk zou uitgaan van een gelijke hoeveelheid media-aandacht voor alle partijen, worden de verschillen in partij grootte en de uiteenlopende rol die zij spelen in de samenleving genegeerd (Hopmann et al., 2011). Bij het opstellen van de hypothesen in hoofdstuk 6.3 zal rekening worden gehouden met de ongelijke partijgrootte en het meerpartijen stelsel van Suriname zodat er een valide uitspraak gedaan kan worden over eventuele coverage bias.

(17)

Een derde vorm van bias, welke ook in deze scriptie wordt onderzocht, is statement bias. De theorie over deze vorm van bias stelt dat journalisten, bewust of onbewust, een eigen mening of bepaalde ‘kleur’ implementeren in producties of artikelen. Deze vorm van bias wordt onderzocht door journalistieke producties te coderen op negatieve, positieve of neutrale connotaties (Hopmann et al., 2011). Wanneer over een politieke partij net zoveel positieve als negatieve berichten worden gepubliceerd, kan men concluderen dat de overkoepelende toon ‘gebalanceerd’ is. Wanneer slechts op een neutrale manier wordt geschreven over een politieke partij, kan men concluderen dat de algemene toon ‘unbiased’ is (D’alessio & Allen, 2000). Logischerwijs spreekt men van statement bias wanneer de overkoepelende ‘kleur’ van producties overwegend positief of negatief is. 3.2.2  Mediaroutines  

Op routine niveau wordt gekeken in welke mate individuele journalisten in hun werk worden gestuurd door ingesleten patronen, handelingen, procedures en structuren. Er wordt hierbij gesteld dat individuen niet de volledige vrijheid hebben om te handelen via hun eigen overtuigingen maar opereren aan de hand van bepaalde normen en waarden die door de jaren heen binnen de journalistiek zijn ontstaan (Reese, p180).

Volgens Hopmann et al. (2011) kan men mediabias kwantificeren door te kijken naar mediaroutines en journalistieke nieuwswaarden binnen een redactie. Met andere woorden: de keuze voor nieuws is gebaseerd op bepaalde criteria van nieuwswaardigheid. Zo ligt de focus vaak op politieke partijen of politici die populair zijn en wordt er over het algemeen meer aandacht besteed aan conflicterende frames.

Een belangrijke nieuwswaarde die ook meeweegt in de keuze hoeveel media-aandacht naar een politieke actor gaat, is de grootte of politieke relevantie van een partij. Zo stellen Galtung en Ruge (1965), dat er vaker verslag wordt gedaan van invloedrijke en elitaire bronnen. Deze theorie kan ook toegepast worden op het niveau van individuele politici. Een studie naar berichtgeving over Zweedse ministers onderzoekt of de hoeveelheid media-aandacht over deze ministers gelinkt is aan de intensiteit van hun politieke activiteiten en hun positie in het politieke systeem. Uit dit onderzoek blijkt dat de status en bekendheid van een politicus voor een groot deel bepaalt in welke mate hij of zij in de media komt (Sellers, 2010). Daarbij blijkt uit onderzoek dat regerende politici als relevanter worden gezien en daardoor meer media-aandacht krijgen. Bovendien heeft onderzoek aangetoond dat, wanneer het waarschijnlijk is dat opponerende partijen de huidige regering zullen overnemen, deze partijen vaker in het nieuws komen (Hopmann et al., 2011).

Naast dat journalisten vaak focussen op politici die ‘ertoe doen’ blijkt het ook van belang te zijn hoe mediageniek een politicus is. De onderzoekers Van Aelst et al. (2008) concludeerden dat, tijdens een Belgische verkiezingscampagne, kandidaten met een bepaalde populariteit buiten de politiek - bijvoorbeeld voormalig journalisten, atleten en of televisie bekendheden - veel meer media-aandacht krijgen. Wanneer deze individuen met charismatische eigenschappen een grote rol spelen binnen een politieke partij, kan dit de balans van politiek nieuws verstoren.

(18)

van algemeen geldende nieuwswaarden en dit kan ertoe leiden dat het nieuws niet altijd evenwichtig is. Als bepaalde politici op deze manier verkozen worden boven anderen, zou men ook kunnen spreken van structurele media bias. Echter is bias, als gevolg van deze ingesleten mediaroutines, geen opzettelijke bias. Pas wanneer het nieuws deze journalistieke criteria niet volgt, zou men kunnen concluderen dat er sprake is van bias vanuit partijdige- of ideologische gronden (Hopmann et al., 2011).

3.2.3  De  mediaorganisatie    

Op organisatorisch niveau wordt onderzocht welke doelen en machtsstructuren van werking zijn binnen een mediaorganisatie en hoe dit van invloed is op de output van nieuws. Er wordt gekeken naar regels binnen het medium waar journalisten zich aan moeten houden: wat is voor ons wel nieuws en wat niet, hoe wordt het gebracht? (Reese, 181). Deze regels zijn wellicht niet opgeschreven maar iedere journalist is zich hier wel van bewust (Breed, 327). Er wordt op dit niveau ook gekeken naar het gezag van media eigenaren dat, impliciet of expliciet, van invloed is op de werkwijze en eventuele zelfcensuur van de journalist (Reese, 182).

Ieder media platform heeft een policy: de Trouw wijkt inhoudelijk af van De Volkskrant. De Telegraaf is een hele andere krant dan het NRC Handelsblad en de VARA zendt andere programma’s uit dan de EO. Deze verschillen zijn voor een groot deel ontstaan vanuit religieuze en ideologische drijfveren. Tot midden jaren zestig waren politieke partijen, omroepen, kranten en het onderwijs sterk gesegmenteerd. Zo opereerde Trouw vanuit een protestantse geloofsovertuiging, de Volkskrant vanuit een Rooms-Katholieke, Het Parool onderschreef socialistische grondbeginselen en De Telegraaf liberale. In deze periode was het ook in Nederland niet vreemd dat de hoofdredacteur van een krant voorzitter was van een politieke fractie. Deze verzuiling is in de loop van de jaren zestig en begin jaren zeventig geërodeerd tot een medialandschap waarin geloofsovertuiging niet langer leidend is voor de inhoud. Of deze ontzuiling zich ook in Suriname volledig heeft voltrokken, is niet hard te maken. Sinds 1975 zijn kranten in dit land niet langer vooral spreekbuis van bepaalde politieke stromingen (De Vries, 2015, p. 113). Echter zal later in dit onderzoek benadrukt worden dat bij veel kranten nog sterk vanuit een cultureel of religieus gedachtengoed wordt gewerkt.

Buiten deze historische verklaring worden de verschillen in mediapolicies, voornamelijk buiten de publieke sector, ook voor een deel beïnvloed door media-eigenaren. In een studie van Sigelman (1973) benadrukken geïnterviewde journalisten in Amerika dat het beleid binnen de krant simpelweg het verlengde was van politieke standpunten van de uitgever. Zo zegt een journalist:

“I think naturally the publisher’s view is going to filter down through the whole organization of any newspaper, whether it be the Sun, the Star, or the New York Times. Naturally, the publisher’s feelings are going to be favored, when and if there’s a choice.” Een andere geïnterviewde zegt: “Any newspaper, it seems to me, with a single ownership, reflects the thinking of the publisher and his philosophy. To a great extent, the publisher is the newspaper and the newspaper is the publisher.” (Sigelman, 1973).

Het hanteren van een mediapolicy heeft voordelen; het schept duidelijkheid voor de werknemers en bovendien onderscheidt het ene medium zich daarmee van het andere. Zodoende geeft het de consument een kans een medium te kiezen dat

(19)

aansluit op zijn of haar wensen. Het wordt echter problematisch wanneer journalistieke normen en waarden gemarginaliseerd dreigen te worden om nieuws in ‘het format’ van een medium te doen passen.

En dat blijkt soms het geval te zijn. Zo bleek in een studie naar coverage bias van Bagdikian (1972) een zeer hoge correlatie te bestaan tussen het beleid van een krant en media bias: in maar 3 van de 84 gevallen bleek de kant van bias niet overeen te stemmen met de politieke kleur van de uitgevers. Ook uit recent onderzoek blijkt dat sociale structuren binnen een organisatie van grote invloed zijn op de output van het nieuws. Zo blijkt uit een onderzoek van Tapsell (2012) dat de invloed van media-eigenaren bij Indonesische kranten de leidende factor is die redacteuren beperkt in hun journalistieke vrijheid. Volgens ditzelfde onderzoek blijkt dat het lastig is journalistieke normen en waarden los te koppelen van de persoonlijke ambities van eigenaren wanneer media niet door de overheid gefinancierd worden maar in handen zijn van zakenmensen of politici. Zo blijkt dat media in sommige landen worden gebruikt om politieke partijen in een positief daglicht te stellen en/of propaganda te verspreiden. Daarbij zijn media vaak in handen van zakenmensen die sterke banden hebben met de politiek of in de toekomst een politieke functie ambiëren, zoals bijvoorbeeld in India het geval is (Prasad, 2008).

Het blijkt dat deze zelfcensuur niet expliciet wordt uitgedragen maar eerder impliciet wordt meegekregen naarmate een journalist langer op een redactie werkt. Daarentegen zijn er ook redacteuren die aangeven te worden bedreigd wanneer ze in publicaties bepaalde politieke standpunten aankaarten die tegen het denkbeeld van de media eigenaren indruisen (Tapsell, 2012).

Verderop in dit onderzoek zal aangekaart worden dat ook bij sommige dagbladen in Suriname een sterke invloed van eigenaren op mediacontent is. 3.2.4  Extra  mediaal    

Op extra-mediaal niveau zal worden gekeken welke andere factoren, buiten de mediaorganisatie, van invloed zijn op bias binnen de journalistiek. Bijvoorbeeld invloed van de overheid, adverteerders, het publiek, Pr-bureaus, andere media bedrijven, lobbyisten of belangengroepen. Deze factoren worden wellicht niet direct door de journalist ervaren maar wel door het bedrijf (Reese, 182).

Volgens Gentzkow & Shapiro (2005) zijn mediaorganisaties, door teruglopende kijk- en leescijfers, geneigd nieuws te produceren dat in overeenstemming is met de verwachtingen van hun publiek. Volgens de onderzoekers hanteren media dit beleid omdat blijkt dat het publiek hen meer vertrouwd en zich dus meer aan het medium bindt, wanneer de output van nieuws overeenkomt met hun eigen wereldbeeld. Het blijkt dat hierdoor één evenement door meerdere media heel verschillend kan worden geframed. Volgens Gentzkow & Shapiro (2005) komt deze vorm van bias minder voor wanneer er een hoge mate van competitie is binnen een medialandschap. Zo is een medium minder geneigd berichtgeving te verdraaien wanneer de kans groot is dat een concurrerend medium deze berichtgeving weerlegd met feiten en daarmee de reputatie van het eerstgenoemde medium schaadt.

Een tweede factor, naast het publiek, dat op extra mediaal niveau van invloed blijkt te zijn op de inhoud van het nieuws, zijn adverteerders. Aan de ene kant verschaffen media nieuws en informatie, aan de andere kant bieden zij ruimte voor

(20)

bedrijven om reclame te maken en potentiële klanten te bereiken. Veel media zijn voor een groot deel afhankelijk van deze advertentie inkomsten. Adverteerders, op hun beurt, zijn begaan met de inhoud van een medium omdat ze de interesse van het publiek van waarde achten. Dit kan zorgen voor verstoringen in de nieuws output, omdat adverteerders bijvoorbeeld willen dat media alleen onderwerpen belichten die een zo groot mogelijk publiek bereiken. Daarbij wil een adverteerder zich doorgaans slechts binden aan een medium dat geen negatieve berichtgeving brengt over de producten van dat bedrijf. De adverteerder kan daarmee van invloed zijn op de inhoud van een krant en op deze manier kan er bias ontstaan (Blasco & Sobbrio, 2011). Eerder in het onderzoek is genoemd dat deze factor ook van grote invloed is op mediacontent in Suriname.

Een derde factor die kan zorgen voor bias in het nieuws, is de overheid. In de meeste gevallen heeft een medium twee mogelijke bronnen van inkomsten: commerciële inkomsten of overheidsinkomsten. In het geval van overheidsinkomsten zijn er verschillende situaties denkbaar waarop de overheid invloed zou kunnen uitoefenen. Zo kan de overheid een geldbedrag aan media betalen om de inhoud van het nieuws te beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld het geval was in Peru tijdens de regeerperiode van Alberto Fujimori (Besley & Prat, 2002). De overheid kan daarentegen ook een subtielere manier van invloed uitoefenen, bijvoorbeeld door belastingvoordeel of een wettelijke interventie te verschaffen aan een bedrijf dat ook in handen is van een media eigenaar. In 2003 waren bijvoorbeeld twee van de top drie kranten in Italië eigendom van FIAT. De overheid heeft toen, om de krant op haar hand te krijgen, een verbod op de invoer van auto’s uit Azië ingesteld, subsidies ingevoerd voor de aanschaf van nieuwe auto’s en flink geïnvesteerd in het wegennetwerk (Besley & Prat, 2002). Daarbij kan de overheid druk uitoefenen door alle media te nationaliseren of te reguleren via bedrijven die onder controle van de staat staan, zoals bijvoorbeeld in Rusland het geval is. Ondanks dat er geen officiële censuur is afgeroepen zijn alle nationale kranten in Rusland in handen van enkele rijke individuen die zeer gevoelig zijn voor politieke druk. Het is dan ook geen verrassing dan Russische media niet altijd een volledig of juist beeld van de overheid schetsen. Besley & Prat (2002) rapporteren dat een dergelijk vorm van overheidsinvloed ook voorkomt in andere democratische landen zoals Italië, Thailand, India en Mexico.

Volgens Besley & Prat (2002) heeft de overheid minder invloed wanneer media volledig onafhankelijk kunnen bestaan. Daarbij blijkt dat een pluralistisch medialandschap zorgt voor minder overheidsinvloed. Wanneer de overheid namelijk een medium betaalt om bepaalde informatie achter te houden, stijgen de commerciële belangen van een ander medium omdat deze wel de waarheid kan rapporteren.

Ook in Suriname heeft de overheid, naast een periode van strenge censuur, druk uitgeoefend op krantenredacties door bijvoorbeeld advertentiegelden in te houden. Daarbij betaalde de overheid extra geld aan journalisten die in hun ogen het juiste nieuws verspreidden en weerde zij krantenredacties van persconferenties wanneer de krant een artikel publiceerde dat de overheid niet zinde (van der Kooye, 2014).

(21)

3.2.5  Ideologisch    

Op ideologisch niveau zal besproken worden welke sociologische systemen of maatschappelijke ideologieën van invloed zijn op media-content. In dit hoofdstuk zal specifiek worden ingegaan op de verschillende rolopvattingen die bestaan binnen de journalistiek en hoe dit is gelinkt met het ontstaan van media bias.

Vanuit een maatschappelijk perspectief wordt de journalistiek veelal gezien als waakhond van de maatschappij. In veel literatuur wordt zij benoemd als een entiteit die een belangrijke rol speelt in het functioneren van een samenleving (McQuail 1992, Kunelius 2007). De journalistiek dient vanuit deze gedachte autonoom te opereren en daarbij volledig objectief te zijn in haar streven naar waarachtig nieuws. McQuail (1992) noemt de media als geheel ook wel ‘de vierde macht’: een collectieve autoriteit die bestaat naast de bekende Trias Politica van wetgevende-, uitvoerende- en rechterlijke macht. De media oefenen een controlerende functie uit binnen de maatschappij, ondanks dat zij als zodanig geen formele status hebben binnen de constitutie.

Hoewel bovenstaande omschrijving zeker waar is voor het grootste gedeelte van de Westerse wereld, zijn journalisten in het mondiale Zuiden het niet per definitie eens met deze fundamentele aannames. Zo hebben de onderzoekers Hanitzch en Mellado (2011a, 2011b, 2011c) in verscheidene artikelen aangetoond dat er inderdaad niet één professionele rolopvatting van de journalist bestaat maar dat deze rol verschilt binnen de zogeheten journalistieke ‘milieus’ die er volgens hen bestaan. Deze milieus definiëren de onderzoekers als ‘groepen jounalisten die dezelfde professionele standaarden hanteren’ (Hanitzch, 2011a). Volgens de onderzoekers bepalen deze rolopvattingen het zelfbeeld van de journalist en zijn of haar sociale rol en functie in de maatschappij. De verschillen in rolopvatting worden ook wel omschreven als ‘generalized expectations which journalists believe exist in society and among different stakeholders, which they see as normatively acceptable, and which influence their behavior on the job’ (Donsbach, 2008: 2605).

Als eerste rolopvatting omschrijft Hanitzch (2011a) de ‘populistische verspreider’. Journalisten in deze groep oriënteren zich het meest op het publiek en laten zich veelal beïnvloeden door commerciële belangen. Van alle vier de milieus, zijn journalisten uit deze groep het meest geneigd informatie en nieuws te verschaffen waarmee een zo groot mogelijk publiek wordt bereikt. Daarbij gedraagt deze groep zich als een verspreider van nieuws maar zijn zij het minst van alle journalisten geneigd een controlerende functie uit te oefenen op de overheid en bedrijven.

De tweede rolopvatting wordt ook wel de ‘afstandelijke waakhond’ genoemd. Een kenmerkende eigenschap van deze groep is het relatief hoge verantwoordelijkheidsgevoel als onafhankelijke observator in de maatschappij. Het is vooral dit milieu dat een sceptische en kritische houding heeft tegenover de overheid en bedrijven. Veel meer dan anderen, zien journalisten in deze rolopvatting zich als waakhond van de maatschappij. Zij zien het als hun rol de samenleving te informeren over politiek, op basis waarvan burgers politieke keuzes kunnen maken. Tegelijkertijd voelen deze journalisten zich niet geroepen te strijden voor maatschappelijke verandering of om de publieke opinie te beïnvloeden. Journalisten in dit milieu staan recht tegenover het idee dat zij overheidsbeleid moeten ondersteunen om ontwikkeling in het land te bevorderen. Over het algemeen lijkt dit milieu het meest dominant in de Westerse wereld.

(22)

De ‘kritische bemiddelaar voor verandering’ is kenmerkend voor het derde milieu dat Hanitzch omschrijft. Journalisten in deze groep zijn gelijkend aan de ‘afstandelijke waakhond’ in hun kritische houding tegenover de overheid en bedrijven. Daarentegen benadrukken journalisten in deze groep veel meer het belang van maatschappelijke verandering en beïnvloeden zij meer de publieke opinie. Een ander belangrijk kenmerk is dat journalisten in deze groep hun publiek aansporen in het uitdragen van een activistisch burgerschap en aansporen mee te doen in politieke discussies. Deze groep is het minst georiënteerd richting het ‘bedienen’ van hun publiek en het verschaffen van nieuws dat voor een zo groot mogelijke groep interessant is.

De laatste rolopvatting wordt omschreven als ‘opportunistische facilitator’. Journalisten in deze groep kenmerken zich door de sterke opportunistische rol die zij zichzelf toekennen in de samenleving. Zij zien zichzelf als constructieve partners van de overheid in het proces van economische ontwikkeling en politieke transformatie. Zij zijn er om ‘het land vooruit te helpen.’ Journalisten in deze groep zijn het meest geneigd overheidsbeleid te ondersteunen en een positief beeld van de politiek en het bedrijfsleven neer te zetten. Gezien hun relatief sterke band met de politiek, zijn zij logischerwijs het minst geneigd zich te gedragen als een waakhond van de maatschappij.

Met name het laatstgenoemde milieu domineert in ontwikkelings- en transitielanden als Chili, China, Indonesië, Rusland en Uganda. Journalisten zien zich in deze rol als ontwikkelaar van de republiek of democratie. In Chili, China en Uganda is deze rolopvatting zichtbaar gecorreleerd met de lage mate van persvrijheid. In Indonesië en Chili is deze rolopvatting waarschijnlijk een rudiment van eerdere dictatoriale regimes.

Helaas is er geen specifiek onderzoek gedaan naar de rolopvatting van de Surinaamse journalist. Maar er valt zeker een vergelijking te maken met Suriname: een land dat minder dan 35 jaar geleden onder het dictatorschap van Desi Bouterse viel, waarbij een periode van absolute mediacensuur werd afgekondigd. Zoals ook het geval was met Soeharto in Indonesië en Pinochet in Chili. Hoewel Bouterse sinds vijf jaar onder democratische omstandigheden is verkozen, blijft het twijfelachtig of hij in deze functie geen invloed meer uitoefent op de pers en of er volledig sprake is van persvrijheid. Uit het eerder genoemde rapport van de United States Department of States uit 2014 blijkt dat, ondanks dat censuur niet meer openlijk wordt opgelegd vanuit de overheid, de regering journalisten die kritisch zijn op overheidsbeleid nog steeds regelmatig toegang ontzegt tot persconferenties of overheidsevenementen. Bovendien is de overheid selectief in het verstrekken van advertentiebudgetten voor kranten. Daarbij lijkt het in Suriname te ontbreken aan diepgravende onderzoeksjournalistiek en krijgen politici veelal de kans zonder kritiek hun standpunten te verkondigen via de pers (Van der Kooye, persoonlijke communicatie, 11 oktober 2015). Vanuit deze gedachte zou men kunnen beredeneren dat het overgrote deel van de Surinaamse journalist zich zal identificeren met de opportunistische facilitator.

Men kan aannemen dat het deze rolopvattingen zijn die voor een deel de verschillen verklaren in de manier van berichtgeving tussen journalisten. Het blijkt dat in sommige milieus, het bekritiseren van overheden en bedrijven niet als belangrijkste taak gezien wordt maar bijvoorbeeld wel het aansporen tot sociale verandering of het ondersteunen van overheidsbeleid. Dat kan er logischerwijs toe

(23)

leiden dat, zonder een oordeel te vellen over welk milieu ‘het juiste is’, er een beeld door journalisten gecreëerd kan worden dat niet altijd gelijkend is aan de realiteit. Derhalve kan mede vanuit het ideologische niveau verklaard worden wat de redenen zijn voor het ontstaan van media bias.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik zal hier kort op een aantal van deze faktoren ingaan, waarbij nagegaan zal worden of en in hoeverre de invloed van partijen op het beleid erdoor wordt verminderd,

Het kritisch volgen van het doen en laten van politieke partijen, ook vanuit de wetenschap, is daarom een noodzakelijke voorwaarde voor het goed functioneren van de

Ik kan niet naar de vergadering van de VVD-vrouwen in Utrecht gaan, omdat ik op tijd in Den Haag moet zijn in verband met het mondeling overleg over de BKR. Nog'eens neem ik

‘progressief akkoord’ bij. Strikt genomen vallen deze partijen niet onder onze definitie van een lokale partij, maar omdat in de recente Kiesraad- cijfers mogelijk

Omdat lokale politieke partijen per definitie alleen actief zijn in één gemeente, zouden zij ten opzichte van landelijke partijen minder effectief kunnen zijn omdat zij

H1 wordt bevestigd door de resultaten in Tabel 4; van de media-aandacht voor issues in een periode van stijgende electorale steun was 38,4% over een issue waarvan een

Hij wilde in de eerste plaats een goed aanvalswapen ontwikkelen voor infanteristen, maar toen de succesvolle AK-47 ook populair werd bij crimi- nelen en terroristen, zou hij

Of het nu om tewerkstelling, sociale bescherming, gezondheid, huisvesting en in het bijzonder de huurwaarborg, energie, administratieve vereenvoudiging of onderzoek gaat,