• No results found

De handschriftelijke overlevering van de 'Tafel vanden kersten ghelove'

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De handschriftelijke overlevering van de 'Tafel vanden kersten ghelove'"

Copied!
104
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De handschriftelijke overlevering van de

Tafel vanden kersten ghelove

I

Onderzoek

Anique Schoot

Masterscriptie

Boekwetenschap en Handschriftenkunde

Universiteit van Amsterdam

Juli 2018

Studentnummer: 10375422

Begeleider: Prof. dr J.A.A.M Biemans

(2)

2

Inhoudsopgave

1 Inleiding 3

1.1 Dirc van Delf, Hollands ‘meister inder Godlicheit’ 4

1.2 De Tafel vanden kersten ghelove 4

1.2.1 Ontstaansgeschiedenis 5

1.2.2 Inhoud 6

1.2.3 Bronnen 8

1.3 Historisch kader 10

1.4 Stand van onderzoek 14

1.5 Probleemstelling en werkwijze 15

2 De handschriften met de Tafel vanden kersten ghelove 18

2.1 De overgeleverde tekstdragers 19

2.1.1 De handschriften met daarin de volledige tekst 21

2.1.2 De handschriften met daarin excerpten van de tekst 36

3 Lokalisering en datering 38

3.1 De datering van de handschriften 38

3.2 De lokalisering van de handschriften 41

3.3 Overzicht 53

3.4 De onderlinge verhouding tussen de handschriften 56

4 Functie en publiek 60 4.1 Uiterlijke kenmerken 62 4.2 Inhoud 71 4.2.2 De samengevoegde teksten 72 4.2.2 De overgeleverde excerpten 76 5 Receptie 80 5.1 Overlevering 82 5.2 Primaire receptie 85 5.3 Secundaire receptie 91 6 Besluit 98 7 Literatuur 101

(3)

3

1

Inleiding

Hoewel de rol van de (medio)neerlandistiek en (kunst)geschiedenis binnen de historische cultuurwetenschappen algemeen erkend wordt, is de bijdrage die de codicologie aan

cultuuronderzoek levert – zeker bij het grote publiek – nog tamelijk onbekend. Codicologie is als zelfstandige wetenschap pas na de Tweede Wereldoorlog op gang gekomen en daarmee nog relatief jong.1 Binnen deze wetenschap staat niet zozeer de middeleeuwse tekst en diens

interpretatie, ontwikkeling et cetera centraal, dan wel de materiële aspecten van de middeleeuwse, handgeschreven codex waarin deze teksten zijn opgeschreven. Behalve de inhoud kunnen

namelijk ook het perkament, het schrift, de boekverluchting, de kapittelopschriften en alle andere tastbare en waarneembare facetten van het handschrift de onderzoeker iets vertellen over

bijvoorbeeld het moment en de plaats van ontstaan, over de functie van het boek, over het geïntendeerde publiek en gecombineerd over de wijze waarop de zo veelbesproken inhoud in de loop der tijd gerecipieerd is.

Een type onderzoek waarin al deze aspecten aan bod komen, is het onderzoek naar de handschriftelijke overlevering van een bepaalde tekst of genre. Een overzicht van de

handschriftelijke overlevering is precies dat: een overzicht, dat een blik geeft op het verhaal dat de verschillende handschriften samen vertellen. Maar behalve een overzicht, kan het

overleveringsonderzoek uitgebreid worden naar een cultuurhistorische analyse, wanneer de gegevens van de afzonderlijke manuscripten met elkaar verbonden worden en in hun historische context worden geplaatst. De handschriftelijke overlevering van een tekst of genre speelt vaak als bijzaak een rol in onderzoeken naar de inhoud en wordt dan doorgaans gepresenteerd in een repertorium, maar kan ook een op zichzelf staande studie betreffen.

In principe behoren tegenwoordig vrijwel alle tekstsoorten, van literaire ridderepiek tot praktische artesliteratuur, tot studieobject binnen de Middelnederlandse letterkunde.

Desalniettemin is de aandacht tot op heden voornamelijk uitgegaan naar de bovengenoemde ridderepiek, waardoor dit genre het best is ontsloten.2 Dit betekent niet dat de overige genres de moeite niet waard zijn, integendeel. Binnen het genre van de Middelnederlandse geestelijke literatuur bestaat bijvoorbeeld het interessante geval van de indrukwekkende, zeer omvangrijke doch relatief vaak overgeleverde Tafel vanden kersten ghelove van Dirc van Delf (1365-ca. 1404).3

1 G.J. van Bork, D. Delabastita, H. van Gorp, P.J. Verkruijsse en G.J. Vis 2012-heden, online, ‘Codicologie’. Laatst geraadpleegd: april 2018.

2 J.A.A.M. Biemans 1997, p. 13.

3 Nadat Albrecht van Beieren (over wie later meer) in 1404 is overleden, verlaat Dirc waarschijnlijk het hof. Verdere gegevens over de rest van zijn leven ontbreken, dus zijn werkelijke overlijdensdatum is onbekend.

(4)

4

1.1 Dirc van Delf, Hollands ‘meister inder Godlicheit’

Rond het jaar 1365 wordt er in Delft de hoogst intelligente jongen geboren die wij tegenwoordig kennen als Dirc van Delf(t).4 Als jongen sluit Dirc zich aan bij de Utrechtse dominicanen, om daar de gebruikelijke kloosteropleiding te volgen. In die tijd moet men al hebben ingezien dat Dirc tot meer in staat was: waar veel monniken na het basisonderwijs met hun lering stoppen, vervolgt Dirc zijn studie. Hij begint aan meer dan tien jaar zwaar onderwijs in theologisch-wetenschappelijke theorie en praktijk, waarbij hij niet alleen een grote hoeveelheid teksten dient te lezen en doorgronden, maar ook in de vorm van discussiecolleges moet bewijzen zich de stof eigen gemaakt te hebben – dit alles uiteraard in het Latijn. Na afronding van die studie behoort Dirc tot het zeer kleine aantal broeders dat nog geschikt blijkt om verder door te leren voor de hoogst bereikbare wetenschappelijke vorming aan de universiteit. Na wederom jaren aan theorie- en praktijkcolleges rondt Dirc ook deze studie af, en verwerft hij als enige Hollander van zijn tijd de hoogste graad van sacrae theologicae doctor oftewel doctor in de theologie of godgeleerdheid; een type doctor dat indertijd met zeer veel respect werd benaderd vanwege zijn onuitputtelijke kennis van het allerhoogste: God. Na het afronden van de universiteit blijven Dircs uitzonderlijke kwaliteiten erkend. Hij doceert theologie aan de universiteiten van Erfurt en Keulen, en krijgt in verband met de verslapte kloostertucht een functie met grote verantwoordelijkheid toegewezen als vicaris van de dominicanen te Vlaanderen.5 Vanaf 1399 is Dirc vast in dienst bij hertog Albrecht van Beieren (1336-1404), voor wie hij vlak voor diens overlijden de enige tekst van hem die aan ons is overgeleverd schrijft: de Tafel vanden kersten ghelove.

1.2 De Tafel vanden kersten ghelove

Dircs Tafel vanden kersten ghelove, oftewel ‘Handboek van het christelijk geloof’, kan gebaseerd op zowel de inhoud als de vorm met recht een uniek meesterwerk genoemd worden. In een stijlbewust en krachtig Middelnederlands proza schrijft Dirc in ongeveer duizend bladzijden, verdeeld over honderdtien hoofdstukken in een Winterstuc en een Somerstuc, een allesomvattende godsdienstige encyclopedie. Ieder aspect van de schepping en het universum krijgt een plek in de

Tafel, van het allergrootste (God) tot het allerkleinste (het doen en laten van mens en dier), en van

uiterst abstract (zoals verhandelingen over de menselijke ziel) tot aan uiterst concreet (bijvoorbeeld wereldlijke rechtspraak). Daarmee is de Tafel binnen het genre van de

Middelnederlandse didactisch-stichtelijke letterkunde de enige in zijn soort die de stof in zijn

4 Informatie in paragraaf 1.1 en 1.2 is ontleend aan F.P. van Oostrom 1996, hoofdstuk V, tenzij anders vermeld. 5 Zie voor een uitgebreide levensbeschrijving F.A.M. Daniëls 1932, p. 5-33, alsook F.P. van Oostrom 1996, p. 182-183.

(5)

5

volledige omvang en met adequate diepgang behandelt, waar andere werken bijna altijd beperkt blijven tot het uiteenzetten van een zedenleer.6 Ook op het gebied van taalgebruik en stijl springt de Tafel in het oog. In een merkbaar streven naar een ‘artistiek proza’ dat als voorloper van de schrijfstijl van renaissance-auteurs als Coornhert, Marnix en Hooft kan worden beschouwd, onderscheidt Dirc zich van andere middeleeuwse schrijvers.7

1.2.1 Ontstaansgeschiedenis

Degene voor wie Dirc de Tafel in eerste instantie schreef, was niemand minder dan Albrecht van Beieren. Dit blijkt uit het oudste aan ons overgeleverde handschrift, ms. Baltimore WAG, W. 171. Deze rijkversierde codex was het authentieke dedicatie-handschrift voor de hertog; zijn wapen pronkt in de rechtermarge van het openingsblad, hij wordt afgebeeld in de miniatuur daarnaast en in de proloog – hoewel in dit handschrift verloren gegaan, maar te reconstrueren op basis van de prologen in andere Tafel-handschriften – spreekt Dirc rechtstreeks tot Albrecht.

Dat Dirc uiteindelijk terechtkwam bij een zo hooggeëerde opdrachtgever, hangt samen met zijn universitaire opleiding. In Nederland bestond in de veertiende eeuw nog geen

universiteit, dus het is waarschijnlijk dat hij afreisde naar Keulen, Erfurt of Parijs (Sorbonne), en misschien zelfs naar Engeland of Italië. Wat zeker is, is dat zijn studiereizen veel geld moeten hebben gekost. Die kosten zijn denkbaar deels gedekt door de dominicaner orde, maar we weten zeker dat Dircs studies in ieder geval ook gefinancierd werden door Albrecht van Beieren, de Hollandse hertog, bij wie Dirc vanaf 1399 in dienst is als hofkapelaan. Dat deze daar zelf ook baat bij heeft gehad blijkt uit een brief uit 1399 – Dirc was pas drie maanden eerder in zijn functie in Vlaanderen ingetreden – waarin Albrecht Dirc gebiedt aan zijn hof in Den Haag te komen werken. Schijnbaar wilde Albrecht profiteren van het gezelschap van Hollands grootste intellectueel, maar wat de precieze motieven achter deze wens waren is giswerk.

Dircs nieuwe functie was die van hofkapelaan, een weinig afgebakend noch officieel ambt aan het hof. Voornamelijk de liturgie, maar ook prediken, de biecht afnemen, onderwijzen en het bieden van zowel geestelijke als diplomatieke of ambtelijke steun behoorden waarschijnlijk tot zijn taken. Hoewel zijn aanstelling blijkbaar niet betekende dat hij ‘voltijds’ aanwezig moet zijn aan het hof – hij is ten tijde van zijn dienst in ieder geval ook werkzaam aan de universiteit van Erfurt – is Dirc daar blijkens vermeldingen in de rekeningen wel met grote regelmaat te vinden. Deze rekeningen zijn helaas onze voornaamste bron van kennis over Dircs bezigheden; veel van zijn werkzaamheden zullen slechts mondeling besloten en uitgevoerd zijn. Wederom dankzij de

6 F.A.M. Daniëls, 1932, p. 109.

(6)

6

rekeningen weten we dat Dirc ook tweemaal zijn kennis op schrift heeft gesteld. Zo schreef hij in 1401 een boek voor ene gravin Margaretha; een boek dat jammer genoeg (nog) niet aan ons is overgeleverd. Zijn tweede werk uit 1404, een catechetisch boek dat aan Albrecht wordt opgedragen en waarschijnlijk vlak voor diens dood aan hem gepresenteerd is, is wel bewaard gebleven en zelfs veelvuldig gekopieerd: de Tafel vanden kersten ghelove.

Uit het voorwoord blijkt dat Dirc het werk ter ere van zijn beschermheer heeft gemaakt, en dat zijn voornaamste doel was om zijn heer – en waarschijnlijk via hem ook zijn onderdanen – te onderwijzen in de wil van God en hem te behoeden voor zonden. Dit formuleert Dirc echter uiterst bescheiden: hij hoopt slechts dat Albrecht het boek er af en toe bij zal pakken. In ruil daarvoor wenst Dirc hem als beloning eeuwige eer toe en hoopt hij dat Albrecht in de hemel mag voortleven en voortregeren. Uit de formulering van de proloog blijkt al dat Dirc wist met wat voor persoon hij te maken had. Omwille van Albrechts aanzienlijke status – en ook omdat dergelijke nederige opstelling de vaste manier van uitdrukken was – bleef Dirc nederig in het uiten van zijn verlangens, genereus in het toewensen van beloningen, en wilde hij zelfs Bijbelse uitspraken buiten beschouwing laten.8 Dirc verbleef al een aantal jaar aan het hof voordat hij de

Tafel schreef, en had daar waarschijnlijk geleerd dat in dit milieu erkenning van en begrip voor

andermans status en levenswijze belangrijk was als hij gehoor wilde krijgen. Tactloos benaderd, zou een hogergeplaatst iemand – en zeker een uiterst machtig man als Albrecht – met razernij kunnen reageren. Om dat te voorkomen, raadt Dirc predikers in zijn boek aan om mild van toon te blijven en volgt hij zijn eigen advies op. Zelden gebruikt hij dreigementen om zijn lezers te overtuigen, in plaats daarvan pleit hij voor een zachtaardige, liefdevolle aanpak.

1.2.2 Inhoud

Ondanks deze grote omvang en verscheidenheid aan onderwerpen, is de Tafel een duidelijk geordend boek gebleven, waarbij elk hoofdstuk zowel een op zichzelf staande eenheid vormt alsook onderdeel is van een ingenieus gepland geheel. Dat Dirc van meet af aan de toegepaste structuur voor ogen had, blijkt uit zowel de vele vooruit- en terugverwijzingen in de tekst als uit het logische verloop der hoofdstukken. De opzet is als volgt. De Tafel begint met het Winterstuc. Daarin komt als eerste God zelf aan de orde: Zijn natuur, Zijn naam en Zijn drievuldigheid, en vervolgens Zijn scheppingskracht en wereldse scheppingsarbeid, onderverdeeld in de vier elementen. Daarna staat de mens centraal en wordt deze ontleed in drie componenten: zijn ziel, zijn materiële existentie en zijn zedelijke bestaan. Daarna komen de menselijke deugden

8 Volgens de Bijbel zullen de eersten in de hemel immers de laatsten zijn, en de laatsten de eersten; Albrecht zou dus allerminst eeuwig voortregeren.

(7)

7

gesystematiseerd aan de orde, gevolgd door hun tegenpolen in de menselijke zonden, het kwaad, de duivel, boze geesten en uiteindelijk de zondeval. Logischerwijs bestaat het vervolg daarop uit een verhandeling over hoe de mens zijn zonden kan biechten en vergiffenis kan krijgen, en die onderwerpen leiden weer tot de behandeling van Gods genade en hoe die tot uitdrukking kwam in de menswording van Zijn zoon. Dirc gaat verder over Jezus en zijn leven, en bereikt bij de bespreking van het Laatste Avondmaal de overgang van het Winterstuc naar het Somerstuc. Na de passie van Christus volgt het werk der apostelen en de drieledige staat der heilige kerken, de zeven werken van barmhartigheid, de zeven getijden, de liturgie en de zeven sacramenten. Daarna komen nog enkele meer wereldlijke zaken aan bod, namelijk het verleden en heden van de mens in de vorm van de exemplarische deugden en zonden uit de menselijke geschiedenis en de

maatschappelijke orde. Tenslotte sluit de Tafel af met de toekomst van de mensheid: het menselijk sterven, de Antichrist en eschatologie.9

Zo’n indeling in een Winterstuc en een Somerstuc is niet bijzonder binnen het genre van de liturgische literatuur, waarin de boeken vaak zeer omvangrijk en daardoor als geheel haast

onhandelbaar zijn. Niet alleen liturgische standaardwerken, zoals het brevier en antifonarium, zijn doorgaans opgedeeld in een winter- en zomerdeel, ook de uniekere teksten, zoals dus de Tafel en bijvoorbeeld de Legenda Aurea, één van de hoofdbronnen van de Tafel, zijn in twee delen

opgesplitst. De Legenda Aurea kan omschreven worden als hagiografische encyclopedie: een verzameling van alle heiligenlevens en feesten in het kerkelijk jaar. Dit boek is, net als de Tafel

vanden kersten ghelove, een veelomvattend werk. Om die reden werd het – hoewel het door de

auteur oorspronkelijk werd verdeeld in vijf chronologische perioden – doorgaans door boekbinders opgedeeld in twee losse banden om de boeken handzamer te maken. De meest gangbare verdeling was die van het Winterstuk (dat de legenden uit de periode van de Advent tot aan Pinksteren bevat) en het Zomerstuk (met daarin de legenden uit de periode van Pinksteren tot de Advent). De basis van de indeling was dus, net zoals in andere liturgische teksten, het chronologisch kerkelijk jaar, en het idee daarachter was dat men met het kerkelijk jaar ‘mee kon lezen’.10 Dirc doet het ietsje anders. Zijn Winterstuc omvat de tijd van de schepping tot en met het Laatste Avondmaal, en zijn Somerstuc begint met Christus’ lijden en eindigt met de eschatologie.11 Over het Winterstuc laat Dirc zich niet uit, maar aan het begin van zijn zomerdeel merkt hij zelf op dat het Somerstuc “(…) recht als een somerstuck sel wesen, overmits omdattet die materie inden

9 Zie ook F.A.M. Daniëls 1937-1939 (deel 1), p. 47 en F. van Oostrom 1996, p. 198-199. Zij spreken beiden van ‘de Verlossing’ als overgangspunt van het Winter- naar het Somerstuc, maar deze term vind ik in deze context wat onduidelijk. De laatste kapittels van het Winterstuc gaan over gebeurtenissen die zich afspelen tijdens het Laatste Avondmaal, dus ik heb ervoor gekozen om het Laatste Avondmaal als einde van het Winterstuc aan te houden. 10 A. Berteloot, G. Claassens en W. Kuiper 2011, p. 5.

(8)

8

somer vertrect, die dair in gescreven sijn.”.12 Met andere woorden: het Somerstuc is een zomerstuk, omdat de materie die daarin behandeld wordt in de zomer wordt gelezen.

Bij het uiteenzetten van de materie in al zijn hoofdstukken beperkt Dirc zich niet tot het noemen van het hoe en wat, maar besteedt hij ook uitgebreid aandacht aan het ‘waarom’. Als doctor in de theologie had Dirc immers geleerd om niet alleen kennis te nemen van al zijn wetenschappelijke bronnen, maar ze door middel van diepgaande studie volgens het principe van

lectio en questio en door toepassing in discussie ook daadwerkelijk te begrijpen. In de Tafel komt

deze vorm van scholastiek onderwijs terug in de structuur van vraag en antwoord bij een Bijbelse vertelling. Het antwoord bestaat daarbij vaak uit drie delen, waarin Dirc de vraag vanuit

verschillende perspectieven behandelt: gericht op letterlijke interpretatie van de Bijbelse feiten, gericht op de geloofsleer en vanuit moreel-didactisch perspectief.

Met de uitleg van ieder fenomeen laat Dirc zien dat niets in Gods schepping zonder reden is. Voor scholastici, zo ook Dirc, blijkt de zin van Gods schepping daarnaast uit de samenhang die het door Hem geschapen universum toont. Deze samenhang verwerkt Dirc derhalve ook in zijn summa in de vorm van eindeloze Bijbelse analogieën die symmetrische verbanden aantonen, de vele wereldse symbolen voor Christus die Gods alomtegenwoordigheid benadrukken en de talloze varianten van getallensymboliek die een overduidelijk bewijs van perfectie in het systeem van de schepping vormen.

1.2.3 Bronnen

De informatie in de Tafel vanden kersten ghelove is, zoals normaal is voor middeleeuwse teksten, niet van Dircs eigen hand. Grondig onderzoek door pater F.A.M. Daniëls heeft uitgewezen dat Dirc voor vrijwel al zijn uitspraken gebruik heeft gemaakt van andere bronnen, en dan met name van de wereldberoemde en invloedrijke klassiek-theologische werken Compendium Theologicae Veritatis van Hugo Ripelin, Vita Christi van Ludophus van Saksen, Legenda Aurea van Jacobus de Voragine,

Libri Quattuor Sententiarum door Petrus Lombardus en Thomas van Aquino’s Summa Theologicæ.13 Dit waren de bronnen waaruit men al jarenlang predikte in het Latijn, maar Dirc maakte ze beschikbaar in het Middelnederlands. Het Compendium Theologicae Veritatis kan als hoofdbron van de Tafel worden beschouwd. De tekst wordt als één van de meest aanbevolen, geraadpleegde en beste handboeken van de middeleeuwen beschouwd, wat ook te zien is aan de honderden handschriften en herdrukken die er van het werk bekend zijn. Hugo Ripelin heeft over zeven boeken verdeeld de diepzinnigste vraagstukken van de godgeleerde wetenschap grondig

12 F.A.M. Daniëls 1937-1939 (deel 3A), p. 14 en idem (deel 1), p. 47-48. 13 Daniëls 1932, p. 34-45.

(9)

9

behandeld. Ook de Legenda Aurea, een andere voorname bron in Dircs werk, met daarin talloze heiligenlevens en verklaringen van geloofsgeheimen, genoot een groot aanzien in de

middeleeuwen. Net als de Compendium is de Legenda Aurea zo’n honderd keer in verschillende talen gereproduceerd in handschriften en drukken. Het uitgebreide werk met het leven van Christus en tevens een doorlopend commentaar op de Evangeliën, Vita Jesu Christi van Ludolphus van Saksen, behoort eveneens tot de meest gelezen boeken van de middeleeuwen. Dit werk is, net als de Tafel, een compilatie van een verscheidenheid aan bronnen: naast kerkelijke geschriften komen ook auteurs uit de klassieke oudheid, historische teksten, topografische opmerkingen et cetera aan bod. Dat Dirc daarnaast uit de Libri Quattuor Sententiarum van Petrus Lombardus heeft geput, spreekt bijna voor zich. Als student aan de universiteit heeft Dirc namelijk zonder twijfel

kennisgenomen van deze tekst, aangezien die in zijn tijd werd beschouwd als het klassieke handboek der theologische wetenschap, en van grote invloed is geweest op de ontwikkeling van de scholastieke theologie. Het werk was bovendien dusdanig tijdloos dat het honderd jaar later nog steeds model stond voor nieuwere en eveneens hooggeprezen godsdienstige werken van bijvoorbeeld Thomas van Aquino. Laatstgenoemde theoloog komt ook voor als belangrijke bron in de Tafel, met zijn Summa Theologica. De Summa Theologica, waarin een groot aantal vraagstukken vanuit verschillende perspectieven uitvoerig wordt behandeld, behoorde net als de Libri Quattuor

Sententiarum tot de vaste stof aan de universiteiten in Dircs tijd.14

Daarnaast put Dirc uit minder bekende bronnen, zowel Latijnse kerkelijke en profane teksten15 als zeer waarschijnlijk (maar nog niet onderzocht) Middelnederlandse artesliteratuur.16 De Tafel is daarmee eigenlijk een compilatie van andere werken. Desalniettemin kan het boek met recht beschouwd worden als Dircs eigen werk. Niet alleen was het uiteraard Dirc die deze

specifieke selectie van teksten – uit de talloze die hij moet hebben gekend – heeft gemaakt, maar zoals we van hem gewend zijn heeft hij zich de teksten ook eigengemaakt. In tegenstelling tot vele andere auteurs, die uit hun bronnen veelal letterlijk overnamen, heeft Dirc zelf de Latijnse teksten geparafraseerd en met elkaar gecombineerd tot een nieuw en soepellopend

Middelnederlands geheel.

Juist doordat Dirc zijn bronnen hergroepeerde en herformuleerde, is het voor pater Daniëls lastig geweest om per behandeld onderwerp aan te wijzen aan welke bron het is ontleend. Gelukkig zijn er ook vele gevallen waarin Dirc expliciet naar zijn bron verwijst. Niet om de oorspronkelijke auteur recht te doen – plagiaat zoals we dat nu kennen was in de middeleeuwen

14 F.A.M. Daniëls 1937-1939 (deel 1), p. 30-38.

15 Zie voor een identificatie van de belangrijkere bronnen per hoofdstuk en een uiteenzetting van de rest p. 45-49 van F.A.M. Daniëls 1932.

(10)

10

immers geen bestaand fenomeen17 – en waarschijnlijk ook niet om met zijn geleerdheid en belezenheid te pronken, maar eerder bedoeld om de Tafel meer autoriteit te geven op basis van zijn ontzagwekkende bronteksten; om meerwaarde te geven aan Dircs woorden. Zijn meest directe publiek, hertog Albrecht, zal waarschijnlijk voldoende onderwijs hebben genoten om de toegevoegde waarde van al Dircs bronnen te kunnen inzien. Er is weinig informatie beschikbaar over de opleiding die middeleeuwse vorsten over het algemeen genoten. Uit scènes in wereldlijke teksten die circuleerden in het Bourgondische hof uit het midden van de vijftiende eeuw kan worden opgemaakt dat men aan het hof wel degelijk waarde hechtte aan intellectuele vorming. Aannemende dat deze teksten enigszins representatief zijn dan wel minstens een ideaalbeeld schetsen, dan zou dat betekenen dat er tijdens een vorstenopleiding naast aandacht voor

ridderlijke deugden ook tijd werd besteed aan Bijbelonderwijs, kennis van de geschiedenis en de werken van Latijnse auteurs, zowel christelijk als klassiek.18 Nu leefde Albrecht ongeveer een eeuw eerder en was hij geen Bourgondische hertog, maar het is aannemelijk dat zijn situatie vergelijkbaar is geweest. Men kan zich echter afvragen of zijn bredere publiek eveneens genoeg thuis was in de scholastiek om de autoriteit van de bronteksten te (h)erkennen.

1.3 Historisch kader

Wanneer we de Tafel op de tijdlijn van de geestelijke geschiedenis plaatsen, valt hij binnen de periode waarin de Moderne Devotie (1380-1550) de boventoon voerde. Deze invloedrijke, religieuze beweging, door Geert Grote (1340-1384) in gang gezet, ontstond in een periode van kerkelijke crisis, het zogeheten Westers Schisma. Vanwege het tijdelijk wegvallen van het vertrouwen in de kerkelijke leiders dat met dit schisma gepaard ging, kon de Moderne Devotie een snelle opmars maken. Het belangrijkste ideaal van de stroming bestond immers uit een door de mystiek geïnspireerde, ‘vernieuwde innigheid’ van het geloof, waarbij een eigen

verantwoordelijkheid naar God, de medemens en zichzelf en een geestelijke weg in navolging van Christus voorop staan.19 Ook bij de dominicanenorde, de gemeenschap waar Dirc zijn loopbaan begon, was de invloed van de Moderne Devotie waarneembaar. In de tweede helft van de veertiende eeuw hadden de dominicanen een tijd van verval gekend. Dit had verschillende oorzaken: het tijdelijk ontbreken van een selectieve werving vanwege de door de Zwarte Pest

17 Originaliteit en eigen scheppend vermogen waren kwaliteiten die in de middeleeuwen, en nog tot ver in de renaissance, niet van belang gevonden werden. Het kopiëren van andermans teksten zonder te verwijzen naar de oorspronkelijke auteur (voor zo ver deze al bekend was) – geparafraseerd, maar ook woord voor woord

overgenomen – was de normale gang van zaken. Toen de auteur als schepper van de tekst meer waardering begon te krijgen, veranderde dit.

18 R.E.V. Stuip & C. Vellekoop 1995, p. 241-243. 19 R. van Dijk 2012, p. 248; 257-258; 279.

(11)

11

leeglopende kloosters en ook de steeds terugkerende (burger)oorlogen die voor een continu gevoel van onveiligheid zorgden. Daarnaast speelde ook hier het Westers Schisma een rol, vanwege de daarmee gepaard gaande gezagscrisis. Deze problemen maakten dat met de tijd het kloosterideaal meer en meer verwaarloosd werd. De Moderne Devotie bood inspiratie, hoewel pas in de loop van de vijftiende eeuw, en er kwam een observantiebeweging op gang waarbij de oorspronkelijke orderegel weer in haar oude strengheid werd hersteld.20 Dirc was op dat moment waarschijnlijk al niet meer bij leven, en via de dominicanen zal hij dus niet direct in contact zijn gekomen met de Moderne Devotie.

Van Oostrom constateert dat in de Tafel ‘nog niets te merken [is] van de meer

verinnerlijkte geloofshouding zoals de Moderne Devotie die terzelfder tijd in Holland (maar niet aan het hof?) met zoveel succes verbreidde’. De Tafel is geschreven in een context van scholastiek traditionalisme en houdt vast aan de klassieke middeleeuwse systeemtheologie.21 Met andere woorden: Dirc hield vast aan de filosofie dat God kan worden gevonden door middel van

wetenschap, en probeert in de Tafel de verschillende aspecten van de theologie als onderdelen van een systeem te behandelen. Zoals eerder werd genoemd, was Dirc een pleitbezorger van uiterlijke vormen van geloof. Niet alleen keurde hij de financiële steun van de adel in de vorm van

liefdadigheid en anderszins schenkingen goed, daarnaast staan voor hem de orthodoxe katholieke priester, werkheiligheid en sacramenten centraal. Dit conservatieve gedachtegoed staat recht tegenover het idee van de aan de mystiek gerelateerde ‘vernieuwde innigheid’ van de Moderne Devotie.22

Ik zou desalniettemin willen stellen dat er in de Tafel wel degelijk enig verwantschap aan de religieuze stroming te vinden is. Om te beginnen heeft Dirc ervoor gekozen de Tafel te schrijven in de volkstaal. De primaire reden daarvoor moge duidelijk zijn: het boek was in eerste instantie bestemd voor Albrecht van Beieren, en diens kennis van het Latijn zal ongetwijfeld geringer zijn geweest dan dat van geestelijken en geleerden. Dirc zal zich er overigens best van bewust zijn geweest dat hij met zijn werk meer mensen dan alleen Albrecht zou bereiken. Doordat zijn werk in het Middelnederlands geschreven was, kon ook de gemiddelde leek – adel of niet – zich erin verdiepen en daar de vruchten van plukken. Dit toegankelijk maken van moraaltheologie past volledig binnen de visie van de Moderne Devoten. Geïnspireerd door de predikende Christus en klassieke retoriek, ontwikkelde zich onder hen de overtuiging dat het gewone volk bereikt moest worden door stichtelijke teksten te schrijven in de volkstaal, en door de materie aan hen te verduidelijken aan de hand van voorbeelden en metaforen uit het eigen

20 S. Axters 1956, p. 301; K. Goudriaan 1996, p. 131. 21 F.P. van Oostrom 1987, p. 63.

(12)

12

milieu.23 Ook daar sluit de Tafel bij aan; in paragraaf 1.3.3. behandelde ik hoe Dirc zijn adellijke publiek tegemoet komt met tal van militante beeldspraak om de stof te verduidelijken. Tot het gedachtegoed van de Moderne Devotie behoorde ook het idee dat leken onderricht moesten worden in het erfgoed van de kerkgeschiedenis en in de heilshistorie, en hun plek en taak daarin.24 In de Tafel komt de gehele schepping aan bod, zo ook een uiteenzetting van het

kerksysteem en de manier waarop God tot de mensen kwam, beide voornamelijk in het Somerstuc. Ook besteedt Dirc in dit deel uitgebreid aandacht aan de taken en verwachtingen van de mens, zowel die van de geestelijken als van de adel en de gewone man – wederom uitgelegd aan de hand van wereldlijke metaforen. Ook geeft Dirc in de Tafel zijn eigen interpretatie van de voor de Moderne Devotie zo belangrijke verinnerlijking van het geloof. Voor hem is het ware geloof een innerlijke ervaring die geuit wordt in de onuitputtelijke begeerte naar godskennis. De oprechte gelovige moet daarbij zowel weten als begrijpen, zoals ook blijkt uit Dircs vraag-antwoordsysteem om zijn publiek de moraaltheologie uit te leggen.25

Al deze overeenkomsten met de opvattingen van de moderne devoten zijn overigens niet intentioneel; ik acht de kans zeer klein dat Dirc er bij het schrijven van de Tafel bewust mee bezig was om ook het gedachtengoed van de Moderne Devotie er voldoende bij te betrekken. Dirc schreef in eerste instantie voor Albrecht en zijn hof, waar de Moderne Devotie niet echt speelde. Toch is het interessant om te zien dat een werk dat in een compleet andere context is gemaakt, uiteindelijk op redelijk wat punten aansluit bij een andere stroming. Mogelijk zijn

bovengenoemde raakvlakken tussen de Tafel en de ideologie van de moderne devoten onderdeel van de verklaring voor het veelvuldige opduiken van Tafel-excerpten in verder Moderne Devotie-georiënteerde handschriften in een later stadium, waarover meer in hoofdstuk 4 en 5.

Een andere mogelijkheid is om het werk van Dirc meer in het kader van Jan van Ruusbroec bekijken, de vermaarde mysticus die in de eeuw vóór de Moderne Devotie de religieuze toon zette. Net als bij de Moderne Devoten stonden bij Ruusbroec een innige

geloofsbeleving zoals kenmerkend voor de mystiek centraal – wat niet vreemd is, aangezien Geert Grote een groot bewonderaar van Ruusbroecs werken was.26 In die zin sluit de Tafel dus even veel of weinig aan bij deze mystieke stroming als bij de Moderne Devotie. Wel heeft de dominicanenorde, waartoe Dirc behoorde, er mede voor gezorgd dat het toenmalige spirituele milieu in de Nederlanden geschikt was om Ruusbroecs ideeën te laten floreren, voornamelijk vanwege hun nauwe banden met de Parijse Universiteit en diens onderwijsmethodes.27 Deze

23 H. Pleij 1992, p. 13.

24 H. Pleij 1992, p. 13; R. van Dijk 2012, p. 252. 25 F. van Oostrom 1996, p. 221-222.

26 S. Axters 1953, p. 280. 27 S. Axters 1953, p. 43.

(13)

13

Parijse invloed zien we in zekere mate ook terug in sommige hoofdstukken van de Tafel, waarin blijkt dat Dirc net als de dominicanen een zekere belangstelling toont voor profane teksten en ‘wijsgerige literatuur’ uit de Oudheid.28 De mystieke literatuur van Ruusbroec zelf en diens tijdgenoten behoorde echter niet tot Dircs interesses, zoals blijkt uit het feit dat hij geen enkele bron van hun hand heeft opgenomen in de Tafel.29 Ruusbroec was in het midden van de veertiende eeuw wel de eerste reguliere kloosterling die voor een werelds lekenpubliek schreef. Voorheen werden geestelijke teksten voornamelijk geschreven voor en door seculiere of reguliere kloosterlingen, en bleef het geestelijke materiaal voor leken beperkt tot voornamelijk Bijbelse stof geschreven door andere leken. Ruusbroec maakt met zijn keuze om zijn mystiek beschikbaar te stellen voor het brede publiek daarmee de eerste stap richting een beweging van catechese vanuit de kloosterwereld, met als doel om met behulp van teksten de leken te bekeren tot een

godvruchtiger leven.30 Dirc van Delf kan met zijn Tafel ook in deze catechesebeweging in navolging van Ruusbroec worden geplaatst; met zijn tekst probeert hij immers een wereldlijke heerser en breder adellijk lekenpubliek te sturen en onderwijzen.

Vanuit literair oogpunt kan de Tafel vergeleken worden met moreel-didactische werken als de Lekenspiegel van Jan van Boendale, vanwege Dircs behoefte om leken te onderwijzen en te voorzien van encyclopedische samenvattingen van de wetenschap van zijn tijd in de volkstaal.31 Dirc sluit daarbij in zekere zin aan bij de traditie van de middeleeuwse specula, waarin ofwel de overdracht van (theologische) kennis (= encyclopedisch) ofwel het aanleren van een bepaalde, christelijke levenshouding centraal staat (= exemplarisch). Boendales Lekenspiegel is een

exemplarische variant die, zoals de naam impliceert, speciaal bedoeld is om leken een religieus ideaalbeeld voor te schotelen aan de hand van een compilatie van velerlei bronnen.32 De

doelgroep van de Tafel bestaat eveneens uit leken, en het exemplarische aspect komt ook in Dircs werk naar voren: er wordt een vorstelijk en adellijk ideaalbeeld geschetst,33 maar ook de taken en plichten van de gewone mens komen aan bod. Daarnaast kan worden beargumenteerd dat in de

Tafel ook het encyclopedische aspect zichtbaar is vanwege de enorme hoeveelheid kennis en

diepgaande uitleg die Dirc zijn lezers verschaft.

28 S. Axters 1953, p. 64-66. Zie ook R. Lievens, ‘De ‘heidense’ Dirc van Delf’, in: B. Cardon, J. van der Stock & D. Vanwijnsberghe (ed.) m.m.v. K. Smeyers et al., "Als ich can". Liber amicorum in memory of Professor Dr. Maurits Smeyers. Leuven 2002.

29 F.A.M. Daniëls 1932, p. 186. 30 T. Mertens 2015, p. 51-56. 31 C.G.N. de Vooys 1903, p. 6-7.

32 L. Jongen & M. Piters 2003, p. 207-209. 33 Dit zal nader aan bod komen in paragraaf 5.1.

(14)

14

1.4 Stand van onderzoek

In de loop der jaren heeft er redelijk wat onderzoek naar Dirc van Delf en/of de Tafel vanden

kersten ghelove plaatsgevonden. Al in 1851 werd er door J. van Vloten voor het eerst de aandacht

gevestigd op de tekst, toen hij aan bod kwam in de Verzameling van Nederlandsche prozastukken, van

1229-1476, naar tijdsorde gerangschikt, deel 1 van zijn serie Nederlandsch proza van de dertiende tot de achttiende eeuw, naar tijdsorde gerangschikt. Het werk wordt hier genoemd, maar onderzoek, laat staan

diepgravend onderzoek naar de tekst blijft uit. In 1903 schreef C.G.N. de Vooys als eerste een artikel (Iets over Dirc van Delf en zijn ‘Tafel Vanden Kersten Ghelove’) waarin de inhoud van de Tafel centraal staat, en waarin hij een poging doet het nog onbekende terrein te ontsluiten en zijn eerste inzichten over de tekst te delen. Het eerste diepgaande onderzoek naar Dircs leven en de Tafel werd gepubliceerd in het proefschrift van F.A.M. Daniëls uit het begin van de vorige eeuw:

Meester Dirc van Delf, zijn persoon en zijn werk (1932). In de jaren 1937-1939 volgt er een ingeleide

editie van de tekst, eveneens van de hand van Daniëls. Een jaar later, in 1940, schrijft Stephanus G. Axters een tijdschriftartikel over De geestelijke physionomie van meester Dirc van Delf. Vervolgens wordt er lange tijd geen aandacht aan de Tafel en zijn auteur besteed. Pas tegen het eind van de jaren tachtig komt hij weer echt in beeld als Frits van Oostrom in Het woord aan de lezer. Zeven

literatuurhistorische verkenningen en Het woord van eer. Literatuur aan het Hollandse hof omstreeks 1400

(beide 1987) zijn bijdrages over Dircs publiek en zijn leven en werk aan het hof levert. Charles Caspers analyseert Dircs academische leven in het boek Eucharistische vroomheid en het feest van

Sacramentsdag in de Nederlanden tijdens de late middeleeuwen (1992) en een jaar later gebruikt hij de Tafel vanden kersten ghelove als aanvullende bron om het liturgisch leven van de gewone gelovige in de

vijftiende eeuw te reconstrueren in zijn artikel Het liturgisch leven in de laatmiddeleeuwse Nederlanden (1993). Dircs plaats binnen de katholieke huwelijksliturgie wordt in 2000 besproken in Dirc van

Delf over het huwelijk in de "Tafel van den Kersten ghelove" (ca. 1404) door Jeroen van de Ven, en twee

jaar later schrijft Robrecht Lievens een stuk over De “heidense” Dirc van Delf (2002), waarin hij Dircs werk in de context van een Renaissance-aankondigende, antiquiserende geestesstroming analyseert. In de jaren tien van de huidige eeuw komt het onderzoek weer volop op gang: in 2012 schrijft Geert Warnar de bijdrage The Dominican, the duke and the book. The authority of the written word

in Dirc van Delft's "Tafel van den kersten gelove" (ca. 1400), waarin de Tafel en Dircs positie als

vorstelijk onderwijzer centraal staan. In 2013 wijdt Van Oostrom in zijn boek Wereld in woorden.

Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1300-1400 opnieuw een bijdrage aan Dirc. In 2015

vergelijkt Joost Robbe de Tafel met de middeleeuwse stervensliteratuur in Dirc van Delfts "Tafel

vanden kersten ghelove" en de stervensliteratuur. Een literair-historische verkenning (2015). Niet alleen in

(15)

15

Gunhild Roth over een Duitse bewerking van de Tafel gepubliceerd: Die "Tafel vom christlichen

Glauben und Leben". Die westdeutsche Bearbeitung von Dircs van Delft "Tafel van dem Kersten Ghelove".

1.5 Probleemstelling en werkwijze

Ik hoop in de voorafgaande paragrafen aangetoond te hebben dat de Tafel vanden kersten ghelove niet zomaar een tekst is. Om te beginnen was auteur Dirc van Delf in de Nederlanden de enige doctor in de theologie van zijn tijd; een titel die vele jaren aan intensieve studie vergde en die alleen was weggelegd voor de allerintelligentsten. Deze geleerdheid en intelligentie zijn duidelijk merkbaar in de Tafel: het enige werk van zijn soort binnen het genre van de Middelnederlandse scholastiek dat de leerstof in zijn wijdste omvang en met gepastediepgang behandelt. Niet alleen baseert Dirc zijn verhandelingen op de belangrijkste theologische, Latijnse werken van zijn tijd, maar hij bewerkt en parafraseert ze in een stijlbewust Middelnederlands proza tot een nieuw en soepellopend geheel. Ten slotte probeert Dirc zijn publiek niet alleen het ‘hoe’ en ‘wat’ bij te brengen, maar legt hij juist nadruk op het ‘waarom’ dat in de scholastiek zo belangrijk wordt gevonden. Daarbij probeert hij overigens rekening te houden met de wensen, eigenschappen en capaciteiten van zijn adellijke lezers, bijvoorbeeld door de stof – hoewel omvangrijk –

nauwkeurig te selecteren en filteren, en te verduidelijken aan de hand van beeldspraak uit het milieu van de doelgroep.

Met andere woorden, we hebben een uniek en bijzonder werk voor ons. Uit paragraaf 1.4 is gebleken dat de publicaties over werk en auteur redelijk in aantal zijn, maar zich – op enkele uitgaven na – voornamelijk toespitsen op bepaalde aspecten van de Tafel, en het werk of Dircs positie vanuit een specifieke invalshoek bekijken. Vooral op handschriftenkundig gebied is er tot op heden weinig aandacht geschonken aan de Tafel-handschriften. Daniëls geeft in zijn

proefschrift van 1932 omschrijvingen van de tot dan toe bekende codices met (delen van) de Tafel

vanden kersten ghelove, maar beperkt zich tot beschrijven en interpreteert de gegevens niet. Wel

besteedt hij uitgebreid aandacht aan het onderlinge verband tussen voornamelijk de Winterstuc-handschriften, en weet hij zo een stemma op te stellen waar ik later nog op terug zal komen en dankbaar gebruik van zal maken. Uiteindelijk staat echter de inhoud bij Daniëls centraal, alsook de persoonlijkheid van Dirc zoals die uit zijn teksten kan worden afgeleid en de informatie over het maatschappelijke maar vooral religieuze systeem van Dircs tijd die we uit het werk kunnen halen. De uitgebreide verhandelingen van Van Oostrom in Het woord van eer (1987) focussen eveneens voornamelijk op de inhoud en de maatschappelijke context. Daarna heeftVan Oostrom in datzelfde jaar getracht de primaire, secundaire en tertiaire receptie van de Tafel te beschrijven,

(16)

16

maar waarschuwt de lezer dat zijn onderzoek vanwege het gebrek aan diepgang slechts “enkele stapstenen door de receptiegeschiedenis van de Tafel [legt], waarvan het de lijnen eerder aanduidt dan bepaalt, laat staan definitief vastlegt”.34 Verder zijn de Tafel-handschriften met hun

codicologische gegevens los van elkaar opgenomen in catalogi en inventarissen, maar een actuele en complete verslaggeving van de volledige handschriftelijke overlevering, dus waarbij de

overgeleverde handschriften als bij elkaar behorend geheel worden beschouwd, en een interpretatie daarvan is nog niet beschikbaar.

Het doel van deze scriptie zal dan ook zijn om voor het eerst de handschriftelijke overlevering van de Tafel vanden kersten ghelove in kaart te brengen, en tevens de gegevens te interpreteren om zo meer te kunnen zeggen over de mogelijke functie, het publiek en de receptie van de

handschriften. Deze doelstelling zal ik aan de hand van de volgende onderzoeksvragen trachten te realiseren:

1. In hoeveel handschriften is de tekst minimaal overgeleverd, en welke categorieën kunnen daarbij onderscheiden worden?

2. Wanneer en waar zijn de overgeleverde handschriften geproduceerd?

3. Wat valt er te zeggen over de functie en het geïntendeerde publiek van de overgeleverde handschriften?

4. Wat is de receptiegeschiedenis van de tekst?

Iedere onderzoeksvraag vraagt om een eigen werkwijze, die in ieder hoofdstuk vooraf of gaandeweg duidelijk zal worden gemaakt. Globaal gezien, begin ik bij de basis en werk ik vanuit daar verder. Zo is onderzoeksvraag 1 is op zichzelf te beantwoorden, maar om bijvoorbeeld tot een antwoord op vraag 4 te komen zal ik eerst vraag 1, 2 en 3 moeten behandelen, om deze resultaten vervolgens te kunnen gebruiken.

Voor onderzoeksvraag 1 en 2 richt ik me hoofdzakelijk op de primaire bronnen: de handschriften met daarin (delen van) de Tafel vanden kersten ghelove die aan ons zijn overgeleverd. Ik maak daarbij dankbaar gebruik van de informatie over de handschriften die al in secundaire literatuur opgenomen is, maar waar deze ontbreekt of twijfelachtig is, richt ik me tot eigen codicologisch onderzoek om zo mogelijk informatie aan te vullen of nieuwe inzichten te vormen. In onderzoeksvraag 3 en 4 staan de handschriften nog steeds centraal, maar wordt daarnaast de context van de tekst en handschriften belangrijker. De focus verschuift van de tekstdragers zelf naar hun opdrachtgevers en gebruikers. Wederom zullen inzichten uit bestaande literatuur mee

(17)

17

worden genomen, en daarnaast zal de informatie die onderzoeksvraag 1 en 2 hebben opgeleverd en de nieuwe codicologische informatie die voortkomt uit vraag 3 bijdragen aan eigen conclusies. Iedere onderzoeksvraag zal in een apart hoofdstuk worden behandeld en beantwoord. Bij geen van de onderzoeksvragen behandel ik elk handschrift apart omdat dit te uitvoerig zou worden, maar als er één of meerdere interessante of opmerkelijke gevallen bij zitten, zal ik deze

beschrijven. In de bijlagen zal wel een uitgebreidere beschrijving van ieder Tafel-handschrift worden opgenomen.

Wanneer ik citaten uit de primaire bronnen opneem, hanteer ik de diplomatische vorm van transcriptie. Dat wil zeggen dat ik de woorden overneem zoals ze in de bron staan, de

abbreviaturen oplos en daarbij de aangevulde delen gecursiveerd weergeef. Hoofdlettergebruik en interpunctie zijn overgenomen zoals ze in de bron staan. Wel heb ik de allografemen u, v en w alsook de i en j – die in het Middelnederlands dezelfde functie vervullen – geïnterpreteerd en genormaliseerd volgens de moderne conventies. Het woord ‘vt’matē’ wordt op deze manier dus getranscribeerd als ‘utermaten’. In sommige gevallen ontleen ik mijn citaten uit de brontekst echter aan secundaire literatuur, en in die gevallen neem ik de tekst over zoals mijn secundaire bron hem weergeeft.

(18)

18

2

De handschriften met de

Tafel vanden kersten ghelove

De basis voor het vaststellen van een handschriftelijke overlevering van een bepaalde tekst bestaat uit een inventarisatie van alle volledig dan wel fragmentarisch bewaarde handschriften waarin de tekst geheel of gedeeltelijk bewaard is gebleven. Nog niet heel lang geleden waren onderzoekers aangewezen op het naspeuren van talrijke catalogi, repertoria en archieven om deze handschriften te ontdekken, maar tegenwoordig beschikken we over het internet. Terwijl Jos Biemans in zijn zoektocht naar Spiegel historiael-handschriften in 1997 nog verzuchtte dat “zolang de gegevens in de BNM [Bibliotheca Neerlandica Manuscripta] niet via een geautomatiseerd bestand raadpleegbaar zijn, het doorwerken van verschillende fichiers een arbeidsintensieve en

tijdrovende zaak [kan] zijn”35, bevinden we ons momenteel in precies die comfortabele situatie: de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta staat vandaag de dag online als BNM-I (Bibliotheca

Neerlandica Manuscripta & Impressa). En dat is ideaal, want de BNM is het door Willem de Vreese

(1869-1938) ontwikkelde documentatiesysteem met – voor zover bekend – alle gegevens over alle Middelnederlandse handschriften. Het zal dan ook niet als verrassend beschouwd worden dat hier mijn zoektocht startte.

Een snelle zoekopdracht wijst direct uit dat er in de BNM 33 tekstdragers zijn opgenomen waar de Tafel vanden kersten ghelove op de een of andere manier in voorkomt. De BNM-I blijkt echter nog niet compleet te zijn. Aan het begin van mijn zoektocht was er namelijk een 34e tekstdrager die bij de resultaten verscheen bij een zoekopdracht naar dragers waarin het werk van Dirc van Delf voorkomt, ms. Leiden UB: LTK 262, dat excerpten uit de Tafel zou bevatten. Het was voor dit handschrift moeilijker te achterhalen om welke excerpten het dan ging en op welke folia deze zich bevonden; de recentere literatuur gaf geen blijk van het bestaan van deze excerpten en zelfs inzage in Leiden leverde in eerste instantie niets op. Toen later bleek dat het handschrift in de BNM-I ineens ook niet meer gevonden werd bij de zoekopdracht naar tekstdragers met de Tafel, nam ik aan dat de eerdere vermelding een foutje moest zijn geweest. Als het handschrift excerpten van de hand van Dirc heeft bevat, zou dat verklaren waarom de betreffende passages zo lastig te vinden waren. Het handschrift wordt bovendien gelokaliseerd te Delft, wellicht dat daar de verwarring bij de zoekmachine was ontstaan? Het toeval wilde echter dat ik in een later stadium nogmaals terechtkwam bij LTK 262, en dat de excerpten van Dirc van Delf toch echt (nog steeds, of opnieuw?) vermeld werden bij de omschrijving van de inhoud. Na uitvoerige naspeuring van iedere secundaire bron waarin het handschrift vermeld wordt, heb ik er dan uiteindelijk één kunnen vinden met nadere informatie over waar het stuk met de Tafel dan

(19)

19

begint, en heb ik het met behulp van scans van de betreffende folia kunnen identificeren als een excerpt uit kapittel X van het Somerstuc. Het Leidse handschrift wordt weliswaar genoemd (doch zonder inhoudsvermelding) in andere literatuur over de tekstdragers met de Tafel,36 maar het is jammer dat juist een zo toegankelijk en eenvoudig up-to-date te houden digitaal zoeksysteem als de BNM-I in dit opzicht niet volledig betrouwbaar blijkt te zijn. Met andere woorden: de situatie van 1997 bestaat nog steeds een klein beetje.

Daarnaast ontbreekt het de BNM-I regelmatig aan volledigheid en bronvermelding. De volgende stap was dan ook om de gegevens over de tekstdragers verder aan te vullen en/of te bevestigen met behulp van andere secundaire literatuur, want hoewel de opgenomen

handschriften in de BNM in aantal volledig zijn, is de informatie bij iedere afzonderlijke tekstdrager lang niet altijd overvloedig of überhaupt beschikbaar. Hoewel ondertussen hier en daar wellicht wat verouderd, bieden bronnen als J. Deschamps’ Middelnederlandse handschriften uit

Europese en Amerikaanse bibliotheken (1972), Manuscrits datés conservés dans les Pays-Bas (1964-1988) van

G.I. Lieftinck en J.P. Gumbert en Daniëls’ eerdergenoemde Meester Dirc van Delf, zijn persoon en zijn

werk (1932) nog steeds steun bij het verzamelen van informatie over deze handschriften.

Daarnaast heb ik nog tientallen andere catalogi (e.d.) en wetenschappelijke publicaties moeten raadplegen om een compleet beeld te krijgen van de overlevering, omdat iedere tekstdrager vanwege zijn eigen redenen interessant gevonden wordt door onderzoekers uit verschillende disciplines. Sommige van de Tafel-handschriften pasten bijvoorbeeld binnen het onderzoek naar Middelnederlandse preken of onderzoek naar Noord-Nederlandse miniaturen, anderen waren verwant aan astronomisch-georiënteerde Artesliteratuur. Over een aantal tekstdragers was

gewoonweg te weinig te vinden in de secundaire literatuur. In deze gevallen heb ik de bibliotheek waar het betreffende handschrift zich bevindt gevraagd om meer informatie, fotomateriaal en/of scans (de bibliotheken van Aken, Anholt, Berlijn, München, Londen, Parijs en Würzburg), of ben ik zelf op pad gegaan om de handschriften te bekijken wanneer het om enigszins bereikbare locaties ging (de bibliotheken van Amsterdam, Den Haag, Leiden, Brussel, Gent en Brugge).

2.1 De overgeleverde tekstdragers

Alvorens over te gaan op de daadwerkelijke behandeling van de handschriften met de Tafel vanden

kersten ghelove, is het belangrijk om eerst kort aandacht te schenken aan het fenomeen

‘handschrift’: een relatief breed begrip, dat niet als middeleeuwse variant één op één te vergelijken valt met onze moderne notie van het concept ‘boek’. Wat we tegenwoordig als boek beschouwen,

(20)

20

is over het algemeen een afgebakend geheel van één tekst die geschreven is door één en soms meerdere auteurs en die uitgegeven is in één gedrukte drager. Het overgeleverde middeleeuwse handschrift daarentegen, bevat vaker wel dan niet (veel) meer dan één tekst, en die teksten zijn vaker niet dan wel door dezelfde auteur geschreven – voor zover deze al bekend is en was. Het is bovendien niet per se de auteur (of zoals tegenwoordig vaak het geval is: diens uitgever) die besloten heeft om de tekst(en) uit te geven. Opdrachtgever voor de vervaardiging van een handschrift was doorgaans de toekomstige bezitter, en dat was over het algemeen een koopkrachtig persoon. Een gemiddeld handschrift is immers een kostbaar product.

Voor lange tijd was perkament, dat in een arbeidsintensief proces vervaardigd wordt uit dierenhuiden, het gebruikelijke materiaal voor de bladen. Later, vanaf de vijftiende eeuw, werd het gebruik van het iets goedkopere papier in plaats van perkament gangbaar. Deze perkamenten of papieren vellen werden gevouwen, en afhankelijk van het boekformaat creëren één of

meerdere gevouwen vellen samen een katern, dat werd opengesneden om zo een aantal dubbelbladen te vormen. Een kopiist bracht daarin eerst een liniëring aan en beschreef deze dubbelbladen vervolgens met de hand in het toentertijd gebruikelijke, gotische schrift: de statische littera textualis, de vluchtiger geschreven littera cursiva en later ook een combinatieschrift, de littera hybrida. Als de kopiist zijn werk af had, gingen de beschreven folia, wanneer de

opdrachtgever daar nog geld voor had, langs een verluchtingsatelier om het werk van

(penwerk)initialen, gehistorieerde initialen, randversiering en eventueel miniaturen te voorzien. Daarbij werd gebruik gemaakt van relatief dure, gekleurde soorten inkt of verf en soms ook bladgoud. Tenslotte kon het beschreven en verluchte pakket door naar de boekbinder, die de katernen in de juiste volgorde aan elkaar naaide en zo het boekblok vormde. In het goedkoopste geval kreeg het handschrift vervolgens een perkamenten omslag of helemaal geen omslag. In veel gevallen werd er echter een boekband aan het handschrift toegevoegd. De duurdere varianten werden gemaakt van houten platten die overtrokken werden door met blindstempels versierd leer, werden voorzien van metalen sloten en in de meest flamboyante gevallen zelfs gedecoreerd met edelstenen of edelmetaal. Het verschil in kwaliteit en soort van het perkament of papier, de hoeveelheid vellen, het niveau van het schrift, de grootte van de marges, de mate van decoratie enzovoorts was natuurlijk van groot belang voor de kostbaarheid van het product. Al met al kan echter geconcludeerd worden dat de boekproductie een tijdrovend en prijzig proces was,

waardoor het gemiddelde handschrift alleen voor de rijken was weggelegd.

Waarschijnlijk was het meest voorkomende type handschrift het zogenaamde

‘enkelteksthandschrift’, een codex waarin één tekst is opgenomen. Een aanzienlijk deel van deze enkelteksthandschriften, vooral die met literaire inhoud, zal een korte tekst bevat hebben,

(21)

21

waardoor deze codices slechts één of een klein aantal katernen dik zullen zijn geweest. In de middeleeuwen werd dit type codex een libellus genoemd.37 Vanwege hun kleine omvang hadden deze kleine boekjes echter weinig overlevingskans, waardoor we tegenwoordig haast geen (ongeschonden) exemplaren meer bezitten. Dat we wel van hun bestaan afweten, hebben we voornamelijk te danken aan de overlevering van convoluten: samenstellingen van verschillende enkelteksthandschriften of libelli in één nieuwe band.38 Deze losse teksten hebben in zo’n geval dus eerst zelfstandig gecirculeerd, alvorens ze door een (nieuwe) gebruiker werden

samengebonden. Daartegenover staat een ander type codex met meerdere teksten, het

verzamelhandschrift. Een verzamelhandschrift is een codex waarin (excerpten van) meerdere, mogelijk uiteenlopende teksten zijn opgenomen en waarbij het van begin af aan de bedoeling was dat deze (excerpten van) teksten werden samengebonden in één band.

Een groot deel van de handschriften die de Tafel vanden kersten ghelove aan ons overleveren zijn verzamelhandschriften of convoluten. Binnen deze verzamelingen zijn er enerzijds

handschriften die de Tafel-tekst in zijn geheel en in oorspronkelijke vorm hebben opgenomen, maar anderzijds ook handschriften die slechts excerpten van de Tafel bevatten: (een selectie) hoofdstuk(ken), passage(s) of fragment(en) van de tekst, die met of zonder aankondiging naast andere teksten in de lopende tekst zijn verwerkt. In dit onderzoek heb ik, zoals in de

onderzoeksvragen is terug te zien, blijvend onderscheid gemaakt tussen deze twee varianten. De reden daarvoor is dat een handschrift met daarin slechts enkele passages uit de Tafel die in een nieuwe context worden geplaatst, andere dingen zegt over de overlevering van de tekst dan een handschrift dat die tekst centraal stelt en in zijn oorspronkelijke context behoudt.

Tussen de 33 tekstdragers39 waarvan de BNM-I aangeeft dat ze (delen van) de Tafel bevatten, zitten ook grensgevallen in de letterlijke zin van het woord. Het gaat om vier

handschriften onder de signaturen Berleburg SSW: ms. A 170, Darmstadt HLHB: ms. 1848 en ms. 2667 en Trier SB: ms. 1935/1432 Qu. De Tafel-teksten in bovengenoemde handschriften zijn Nederduitse en Nederfrankische bewerkingen van het origineel. Deze manuscripten heb ik in mijn analyse buiten beschouwing gelaten.

2.1.1 De handschriften met daarin de volledige tekst

Er zijn geen handschriften aan ons overgeleverd die de volledige tekst van de Tafel vanden kersten

ghelove bevatten. Dat wil zeggen, er zijn op dit moment geen tekstdragers met eigen signatuur die

de gehele Tafel als inhoud hebben. Wat we wel hebben, zijn codices die ofwel het volledige

37 J.W. Klein 1995, p. 19. 38 J.W. Klein 1995, p. 21-22. 39 Maar dus eigenlijk 34 tekstdragers.

(22)

22

Winterstuc, ofwel het volledige Somerstuc bevatten, maar geen van deze handschriften met een deel

van de Tafel vormen samen een oorspronkelijke set met daarin de gehele tekst. Wel zijn er handschriften die zulke grote delen van de Tafel bevatten dat het aannemelijk lijkt om te stellen dat er delen verloren zijn gegaan, maar dat zij ooit de volledige tekst bevat hebben of onderdeel zijn geweest van zo’n set met de gehele Tafel. Tabel 1 biedt een overzicht van de handschriften die een compleet deel of groot aantal hoofdstukken van de Tafel bevatten. Deze

handschriftengroep zal ik in het vervolg aanduiden als de primaire handschriften. Ik zou spreken van ‘handschriften met de complete tekst’ of ‘complete handschriften’, ware het niet dat er, zoals te zien in de tabel, geen handschriften bewaard zijn gebleven die de volledige tekst bevatten. Daarnaast bewaar ik de term ‘Tafel-handschriften’ liever om de gehele groep manuscripten met daarin delen van de Tafel aan te duiden. Om toch waar nodig een duidelijke distinctie tussen de groepen handschriften te kunnen maken, zal ik in het vervolg daarom spreken van een

onderscheid tussen primaire handschriften en excerpt-handschriften, die later nog aan bod komen.

Tabel 1 – De signaturen van de primaire handschriften40

40 Voor de informatie in deze en alle andere tabellen heb ik een tal van verschillende literatuur gebruikt, waarvan sommige verder niet meer in de tekst (en dus voetnoten) terugkomen. Omdat een enorme voetnoot bij iedere tabel me niet de meest praktische oplossing lijkt, heb ik in de bijlagen per handschrift alle literatuur die er over dit

handschrift is geraadpleegd vermeld. De literatuur zal eveneens, ondanks het gebrek aan gebruik en vermelding in de lopende tekst en voetnoten, in de literatuurlijst worden opgenomen.

41 Het Somerstuc bestaat oorspronkelijk uit 53 hoofdstukken, maar kapittel XLVIII is in Leiden UB, LTK 338 en New York PML, M. 691 ‘Van den keiser Constantinus hoe hi die heilighe kerk wiede/vriede. Ende van der disputaciën twisschen den paeus Silvester ende den Ioden daer hi ende sijn moeder overheren van waren’. De oorspronkelijke kap. XLVIII (‘Dat .XLVIII. capittel vanden morgenspraec tusken den ontfermhertichsten God Cristum ende den

Tekstdeel Signatuur Verw. Daniëls

Complete volledige tekst - - -

Compleet Winterstuc Amsterdam UB, I H 36 1A D

Brussel KB, 21974 1B G

Den Haag KB, 133 F 18 1C C

Londen BL, Add. 22288 1D H

Compleet Somerstuc Den Haag KB, 73 E 27 1E M

Compleet Winterstuc in combinatie met andere tekst

Den Haag KB, 73 E 26 1F A

Incomplete volledige tekst - - -

Incompleet Winterstuc Den Haag KB, 70 H 30 1G B

Incompleet Somerstuc - - -

Delen/fragmenten van (mogelijk) complete tekst

Baltimore WAG, W. 171 (Winterstuc, kap. 1-12 en 15-34)

1H E

Basel UB, N I 2 (Somerstuc, kap. 27) 1I - {Leiden UB, LTK 338 (Somerstuc, kap.

31-5341}

(23)

23

Een totaal van elf handschriften bevat complete delen of een groot aantal hoofdstukken van de

Tafel. Om in de leestekst niet continu de signaturen voluit te hoeven schrijven, zal ik in het

vervolg volgens het systeem in de derde kolom naar de signaturen verwijzen. Ik kies ervoor om af te wijken van de oorspronkelijke verwijzingen van pater Daniëls – zoals weergegeven in de laatste kolom – omdat er sinds de publicatie van zijn onderzoeken steeds meer nieuwe handschriften en excerpten met delen uit de Tafel zijn geïdentificeerd en het alfabet op zichzelf daardoor inmiddels te kort is om alle tekstdragers hun eigen letter te geven. Daarnaast prefereer ik een systeem waaruit direct blijkt of een handschrift tot de primaire handschriften behoort of een excerpt-handschrift betreft, wat in mijn systeem blijkt uit respectievelijk de 1 of de 2 voor de letter.

Vijf handschriften bevatten het gehele Winterstuc, waarvan dit bij vier handschriften de enige tekst in de codex is en bij één een combinatie van het Winterstuc en de Middelnederlandse vertaling van Bonum universale de apibus (‘Boek der byen’) door Thomas van Cantimpré. Dit tegenover slechts één handschrift met daarin het volledige Somerstuc. De term ‘incompleet’ in de tabel behoeft enige uitleg. Met een incomplete volledige tekst of incompleet volledig deel bedoel ik in deze context een intentioneel incompleet handschrift, in tegenstelling tot de handschriften uit de laatste rij, die ook incompleet zijn overgeleverd maar waarvan het wel ooit de bedoeling en/of het geval was dat ze compleet waren. Het enige intentioneel incomplete handschrift dat bewaard is gebleven, is dus niet deels verloren gegaan of iets dergelijks. Het betreft hier een handschrift dat in principe het gehele Winterstuc bevat, ware het niet dat omwille van het vrouwelijke publiek van dit handschrift bepaalde hoofdstukken bewust zijn weggelaten omdat deze als onzedig of anderszins ongeschikt werden beschouwd.42 Ten slotte zijn er drie tekstdragers die een groot aantal hoofdstukken van ofwel het Winter-, ofwel het Somerstuc tellen. Het gaat om twee

handschriften die naast deze hoofdstukken uit de Tafel geen andere teksten bevatten, ms. 1H en ms. 1K, en één fragment: 1I.

Daarnaast is er een signatuur tussen accolades geplaatst. Dit handschrift, 1J, is helaas in 1914 verloren gegaan toen het uitgeleend was aan de Universiteitsbibliotheek van Leuven en deze bibliotheek tijdens de Eerste Wereldoorlog in vlammen opging. Het was een verzamelhandschrift of convoluut met een deel van het Somerstuc, een Middelnederlandse vertaling van Historia trium

regum (‘Historie van die heilighe drie Coninghen’) van Johannes van Hildesheim en een

mistroestigen sondaer,die in wanhoop gevallen is; menich suet dinc van Gods ontfermherticheit ende troist den sondaren ende leeren te sterven.’) is in dit geval een extra hoofdstuk XLIX geworden, met als resultaat 54 in plaats van 53 kapittels. Zie ook F.A.M. Daniëls 1932, p. 203 en 205, alsook F.A.M. Daniëls 1937-1939 (deel 1), p. 87. 42 Waarover later meer, zie paragraaf 5.3.

New York PML, M. 691 (Somerstuc, kap. 31-53)

(24)

24

samenspraak tussen Actoer en Hostiensis over de eucharistie. Het boek begon met het tweede deel van het Somerstuc, vanaf kapittel 31 en eindigde met het laatste kapittel van de Tafel. Hoewel Daniëls in zijn editie uit 1937 dit handschrift niet meer indeelt bij de handschriften met het

Somerstuc maar bij de handschriften met excerpten plaatst, pleit ik persoonlijk toch voor een indeling bij de primaire handschriften. Uit de formulering van de incipit en explicit van dit deel (“Hier beghint dat naevolghenden des boeks des kerstens ghelove dat anderde boeck

vervolghende” en “Nu ist ghesloten dat boek vanden kersten ghelove in allen sinen capittelen, des heb God lof nu ende immermeer, amen”)valt mijns inziens op te maken dat er mogelijk nog een geheel Winterstuc en het eerste deel van het Somerstuc aan vooraf ging. Voornamelijk de zinsdelen ‘naevolghenden des boeks … anderde boeck vervolghende’ en ‘allen sinen capittelen’ lijken mij te impliceren dat deze kopiist, of iemand anders in hetzelfde klooster, eerder ook alle

voorafgaande hoofdstukken schreef voor deze uitgave. Gelet op de afmetingen van het

handschrift, namelijk in quartoformaat, zou dit deel dan waarschijnlijk in een afzonderlijke band hebben gezeten. Het handschrift bevat momenteel namelijk 138 folia aan Tafel-materiaal (en 245 fol. in totaal). Dit zou circa drie keer zoveel worden als het de gehele Tafel zou betreffen,

waardoor het handschrift in verhouding veel te dik zou zijn geworden voor de hoogte en breedte van het boek.43 Dit vermoeden kan echter pas bevestigd worden wanneer ooit de andere band(en) worden gevonden of herkend.

Een ander noemenswaardig geval is ms. 1K, dat van Daniëls de afwijkende verwijzing ’S-O’ kreeg. Het heeft die naam te danken aan het feit dat het manuscript in 1924 aan een

onbekende koper in het buitenland verkocht is. Daniëls ‘signatuur’ is afgeleid van de naam van de eerdere bezitter: ene mevrouw Smits van Oyen-Regout, een douairière uit Eindhoven, die het handschrift eerder van de Eindhovense Augustijnen had overgenomen. Volgens Daniëls zou dit handschrift precies dezelfde inhoud hebben gehad als het verbrande handschrift uit Leiden. Al voordat deze zijn onderzoek naar dit handschrift had beëindigd werd het verkocht, maar Daniëls heeft genoeg tijd met de codex gehad om beschrijvingen te geven van de 24 gehistorieerde initialen die erin voorkomen.44 De onbekende koper blijkt een antiquair uit Londen te zijn, Maggs Bros. Hij verkoopt het boek datzelfde jaar nog door aan de Pierpont Morgan Library te New York, waar het de signatuur krijgt waaronder het manuscript tegenwoordig nog steeds bekend is.45 Daniëls, die het verliezen van ms. 1K naar eigen zeggen erg betreurde, zal verheugd zijn geweest toen hij vernam dat het manuscript weer terecht was. In ieder geval heeft hij het

43 Zie ook J.A.A.M Biemans 1997, p. 137-142, waarin hij, doch met handschriften uit andere genres, laat zien dat er bepaalde standaarden voor afmetingen bestonden voor de productie van handschriften: de hoogte, breedte en dikte van het boek zijn altijd in dezelfde verhouding.

44 Zie F.A.M Daniëls 1932, p. 203-205. 45 Volgens de BNM-I.

(25)

25

handschrift voor zijn editie van 1939 weer teruggevonden in de Pierpont Morgan Library, en besteedt hij er – ter compensatie? – in vergelijking met de andere handschriften zeer uitgebreid de aandacht aan.46

Dat in de huidige situatie geen enkele codex met de complete tekst bestaat, wil niet zeggen dat dit nooit het geval is geweest. Op basis van uiterlijke kenmerken kan soms

geconstateerd worden dat twee of meer handschriften die tegenwoordig apart van elkaar bestaan, vroeger ooit tot dezelfde set hebben behoord. Met ‘set’ bedoel ik een aantal losse handschriften die wel van meet af aan bij elkaar hebben gehoord, maar niet in dezelfde band zaten omdat ze vanwege een anders te grote omvang of formaat in aparte codicologische eenheden werden opgedeeld. In principe is het ook een mogelijkheid dat twee losse handschriften (of fragmenten, of een fragment en een handschrift) ooit tot dezelfde band hebben behoord en in een later stadium van elkaar zijn gescheiden en zelfstandig zijn gaan circuleren. Dit scenario is voor de overgeleverde Tafel-handschriften echter onwaarschijnlijk, gezien de onhanteerbare boekdikte die dit met de huidige handschriftformaten en omvang van de tekst zou hebben opgeleverd.47 Op basis van de inhoud van de handschriften kan worden ingeschat of de kans groter is dat de band onderdeel is geweest van een set met twee of met meerdere handschriften. De primaire

handschriften met het complete Winter- of Somerstuc en het handschrift met het incomplete

Winterstuc zullen bijvoorbeeld waarschijnlijk zijn overgeleverd in sets van twee, met daarin telkens

een geheel Tafel-deel. In de laatste rij van tabel 1 valt het op dat de handschriften (met

uitzondering van het fragment) telkens ongeveer de helft van het Winter- of Somerstuc bevatten: ms. 1H mist enkele kapittels in het midden, maar loopt in principe tot kapittel 34 van het

Winterstuc en ms. 1J en 1K omvatten allebei kapittel 31 tot en met het einde van het Somerstuc. In

deze gevallen is het aannemelijker dat de handschriften ooit onderdeel waren van sets van vier, met daarin telkens halve Tafel-delen. Van enkele bewaarde handschriften en van het fragment is op basis van mise-en-page, schrift, afmetingen et cetera geconstateerd dat ze ooit onderdeel moeten zijn geweest van dezelfde set.

Het eerste vermeende paar is 1B en 1I. Volgens de BNM-I zou fragment 1I met een deel van het Somerstuc ooit tot hetzelfde handschrift behoord hebben als 1B met daarin het volledige

Winterstuc. Op basis van slechts de beschrijvingen van de tekstdragers lijkt dit mij niettemin

discutabel. Ms. 1B en fragment 1I zijn allebei van perkament en hebben een lay-out met 44 regels in twee kolommen. De afmetingen van het boekblok wijken echter af. Ms. 1B meet 365 bij 279 millimeter, terwijl het fragment 375 bij 243 millimeter groot is. Ook de afmetingen van de

46 Zie F.A.M. Daniels 1932, p. 203 en F.A.M. Daniëls 1939, p. 82-90. 47 Zie wederom de bevindingen van J.A.A.M. Biemans 1997, p. 137-142.

(26)

26

schriftspiegel verschillen licht met respectievelijk 256 bij 182 en 260 bij 182 millimeter. Of het schrift overeenkomt is op basis van de beschrijvingen moeilijk te zeggen. Handschrift 1B is geschreven in een littera textualis, maar de Duitse omschrijvingen van 1I hebben het over een weinig zeggende ‘Minuskel’ en een wat specifiekere ‘Niederländische Buchschrift aus dem 1. Viertel des 15. Jahrhunderts’; een schriftdatering die meteen verklaart waarom het fragment

wordt gedateerd in het eerste kwart van de vijftiende eeuw terwijl ms. 1B gedateerd wordt op 1445.48 We hebben het geluk dat er op het fragment een gehistorieerde initiaal staat. In K. Escher (1917) wordt deze als volgt omschreven: “Initiale D lila mit stilisiertem Blattwerk in weißer und schwarzer Zeichnung vor Goldfolie, mit zungenartigem Einschnitt in den Ecken, gesetzt; Goldgrund, auf grünlichem Boden die Darstellung einer Totenbestattung, (…) Randleiste: Stab aus einem lilafarbenen, goldenen und blauen Stück, endigt in dünne Ranken mit dreifachen goldenen Knospen. In der oberen Ecke eine Art Bukett.” Tot daar aan toe lijken de beschrijvingen kansrijk; ms. 1B bevat namelijk eveneens met bladgoud, insneden in de hoeken en kenmerkende

randversiering met inderdaad dunne ranken met drielobbige bloemetjes en ook een variant met een soort boeket van bloemen op fijngetekende stelen.49 Het leek me desalniettemin verstandiger om beeldmateriaal van het fragment te Basel aan te vragen, om meer zekerheid te scheppen. Dat bleek een goede beslissing, en wel om sterk in twijfel te trekken dan wel te ontkrachten dat ms. 1B en fragment 1I onderdeel zijn geweest van dezelfde set. De grootste argumenten om aan te nemen dat we met twee verschillende handschriften te maken hebben, zijn de tekenstijl in de miniaturen, de randversiering, de invulling van de uitgespaarde hoeken, de vorm van de initialen, het bladgoud, de paragraaftekens in 1I en vermoedelijk het kleurgebruik. Allereerst de tekenstijl. In de initiaal van 1I (afbeelding 2) zijn drie personen afgebeeld, waarvan er twee een lijkkist

48 Respectievelijk K. Escher 1917, p. 79 en de online beschrijving van het fragment in de catalogus van Universitätsbibliothek Basel.

49 Ik heb alleen de zwart-witte microfilm van het handschrift onder ogen gehad, dus over kleurgebruik en bladgoud valt moeilijk uitspraken te doen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Plaats op de wall ook plaatjes van de eerste televisie- toestellen en laat kinderen erop

Zo kon ik het ontslag op staande voet (want zo moet het van het ene op het andere moment wegstu- ren toch worden aangevoeld) niet rijmen met de waardering die de

Aan de tafel van de Heer zijn we dankbaar en we drinken van de wijn die Hij geeft.. We herdenken Hem, die stierf voor

For Europe & South Africa: Small Stone Music Publishing,

Die ander reden is, want hi can ghien lede [134] noch rouwe voir sijn misdaet crighen; om-dat hi een puyr [135] gheestelic creatuer is, so heeft hi hem gans ende heel ghe- [136]

mortem vero quo ad electos Deus penitus destruxit. Die heilighe scrift seit op veel steden, dat die helle mid- [80] den inden punte der aerden is, als een besloten put. Ende [81]

Blikfruit, fruit in glas of (gevitamineerde) vruchten- siropen zijn niet schadelijk voor je baby, maar vaak is aan deze producten veel suiker toegevoegd.. Geef je ze aan je baby,

Werner Helmichius en Gerardus Hermannus, uit NoordHolland; Hermannus Faukelius en Henricus Brandius uit Zeeland; Everardus Botius en Henrius Johannes, uit de Provincie van