• No results found

De wethouder en zijn fractie, twee handen op één buik?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De wethouder en zijn fractie, twee handen op één buik?"

Copied!
70
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

2018

De wethouder en zijn fractie,

twee handen op één buik?

KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR HET VERTREK VAN WETHOUDERS DIE

VIELEN NA FRICTIE MET OF BINNEN DE FRACTIE

JELCO DE JONGH, S1158244

MASTERSCRIPTIE MANAGEMENT VAN DE PUBLIEKE SECTOR

BEGELEIDER: MW. A. WILLE

TWEEDE LEZER: DHR. W. VAN NOORT

WOORDENAANTAL: 24.897

DATUM: 1 AUGUSTUS 2018

JELCODEJONGH@GMAIL.COM

(2)

1

Voorwoord

De afgelopen maanden, of eigenlijk het afgelopen jaar, waren één grote achtbaan van emoties en tegenslagen. Nadat mijn vader in juli 2017 te horen kreeg dat hij ongeneeslijk ziek was, stond mijn wereld op zijn kop. Ik besefte dat de wereld van de één op de andere dag nooit meer het zelfde zou zijn. Graag had ik deze scriptie (en daarmee mijn studieloopbaan en studententijd) afgerond voordat het noodlot zou toeslaan. Om die reden begon ik ambitieus aan deze scriptie en stelde ik mezelf, naar zo bleek, onrealistische doelen en zette ik in op een onrealistische afstudeerdatum. Dit mocht helaas niet baten. Mijn vader overleed in maart en kan daarom nu niet meer meemaken dat ik (eindelijk) mijn Masterscriptie inlever.

De afgelopen maanden waren zwaar en dat had ook zeker zijn weerslag op mijn scriptie. Ik begon voortvarend, maar door alle omstandigheden lag het werk meermaals stil en was ook mijn

concentratie niet altijd optimaal. Ondanks de ups en de downs ligt er nu een Masterscriptie voor u waar ik achter sta. Hiervoor wil ik in de eerste plaats mijn begeleider, mevrouw A. Wille, bedanken. Mevrouw Wille temperde mijn (onrealistische) verwachtingen en gaf me sturing op de momenten dat het nodig was. Zonder deze hulp was ik nooit tot dit eindresultaat gekomen.

Ook wil ik mijn ouders, vrienden en familie bedanken. Zij hebben me, zowel tijdens de afgelopen maanden als ook tijdens mijn gehele studietijd, altijd gesteund en gaven me de kracht om ook op de moeilijke momenten door te gaan en de focus te houden op de écht belangrijke zaken in het leven.

Dan rest mij nu niks anders meer dan u veel leesplezier te wensen!

(3)

2

Abstract

In deze Masterscriptie is onderzoek gedaan naar wethouders, die terugtraden na frictie met of binnen de eigen fractie. Liefst 22% van de (om politieke redenen) vertrokken wethouders geeft aan dit te doen na een conflict met de eigen fractie. Toch is er relatief weinig literatuur verschenen over dit fenomeen. Hierin lag de aanleiding van dit onderzoek. Bovendien baseren veel publicaties en rapporten zich op kwantitatief onderzoek. Derhalve is er in deze scriptie voor gekozen gebruik te maken van kwalitatieve onderzoeksmethode. Voor vier wethouders, die terugtraden na frictie met of binnen de eigen fractie, is een zogeheten thick description opgesteld. Allereerst is voor ieder van deze wethouders (essentiële) achtergrondinformatie gegeven. Vervolgens is op basis van

berichtgeving in de lokale media gekeken naar het conflict en de gebeurtenissen daar omheen. En tot slot is er, op basis van de interviews die met de wethouders zijn gehouden, in iedere thick description ingegaan op enkele factoren die (afgaande op de bestaande wetenschappelijke literatuur

betreffende vallende bewindspersonen en wethouders) mogelijkerwijs van invloed zijn op het draagvlak dat de wethouder heeft binnen zijn eigen fractie. Door gebruik te maken van de thick description als onderzoeksmethode is niet enkel getracht inzicht te geven in de vraag welke factoren relevant zijn, maar met name is getracht inzicht te geven in de vraag waarom en hoe deze factoren relevant zijn. Uit de verhalen van de vier gevallen wethouders kwamen enkele zaken aan het licht. Zo blijken de ervaring en de bestuursstijl van de wethouder nauwelijks ter zake te doen voor wat betreft het draagvlak dat de wethouder heeft binnen zijn eigen fractie. Ook werd zichtbaar dat wethouders van lokale partijen relatief vaak vallen na frictie met of binnen de eigen fractie en een verklaring hiervoor ligt in het feit dat deze partijen vaak nauwelijks ideologie kennen, maar zich richten op het pragmatische. Ideologie blijkt echter als belangrijke verbindende factor te werken. Ook bij lokale afdelingen van landelijke politieke partijen blijkt de ideologie echter vaak naar de achtergrond verdwenen. In de lokale politiek gaat het vaker om mensen dan om ideologie. Wat voor lokale partijen geldt, geldt derhalve ook voor lokale afdelingen van landelijke partijen: het ontbreken van ideologie zorgt voor een beperkte onderlinge verbinding. Dat de lokale politiek vaker om mensen draait dan om ideologie blijkt wel uit het feit dat het draagvlak van de wethouder met name vaak aangetast wordt, omdat er persoonlijke zaken of persoonlijke kwesties spelen binnen de fractie. Soms hebben fractieleden sterke connecties met de samenleving en kiezen zij er daarom voor de eigen wethouder niet te steunen. Andere keren kregen de wethouders het gevoel dat de fractie hen het vuur aan de schenen legde, omdat één of enkele fractieleden zaten te azen op de positie van de wethouder. Ook jaloezie of afgunst jegens het succes van de wethouder bleek een reden voor de fractie om het de eigen wethouder lastig te maken. Bovendien kwam uit de thick descriptions naar voren dat de problemen tussen wethouder en fractie vaak ontstaan, nadat de fractie van

(4)

3

samenstelling is gewisseld. Een nieuwe fractie blijkt toch vaak andere ideeën te hebben dan de oude fractie en dan de zittende wethouder.

(5)

4

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 1 Abstract ... 2 Inleiding ... 5 Bredere context ... 9 Theoretisch kader ... 14 Methodologie ... 27 Casusselectie en casusbeschrijving ... 33

Casus I: Wethouder Bruggink, Almelo ... 39

Casus II: Wethouder Van Hulst, De Bilt ... 44

Casus III: Wethouder Sperber, Goirle ... 49

Casus IV: Wethouder Wieringa, Winsum ... 52

Analyse ... 57

Conclusie ... 63

Literatuurlijst ... 66 Bijlagen ... Error! Bookmark not defined.

(6)

5

Inleiding

Het lijkt soms wel alsof er vandaag de dag geen krant kan worden opengeslagen zonder daarin iets te lezen over een gevallen wethouder. Van provinciegemeenten als Haren1, Oudewater2 en Stichtse Vecht3 tot grote gemeenten als Rotterdam4 staan wethouders onder druk en zien zij zich meer dan eens genoodzaakt hun ambt vroegtijdig te verlaten. Dat roept natuurlijk vragen op: Wie zijn deze wethouders? Waarom stappen zij op? Hebben zij, behoudens hun opstappen, iets met elkaar gemeen? En bovendien, wat zegt dit groot aantal vallende wethouders over de gemeentepolitiek?

Kortom, de wethouder is een fascinerend onderwerp. Wat eveneens fascinerend is, is het gegeven dat het aantal vallende wethouders sterk is toegenomen sinds de invoering van de Wet Dualisering Gemeentebestuur in 2002. Meermaals is in de wetenschappelijke literatuur getracht een verband tussen deze twee vast te stellen. Zo stellen Castenmiller et al. dat de wethouder door de dualisering kwetsbaarder is geworden. Reden hiervoor is enerzijds het feit dat de raad een kritischere houding heeft aangenomen en anderzijds heeft de dualisering ervoor gezorgd dat de wethouder verder verwijderd is geraakt van zijn fractie.5 Korsten daarentegen juist stelt dat de lokale

verhoudingen door de dualisering weldegelijk zijn veranderd, maar dat er geen directe relatie kan worden gelegd tussen het toenemend aantal vallende wethouders en de dualisering.6 In opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken is echter met gebruik van enquêtes onderzoek gedaan naar de vertrekmotieven van wethouders in de periode 2007-2009. Door deze motieven te clusteren, is als het ware een top vijf van vertrekmotieven ontstaan. Zo is zichtbaar dat liefst 22% van de

vertrokken wethouders stelt te zijn teruggetreden na een conflict met de eigen fractie. Hiermee staat

1 Dagblad van het Noorden, ‘’Afgetreden wethouder: ‘College Haren koerst op officiële ambtelijke medewerking fusie’’’ (20-12-2017), http://www.dvhn.nl/groningen/Afgetreden-wethouder- %E2%80%98College-Haren-koerst-op-offici%C3%ABle-ambtelijke-medewerking-fusie%E2%80%99-22763521.html (Bekeken op 11-5-2018).

2 AD, ‘’Verbijstering over aftreden wethouder Oudewater’’ (13-12-2017),

https://www.ad.nl/woerden/verbijstering-over-aftreden-wethouder-oudewater~aab22993/ (Bekeken op 11-5-2018).

3 AD, ‘’Wethouder De Groene vertrekt na kritisch rapport; D66 scheurt in tweeën’’ (9-2-2018),

https://www.ad.nl/utrecht/wethouder-de-groene-vertrekt-na-kritisch-rapport-d66-scheurt-in-tweeeneuml-n~af024073/ (Bekeken op 11-5-2018).

4 NRC, ‘’Rotterdamse wethouder (D66) treedt af na debacle met Hoekse Lijn-metro’’ (22-2-2018),

https://www.nrc.nl/nieuws/2018/02/22/rotterdamse-wethouder-d66-treedt-af-na-debacle-met-hoekse-lijn-metro-a1593239 (Bekeken op 11-5-2018).

5 Peter Castenmiller, Marco Meesters & Bettine Pluut, ‘’Terugtredende wethouders’’, Zenc (2006) 1-37, aldaar 27-28.

6 Arno F.A. Korsten, ‘’De wind ging liggen; Dualisering in het gemeentebestuur in de periode maart 2002-juni 2008, met bijzondere aandacht voor de betrekkingen in gemeenten tussen college, raad, presidium en bevolking’’, Staat van de dualisering (2008) 1-14, aldaar 6-8.

(7)

6

deze reden op de tweede plaats voor wat betreft de vertrekmotieven van wethouders (23% van de wethouders gaf aan te zijn vertrokken na een conflict met de gemeenteraad).7

Desalniettemin valt op dat er relatief weinig literatuur is verschenen die zich focust op de verhouding tussen de wethouder en zijn eigen fractie. Dat is echter wel de focus van deze scriptie. In deze scriptie wordt namelijk gekeken naar het draagvlak van de wethouder en wordt getracht te achterhalen welke factoren ervoor zorgen dat het draagvlak van de wethouder wegvalt, dat zijn eigen fractie hem niet meer steunt.

Om te achterhalen welke factoren een rol spelen voor wat betreft het draagvlak dat een wethouder heeft binnen zijn eigen fractie, wordt in deze scriptie een casusstudie opgezet: er wordt nader ingezoomd op enkele wethouders die terugtraden na frictie met of binnen de eigen fractie. Met deze wethouders vinden diepte-interviews plaats. In combinatie met berichtgeving uit de media ontstaan zo thick descriptions van deze gevallen wethouders. Hierin wordt allereerst (essentiële) achtergrondinformatie gegeven, vervolgens wordt gekeken naar het conflict waarover de wethouder viel en tot slot wordt voor iedere casus gekeken naar de factoren die bijdroegen aan de val van de wethouder. Op basis van deze thick descriptions ontstaan inzichten voor wat betreft de factoren, die bepalend zijn voor het draagvlak van de wethouder binnen zijn eigen fractie.

Dit onderwerp met deze onderzoeksmethode is om meerdere redenen interessant. Als gesteld is er in de wetenschappelijke literatuur relatief veel aandacht besteed aan vallende wethouders (en breder: vallende bewindspersonen). Als voorbeeld hierbij kunnen onder meer het werk van de historica Brand8, die onderzoek heeft gedaan naar vallende bewindspersonen tussen 1918 en 1966, en Korsten9, die onderzoek heeft gedaan naar de vertrekredenen van vallende wethouders in 2016 heeft gedaan, genoemd worden. Ook zijn er, in opdracht van de Rijksoverheid, meerdere rapporten over dit fenomeen geschreven, bijvoorbeeld door Aardema et al.10 en

Castenmiller et al.11. In een aantal van deze publicaties komt de relatie tussen de wethouder en zijn fractie aan bod, maar vaak gebeurt dit slechts summier of zijdelings. In deze scriptie krijgt deze relatie echter de nadruk, wordt hier derhalve ook meer, beter en nauwkeuriger aandacht aan besteed en zijn de gevonden resultaten geen bijvangst zoals dat bij andere publicaties vaak wel het geval is. Bovendien onderscheidt deze scriptie zich van andere publicaties doordat in deze scriptie

7 P. Castenmiller, M.J.E.M. van Dam, N. Damen en D. Emans, Terugtredende wethouders: Trendanalyse en

redenen voor het verlaten van het ambt (2010), 13-15.

8 Charlotte Brand (2015), Gevallen op het Binnenhof: Afgetreden ministers en staatssecretarissen 1918-1966 (Amsterdam, Uitgeverij Boom).

9 Arno F.A. Korsten (2017), Vallende wethouders: de situatie in 2016,

http://www.arnokorsten.nl/PDF/Bestuur/Gevallen%20wethouders%20in%202016.pdf (Bekeken op 4-7-2018). 10 Harrie Aardema, Arno Korsten, Kees Riezebos & Mark van Dam, De vallende wethouder; een onderzoek naar

de vertrekredenen van onvrijwillig teruggetreden wethouders in de bestuursperiode 2006-2010 (2011).

(8)

7

gebruik wordt gemaakt van kwalitatieve onderzoeksmethoden. Dit geeft deze scriptie extra wetenschappelijke relevantie. Immers worden hiermee niet enkel directe relaties of verbanden zichtbaar, maar is het juist mogelijk om dieper gelegen processen te doorgronden. Zo kan

bijvoorbeeld aan het einde van deze scriptie geduid worden waarop het vertrouwen van de fractie in de wethouder is gebaseerd en welke factoren een rol spelen in het afbrokkelen van dit draagvlak. Derhalve kan gesteld worden dat door gebruik van kwalitatieve onderzoeksmethoden nieuwe inzichten aan het oppervlak kunnen komen en de thick descriptions van de gevallen wethouders een duiding/invulling geven aan de vaak ‘’kale’’ kwantitatieve onderzoeksresultaten uit andere

publicaties. De intermenselijke verhaallijnen bij de cijfers bieden bovendien lessen over de lokale politiek en kunnen op die manier dienen ter verbetering van die lokale politiek en het openbaar bestuur. De maatschappelijke relevantie ligt derhalve in het feit dat er een bijdrage wordt geleverd aan het optimaliseren van de werking van het lokaal bestuur.

Het doel van deze scriptie is te komen tot diepere inzichten voor wat betreft het draagvlak dat de wethouder heeft bij zijn eigen fractie en met name ook is het doel te kijken welke factoren een wethouder doen besluiten op te stappen na frictie met of binnen zijn eigen fractie. Om recht te doen aan deze onderzoeksdoelen is de volgende hoofdvraag geformuleerd:

Welke factoren zorgen ervoor dat een wethouder als zodanig terugtreedt na frictie met of binnen zijn eigen partij/fractie?

Zoals reeds aangestipt wordt getracht antwoord te geven op deze hoofdvraag door in te zoomen op enkele wethouders, die zijn teruggetreden na frictie met of binnen de eigen fractie. Hoewel slechts een gering aantal wethouders om deze redenen is teruggetreden, blijft deze groep te groot om in zijn totaliteit te onderzoeken. Derhalve moeten enkele wethouders geselecteerd worden, de zogeheten casusselectie. Dit gebeurt aan de hand van enkele selectiecriteria die voortkomen uit de theorie. Van deze wethouders wordt een thick description opgemaakt om zo het menselijke aspect duidelijk te belichten. Deze thick descriptions komen tot stand op basis van semigestructureerde diepte-interviews met de desbetreffende wethouders en berichtgeving in de (lokale) media. Vervolgens worden deze verhaallijnen geanalyseerd aan de hand van de bestaande wetenschappelijke literatuur.

Hiermee is in deze inleiding reeds een overview gegeven van de relevantie van het

onderwerp, de bijhorende hoofdvraag, de onderzoeksmethoden en de casusselectie. Derhalve is het nu tijd voor het slotakkoord van deze inleiding: de leeswijzer. Deze scriptie bestaat uit vier

hoofdstukken. Allereerst wordt in het eerste hoofdstuk ingegaan op de bredere context waarbinnen het politiek spel zich afspeelt. Zo wordt hier aandacht besteed aan de gevolgen van de

schaalvergroting van gemeenten voor de werking van de lokale politiek, voor de gevolgen van de dualisering, de veranderende bestuurscultuur en andere maatschappelijke ontwikkelingen als de

(9)

8

individualisering van de samenleving en de toenemende marktwerking in het openbaar bestuur. Wanneer een beeld is geschetst van de context waarbinnen de wethouder en zijn fractie handelen, kan in het tweede hoofdstuk een theoretisch kader worden opgemaakt. In dit theoretisch kader wordt ingegaan op de wetenschappelijke literatuur betreffende (vallende) wethouders, de fractie en het draagvlak dat een wethouder heeft binnen zijn fractie. Op basis daarvan komen een aantal factoren naar voren die in meer of mindere mate lijken bij te dragen aan dit draagvlak of het ontbreken daarvan. Gezien de kwalitatieve aard van deze scriptie is het onmogelijk alle factoren uit het theoretisch kader te onderzoeken en derhalve moet hierin een keuze gemaakt worden. Deze keuze wordt gemaakt en toegelicht in het derde hoofdstuk. Eveneens wordt in dit derde hoofdstuk stilgestaan bij de gebruikte onderzoeksmethoden, vindt er een vertaalslag plaats van factoren naar interviewvragen (de operationalisering). In het vierde hoofdstuk vindt de casusselectie plaats en worden deze casussen reeds kort toegelicht. Vervolgens worden vier thick descriptions uiteengezet. Deze descriptions beginnen met een korte blik op achtergrondinformatie gevolgd door een

uiteenzetting van het conflict en vervolgens wordt bekeken welke van de factoren uit het theoretisch kader al dan niet relevant blijken voor wat betreft het draagvlak van de wethouder en zijn

terugtreden. Wanneer voor iedere casus een thick description is opgesteld, worden deze met elkaar vergeleken en wordt gekeken welke factoren bij meerdere wethouders terugkomen, welke slechts incidenteel zichtbaar zijn en welke factoren bij geen van alle casussen een rol speelden. Dit is de analyse. Vervolgens en tot slot van deze scriptie volgt een conclusie waarin een samenvatting wordt gegeven van de bevindingen.

(10)

9

Bredere context

In dit eerste hoofdstuk van deze scriptie wordt ingegaan op enkele ontwikkelingen die, direct of indirect, van invloed waren op het openbaar bestuur en of de lokale politiek en deze als zodanig hebben veranderd. Door in vogelvlucht in te gaan op deze ontwikkelingen wordt getracht de context waarbinnen het politieke spel gespeeld wordt te verhelderen. Hieronder wordt onder meer ingegaan op decentralisaties in het sociaal domein, schaalvergroting en gemeentelijke herindeling, dualisering van het gemeentebestuur, de veranderende bestuurscultuur en maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering en de marktwerking in het openbaar bestuur.

Decentralisaties, schaalvergroting en gemeentelijke herindeling

Vanaf de jaren tachtig van de twintigste eeuw zijn er diverse decentralisaties doorgevoerd in het sociaal domein. Verschillende taken zijn overgeheveld van de Rijksoverheid naar gemeenten. Relatief recente voorbeelden hiervan zijn de uitvoering van de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Gedachte hierachter was allereerst dat het beleid beter afgestemd kan worden op de burger, ten tweede bevordert decentralisatie de betrokkenheid van burgers bij het openbaar bestuur en ten derde was de gedachte dat decentralisatie beleidsinnovatie zou stimuleren.12 Deze gedachte blijkt voor wat betreft de Wwb en de Wmo te stroken met de werkelijkheid, al dient te worden aangetekend dat kostenbesparingen ook deels voortkomen uit het feit dat de sociale zekerheid anders is ingericht en aanvragers van bijstandsuitkeringen bijvoorbeeld worden doorverwezen naar de Wajong. Desalniettemin hebben de decentralisaties in het sociaal domein voor een kostenbesparing gezorgd.13 Tegelijkertijd is echter zichtbaar dat met name kleine gemeentes de bestuurlijke slagkracht missen om de gedecentraliseerde taken op te pakken. Het gevolg hiervan is dat deze gemeenten zich steeds vaker genoodzaakt zien te fuseren. Om die reden is het aantal gemeentelijke herindelingen in de afgelopen jaren sterk toegenomen. Deze gemeentelijke herindelingen leiden enerzijds tot een decentralisatieparadox: overheidstaken worden overgeheveld naar gemeenten om zo dichter bij de burger te komen, maar gemeenten missen de bestuurlijke slagkracht en fuseren waardoor ze juist weer verder van de burger af komen te staan.14 Anderzijds zorgen fusies en gemeentelijke herindelingen ervoor dat gemeenten minder kwetsbaar worden, ze zijn niet meer afhankelijk van één of enkele ambtenaren op bepaalde beleidsterreinen maar hebben

12 Maarten Allers, ‘’Decentralisatie en schaalvergroting van het openbaar bestuur’’, TPEdigitaal 10:2 (2016) 149-162, aldaar 150-152.

13 G.A. van Nijendaal, ‘’Drie decentralisaties in het sociaal domein’’, Jaarboek Overheidsfinanciën 2014 (2014) 85-100, aldaar 85-88.

14 G.A. van Nijendaal, ‘’Drie decentralisaties in het sociaal domein’’, Jaarboek Overheidsfinanciën 2014 (2014) 85-100, aldaar 89-90.

(11)

10

beschikking over teams van ambtenaren. Ook neemt de strategische denkkracht en het vermogen om strategische besluiten te nemen toe en staan de gefuseerde gemeenten sterker tegenover mede-overheden. Kortom, door gemeentelijke herindelingen neemt de professionaliteit toe.15 Gegeven het feit dat kabinet Rutte II in 2012 de ambitie uitsprak dat in de toekomst alle gemeenten minimaal 100.000 inwoners moeten hebben, is de verwachting dat deze ontwikkelingen, de schaalvergroting en gemeentelijke herindelingen, in de toekomst alsmaar zullen toenemen.16

Derhalve kan met betrekking tot de schaalvergroting van gemeenten, die veelal het gevolg zijn van decentralisaties in het sociaal domein, geconcludeerd worden dat enerzijds de bestuurlijke slagkracht en de professionaliteit van het openbaar bestuur in gemeenten is toegenomen, maar dat tegelijkertijd ook de afstand tot de burger groter is geworden.

Dualisering van het gemeentebestuur

Ook de invoering van de Wet Dualisering Gemeentebestuur in 2002 heeft een grote stempel gedrukt op het politiek landschap in Nederland. Om de totstandkoming van deze wet en de gevolgen ervan te begrijpen, is het noodzakelijk eerst kort in te gaan op de geschiedenis van de lokale politiek. In 1851 komt de gemeentewet van Thorbecke tot stand en hiermee wordt de basis voor het gemeentelijk bestel gelegd. Deze wet gaat uit van een monistisch stelsel en alle bevoegdheden, het

vertegenwoordigend orgaan en het hoofd van de gemeente, liggen bij de raad. Burgemeester en wethouders staan de raad ten dienste. In de loop der jaren echter worden burgemeester en

wethouders machtiger en verschuiven functies en verantwoordelijkheden. Hierdoor ontstaat in feite een duaal stelsel waarbij er een duidelijke scheiding bestaat tussen enerzijds de raad, die optreedt als volksvertegenwoordiging en een controlerende functie heeft, en anderzijds het college met een uitvoerende functie. Wettelijk gezien was er echter nog steeds sprake van een monistisch stelsel, waardoor de wethouder zowel onderdeel was van het college als ook van de raad en daardoor zowel uitvoerende als controlerende taken had.17

Deze situatie werd onwenselijk geacht en derhalve werd, na een rapport van de Staatscommissie Dualisme en Lokale Politiek, in 2002 de Wet Dualisering Gemeentebestuur doorgevoerd. Belangrijkste speerpunt van deze wet was de ontvlechting van de gemeenteraad en het college, zowel naar samenstelling als naar bevoegdheden. Dit hield in dat een wethouder na het aanvaarden van dat ambt geen onderdeel meer kan uitmaken van de raad: wethouderschap en

15 Rien Fraanje en Michiel Herweijer, ‘’Innoveren in samenwerking: een alternatief voor herindeling?’’,

Bestuurswetenschappen 3 (2013) 58-76, aldaar 61-65.

16 Peter Castenmiller en Klaartje Peters, ‘’Opschalen en decentraliseren; Leiden de grote decentralisaties op het sociale domein tot een grootscheepse hervorming in het lokaal bestuur?’’, Openbaar Bestuur (2013) 15-18. 17 D.E. Bunschoten, ‘’Wacht op onze daden! Enige beschouwingen over woorden en daden bij de Wet dualisering gemeentebestuur’’, RM Themis 6 (2002) 319-334, 319-321.

(12)

11

raadlidmaatschap zijn onverenigbaar. Hiermee beoogde de wetgever dat de raad beter in staat zou zijn het college te controleren en dat zij bovendien meer tijd en ruimte zouden krijgen om responsief te zijn ten aanzien van de burgers.18 Een ander belangrijk punt uit de Wet Dualisering

Gemeentebestuur was het feit dat de wethouder niet langer uit de raad gekozen hoeft te worden: voor de rekrutering van kandidaten mag buiten de gemeente en zelfs buiten de politiek gekeken worden. Gedachte hierachter was dat de raad zich kritischer kon opstellen tegen een wethouder van buiten dan tegen een fractiegenoot die benoemd is tot wethouder.19

Derhalve kan gesteld worden dat de Wet Dualisering Gemeentebestuur veranderingen met zich meebracht voor wat betreft de organisatiestructuur van de gemeente, maar tegelijkertijd is zichtbaar dat er in de wetenschappelijke literatuur geen consensus bestaat over de daadwerkelijke gevolgen van de dualisering. De bestuurskundige Boogers wees in 2003 in een interview met de Volkskrant op het feit dat in sommige gemeenteraden de sfeer was omgeslagen en een

afrekencultuur was ontstaan.20 Bovendien is zichtbaar dat het aantal vallende wethouders sterk is toegenomen sinds de invoering van de Wet Dualisering Gemeentebestuur en wordt door sommigen een link tussen deze twee gelegd, al lijkt wetenschappelijk bewijs hiervoor te ontbreken.21 Korsten erkent dat de wet heeft geleid tot een formele structuurverandering, maar stelt tegelijkertijd dat het erg van de politieke en bestuurlijke cultuur afhankelijk is of de wet ook tot een daadwerkelijk duaal stelsel heeft geleid. De verhoudingen tussen college en raad zijn door de dualisering enigszins veranderd, maar veelal is ook hetzelfde gebleven: het college van burgemeester en wethouders regeert en levert derhalve de stukken.22

Bestuurscultuur en maatschappelijke ontwikkelingen

Zowel in de wetenschappelijke literatuur als ook in de media is er veelvuldig geschreven over de bestuurscultuur. Tegelijkertijd is zichtbaar dat het lastig is een eenduidige definitie van dit begrip te vinden. Zo wordt in een onderzoeksrapport naar de bestuurscultuur van de gemeente Maasdriel gesteld dat de bestuurscultuur gedefinieerd kan worden als de cultuur die het politiek-bestuurlijk functioneren van de gemeente [Maasdriel] kenmerkt. Concreet houdt dit in dat gekeken wordt naar

18 Merel de Groot, Bas Denters en Pieter-Jan Klok, ‘’Effecten van de Wet Dualisering Gemeentebestuur op de rolopvattingen van Nederlandse gemeenteraadsleden’’, Res Publica 52:3 (2010) 408-410, aldaar 408-409. 19 D.E. Bunschoten, ‘’Wacht op onze daden! Enige beschouwingen over woorden en daden bij de Wet dualisering gemeentebestuur’’, RM Themis 6 (2002) 319-334, 321-333.

20 De Volkskrant, ‘’Dualisme lijkt in sommige gemeenten meer op duellisme’’ (10-04-2003),

https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/dualisme-lijkt-in-sommige-gemeenten-meer-op-duellisme~b63f6eba/ (Bekeken op 05-07-2018).

21 Bas Denters, De talloze gezichten van de dualisering (2007) 1-4, aldaar 2-4.

22 Arno F.A. Korsten, ‘’De wind ging liggen; Dualisering in gemeentebestuur in de periode maart 2002-juni 2008, met bijzondere aandacht voor de betrekkingen in gemeenten tussen college, raad, presidium en bevolking’’,

(13)

12

het functioneren van de gemeenteraad, het functioneren van het college, de verhouding tussen het college en de gemeenteraad, de verhouding tussen het college en de ambtelijke organisatie en naar de verhouding tussen de raad en de ambtelijke organisatie.23 De Heer et al. omschrijven de

bestuurscultuur als de wereld van interacties tussen bestuurders en zij constateren dat het begrip vaak in één adem genoemd wordt met het Nederlandse poldermodel of de consensuscultuur. Derhalve stellen zij dat de bestuurscultuur in elk geval te maken heeft met de manier van doen van bestuurders, zowel onderling als in relatie tot politici, ambtenaren en maatschappelijke partijen.24

Het is lastig een eenduidige definitie van het begrip bestuurscultuur te geven, maar uit meerdere onderzoeken komt naar voren dat de cultuur in veel gemeenten in de loop der jaren is verhard of dat zelfs een afrekencultuur is ontstaan. Korsten stelt dat gemeenteraden minder afwachtend zijn, minder lankmoedig en dat de lontjes korter zijn geworden.25 Ook Andeweg en Thomassen zien, hoewel zij met name kijken naar de nationale politiek, een verschuiving in het politiek bestel. Door de modernisering van de samenleving (en bijbehorende maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering en modernisering) en de emancipatie van de kiezer zijn politieke partijen steeds minder een afspiegeling van de samenleving gaan vormen. Bovendien is de politiek agenda door toenemende invloeden van internationale politieke actoren onvoorspelbaar geworden. Derhalve hebben politieke partijen hun strategie gewijzigd en zijn zij niet meer zozeer gericht het vooraf beïnvloeden van het beleid of het bepalen van de politieke agenda, maar op het achteraf afrekenen over het gevoerde beleid. Derhalve kan gesteld worden dat door maatschappelijke ontwikkelingen een afrekencultuur is ontstaan.26

Ook de Raad voor het openbaar bestuur constateert in het onderzoeksrapport ‘’Vertrouwen op democratie’’ uit 2010 dat verschillende maatschappelijke ontwikkelingen invloed hebben gehad op het politiek spel in Nederland. Zo zien zij dat de individualisering hand in hand ging met

egalisering van de samenleving. Hierdoor werden mensen mondiger en zelfbewuster en was het gezag van ambtsdragers niet langer iets vanzelfsprekends. Dit wordt versterkt door de toegenomen mogelijkheden voor burgers om zelf informatie te verzamelen. Als reactie hierop richten media zich niet langer op verslaglegging, maar op het creëren van nieuws en scharen zij zich steeds vaker aan de kant van de burger. Politici en bestuurders krijgen derhalve zowel vanuit de burgers als ook vanuit de media te maken met steeds meer en steeds heviger wantrouwen. Bovendien zijn ideologische

tegenstellingen naar de achtergrond verdwenen en zijn deze goeddeels vervangen door economische

23 J. Diepeveen, E.J.Th. van Hout en C. Riezebos, Onderzoeksrapportage bestuurscultuur Maasdriel (2010) 7-8. 24 Jaap de Heer, Myrte Berendse, Hanneke Duijnhoven en Sander Merkus (2010), Besturen onder druk;

Bestuurscultuur en infrastructurele besluitvorming in Nederland (Amsterdam: Rozenberg Publishers) 12-16.

25 Arno F.A. Korsten (2009), Lokaal bestuur in verandering; vijf decennia belicht (Heerlen) 47-48. 26 Rudy Andeweg en Jacques Thomassen (2011), Van afspiegelen naar afrekenen? De toekomst van de

(14)

13

termen als efficiëntie en effectiviteit. Dit gaat gepaard met toenemende marktwerking in de politiek. Tot slot constateert de Raad bovendien dat zowel de samenleving als ook de politiek onderhevig zijn aan mondialisering. Steeds meer beleid- en regelgeving komt tot stand door internationale of supranationale samenwerking. Derhalve is de politieke speelruimte voor nationale en lokale

overheden sterk ingeperkt. Tegelijkertijd gaan burgers als reactie hierop juist meer waarde hechten aan hun eigen, lokale identiteit.27

(15)

14

Theoretisch kader

In het vorige hoofdstuk is een beeld geschetst van de bredere context waarbinnen het politieke spel gespeeld wordt. Derhalve kan in dit hoofdstuk gekeken worden naar de literatuur betreffende het politieke spel zelf, meer in het bijzonder naar de wethouder, de fractie en de relatie tussen deze twee. Met name wordt hierbij gekeken naar de factoren die van invloed zijn op het draagvlak dat de wethouder heeft binnen zijn fractie. Zo ontstaat een theoretisch kader. Voordat echter een

uiteenzetting van factoren kan worden gegeven, is het noodzakelijk kort stil te staan bij de

wethouder en zijn wettelijke bevoegdheden. De wethouder staat immers centraal in deze scriptie. Bovendien wordt in deze scriptie gekeken naar gevallen wethouders. Om die reden wordt ook kort gekeken naar de literatuur betreffende teruggetreden bewindspersonen en vallende wethouders. Hierna wordt, zoals reeds aangekondigd, op basis van de literatuur ingegaan op de factoren die van invloed zijn op het draagvlak dat de wethouder heeft binnen zijn fractie. Deze factoren zijn grofweg onder te verdelen in drie categorieën, die ook in genoemde volgorde behandeld worden: de wethouder, de fractie en het conflict waarover de wethouder viel.

De wethouder

De rol en functie van de wethouder staan beschreven in de Gemeentewet. Krachtens Artikel 34.1 vormen de burgemeester en wethouders te zamen het college van burgemeester en wethouders en wordt de wethouder, krachtens artikel 35.1, benoemd door de raad. De wethouder kan (artikel 36a.3) niet in meer dan één gemeente wethouder zijn en is niet tevens lid van de raad van een gemeente of burgemeester (artikel 36b.1).28 Bovendien vervult een wethouder geen nevenfuncties waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van zijn wethouderschap en maakt zijn nevenfuncties openbaar (artikel 41b.1 en artikel 41b.3) Wel heeft de wethouder toegang tot de vergaderingen en kan aan de beraadslaging deelnemen of kan de wethouder door de raad worden uitgenodigd om ter vergadering aanwezig te zijn (artikel 21.1 en artikel 21.2). Dit laatste is noodzakelijk gezien het feit dat krachtens artikel 24 in een besloten vergadering niet kan worden beraadslaagd of besloten over de benoeming en het ontslag van wethouders. Krachtens artikel 49

28 Bovendien is een wethouder krachtens artikel 36b.1 tevens niet: minister; staatssecretaris; lid van de Raad van State; lid van de Algemene Rekenkamer; Nationale ombudsman; substituut-ombudsman als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman; commissaris van de Koning; gedeputeerde; secretaris van de provincie; griffier van de provincie; lid van de rekenkamer van de provincie waar hij wethouder is, is gelegen; lid van de rekenkamer; ombudsman of lid van de ombudscommissie als bedoeld in artikel 81p, eerste lid; ambtenaar, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt; ambtenaar, door of vanwege het Rijk of de provincie aangesteld, tot wiens taak behoort het verrichten van werkzaamheden in het kader van het toezicht op de gemeente; functionaris die krachtens de wet of een algemene maatregel van het bestuur het gemeentebestuur van advies dient.

(16)

15

kan de raad, indien een uitspraak van de raad inhoudende de opzegging van het vertrouwen in een wethouder er niet toe leidt dat de betrokken wethouder onmiddellijk ontslag neemt, besluiten tot ontslag.

Tevens zijn de bevoegdheden van de wethouder, of eigenlijk het college, in de Gemeentewet vastgelegd. Krachtens artikel 160.1 is het college in ieder geval bevoegd: het dagelijks bestuur van de gemeente te voeren, voor zover niet bij of krachtens de wet de raad of de burgemeester hiermee is belast; beslissingen van de raad voor te bereiden en uit te voeren, tenzij bij of krachtens de wet de burgemeester hiermee is belast; regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de

gemeente, met uitzondering van de organisatie van de griffie; ambtenaren, niet zijnde de griffier en de op de griffie werkzame ambtenaren, te benoemen, te schorsen en te ontslaan; tot

privaatrechtelijke rechtshandelingen van de gemeente te besluiten; te besluiten namens de gemeente, het college of de raad rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief

beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij de raad, voor zover de raad het aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist; ten aanzien van de

voorbereiding van de civiele verdediging; jaarmarkten of gewone marktdagen in te stellen, af te schaffen of te veranderen.

Het college kan krachtens artikel 168.1 een of meer leden van het college machtigen tot uitoefening van een of meer van zijn bevoegdheden, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid steunt zich daartegen verzet. Maar een krachtens machtiging uitgeoefende bevoegdheid wordt uit naam en onder verantwoordelijkheid van het college uitgeoefend (artikel 168.2). Bovendien zijn het college en elk van zijn leden afzonderlijk aan de raad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur en geven zij de raad mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen, tenzij het verstrekken ervan in strijd is met het openbaar belang (artikel 169.1 en artikel 169.3).

De bevoegdheden van het college en de mogelijkheid tot machtiging worden in de Gemeentewet beschreven, maar over de rol en het functioneren van de wethouder blijft de Gemeentewet tamelijk vaag. Mede als gevolg hiervan, kan de wethouder zich op meerdere vlakken in een spagaat tussen twee werelden of zienswijzen bevinden. Zo kan er een spanningsveld bestaan tussen zijn functie als individueel portefeuillehouder en zijn lidmaatschap van het college, bestaat er tevens een spanningsveld tussen het wethouderschap als roeping en het wethouderschap als vak, moet de wethouder een koppeling kunnen maken tussen de publieke en de politieke arena en moet

(17)

16

de wethouder bovendien zien te manoeuvreren tussen zijn rol als bestuurder en als partijman. Derhalve kan gesteld worden dat het wethouderschap verschillende rollen met zich meebrengt.29

Terugtredende bewindspersonen

Zowel in de media als ook in de wetenschappelijke literatuur worden verschillende termen gebruikt om aan te geven dat een bewindspersoon zijn ambt verlaten heeft: terugtreden, vallen en aftreden. Hoewel deze termen te pas en te onpas door elkaar gebruikt worden, wordt vaak niet of nauwelijks stilgestaan bij de betekenis ervan. Reden hiervoor kan zijn dat deze termen vrij duidelijk zijn of bekend worden geacht. Desalniettemin vindt in deze scriptie een korte begripsbepaling omtrent deze termen plaats.

Een belangrijke bijdrage aan de begripsbepaling omtrent teruggetreden bewindspersonen is geleverd door Bovens et al., die stellen dat er verschillende vormen van aftreden zijn. Zo kunnen bewindsleden collectief aftreden, bijvoorbeeld aan het einde van de regeerperiode, maar kunnen ook individuele bewindslieden tussentijds aftreden. Voor wat betreft die laatste categorie kan onderscheid gemaakt worden tussen vrijwillig terugtreden, bijvoorbeeld bij het aanvaarden van een ambt elders, en gedwongen terugtreden. Zij hanteren hiervoor de volgende definitie: ’Wij spreken […] van een gedwongen aftreden als het aftreden van een bewindspersoon, expliciet of impliciet, een reactie is op een negatief oordeel – of de anticipatie daarvan – over het optreden van de

bewindspersoon door het parlement, de coalitie, andere leden van het kabinet, of de eigen partij van de bewindspersoon.’’ Voor wat betreft de gedwongen vertrekken kan onderscheid gemaakt worden in bewindsleden die moeten terugtreden omdat ze persoonlijk in opspraak zijn geraakt en er twijfel is over hun persoonlijke integriteit, bewindsleden die moeten terugtreden vanwege een intern conflict binnen het kabinet, bewindslieden die terugtreden als gevolg van een (impliciete) vertrouwensbreuk met de eigen fractie of een andere coalitiepartner.30

Opvallend aan de definitie die Bovens et al. geven voor een gedwongen terugtreden is het feit dat het een reactie is van de bewindspersoon zelf op een negatief oordeel van anderen. Derhalve kan gesteld worden dat de term gedwongen enigszins precair is, een gedwongen vertrek is immers in de eerste plaats een eigen beoordeling/conclusie van de bewindspersoon. In de politieke praktijk bestaat echter de zogeheten negatieve vertrouwensregel. Deze ongeschreven regel houdt in dat de bewindspersoon moet aftreden als een meerderheid van het parlement het vertrouwen opzegt in de

29 P.W. Tops, A.F.A. Korsten en C.A.T Schalken, ‘’De dominante en dubbelzinnige positie van wethouders; Inleiding’’, in: De Wethouder; Positie en functioneren in een veranderend bestuur, P.W. Tops, A.F.A. Korsten en C.A.T. Schalken (red.) (Den Haag, 1994) 11-24, aldaar 11-13.

30 Mark Bovens, Gijs Jan Brandsma, Dick Thesingh en Thierry Wever, ‘’Aan het pluche gekleefd: Aard en achtergrond van het aftreden van individuele bewindslieden 1946-2009’’, B en M: tijdschrift voor Beleid,

(18)

17

minister of staatssecretaris (of op lokaal niveau: als de gemeenteraad het vertrouwen opzegt in de wethouder). Breder kan gesteld worden dat de bewindspersoon verschillende politieke actoren om zich heeft die invloed kunnen uitoefenen en hem kunnen dwingen het politieke speelveld te verlaten. Deze actoren zijn in te delen in twee lagen of schillen. In de eerste schil vallen, wanneer het ministers en staatssecretarissen betreft, de Tweede Kamer, de Eerste Kamer, de ministerraad met de minister-president, de partijleiding en de Koning. Deze actoren staan dicht bij de bewindspersoon, kunnen direct invloed uitoefenen en kunnen de bewindspersoon dwingen het politiek speelveld te verlaten. Daar omheen, in de tweede schil, staan actoren als ambtenaren, belangengroepen, internationale spelers en de pers. Zij kunnen niet direct de bewindspersoon dwingen om het speelveld te verlaten, maar zij kunnen andere politieke actoren (uit de eerste schil) sterk beïnvloeden.31

Hoewel de verwachting is dat de genoemde actoren op lokaal niveau geen invloed

uitoefenen, of in ieder geval niet tot de eerste schil behoren, is de verwachting wel dat ook de lokale politiek op vergelijkbare wijze werkt. In artikel 6 van de Gemeentewet, waarin gehandeld wordt over de inrichting en samenstelling van het gemeentebestuur, wordt gesteld dat ‘’… In elke gemeente [] een raad, college en burgemeester [is].’’32 Op basis daarvan kunnen de volgende drie actoren in de eerste schil geplaatst worden: de gemeenteraad, het college van Burgemeester & Wethouders en de burgemeester. Bovendien wijzen verschillende staatsrechtgeleerden op de sterke (en bijzondere) vertrouwensrelatie tussen bewindspersoon en de eigen politieke fractie. Zij stellen dat de positie van de minister onhoudbaar wordt als hij het vertrouwen van zijn eigen fractie verliest. Ook in dit geval is de definitie toegespitst op de landelijke politieke situatie, maar kan een vertaalslag gemaakt worden naar het lokale. Dit houdt in dat de positie van de wethouder onhoudbaar wordt als hij het

vertrouwen van zijn eigen politieke fractie verliest. Ook de eigen politieke fractie kan om die reden tot de eerste schil, de actoren die de bewindspersoon kunnen dwingen af te treden, gerekend worden.33

Wanneer specifiek naar het terugtreden van wethouders gekeken wordt, kan gesteld worden dat er grofweg drie soorten redenen zijn voor wethouders om het pluche te verlaten. Allereerst kunnen zij aftreden door persoonlijke omstandigheden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een verhuizing, een burgemeestersbenoeming, ziekte of overlijden. Ten tweede kunnen wethouders aftreden door politieke omstandigheden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een

coalitiebreuk of een verlies van vertrouwen in de wethouder. Ten derde kunnen wethouders

aftreden door een combinatie van persoonlijke en politieke omstandigheden. Zo kunnen persoonlijke

31 Charlotte Brand (2015), Gevallen op het Binnenhof: Afgetreden ministers en staatssecretarissen 1918-1966 (Amsterdam, Uitgeverij Boom), 19-22.

32 Art. 6 Gemw.

33 Charlotte Brand (2015), Gevallen op het Binnenhof: Afgetreden ministers en staatssecretarissen 1918-1966 (Amsterdam, Uitgeverij Boom), 16.

(19)

18

redenen opgevoerd worden als reden van vertrek, maar is tegelijkertijd zichtbaar dat de wethouder het op politiek vlak moeilijk had.34

Nu kort is ingegaan op de wethouder en zijn wettelijke bevoegdheden en bovendien is ingegaan op de literatuur betreffende teruggetreden bewindspersonen/wethouders. Nu is het tijd in te gaan op de factoren die van invloed zijn op het draagvlak dat de wethouder heeft binnen zijn fractie. Allereerst wordt gekeken naar factoren die betrekking hebben op de wethouder zelf, vervolgens wordt gekeken naar de factoren die betrekking hebben op de fractie en tot slot wordt ook gekeken naar de conflicten waarover wethouders vallen.

Wethouder

Bestuursstijl van de wethouder

Een belangrijke factor die het handelen van wethouders verklaart, is de bestuursstijl. Op basis van het model van concurrerende waarden van Quin stellen Aardema et al., die kwantitatief onderzoek hebben gedaan naar onvrijwillig terugtredende wethouders in de periode 2006-2010, dat er onder wethouder vier verschillende bestuursstijlen ontwaard kunnen worden. Ieder van deze stijlen heeft zijn eigen sterke en zwakke punten. Derhalve kan ieder van deze stijlen op een eigen manier van (negatieve) invloed zijn op de relatie tussen de wethouder en de eigen fractie. Nu wordt kort ingegaan op deze vier bestuursstijlen: Allereerst de actie- en resultaatgerichte stijl, de bestuursstijl waarbij de wethouder omschreven kan worden als een ondernemer en een pragmatische doener maar waarbij het gevaar zich voordoet dat de wethouder zijn netwerk, de achterban (enigszins) vergeet. Ten tweede onderscheiden de auteurs de omgevings- en burgergerichte stijl, de bestuursstijl waarbij de wethouder zich primair afvraagt wat de samenleving nodig heeft en hierom vaak

makkelijk benaderbaar is, maar waarbij het gevaar schuilt in het feit dat de wethouder achterblijft op dossierkennis of tekortschiet in het onderhouden van interne netwerken. Ten derde wordt de mens- en collegagerichte stijl onderscheiden, waarbij de wethouder probeert de verschillende stakeholders zo veel en zo goed mogelijk te betrekken bij besluitvorming, maar waarbij het gevaar op de loer ligt dat de wethouder niet hard genoeg is voor wat betreft het disfunctioneren van derden en/of op gebied van besluitvorming niet doortastend genoeg is. Ten vierde en tot slot onderscheiden de auteurs de organisatie- en structuurgerichte stijl, waarbij wethouders met name met de

beleidsuitvoering bezig zijn en gekenmerkt worden door grote inhoudelijke kennis, maar waarbij het gevaar op de loer ligt dat de wethouder niet politiek bedreven is.35

34 Arno F.A. Korsten, Vallende wethouders: de situatie anno 2016 (2017) 1-12, aldaar 1.

35 Harrie Aardema, Arno Korsten, Kees Riezebos & Mark van Dam, De vallende wethouder; een onderzoek naar

(20)

19

In een aansluitende theoretische onderbouwing op bovengenoemd onderzoek stellen Aardema et al. dat met name wethouders met een resultaatgerichte bestuursstijl vaak vallen. Dit type wethouder wordt gekenmerkt door een grote dadendrang, maar kan daardoor te drammerig overkomen. Als gevolg hiervan bestaat het gevaar dat de wethouder zich vervreemdt van zijn bondgenoten. Gevallen, resultaatgerichte wethouders stellen achteraf vaak dat ze meer hadden moeten investeren in hun netwerken en de achterban. Ook zien de auteurs dat wethouders met een organisatiegerichte bestuursstijl verhoudingsgewijs juist weinig vallen. Wanneer deze wethouders, vaak gekenmerkt door een grote dossierkennis, toch vallen, kan dit verklaard worden door een gebrek aan politiek vernuft.36

De ervaring van de wethouder

Niet enkel de bestuursstijl van de wethouder, ook de mate van ervaring is van invloed op het handelen van de wethouder en derhalve op de relatie tussen de wethouder en zijn eigen fractie. De ervaring van de wethouder kan op twee manieren negatief doorwerken op zijn handelen. Allereerst zien Castenmiller et al. in hun casusstudie naar gevallen wethouders dat een gebrek aan ervaring er vaak toe leidt dat de wethouder niet handig opereert en dat de wethouder bovendien steken laat vallen voor wat betreft de communicatie richting de raad.37 Aardema et al. stellen dat een groot gedeelte van de beginnende wethouders niet of onvoldoende voorbereid is op het wethouderschap. Vaak ontbreekt het aan opleiding of training en wordt het ambt onderschat. Zo kijken deze nieuwe wethouders vanaf het begin tegen een achterstand aan. Hier komt bij dat het ambt van wethouder geen duidelijk functieprofiel kent en wethouders derhalve niet op basis van objectieve

selectiecriteria gekozen, maar komen zij op basis van hun staat van dienst bovendrijven: ervaren, goede fractieleiders en/of lijsttrekkers worden voorgedragen en doorgeschoven naar de

wethouderspost. In de praktijk blijkt een goede fractieleider echter niet altijd ook een goed wethouder te zijn: voor het wethouderschap zijn andere kwaliteiten vereist.38 Ook Korsten, die onderzoek heeft gedaan naar gevallen wethouders in 2016, komt tot vergelijkbare conclusies. Hij stelt dat wethouders zonder politieke ervaring en/of met weinig gevoel voor politiek-bestuurlijke verhoudingen het doorgaans moeilijk hebben om te overleven.39

36 Harrie Aardema, Marcel Boogers en Arno Korsten, ‘’Vallende wethouders. Een verkenning van de

vertrekredenen van onvrijwillig teruggetreden bestuurders op lokaal niveau’’, Bestuurswetenschappen 2 (2012) 13-33, 21-23.

37 Peter Castenmiller, Marco Meesters & Bettine Pluut, ‘’Terugtredende wethouders’’, Zenc (2006) 1-37, aldaar 25.

38 Harrie Aardema, Arno Korsten, Kees Riezebos & Mark van Dam, De vallende wethouder; een onderzoek naar

de vertrekredenen van onvrijwillig teruggetreden wethouders in de bestuursperiode 2006-2010 (2011), 57-65.

(21)

20

Korsten et al. hebben onderzoek gedaan naar vallende burgemeesters en ook zij komen tot het inzicht dat persoonsgebonden kenmerken reden voor vertrek kunnen vormen. Deze

persoonsgebonden kenmerken komen in hun ogen echter niet zozeer voort uit een gebrek aan ervaring met het ambt, maar meer met een gebrek aan reflectief en adaptief vermogen. Inzicht in de eigen rol en het eventueel aanpassen/bijsturen ervan is cruciaal voor wat betreft het overleven in crisissituaties. Vallende burgemeesters, zo constateren de onderzoekers, zochten de redenen voor hun val met name buiten zichzelf, terwijl andere ingewijden vaker stelden dat ook de burgemeester een duidelijke rol had in conflicten.40

Een groot gedeelte van de onderzochte burgemeesters was echter 50 jaar of ouder en had ruime bestuurservaring. Ook Aardema et al. stellen dat een te ruime ervaring met het

wethouderschap een negatieve invloed kan hebben. Zo kunnen irritaties ontstaan gedurende de ambtsperiode en bovendien rijst soms de vraag of de wethouder voldoende zicht heeft op de veranderende omgeving. Het blijkt echter lastig in gesprek te gaan hierover: oudere wethouders staan vaak niet open voor functioneringsgesprekken en is tevens onduidelijk wie deze gesprekken zou moeten voeren. Derhalve kan gesteld worden dat het ook oudere wethouders vaak aan reflectief en adaptief vermogen ontbreekt.41

De wethouder en zijn politieke kleur

Verschillende auteurs wijzen op het feit dat de functie van wethouder sinds de invoering van de gemeentewet sterk is gepolitiseerd. Hierdoor kan de vraag gesteld worden of de politieke kleur van de wethouder invloed heeft op zijn functioneren. De auteurs Korsten, Schalken en Tops komen in hun onderzoek tot twee conclusies: Zij concluderen dat de politieke kleur van de wethouder

weldegelijk terug te zien is in het beleid, maar dat deze kleuring gering is. Het zijn met name externe factoren als de sociale, culturele en demografische kenmerken van de gemeente die invulling geven aan het beleid. Ook concluderen zij, en hierbij baseren zij zich op onderzoek van Denters42, dat de politieke kleur van wethouders (voor zover deze zichtbaar is) met name terug te zien is op de beleidsterreinen onderwijs, volkshuisvesting, sociale zekerheid en maatschappelijke zorg. De politieke kleur van wethouders op deze beleidsterreinen komt met name naar voren in de planfase,

40 Arno F.A. Korsten en Harrie Aardema, De vallende burgemeester. Een onderzoek naar factoren,

omstandigheden, patronen, preventie- en interventiemogelijkheden (2006) 43-46.

41 Harrie Aardema, Arno Korsten, Kees Riezebos & Mark van Dam, De vallende wethouder; een onderzoek naar

de vertrekredenen van onvrijwillig teruggetreden wethouders in de bestuursperiode 2006-2010 (2011), 49-50.

42 S.A.H. Denters, ‘’Kwantitatief-vergelijkende beleidsanalyse met betrekking tot subnationale overheden’’,

(22)

21

de beleidsvoornemens, latere beleidsfasen zijn niet of nauwelijks politiek gekleurd.43 Derhalve kan gesteld worden dat de politieke kleur van de wethouder nauwelijks ter zake doet en dit ook nauwelijks van invloed is op zijn functioneren. Omwille hiervan wordt de politieke kleur van de wethouder in deze scriptie buiten beschouwing gelaten.

Fractie

Hierboven is ingegaan op enkele factoren, die betrekking hebben op het functioneren van de wethouder en op die wijze ook van invloed kunnen zijn op de relatie tussen de wethouder en zijn fractie. Nu wordt nader ingezoomd op de fractie en wordt gekeken welke factoren vanuit de fractie invloed hebben op de relatie met de wethouder. Eerst wordt echter kort stilgestaan bij het belang van politieke partijen (en fracties) in de lokale politiek.

Politieke partijen op lokaal niveau

Amerikaans onderzoek is vrij sceptisch over de rol en functie van politieke partijen op lokaal niveau. De auteurs Ferreira en Gyourko stellen ten eerste dat toegenomen mobiliteit in en tussen steden ertoe geleid heeft dat steden (en daarmee de stedelijke bevolking) steeds homogener zijn geworden. Het loont daarom voor politieke partijen niet te extreme standpunten in te nemen, waardoor de verschillende politieke partijen op elkaar gaan lijken en het belang van partijpolitiek afneemt. Ten tweede kennen lokale kwesties vaak een beperkt (partij)politiek karakter en is de lokale politiek vaak gebonden aan besluiten van hogerhand waardoor de (politieke) bewegingsvrijheid afneemt. Ten derde is er vaak sprake van een geringe mediadichtheid op lokale schaal, waardoor verschillende groepen kiezers via één en hetzelfde medium bereikt moeten worden. Om zoveel mogelijk kiezers aan te spreken, moeten politieke partijen zich daarom enigszins neutraal opstellen. Ook hierdoor gaan politieke partijen op lokaal niveau steeds meer op elkaar lijken en neemt het belang van deze partijen af.44

Tot vergelijkbare conclusies komen de auteurs Boogers, Van Ostaaijen en Slagter Op basis van hun onderzoek, dat zich specifiek richt op de lokale politiek in Nederland, stellen zij dat het voor lokale politieke partijen vaak lastig is zich te onderscheiden daar lokale kwesties zich niet (of in beperkte mate) laten vangen door bestaande, nationale scheidslijnen. Deze scheidslijnen vormen een goed instrument om partijen op landelijk niveau van elkaar te onderscheiden, maar zijn op lokaal niveau nauwelijks aan de orde en kunnen daardoor ook niet gebruikt worden om een onderscheid te

43 A.F.A. Korsten, C.A.T. Schalken en P.W. Tops, ‘’De wethouder, politieke kleur en gemeentelijk beleid; Doet de politieke kleur van wethouders ertoe?’’, in: in: De Wethouder; Positie en functioneren in een veranderend

bestuur, P.W. Tops, A.F.A. Korsten en C.A.T. Schalken (red.) (Den Haag, 1994) 55-74, aldaar 57-63.

44 Fernando Ferreira en Joseph Gyourko, ‘’Do political parties matter? Evidence from U.S. cities’’, NBER Working

(23)

22

maken.45 Tegelijkertijd is echter een trend van nationalisering van lokale verkiezingen zichtbaar. Dit houdt in dat een stemkeuze niet wordt gebaseerd op lokale verschillen tussen partijen (die, als gesteld, gering zijn), maar dat de kiezer zijn stem baseert op nationale kwesties en de prestaties van nationale politieke partijen. Gevolg hiervan is een vervlakking van de lokale politiek en een

vervlakking van lokale verschillen tussen politieke partijen. Lokale politici hoeven zich immers vanuit electoraal oogpunt nauwelijks in te spannen bepaalde groepen aan te spreken en worden bovendien nauwelijks ter verantwoording geroepen bij verkiezingen.46

Fractie-eenheid en fractiediscipline

Derhalve kan geconcludeerd worden dat de inhoudelijke verschillen tussen politieke partijen op lokaal niveau beperkt zijn. In dit onderzoek ligt de nadruk echter niet op de inhoudelijke verschillen tussen partijen, belangrijker is inzicht te krijgen in de vraag of er tussen partijen verschillen bestaan voor wat betreft de onderlinge cohesie en de relatie van de fractie tot de wethouder. Omwille hiervan is het belangrijk in te gaan op fractie-eenheid, fractiediscipline en de partijorganisatie. Fractie-eenheid immers, zo stelt de Duitse auteur Sieberer, is de mate waarin vertegenwoordigers van een politieke partij eensgezind optreden en handelen en wordt vaak gemeten aan de hand van stemgedrag van fracties. Hoewel deze drie factoren misschien niet direct bijdragen aan de

beantwoording van de hoofdvraag geven zij wel een beeld en kunnen op basis daarvan

verwachtingen worden gecreëerd. De politicologen Andeweg en Van Vonno hebben onderzoek gedaan naar de fractie-eenheid in de Nederlandse politiek, zowel op landelijk als ook op lokaal niveau, en zij komen tot de conclusie dat er sprake is van een grote mate van fractie-eenheid en fractiediscipline. De Nederlandse cijfers voor wat betreft het stemgedrag in de Tweede Kamer, de Provinciale Staten en de gemeenteraad tonen dat individuele vertegenwoordigers nauwelijks anders stemmen dan de fractie/partijlijn.47

Afsplitsingen in de lokale politiek

Op basis van deze cijfers zou gemakshalve gesteld kunnen worden dat politieke partijen een grote interne samenhang kennen, maar deze conclusie zou een vertekend beeld geven van de realiteit. Onderzoek van de auteur Fransman toont aan dat het politieke landschap, met name vanaf de

45 Marcel Boogers, Julien van Ostaaijen en Laura Slagter, Lokale kiezers: lokale keuzes? Onderzoek naar de

achtergronden en de betekenis van het stemgedrag bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2010 (2010) 1-97,

aldaar 21-34.

46 Joseph I.H. Janssen en Arno F.A. Korsten, ‘’De wederopstanding van lokale lijsten’’, Bestuurswetenschappen 2

F(2003), 2-3.

47 Cynthia M.C. van Vonno en Rudy B. Andeweg, ‘’Fractiediscipline: Van de bok dromen?’’, in: Politieke partijen:

overbodig of nodig? Sarah L. de Lange, Monique Leyenaar en Pieter de Jong (red.) (2014) 126, aldaar

(24)

23

dualisering van het gemeentebestuur, sterk versnipperd is. Dit uit zich in het feit dat er steeds meer partijen in de gemeenteraad zijn gekomen en dat de gevestigde partijen hun solide machtsbasis kwijt zijn. Bovendien doen zich steeds meer en steeds vaker afsplitsingen voor. Een afsplitsing houdt in dat een persoon zich gedurende de raadsperiode afsplitst van zijn/haar fractie waardoor hij/zij in de raad is gekomen. Deze persoon stapt vervolgens over naar een andere fractie of begint een

eenmansfractie.48 Voor wat betreft de afsplitsingen vallen de grote verschillen tussen partijen op. Zo kan uit de cijfers opgemaakt worden dat met name lokale en zogeheten Leefbaar partijen (relatief gezien) erg veel afsplitsingen kennen. In de raadsperiode van 2006 tot en met 2010 kwam ongeveer de helft van het totaal aantal afsplitsingen op conto van deze partijen. Dit terwijl deze partijen minder dan één derde van het aantal zetels in de gemeenteraad had.49 Een verklaring hiervoor kan liggen in het feit dat lokale partijen (zekere in kleinere gemeenten) vaak voortkomen uit andere maatschappelijke verbanden als kerken, het verenigingsleven en families. Hierdoor kennen deze lokale lijsten een grote electorale aantrekkingskracht, ze vertegenwoordigen specifieke lokale belangen en bovendien kunnen de leden van lokale partijen vaak bogen op grote plaatselijke bekendheid. Tegelijkertijd ontbeert het lokale partijen vaak aan een goede partijstructuur en/of is deze niet of nauwelijks professioneel te noemen. Het is zowel de kracht als ook de zwakte van deze partijen dat zij trachten dicht bij de burger te staan, een meer pragmatische cultuur kennen en bovendien ontdaan zijn van de ideologische ballast van nationale partijen.50

Naast het aantal afsplitsingen bij lokale (en Leefbaar) partijen valt op dat ook de PvdA en de VVD geregeld te kampen hebben met afsplitsingen in de gemeenteraad. Doordat enkel de

raadsperiode 2006-2010 is bekeken, stellen de onderzoekers dat voor wat betreft de VVD gesteld kan worden dat deze lokale afsplitsingen voortkwamen uit landelijke ontwikkelingen binnen de partij, namelijk de machtsstrijd tussen Rita Verdonk en Mark Rutte. Voor wat betreft de afsplitsingen binnen lokale PvdA-fracties stellen de onderzoekers dat deze voortkomen uit het feit dat deze partij een grote, lokale groei had doorgemaakt. Meer raadszetels betekent automatisch een grotere kans op afsplitsingen. Hierbij gaat het derhalve met name over een groei van het aantal afsplitsingen in absolute cijfers, relatief gezien is er in de raadsperiode 2006-2010 nauwelijks een toename zichtbaar voor de PvdA.

48 Jean Fransman, ‘’Politieke versnippering, een permanent verschijnsel van de crisis in het lokaal bestuur’’, in:

Humeurig volk, rusteloze politiek; Een vooruitblik op de gemeenteraadsverkiezingen 2010 Jaarboek Vereniging

van Griffiers 2009 (Den Haag) 58-66, aldaar 60-62.

49 Julien van Ostaaijen, ‘’Ondertussen in de lokale politiek; De ontwikkeling van lokale politieke partijen, de Leefbaar-beweging en Pim Fortuyn’’, Beleid en Maatschappij (2012) 194-212, aldaar 199-203.

50 Joseph I.H. Janssen en Arno F.A. Korsten, ‘’De wederopstanding van lokale lijsten’’, Bestuurswetenschappen 2 (2003), 6-18

(25)

24 Afsplitsende raadsleden

Wanneer ingezoomd wordt op de raadsleden, die zich afsplitsen van hun partij, dan kan gesteld worden dat het met name vaak allochtone raadsleden zijn die zich afsplitsen. Reden hiervoor kan liggen in het feit dat deze raadsleden vaak in de raad gekomen zijn door stemmen vanuit een

bepaalde achterban en het raadslid zichzelf derhalve ziet als vertegenwoordiger van die achterban in de lokale politiek. Dit zorgt ervoor dat zij zich met name sterk maken voor de belangen van die achterban en zich in mindere mate kunnen conformeren aan de standpunten van de partij waartoe zij behoren. Deze raadsleden hebben misschien minder fractiediscipline, maar meer een

verantwoordingsgevoel ten aanzien van groepen in de samenleving. Anderzijds komt echter uit onderzoek naar voren dat niet zozeer de etniciteit van raadsleden het probleem was, maar dat vaak persoonlijke conflicten en een verziekte sfeer hieraan ten grondslag aan afsplitsingen lagen.51 Zo heeft de dualisering van het gemeentebestuur een afstand gecreëerd tussen de wethouder en zijn fractie en heeft de raad als taak het college te controleren. Hierdoor is ook de relatie tussen de wethouder en zijn eigen fractie veranderd, brozer geworden. Bovendien spelen ook andere,

persoonlijke motieven een rol. Een fractievoorzitter, of een ander fractielid, kan bijvoorbeeld stiekem azen op de wethouderspost waardoor hij geen onvoorwaardelijke steun geeft aan de wethouder.52

Gemeentegrootte

Bovendien bepaalt ook de gemeentegrootte hoe de wethouder met zijn fractie interacteert. Zo stelt Schouw dat op basis van inwoneraantallen vier wethoudertypes onderscheiden kunnen worden. Allereerst de deeltijd-wethouder in gemeenten tot 10.000 inwoners. Hier kent vaak met name de burgemeester een sterke politieke functie en zijn de wethouders min of meer ‘’bijzitters’’ in het college, wat versterkt wordt door het ontbreken van een officiële portefeuilleverdeling. Dit type wethouder heeft vaak weinig contact met zijn fractie. Reden hiervoor is het feit dat deze wethouders afkomstig zijn van lokale lijsten en/of veel contacten hebben binnen de samenleving en derhalve ook de blik gericht hebben op de gemeenschap. Ten tweede de deeltijdse voltijd-wethouder die met name actief is in gemeenten met 10.000 tot 30.000 inwoners. In deze gemeenten kent men vaak wel een portefeuilleverdeling, waardoor wethouders zich specialiseren en derhalve ook een sterkere wisselwerking tussen wethouder en ambtenaar ontstaat. Mede hierdoor is de positie van de burgemeester in deze gemeenten zwakker dan in kleinere gemeenten en de positie van de wethouder sterker. Ook hier zijn er vaak goede contacten tussen wethouder en samenleving. Het contact met fracties en partijen is intensiever, maar wethouders moeten zeer zeker niet gezien

51 Jean Fransman, ‘’Politieke versnippering’’ 62-64.

52 Harrie Aardema, Arno Korsten, Kees Riezebos & Mark van Dam, De vallende wethouder; een onderzoek naar

(26)

25

worden als een vooruitgeschoven post van de fractie. Ten derde de voltijd-wethouder in gemeenten met 30.000 tot 100.000 inwoners. Dit type wethouder kent een sterke mate van professionaliteit en zelfstandigheid en is er een intensieve relatie met het ambtelijk apparaat. Bovendien is er intensief contact met de eigen fractie alvorens er standpunten in het College worden ingenomen. Ten vierde en tot slot de veeltijd-wethouder die met name in grote steden actief is. Dit type wethouder wordt gekenmerkt doordat de functie veel tijd in beslag neemt en het vaak draait om complexe

vraagstukken, waar politiek anders over gedacht kan worden. Dit leidt tot minder consensus en vaker stemmen in het college. Deze wethouder is sterk afhankelijk van het ambtenarenapparaat en de adviezen en voorstellen die hieruit voortkomen. Ook is zichtbaar dat er vaak een gering is tussen wethouder en samenleving, maar dat het contact met de eigen fractie wél intensief is en worden standpunten in het college bepaald na overleg met de eigen fractie. Wethouders worden meer ter verantwoording geroepen door hun eigen fractie, wat verklaart kan worden door de sterke

machtspositie van de wethouder ten opzichte van de burgemeester, waardoor een wethouder zich meer naar de fractie dan naar het college kan richten.53

Conflict

Reeds eerder in deze scriptie is vastgesteld dat wethouders kunnen vertrekken om persoonlijke redenen, politieke redenen en een combinatie van persoonlijke en politieke redenen. Voor wat betreft de politieke vertrekredenen kan gesteld worden dat wethouders kunnen vallen door meso-factoren. Hiermee wordt gedoeld op de factoren, die het individuele gedrag van de wethouder overstijgen, maar een coalitie wel in moeilijk vaarwater kunnen brengen. Voorbeelden hiervan zijn onder meer het (groot) aantal coalitiepartijen en de hechtheid van de coalitie. Bovendien kan een wethouder vallen door een coalitiebreuk. Daarnaast kan een wethouder vallen over micro-factoren, omstandigheden die direct op de wethouder zelf van toepassing zijn. Zo kan de stijl van besturen, wanneer de wethouder bijvoorbeeld te solistisch optreedt, de raad niet tijdig en/of voldoende informeert of te weinig zicht heeft op politieke verhoudingen en gevoeligheden, oorzaak zijn van vertrek. Ook kunnen wethouders vallen op integriteitskwesties. Tot slot kunnen er enkele redenen genoemd worden die gezien worden als persoonlijke vertrekredenen, maar die erg dicht tegen de politieke vertrekredenen aanliggen. Zo kunnen (oudere) wethouders, hoewel dit niet zozeer als een onvrijwillig vertrek hoeft worden gezien, opstappen omdat ze vinden dat hun taak volbracht is en ze plaats willen maken voor een nieuwe generatie. Daarnaast kunnen wethouders opstappen omdat het wethouderschap te zwaar/inspannend bleek te zijn en zijn er wethouders die opstapten om een

53 A.G. Schouw, ‘’Het wethouderschap in grote en kleine gemeenten’’, in: De Wethouder; Positie en

functioneren in een veranderend bestuur, P.W. Tops, A.F.A. Korsten en C.A.T. Schalken (red.) (Den Haag, 1994),

(27)

26

nieuw evenwicht te vinden tussen werk en de privésituatie. Hoewel ook deze laatste niet zozeer een gedwongen vertrekreden hoeft te zijn, kan dit argument wel gebruikt worden door de wethouder als hij aanvoelt dat zijn politieke steun onder druk komt te staan.54

Ook de auteur Bouwmans houdt voor Binnenlands Bestuur jaarlijks bij welke wethouders vallen en wat hun vertrekredenen waren. Op basis daarvan komt Bouwmans tot verschillende categorieën, die deels overeenkomen met de vertrekredenen die Korsten in zijn artikel noemt. Allereerst ziet hij wethouders vallen door coalitiebreuken. Ten tweede ziet hij wethouders vallen op grote of opvallende kwesties. Ten derde benoemt Bouwmans integriteit als reden voor het vallen van wethouders. Ten vierde vormt de kwaliteit (of beter: het gebrek aan kwaliteit) in het functioneren van wethouders een vertrekreden. Ten vijfde en tot slot kunnen ook inhoudelijke breuken, al dan niet binnen de eigen fractie, leiden tot het vertrek van de wethouder.55

Korsten ziet daarnaast enkele terreinen of thema’s waarop juist relatief weinig wordt gevallen. Zo stelt hij ten eerste dat decentralisaties in het sociaal domein vaak geen oorzaak voor vertrek zijn. Dit heeft te maken met het feit dat ontwikkelingen in het sociaal domein vaak een regionaal karakter kennen en derhalve ver van de gemeenteraad afstaan. Bovendien is de gemeente qua financiële speelruimte toegewezen aan de budgetten vanuit de Rijksoverheid. Hierdoor kan het gemeentebestuur nauwelijks financieel zijn boekje te buiten gaan en vormt dit om die reden ook geen reden voor vertrek. Ten tweede valt het college of een wethouder vaak niet op grote projecten. Dit heeft te maken met het feit dat de raad vaak goed en veelvuldig is geïnformeerd over de stand van zaken. In deze gevallen kan de wethouder niet achteraf verweten worden te weinig openheid gegeven te hebben en kan de wethouder ook niet achteraf alsnog ter verantwoording geroepen worden. Wat ook meespeelt, is het feit dat vaak meerdere wethouders van verschillende partijen verantwoordelijk zijn voor grote projecten. Als de coalitiepartners hierdoor de rijen gesloten houden, komen wethouders niet snel in de spreekwoordelijke gevarenzone. Ten derde vallen wethouders niet vaak op de fouten van anderen, van het ambtelijk apparaat of van een voorganger. Als een

wethouder niet zelf betrokken is geweest en niet zelf verantwoordelijk is geweest, volstaan excuses ten aanzien van de politiek en samenleving vaak. Ook op kritische rapporten van lokale of regionale rekenkamers, waarin afgerekend wordt met een bepaald beleid, vallen wethouders nauwelijks. Dit komt voort uit het feit dat vaak niet één wethouder verantwoordelijk kan worden gehouden voor een bepaald beleid en de coalitiepartners hierom de rijen gesloten kunnen houden.56

54 Arno F.A. Korsten, Vallende wethouders; De situatie in 2016 (2017), 2-11.

55 Henk Bouwmans, ‘’Personalia: Gevallen wethouders 2016’’, in: Binnenlands Bestuur (2016),

https://www.binnenlandsbestuur.nl/Uploads/2017/1/BB-01-2017-Gevallen-wethouders.pdf (Bekeken op 31-7-2018).

(28)

27

Methodologie

In het eerste hoofdstuk van deze scriptie is ingegaan op de bredere context waarbinnen het politieke spel gespeeld wordt. In het tweede hoofdstuk is gekeken naar de factoren die van invloed zijn op de relatie tussen de wethouder en zijn eigen fractie. Zo ontstond een theoretisch kader. in dit derde hoofdstuk wordt ingegaan op verschillende aspecten van de methodologie en vindt tevens een operationalisering (van factoren naar interviewvragen) plaats.

In het vorige hoofdstuk is vastgesteld dat een groot aantal factoren van invloed zijn op de relatie tussen de wethouder en zijn eigen fractie. Onder meer de bestuursstijl van de wethouder, de ervaring van de wethouder, de ideologische grondslag van de partij waartoe de wethouder behoort, de partijorganisatie of partijstructuur, (achterliggende) persoonlijke motieven van fractieleden, etniciteit, de gemeentegrootte en het type conflict zijn (mede) bepalend voor het draagvlak dat de wethouder heeft binnen zijn eigen fractie. In deze scriptie wordt echter een kwalitatief onderzoek verricht. Doel is hiermee invullen te geven aan reeds bekende kwantitatieve data over gevallen wethouders. Het feit dat gebruik wordt gemaakt van kwalitatief onderzoek heeft echter als complicatie dat niet alle factoren uit het theoretisch kader onderzocht kunnen worden: er kunnen geen generaliserende uitspraken worden gedaan indien er meer factoren dan casussen worden onderzocht. Derhalve moeten er keuzes gemaakt worden. Tegelijkertijd echter kunnen enkele factoren wel op een andere manier worden meegenomen in dit onderzoek, namelijk in de

casusselectie. De factoren die voor de casusselectie gebruikt worden zijn: ideologische grondslag van de partij waartoe de wethouder behoort, gemeentegrootte en het type conflict. Bovendien is

zichtbaar dat een bijzonder klein gedeelte van de wethouders die terugtraden na frictie met de eigen fractie een andere etniciteit heeft. Daarom wordt ervoor gekozen om ook de factor etniciteit buiten beschouwing te laten. Zo blijven de volgende factoren over: de bestuursstijl van de wethouder, de ervaring van de wethouder, de partijorganisatie of partijstructuur en (achterliggende) persoonlijke motieven van fractieleden. Deze worden hieronder geoperationaliseerd. Vervolgens wordt kort ingegaan op de gebruikte onderzoeksmethode, thick descriptions en tot besluit van dit hoofdstuk vindt de casusselectie plaats.

Operationalisering

Bestuursstijl van de wethouder

Er kunnen verschillende methoden gebruikt worden om de bestuursstijl van de wethouder te meten. Zo zou aan de wethouder gevraagd kunnen worden hoe hij zichzelf als wethouder zou omschrijven.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er is een aantal graadmeters vastgelegd waaraan een object moet voldoen om als gemeentelijk monument geregistreerd te worden.. Het object wordt grondig onderzocht en getoetst aan

Maar de stijging is op een gegeven moment … Misschien dat het door corona ook nog zelfs veel erger wordt, maar we moeten kijken hoe we dat toch echt kunnen doorbreken, want dat is

Belangrijkste conclusie aan de tafel is dat aan het raadsbesluit betreft het openhouden van het zwembad de komende 20 jaar niet moet worden getornd en dat de wethouder de ruimte

'wethouder Burgers (wijchen)'; 'wethouder Koers (zevenaar)'; 'wethouder Klompberg (rheden)'; 'wethouder Breunissen (westervoort)'; 'wethouder duurzaamheid (rozendaal)';

bedoelde rapport blijkt dat aanvullende maatregelen nodig zijn om aan het maximaal toelaatbare stoorniveau te voldoen, dan mogen de onder a genoemde activiteiten uitsluitend

Het gesprek is vooral gericht op de toekomst, waarbij geleerd wordt van het verleden en verwachtingen op elkaar afgestemd worden en aandacht is voor persoonlijke ontwikkeling..

Het vallen betekent lang niet altijd het einde van de politieke carrière of een belemmering daarvoor, zo bleek in hoofdstuk 2. In een aantal gevallen is er een terugkeer als

Lage snelheid verkeer = positieve bijdrage verkeersveiligheid: wachten op inhalen fietsers Dwars profiel voldoet aan inrichtingskenmerken ETW type II van Mobiliteitsplan.