• No results found

Kritieke momenten na de invoering van betaald parkeren in Amsterdam-Noord

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kritieke momenten na de invoering van betaald parkeren in Amsterdam-Noord"

Copied!
72
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kritieke momenten na de invoering van betaald parkeren in Amsterdam-Noord Clarie Duin

Dr. Said Rezaeiejan Dr. Linda van de Kamp

25 januari 2019

Masterscriptie Political Science Track: Political Economy

(2)
(3)

3

Dankwoord

Bij deze wil ik een aantal mensen bedanken, die mij tijdens het schrijven van mijn scriptie mogelijkheden hebben geboden, hebben gestimuleerd, geïnspireerd of gesteund. Ik wil graag mijn scriptiebegeleider Said Rezaeiejan bedanken voor zijn heldere advies, aanmoedigingen en geduld. Ook wil ik graag Jozua Ros bedanken, door wie ik op het onderwerp ben gekomen, die zich voor mij en mijn scriptie heeft ingezet en aan wie ik altijd een goede sparring partner had op het Stadsdeel. Uiteraard wil ik ook Linda van de Kamp bedanken, die als tweede lezer mij heel goed heeft kunnen helpen met literatuur en haar enthousiasme voor het onderwerp. Tot slot wil ik Javier, Iris en uiteraard Mare bedanken voor de productieve studiesessies en hun bemoedigende woorden. Terugkijkend op deze periode, heb ik erg genoten van het doen van het onderzoek. Het schrijfgedeelte is iets waar ik meer mee worstel. Daarom wil ik graag nog mijn ouders bedanken, die mij hebben gestimuleerd om door te blijven werken, ook als je het uit je tenen moet halen.

(4)

4

Inhoudsopgave

Dankwoord ... 3 Inhoudsopgave ... 4 Introductie ... 6 Maatschappelijke relevantie ... 7 Wetenschappelijke relevantie ... 7 Onderzoeksvraag ... 8 Theoretisch Kader ... 10 De particpatory turn ... 12 Kloofdenken ... 13

Het sociale argument ... 14

Het epistemologisch argument ... 14

Het technocratisch argument ... 15

Het democratisch argument ... 16

Emotionalisering van burgerschap ... 16

Tegenstrijdigheden en teleurstelling ... 18 Street-level ... 19 Scripting en staging ... 19 Setting en plaats ... 21 Methodologie ... 23 Onderzoek en onderzoekscontext ... 23

Onderzoeksontwerp en grounded theory approach ... 24

Dataverzameling ... 24

Data-analyse door het sociaal-ruimtelijk narratieve framework ... 25

Stap een: Narratieve dynamiek ... 26

Stap twee: Kritieke momenten ... 27

Stap drie: Dramaturgische analyse ... 28

Ethische kwesties ... 28

Hoofdstuk 1 ... 30

Het participatieproces richting het nieuwe parkeerbeleid ... 30

Het Blauwe Zand ... 38

(5)

5 Hoofdstuk 2 ... 46 Enquête ... 46 Blauwe Zone ... 52 Noord/Zuidlijn ... 58 Conclusie ... 63 Bibliografie ... 67

(6)

Introductie

Mid-september 2018, bijna twee maanden nadat betaald parkeren ook in verschillende wijken in Amsterdam-Noord was ingevoerd, ging ik met de gebiedsmakelaar van Tuindorp Buiksloot, ookwel bekend als het Blauwe Zand, naar het buurtcentrum ‘De Driehoek’. Als stagiaire bij het gebiedsteam Oud-Noord had hij mij gevraagd om te notuleren tijdens een spreekuur tussen bewoners en een aantal ambtenaren over het parkeerprobleem. Ik was benieuwd om te horen of wat de bewoners van Het Blauwe Zand zelf zouden vertellen over het parkeerprobleem. Op de lokale nieuwszender AT5 kwamen berichten van buren die vochten om een parkeerplek, of zelf “pionnen, stoelen of zelfs scooters in het parkeervlak zetten” (AT5, 10 juli 2018; Rodi, 17 augustus 2018). Volgens Het Parool werd de spiegel van een buurtbewoner eraf geslagen “omdat hij iemands parkeerplekje had ingepikt” (De Ruiter, 2018). Ook op de inspraakmiddag hing een sfeer van onvrede en frustratie. Ik vroeg mij af waarom mensen zich zo voelden en waarom zij werden gedreven tot dit soort acties.

De volgende dag vertelt de gebiedsmakelaar iets wat hem net zo goed als mij verbaasde: Alle participatie is volgens het boekje gegaan, maar de bewoners van het Blauwe Zand hebben het gevoel dat zij niet zijn gehoord. “Er is een wereld aan dingen gedaan: Inspraakavonden, berichten in de Echo, telefonische enquêtes etcetera…,” vertelt de gebiedsmakelaar van het Blauwe Zand. “Van de raad hebben we de complimenten gekregen dat we de participatie zo goed hebben geregeld,” zegt hij. De bewoners van het Blauwe Zand leken echter niet het gevoel te hebben dat er naar hen was geluisterd. “Waarom”, roept een bewoonster gefrustreerd uit, “ moeten wij nú ineens al onze grieven neerleggen, terwijl dat al is gebeurd? Wij liegen niet! De eerste dag [dat betaald parkeren in Amsterdam-Noord werd ingevoerd] waren er al 4,000 klachten en belletjes!”.

(7)

7

Maatschappelijke relevantie

Burgerparticipatie speelt een belangrijke rol in het beleid van de gemeente Amsterdam. Dat blijkt onder andere uit het Coalitieakkoord, dat vlak voor de zomer van 2018 is uitgebracht (Gemeente Amsterdam, 2018c). Hierin wordt gesteld dat “er [...] een grote taak voor het gemeentebestuur [ligt] om de relatie tussen burgers, ondernemers en overheid te verbeteren” (idem, p. 6). Sinds 2014 is het bestuur van de gemeente Amsterdam een nieuwe koers ingeslagen, met een grotere nadruk op participatie (Gemeente Amsterdam, 2014b). Het Bestuurlijk Kompas, waarin deze nieuwe koers wordt uitgelegd, stelt dan ook dat “[e]en snel veranderende omgeving, met een grotere complexiteit [...] vraagt om een verantwoordelijke, flexibele overheid die luistert, handelt en levert, en mensen de ruimte geeft om te groeien” (Gemeente Amsterdam, 2014b, p. 1).

Het deliberatieve model, echter, wordt bekritiseert vanwege de focus en het ideaal van consensus (Laclu, 1996; Mouffle, 2000; Ranciere, 1999, als geciteerd in Verloo, 2018). Verloo stelt dat conflicten juist de democratie kunnen versterken, omdat tegengestelde waardes en onenigheid kan leiden tot heroverweging en herdefiniëring van waardes. Conflicten kunnen de gevestigde orde wakker schudden, burgers op basis van hun eigen voorwaarden betrekken in de publieke arena en stimuleren om belangengroepen te vormen (Coser, 1957).

Wetenschappelijke relevantie

Met name lokale democratie, zoals het geval is bij tegengestelde belangen met betrekking tot het parkeerbeleid in Stadsdeel Noord, bieden een geschikte context om de

democratische mogelijkheden van conflict te begrijpen. Volgens Verloo (2017; 2018) en

Lipsky (1980) wordt democratie ervaren en ‘gematerialiseerd’ door informele, alledaagse interacties met ambtenaren. De ervaring van mensen en het gevoel van in- of uitsluiting in

(8)

8 een democratische staat, wordt bepaald door routines en ontmoetingen in de openbare ruimte, op street level. “Overheidsbeleid is niet datgene wat de wetgevende macht voorschrijft, of wat in de luxueuze kantoren van topambtenaren wordt besloten, uiteindelijk is het datgene wat er gebeurt in drukbevolkte kantoren en in de dagelijkse ontmoetingen van street-level ambtenaren” (Lipsky, 1980, xii). Onderzoek op street level geeft de mogelijkheid om van dichtbij te onderzoeken hoe de belanghebbenden door hun woorden en daden vorm geven aan het overheidsbeleid.

Volgens Van der Arend (2003) is er in teksten over interactief beleid “een eenzijdige en normatief geladen oriëntatie op management en proces” (p. 2). Door deze focus is er wel aandacht voor “methodologische kwesties en normatieve abstracties,”(p. 3) maar weinig tot geen aandacht voor de werking van macht en invloed in het publieke domein, en voor het concrete handelen van participerende burgers en andere betrokkenen (idem).

Van der Arend (2003) pleit dus voor een kwalitatieve manier van onderzoek, waarin veel aandacht is voor de subjectieve ervaring van de participanten.

Ook in het publieke domein heeft macht en invloed werking, aangezien ook deliberatieve modellen uitsluitende effecten kunnen hebben (Verloo, 2018). Aan processen kunnen in de basis bepaalde aannames liggen, die andere waarden uitsluiten. Ook kunnen de verschillende deelnemers en belanghebbenden in deliberatieve processen elkaar mogelijk niet ‘verstaan’, doordat zij een andere emotional culture (Hochschild 1979/1987) of social script hebben (Hajer, 2009). Afhankelijk van hun emotional culture vertonen mensen ander gedrag, en hebben ze andere opvattingen over wat gepaste emoties zijn in dezelfde context.

Onderzoeksvraag

(9)

9 “Welk effect hebben kritieke momenten tussen de bewoners van het Blauwe Zand en de gemeente Amsterdam gehad op het erkennen en verstaan van elkaars standpunten?”

(10)

10

Theoretisch Kader

In dit hoofdstuk worden, voorafgaand door een samenvatting, de belangrijkste theoretische concepten en termen uitgelegd:

De participatory turn heeft in de jaren zestig grote invloed gehad op de verhouding tussen de overheid en de burger (Tholen, 2015). Het centrale idee is dat beleidsprocessen zo moeten worden ingericht dat burgers er direct betrokken in kunnen worden, om burgerparticipatie te bevorderen (idem). De argumenten voor burgerparticipatie kunnen in vier categorieën worden ingedeeld: sociaal, technocratisch, epistemologisch en democratisch (idem). De participatory turn is voortgekomen uit het zogenoemde ‘kloofdenken,’ het idee dat de politieke klasse, die geacht wordt het volk te vertegenwoordigen, zich niet goed kan inleven in de belevingswereld van de burgers door een gebrek aan communicatie en interesse (Van Gunsteren & Andeweg, 1994). Gedurende de twintigste eeuw kwam het kloofdenken in verschillende gedaantes op, en telkens werden er nieuwe oplossingen voor aangedragen.

Tegenwoordig is de eerste generatie van burgerparticipatie, inspraak, geen strijdpunt meer, maar een noodzakelijke stap in de meeste procedures (SCP, 2014). De huidige generatie burgerparticipatie is het informele, kleinschalige burgerinitiatief, een vorm die past binnen de ‘doe-democratie’ (Tonkens & De Wilde, 2013; WRR, 2012). De veranderde opvattingen over de verhouding van de overheid tot de burger, heeft ook invloed gehad op het idee van burgerschap. Burgerschap is door drie redenen ingebed geraakt in affectieve verhoudingen, volgens Tonkens en De Wilde (2013). Ten eerste is de zogenaamde ‘emotionalisering’ van burgerschap voortgekomen uit kloofdenken, de kritiek dat de overheid kil en zakelijk opereert. Ten tweede, aldus Tonkens en De Wilde (2013), hebben bezuinigingen bij de overheid, ertoe geleid dat de overheid “haar toevlucht liever in erkenning” zoekt, dan het toekennen van financiële steun (idem, p. 15). Tot slot doet de

(11)

11 overheid een beroep op het gemoed en gevoel van burgers, om hen zo tot actief burgerschap te bewegen (idem). In de praktijk, echter, kan de emotionalisering van de relatie tussen de burger en de overheid leiden tot tegenstrijdige verwachtingen aan beide kanten, en tot teleurstellingen.

Volgens Verloo (2017; 2018) en Lipsky (1980) wordt democratie ervaren en ‘gematerialiseerd’ door informele, alledaagse interacties met ambtenaren. In het verlengde hiervan beargumenteert Hajer (2009) dat politiek zou moeten worden bestudeerd als ware het een optreden of toneeluitvoering. In zijn framework besteed hij daarom aandacht aan drie concepten: scripting, staging en setting. Scripting heeft betrekking op het uitvoeren, het stagen, van een sociale rol (Verloo, 2018). Gevoelens overkomen ons niet simpelweg, mensen denken zowel individueel als collectief na over hoe we ons zouden moeten voelen (Hochschild, 1979/1987).

Om een gebeurtenis te begrijpen is niet alleen dat wat is gezegd belangrijk, maar ook de setting waar dit gebeurde. Elke plaats brengt namelijk een beperkt bereik aan boodschappen over. En de ervaring van mensen en het gevoel van in- of uitsluiting in een democratische staat, wordt bepaald door routines en ontmoetingen in de openbare ruimte, op street level (Verloo, 2018). Het is daarom belangrijk onderscheid te maken tussen de concepten space en place, of plaats en plek (Taylor, 1999). Een plaats is onpersoonlijk en wordt geproduceerd, terwijl een plek persoonlijk en door mensen ‘gemaakt’ is (idem).

Bewoners kunnen sterk gehecht zijn aan een plek, een sociologisch fenomeen dat wordt aangeduid met place attachment. Dit is “een band tussen een individu of groep en een plaats die kan variëren in termen van ruimtelijkheid, mate van specificiteit en sociale of fysieke kenmerken van de plaats, en wordt gemanifesteerd door affectieve, cognitieve en psychologische processen” (Scannel & Gifford, 2010, p. 5).

(12)

12

De particpatory turn

Het belang dat de gemeente Amsterdam aan burgerparticipatie hecht past binnen een trend. Al in de jaren zestig van de vorige eeuw kregen verschillende participatieve discourses en interactieve besluitvormingstechnieken een centrale plek in de beleidsvorming van een grote verscheidenheid aan organisaties en sectoren- een fenomeen dat wordt omschreven als de participatory turn (Tholen, 2015). De idee van de participatory turn is dat beleidsprocessen zo moeten worden ingericht dat burgers er direct betrokken in kunnen worden, en dat beleid daarmee een resultaat van de interactie tussen burgers en overheid zou zijn (Tholen, 2015). In de jaren zeventig leidden de eisen van vernieuwingsbeweging van de jaren zestig tot daadwerkelijk meer politieke burgerparticipatie. Dat wil zeggen dat de burger meer invloed kreeg op de politiek en het openbaar bestuur (SCP, 2014).

Onder invloed van New Public Management in de jaren tachtig en negentig, kwam er meer aandacht voor een verbetering van ‘service’ die aan burgers werd geboden en werd het streven ‘cliëntgerichtheid’ genoemd. Parallel aan deze ontwikkeling werd er veel onderzoek gedaan naar de legitimiteit van het openbaar bestuur, onder de vlag van ‘bestuurlijke vernieuwing’ (SCP, 2014).

Toch hadden de meeste overheden tot midden-jaren negentig nauwelijks ervaring met interactief beleid (Van der Arend, 2003). Het idee, de methode en praktijk van interactief beleid en burgerparticipatie in ruimtelijke planvorming in Nederland schoot pas wortel vanaf midden-jaren negentig. Eind-jaren negentig was de inspraakcultuur geïnstitutionaliseerd en hadden de meeste overheden ervaring opgedaan met interactieve beleidsvoering (SCP, 2014; Van der Arend, 2003). Pleitbezorgers van interactief beleid zagen de benadering als een manier om “onvrede [over stroperige besluitvorming] weg te nemen en de effectiviteit van beleid te verhogen” (idem, p. 1). Ze hadden een “nieuwe, meer nevengeschikte positie voor de overheid” voor ogen, en zagen hun benadering als een manier om actief burgerschap te

(13)

13 stimuleren (idem, p. 5). Het SCP (2014) stelt dat tegenwoordig, ‘inspraak’ geen strijdpunt meer is, maar een noodzakelijke stap in de meeste procedures.

Kloofdenken

In de veelheid aan academische literatuur over interactief beleid is er consensus over dat meer burgerparticipatie een antwoord is op het gebrekkig functioneren van de overheid, met name de bureaucratie (Tholen, 2015). Kloofdenken is het idee dat de politieke klasse, die geacht wordt het volk te vertegenwoordigen, zich niet goed kan inleven in de belevingswereld van de burgers door een gebrek aan communicatie en interesse. Van Gunsteren en Andeweg (1994) beschrijven dat gedurende de twintigste eeuw dit kloofdenken een aantal keer opkwam: “Onvrede met politiek is van alle tijden [..] Wat er met onvrede gedaan wordt varieert per regime en tijdperk” (p. 9). Zo publiceerde De Nationale Ombudsman in 2013 het rapport Mijn onbegrijpelijke overheid, waarin de kritiek werd geuit dat de overheid kil, afstandelijk en onbegrijpelijk is, terwijl in 1190 de commissie-Deetman ook al sprak van een ‘legitimiteitscrisis’ (Van Gunsteren & Andeweg, 1994). In de jaren zestig uitte het kloofdenken zich in de roep om meer invloed op de politiek en openbaar bestuur , in de jaren tachtig in ‘cliëntgerichtheid” en vanaf de jaren negentig in interactieve beleidsvorming.

De retorische kracht van de metafoor ligt erin dat de kloof op zo veel verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd dat iedereen zich erin kan herkennen. “De ‘kloof’ blijkt een gelaagd fenomeen: indicatoren, symptomen, oorzaken en remedies lopen door elkaar heen” (idem, p. 24). Meerdere oorzaken voor het ontstaan van de kloof worden aangedragen. Zo zou de ervaren kloof worden vergroot door de professionalisering en verambtelijking van politici. Het gespecialiseerde en technische taalgebruik en het beeld dat besluiten willekeurig worden genomen en achteraf pas worden onderbouwd, draagt bij aan het gevoel dat politieke

(14)

14 beslissingen in achterkamertjes worden genomen (idem). Ook lijkt de overheid weinig daad- en slagkracht te hebben, het beleid blijkt keer op keer niet te werken. “De ene ‘proefballon’ is nog niet lek geprikt of er wordt weer een andere opgelaten” (idem, p. 18). Tot slot ontbreekt het bij politici aan visie: Problemen worden niet bij naam genoemd en de verhalen blijven wollig (idem).

Meer burgerparticipatie wordt als oplossing gezien voor de kloof. Hiervoor worden vele argumenten aangedragen, die Tholen (2015) heeft gedestilleerd in vier verschillende hoofdargumenten: Het sociale-, het epistemologische-, het technocratische- en het democratische argument.

Het sociale argument

Het eerste argument voor burgerparticipatie is sociaal van aard: In tijden van sociale fragmentatie, de ontzuilde samenleving en identiteitspolitiek, is meer dialoog mét en tússen burgers nodig (Tholen, 2015; Hajer, 2003). Deze tendens past in een tijdsgewricht waarin oude sociale structuren uiteen zijn gevallen, en de samenleving is geënt op individualisme en meritocratie (Tholen, 2015; Tonkens & De Wilde, 2013). Dezelfde retoriek is te vinden in rapporten van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (2012), de Raad op Openbaar Bestuur (2012 en het Sociaal en Cultureel Planbureau (2014). Er wordt gesproken over een snel veranderende samenleving en de politiek die de aansluiting hierop mist. Het idee is dat burgers innovatief en kritisch zijn en ook bereid zijn om bij te dragen, mits de overheid de voorwaarden schept (WRR, 2012; ROB, 2012; SCP, 2014).

(15)

15 Ten tweede wordt als argument aangedragen dat beleid waarin de burger is betrokken leidt tot transparantere, toegankelijkere en efficiëntere oplossingen van maatschappelijke vraagstukken - samengevat als good governance (Tholen, 2015; Van Marissing, 2005). Ook de Raad op Openbaar Bestuur (2010) betoogt dat burgerparticipatie de kwaliteit van besluiten vergroot.

Dit argument vindt haar wortels in de epistemologie, aangezien het betoogt dat het beleid van moderne overheden tegenwoordig is gebaseerd op drie onhoudbare aannames over kennis en ratio (Tholen, 2015). Ten eerste, is alle kennis over menselijke verhoudingen en aangelegenheden verweven met de maatschappelijke context. Daarom kan een actie niet los worden gezien van de betrokkenen en de belanghebbenden. Zij moeten daarom participeren in de besluitvorming. Ten tweede is het niet mogelijk om een scherpe scheidslijn tussen feit en waarde te trekken. Zelfs deskundige claims bevatten een waardeoordeel, en kunnen daarom niet worden geacht objectief of neutraal te zijn. De veelzijdigheid en relativiteit van waarde is een argument voor burgerparticipatie. Tot slot, kan het type kennis dat kan worden gevonden in de exacte wetenschappen geen richtlijn zijn voor kennis in de sociale wetenschappen. Kennis in dit vakgebied is in essentie situationeel, aangezien het specifieke kwesties in bepaalde omstandigheden en context betreft. Om dat recht te doen, vereist het dat burgers meedenken, meedoen en meebesluiten in de totstandkoming van beleid (Tholen, 2015).

Het technocratisch argument

In lijn met het voorgaande argument is het derde argument dat een bureaucratische manier van besturen en besluiten, technische oplossingen en spaarzame regelingen veronderstelt (Tholen, 2015). Hoewel deze technische oriëntatie neutraal lijkt, is het een uiting van een focus op efficiëntie. Andere waardes, bijvoorbeeld duurzaamheid of traditie,

(16)

16 worden hiermee verdrongen. Politieke besluitvorming wordt hierdoor gereduceerd tot het vinden van de meest efficiënte oplossing en de beweegruimte van ambtenaren wordt beknot tot het opvolgen van regels en voorwaardes (Tholen, 2015).

Het democratisch argument

Tot slot, stelt het democratische argument dat de klassieke liberale en representatieve democratie haar legitimiteit grotendeels verloren heeft, en dat er behoefte is aan innovatie en vernieuwing (Tholen, 2015; ROB, 2010). Tholen (2015) voegt daaraan toe dat burgers niet op rationele gronden stemmen maar op basis van het beeld dat ze hebben van politici, als gevolg van de media-aandacht die politici krijgen. Ook monitoren burgers niet de acties van hun politieke kandidaten, hoewel dit een voorwaarde is voor het functioneren van de democratie (Tholen, 2015). Hierdoor is een politieke elite aan de macht die niet daadwerkelijk de burgers vertegenwoordigd, maar op basis van hun ‘bureaucratische kijk’ bepaalt wat van publiek belang is (Tholen, 2015). Omdat de politiek ondoorzichtig en in zichzelf gekeerd lijkt te zijn, worden remedies voorgesteld die het tegendeel proberen te bewerkstelligen: transparant beleid waarin burgers direct worden betrokken. Alleen zo, vat Tholen (2015) samen, kunnen burgers weer soeverein worden.

Emotionalisering van burgerschap

De huidige generatie burgerparticipatie is het informele, kleinschalige burgerinitiatief, een vorm die past binnen de ‘doe-democratie’ (Tonkens & De Wilde, 2013; WRR, 2012). De laatste jaren,” verkondigen Tonkens en De Wilde (2013), “gelden inspraak en interactief beleid als achterhaald, als respectievelijk eerste- en tweedegeneratieburger- participatie” (p. 13). De doe-democratie wordt in een kabinetsnota van het Ministerie van Binnenlands Zaken en Koninkrijksrelaties (2013) omschreven als “een vorm van meebeslissen van burgers door

(17)

17 zelf maatschappelijke vraagstukken op te pakken” (als geciteerd in SCP, 2014, p. 36). In het rapport Vertrouwen in Burgers (WRR, 2012) wordt deze vorm van burgerparticipatie ook als ideaal gepresenteerd. Het huidige overheidsbeleid stimuleert vooral deze vorm van burgerparticipatie, een zelfredzame burgerparticipatie (SCP, 2014; Tonkens & De Wilde, 2013).

De veranderde opvattingen over de verhouding van de overheid tot de burger, heeft ook invloed gehad op het idee van burgerschap. Burgerschap is door drie redenen ingebed geraakt in affectieve verhoudingen, volgens Tonkens en De Wilde (2013). De zogenaamde emotionalisering van het burgerschap wordt omschreven als dat “[p]olitici, beleidsmakers en professionals affectie [tonen] en burgers op hun beurt tot sympathie en empathie [pogen] te bewegen en hun verlangen naar saamhorigheid en gemeenschap aan te wakkeren” (idem, p. 12). De emotionalisering van burgerschap is in eerste instantie voortgekomen uit kloofdenken. Als reactie op de kritiek dat de overheid en “instanties die in haar naam opereren” (idem, p. 12) kil, hiërarchisch en bureaucratisch waren zochten politici, beleidsmakers en professionals warme toenadering tot burgers.

Ook komt de emotionalisering voort uit de herziening van de verzorgingsstaat, de opkomst van de ‘doe-democratie’ en de zoektocht naar nieuwe vormen van erkenning (idem). Onder druk van de crisis van 2008 en neoliberale condities bespaart de overheid op voorzieningen en materiële hulpbronnen: “Een overheid die minder kan en wil uitdelen, zoekt haar toevlucht liever in erkenning: in schouderklopjes uitdelen aan burgers en hen een goed gevoel geven” (idem, p. 15). “Erkenning gaat over de publieke manifestatie van waardering,

respect en begrip” (Thompson, 2006, p, 26). Daarnaast heeft de “geïndividualiseerde en op

meritocratie geënte samenleving” tot gevolg dat burgers vaker behoefte hebben aan individuele erkenning “op basis van eigen identiteit en eigen verdiensten” (Tonkens et al., als geciteerd in Tonkens & De Wilde, p. 15).

(18)

18 Tot slot doet de overheid beroep op het gemoed en gevoel van burgers met het doel om mensen tot actief burgerschap te bewegen (Tonkens & De Wilde, 2013). Immers, de overheid kan burgers niet dwingen om actief mee te doen en - denken. De overheid kan burgers alleen inspireren, stimuleren en faciliteren om actief bij te dragen aan de samenleving door bijvoorbeeld vrijwilligerswerk of een buurtinitiatief (idem). “Nederlandse lokale beleidsrapporten, wijkuitvoeringsprogramma’s en en communicatiemateriaal voor bewoners appelleren aan positieve emoties als trots, respect en genegenheid” (idem, p. 17). Door deze gevoelens op te wekken, proberen politici, beleidsmakers en professionals mensen te inspireren en stimuleren tot actie (De Wilde, 2013).

Tegenstrijdigheden en teleurstelling

Tonkens en De Wilde (2013) stellen dat de affectieve instelling van de overheid anderzijds ook verwachtingen schept bij burgers. Als burgerinitiatieven goed gaan en burgers en overheid zaken met elkaar afstemmen en elkaar erkennen, kunnen mensen zich

gewaardeerd en gezien voelen (idem). Maar niet altijd zijn de rollen en verwachtingen

helder, of ze veranderen na verloop van tijd. Zo beschrijft Tonkens (2013) hoe de jeugdoverlast in de Utrechtse wijk Kanaleneiland nauw samen hing met verschillende tegenstrijdige en ambivalente verhoudingen tot gezag. In de ogen van de jeugd handelde en communiceerde de politie altijd verkeerd. Zo wordt van de politie verwacht dat zij niet discrimineren en iedereen gelijk behandelen, terwijl er ook van hen wordt verwacht dat zij mensen als uniek en dus óngelijk persoon beschouwen. Deze tegenstrijdigheden zijn niet op te heffen, maar kunnen wel worden erkend.

Maar ook de overheid kan voor burgers onbetrouwbaar zijn: Met name in achterstandswijken worden projecten soms opeens stopgezet, vanwege een herziening van politieke prioriteiten of vanwege geldgebrek. Deze grilligheid wordt door Tonkens en De

(19)

19 Wilde (2013) geïllustreerd in diverse projecten, zoals een populaire en drukbezochte speeltuin in het Utrechtse Transwijk die werd verplaatst naar een andere wijk. Bewoners kunnen door deze grilligheid gefrustreerd en teleurgesteld raken over de overheid en wijkinstituties.

Teleurstelling kan leiden tot “misverstanden, miscommunicatie en miskenning” (idem, p. 269). Ook uit het rapport, Mijn onbegrijpelijke overheid (Nationale Ombudsman, 2013) blijkt dat 55 procent van de respondenten vindt dat de overheid te weinig respectvol is, en dat 89 procent (ook) vindt dat de overheid zich te weinig betrokken en oplossingsgericht opstelt.

Street-level

Volgens Verloo (2017; 2018) en Lipsky (1980) wordt democratie ervaren en ‘gematerialiseerd’ door informele, alledaagse interacties met ambtenaren. “Overheidsbeleid is niet datgene wat de wetgevende macht voorschrijft, of wat in de luxueuze kantoren van topambtenaren wordt besloten, uiteindelijk is het datgene wat er gebeurt in drukbevolkte kantoren en in de dagelijkse ontmoetingen van street-level ambtenaren” (Lipsky, 1980, xii).

Scripting en staging

In het verlengde hiervan beargumenteert Hajer (2009) dat politiek zou moeten worden bestudeerd als ware het een optreden of toneeluitvoering. In zijn framework besteed hij daarom aandacht aan drie concepten: scripting, staging en setting. Scripting heeft betrekking op het uitvoeren, het stagen, van een sociale rol (Verloo, 2018). Een script kan worden beschouwd als het draaiboek voor een bepaalde positie die een individu inneemt in bepaalde sociale omstandigheden. Gevoelens overkomen ons niet simpelweg, mensen denken

(20)

20 zowel individueel als collectief na over hoe we ons zouden moeten voelen. Daarom loopt het ervaren van gevoelens gelijk op met feelings rules, sociale richtlijnen over hoe we ons zouden moeten voelen. Ook Hochschild (1979/1987) stelt dat gevoelens niet direct door situaties of gebeurtenissen worden veroorzaakt, maar dat zij het resultaat zijn van een innerlijke (her)interpretatie en management van het gevoel en een actieve (re)constructie van emoties.

Hoewel deze ‘voelregels’ als een leidraad voor gepast gedrag functioneert, is een individu zich niet noodzakelijkerwijs bewust van hun latente aanwezigheid (Hochschild, 1979/1987). Feeling rules hebben betrekking op de intensiteit (sterk of zwak), de richting (positief of negatief), en de duur (van blijvende of voorbijgaande aard) van de emoties (Turner & Stets, 2012). Er zijn, over het algemeen, drie maten die bepalen of gedrag gepast en sociaal wenselijk is: klinisch, moreel en sociaal-situationeel (Hochschild, 1987). Klinische gepastheid refereert aan gedrag dat wordt verwacht van ‘normale’, ‘gezonde’ mensen; Morele gepastheid heeft betrekking op wat als legitiem gedrag wordt beschouwd; En sociaal-situationeel verwijst naar wat volgens geldende normen wordt verwacht in de situatie” (idem, p. 82).

Naast feeling rules, is er nog een tweede type norm, display rules. Deze geven een kader voor wanneer en hoe de openlijke uitdrukking van emoties gepast is, zoals huilen op een begrafenis. Deze feeling rules en display rules komen voort uit een emotion culture, een complex van ideologieën over wat gepast gedrag, gevoel en emotionele reacties zijn in bepaalde situaties (Turner & Stets, 2012). De structuur van de organisationele context, met name de werkverdeling en de machtsverhoudingen, zijn bepalend voor de feeling en display rules van individuën (idem). Bijvoorbeeld, er kunnen bepaalde normen zijn over dat werknemers een bepaalde focus en een serieuze houding moeten hebben, maar die kunnen

(21)

21 verschillend gelden voor de manager, ploegbaas en lopende-bandwerker. Over het algemeen hebben de mensen met meer macht, meer vrijheid wat betreft feeling en display rules (idem).

De emotion culture wordt door dominante individuen of groepen in stand wordt gehouden (Hajer, 2009; Turner & Stets, 2012). Emotion culture, waarnaar Hajer (2009) refereert als een script, kan door ondergeschikte of niet-dominante individuen of groepen worden uitgedaagd door middel van een counter-script. Zowel scripts als counter-scripts worden uitgedrukt in speech acts, zogenaamde spreekdaden (Verloo, 2018). De daad van spreken heeft een directe invloed op de gevoelens, emoties en acties van het publiek, de spreker en anderen (idem). Daarom geeft de analyse van spreekdaden inzicht in de machtsverhoudingen tussen belanghebbenden in een conflict.

Setting en plaats

Om een gebeurtenis te begrijpen is niet alleen dat wat is gezegd belangrijk, maar ook de plaats waar dit gebeurde. Elke plaats brengt namelijk een beperkt bereik aan boodschappen over. Een buurtbankje, een drukbezocht plein of het stadsdeelkantoor bieden elk verschillende settings voor de scènes waarin conflicten worden onderhandeld (Verloo, 2018). De ervaring van mensen en het gevoel van in- of uitsluiting in een democratische staat, wordt bepaald door routines en ontmoetingen in de openbare ruimte, op street level. De ‘straat’ is een bron van onderscheid en verdeeldheid, aangezien ambtenaren in de positie zijn de omstandigheden en regels op straat te produceren, terwijl burgers desondanks vele mogelijkheden hebben hun eisen te stellen en ingewilligd te zien (idem).

Het is daarom belangrijk onderscheid te maken tussen de concepten space en place, of plaats en plek. Er zijn overal plaatsen, maar plekken zijn maar op sommige plaatsen (Taylor, 1999). Een plaats is onpersoonlijk en wordt geproduceerd, terwijl een plek persoonlijk en door mensen ‘gemaakt’ is (idem).

(22)

22 Bewoners kunnen sterk gehecht zijn aan een plek, een sociologisch fenomeen dat wordt aangeduid met place attachment. Dit is “een band tussen een individu of groep en een plaats die kan variëren in termen van ruimtelijkheid, mate van specificiteit en sociale of fysieke kenmerken van de plaats, en wordt gemanifesteerd door affectieve, cognitieve en psychologische processen” (Scannel & Gifford, 2010, p. 5). Plekken kunnen een bepaalde symboliek uitdragen door herinneringen van de gebruikers van de plaats en door verbindingen met het verleden (Gieryn, 2000). Dit gebeurt doordat gebruikers van een plek ‘betekenis investeren’ in de plaats (idem, p. 474). Place attachment is een gevolg van een opeenstapeling van biografische ervaringen: mensen associëren plaatsen met gelukkige, angstige, traumatische, triomferende of geheime gebeurtenissen die hen daar zijn overkomen. En hoe langer mensen ergens wonen, hoe meer zij zijn geworteld (Gieryn, 2000, p. 481). Place attachment bevordert een mate van zekerheid en welzijn, bepaalt de grenzen van een groep, en helpt bij het herinneren en stilstaan bij het verleden (idem).

(23)

23

Methodologie

Onderzoek en onderzoekscontext

Van april 2018 tot en met december 2018 was ik stagiaire in het gebiedsteam Oud Noord. Ik heb in deze tijd met de twee gebiedsmakelaars van de Volewijck, en van de Ijplein- en Vogelbuurt en Hamerkwartier meegelopen en hiervan heb ik veel geleerd. Mijn werkzaamheden waren heel divers: Van het organiseren van netwerkbijeenkomsten voor alle professionals in de buurt, tot het ondersteunen van enthousiaste buurtbewoners met een groen initiatief in de buurt. Daarom was ik al bekend met verschillende wijken en buurten in Oud Noord, met haar bewoners, haar organisaties en met de ambities die het stadsdeel Noord heeft. Ook had ik al toegang tot het voordat ik uiteindelijk besloot welk onderzoek ik wilde en kon doen binnen de gemeente.

De dubbele rol van zowel stagiaire als student, heeft dingen zowel gemakkelijker als lastiger gemaakt. Een voordeel was dat ik op bewonersavonden een logische en legitieme rol had als notulist van het stadsdeel Noord, en ik deze notulen ook voor het onderzoek kon inzetten. Ook heb ik het vertrouwen en de mogelijkheid gekregen om bij belangrijke en politiek gevoelige vergaderingen op het stadsdeel aan te schuiven. Deze data gebruik ik niet in mijn onderzoek, maar het heeft mij waardevolle inzichten gegeven in hoe complexe besluiten tot stand komen. Wat lastiger was, was het proberen te balanceren van aan de ene kant mijn huiver om bewoners te stigmatiseren en aan de andere kant de ambtenaren en bestuurders die ik sprak op het stadsdeel in een ongemakkelijke positie te brengen. Persoonlijk vond ik het ook uitdagend en leerzaam om mijn theoretische insteek te bepalen als er zoveel is wat er over mijn data kan worden gezegd.

(24)

24

Onderzoeksontwerp en grounded theory approach

De onderzoeksvraag van dit onderzoek is voortgekomen uit interesse naar de tegenstelling tussen de onvrede en frustratie van bewoners op bewonersavonden, en het uitgebreide participatietraject dat is voorafgegaan aan de uiteindelijke parkeermaatregelen. Dit onderzoek is van de data uitgegaan als startpunt en heeft vanuit daar de theorie zichzelf laten ontwikkelen (Hesse-Biber & Leavy, 2006). Deze aanpak plaatst de onderzoeker ín het onderzoeksveld, om zo te garanderen dat de resultaten grounded zijn (Law et al., 1998). Via de grounded theory approach probeert de onderzoeker zo veel mogelijk te voorkomen dat vooropgestelde ideeën het onderzoek beïnvloeden.

Gezien het feit dat ik als stagiaire al deel uitmaakte van de onderzoekscontext had ik vooropgestelde ideeën. Het is daarom een uitdaging geweest om mijzelf in mijn onderzoek zo veel mogelijk te de-familiarizen, mijzelf met een nieuwe blik dwingen te kijken naar het onderzoek (Timmermans & Tavory, 2012; Bryman, 2016). Het bespreken van mijn onderzoek met zowel academici uit verschillende vakgebieden als met medestudenten heeft hierbij geholpen. Hierdoor las ik mij in verschillende theorieën in en stond ik open voor meerdere theoretische invalshoeken.

Dataverzameling

De data voor dit onderzoek bestaat uit de notulen van de bewonersavonden

(Bewonersavond, 2018a; 2018b; 2018c) en gesprekken die de onderzoeker voor, tijdens en na met bewoners heeft gehad. Deze bewoners kwamen overwegend uit de volgende buurten: het Blauwe Zand (Tuindorp Buiksloot), de Rode Kruisbuurt en de Nieuwendammerdijk. Wat de bewoners gemeen hebben is dat zij aanwezig waren op één of meerdere bewonersavonden over het parkeerbeleid in de aandachtsgebieden in Amsterdam-Noord. Aanvullende data zijn

(25)

25 gesprekken en interviews met ambtenaren en bestuurders op het stadsdeel Noord (Interview, 2018). Ook zijn meerdere onderzoeksrapporten van de afdeling Onderzoek, Informatie en Statistiek van de gemeente Amsterdam gebruikt (Gemeente Amsterdam, 2018b; Gemeente Amsterdam, 2017b).

De onderzoeksmethode in dit onderzoek is participant observation. Dit is een onderzoeksmethode die wordt gekenmerkt door de uitgebreide aanwezigheid van een

onderzoeker in het onderzoeksveld (Law et al., 1998). De onderzoeker is in die zin onderdeel van de onderzoekssetting. Aangezien ik sinds april 2018 als stagiaire deel van het

gebiedsteam Oud Noord was en notuleerde bij de bewonersavonden, was ik deel van de onderzoekssetting. Hoewel ik geen adviserende of besluitnemende functie had als notulist, heb ik bij vergaderingen over mogelijke verkeersoplossingen aan tafel gezeten, en kreeg ik door gesprekken met collega’s inzicht in de standpunten van het stadsdeel.

Aan de andere kant was ik geen deel van de onderzoekssetting van de bewoners, want ik nam aan hun onderlinge gesprekken geen deel. Bewoners hebben hun wensen, vragen en zorgen geuit op bewonersavonden, in de enquête en op facebook. Ook sprak ik met bewoners voor en na bewonersavonden. Van de bewonersavonden zijn gedetailleerde notulen gemaakt. Ook zijn dramaturgische beschrijvingen gemaakt van bepaalde situaties tijdens de

bewonersavonden.

Data-analyse door het sociaal-ruimtelijk narratieve framework

Conflicten zijn niet enkel problematisch, zij onthullen ook een gevoel van actief burgerschap en betrokkenheid (Verloo, 2018). Daarom maakt dit onderzoek gebruik van het social-spatial narrative framework, ookwel het sociaal-ruimtelijk narratieve framework (SRNF), van Verloo (2018). Het SRNF is een handvat om te analyseren hoe conflict mogelijkheden schept die democratische processen versterken. Met het SRNF kan de

(26)

26 wisselwerking tussen de micropolitiek van burgerschap en de uitvoering van beleid uiteen worden gezet (idem). In de voor dit onderzoek aangepaste versie van drie opeenvolgende stappen analyseert het SRNF de sociale geografie en de politieke significantie van processen en gebeurtenissen van conflictsituaties. Door de focus op niet alleen het narratief, uitgedrukt door de emoties, overtuigingen en waardes van de actoren, maar ook de acties van de betrokkenen, probeert het SRNF de vaak tegenstrijdige en complexe kenmerken van menselijk gedrag in momenten van escalatie en conflict in de analyse te betrekken (idem).

Als onderdeel van deze analyse zijn een discursieve en narratieve analyse gemaakt van de notulen en de dramaturgische beschrijvingen van de bewonersavonden, de gesprekken en interviews met bewoners en ambtenaren, en de opmerkingen die door bewoners bij een enquête over de wenselijkheid van betaald parkeren waren geplaatst. De codering is met de hand gedaan, door het materiaal uit te printen en er codes bij te schrijven. De methode hierbij was iteratief, omdat het theoretisch kader op basis van deze codering verder is aangepast, en de codes ook zijn aangepast op basis van het theoretisch kader. Het proces van coderen was dan ook “een langzame en moeizame aanpak, waarin aandacht voor subtiliteit nodig is” (Kohler Riesman, 2000, p. 50).

Stap een: Narratieve dynamiek

Het doel van de eerste stap is om de verschillende verhalen van de actoren te verzamelen. Deze onthullen hun ervaring van het conflict en de machtsverhoudingen van de verschillende belanghebbenden en actoren. Doordat mensen hun bedoelingen, ervaring en positie via verhalen uitleggen, zullen verschillende actoren dezelfde gebeurtenissen op een andere manier omschrijven. Het beschrijven van gebeurtenissen veronderstelt een actieve emotionele betrokkenheid met het verleden en de toekomst, volgens Verloo (2018). Immers, belanghebbenden geven betekenis aan het heden door herinneringen en gevoeligheden die

(27)

27 zich in het verleden hebben gevormd. Daarom is de uitdaging voor dit onderzoek om niet sommige emoties als slecht of goed te omschrijven, of om sommige ervaringen als waar of onwaar te beschouwen (idem).

Door de focus van het SRNF op de conflicterende verhaallijnen, kan dit onderzoek de verschillende perspectieven onthullen, relateren en analyseren. Het onderscheid tussen verhalen en narratieven is hierin belangrijk. Verhalen zijn beschrijvingen van een volgorde van gebeurtenissen in actie, terwijl narratieven de analytische interpretatie van verhaallijnen zijn. Verhalen worden verteld door actoren, narratieven worden geproduceerd door de onderzoeker (idem).

De dynamische relatie tussen verhaallijnen kan worden gevat door het onderscheid tussen dominante- en counter-narratieven. Dominante narratieven zijn de narratieven die de hegemonische macht ondersteunen. Doordat verhaallijnen van actoren met een dominante machtspositie sneller voor ‘de waarheid’ zullen worden aangezien, schrijven deze dominante narratieven voor wat de meest gepaste manier van omgaan met de situatie en met de verschillende actoren is. Zogenaamde counter-narratieven zijn minder-geaccepteerde interpretaties. Het zijn vaak de individuen of groepen mensen in een achtergestelde of minder machtige positie die een ander verhaal vertellen dan wat het dominante narratief beschrijft (idem).

Stap twee: Kritieke momenten

Kritieke moment zijn die moment waarop overtuigingen en waardes op street level, of in het publieke domein, worden uitgedrukt en botsen met de waardes van andere actoren. Kritieke moment kunnen voorkomen in de verhalen van actoren, maar ze kunnen ook uitgedrukt zijn in hun acties. Kritieke momenten vormen het proces van actie en reactie, want ze zijn een indicator van óf en wánneer mensen met elkaar in onderhandeling of gesprek

(28)

28 gaan. Tijdens deze stap van het SRNF wordt onderzocht of en hoe deze ontmoetingen de actoren de mogelijkheid geven om de betekenis, relaties en het repertoire van actie te (her)definiëren (idem).

Op drie verschillende manieren kunnen kritieke moment een verschuiving in gang zetten. Ten eerste, door de betekenis van huidige gebeurtenissen te veranderen, maar ook van voorgaande of toekomstige gebeurtenissen. Ten tweede, door deze nieuwe betekenis kunnen er andere manieren van reageren gepast worden gevonden. Ten derde, kunnen kritieke moment de dynamiek tussen actoren veranderen (idem).

Stap drie: Dramaturgische analyse

Stap drie is de dramaturgische analyse van de bovengenoemde kritieke momenten in sociale en ruimtelijke termen. Sociaal heeft betrekking op de taal die mensen gebruiken om zichzelf te positioneren. Door gebruik te maken van een sociaal script, meten mensen zich een rol en een identiteit aan, en verduidelijken zij hun positie ten opzichte van anderen (Hochschild, 1979/1989; Verloo, 2018). Een sociaal script kan worden uitgedrukt in een speech act, een spreekdaad. Deze daad heeft direct impact op de gevoelens, gedachtes en acties van het publiek, de spreker of andere aanwezigen (Verloo, 2018).

Ruimtelijk refereert aan het gebruik van de fysieke ruimte voor praktijken van verzet of juist het tonen van dominantie. Ook refereert het aan de significantie van het gebruik van een specifieke ruimte voor verzet. Plekken kunnen een bepaalde symboliek uitdragen door herinneringen van de gebruikers van de plaats en door verbindingen met het verleden (Gieryn, 2000). Om een gebeurtenis te begrijpen, is het noodzakelijk om te begrijpen waarom specifieke acties plaatsvonden in specifieke ruimtes en niet ergens anders, omdat elke plek een beperkt aantal boodschappen kan overbrengen (Verloo, 2018).

(29)

29 Voor ethische kwesties heeft dit onderzoek de vier richtlijnen van Beauchamp & Childress (2010) aangehouden. Met name het eerste principe was leidend, namelijk het respecteren van de autonomie van mensen. In gesprekken heb ik daarom verteld dat ik onderzoek deed, en gevraagd of ik bepaalde delen uit het gesprek mocht gebruiken voor mijn onderzoek. De data van bewonersavonden heb ik op zo’n manier in mijn onderzoek verwerkt dat citaten van aanwezigen in hun context worden weergegeven. Ook probeer ik de privacy van mensen met wie ik sprak of die door mij werden bestudeerd zo veel mogelijk te waarborgen. Het uitgangspunt is dat er geen negatieve bijverschijnselen voor mensen mogen zijn als gevolg van het gegeven dat zij deel uitmaken van mijn onderzoek.

Het is ook om deze reden dat ik dit onderzoek heb geanonimiseerd. De namen van de geïnterviewden zijn bij de onderzoeker bekend en kunnen, in overleg met de geïnterviewden, bekend worden gemaakt. Ook de notulen van de bewonersavonden kunnen op verzoek worden ingekeken.

(30)

30

Hoofdstuk 1

Dit hoofdstuk concentreert zich op het vertellen van de verschillende verhalen van de actoren, de belanghebbenden. Deze onthullen hun ervaring van het conflict en de machtsverhoudingen. Doordat mensen hun bedoelingen, ervaring en positie via verhalen uitleggen, zullen verschillende actoren dezelfde gebeurtenissen op een andere manier omschrijven. Door de focus van het SRNF op de conflicterende verhaallijnen, kan dit onderzoek de verschillende perspectieven onthullen, relateren en analyseren.

Het onderscheid tussen verhalen en narratieven is hierin belangrijk. Verhalen zijn beschrijvingen van een volgorde van gebeurtenissen in actie, terwijl narratieven de analytische interpretatie van verhaallijnen zijn. Verhalen worden verteld door actoren, narratieven worden geproduceerd door de onderzoeker (Verloo, 2018).

Dominante narratieven zullen sneller voor ‘de waarheid’ worden aangezien, en daarom bepalen deze narratieven wat de meest gepaste manier van omgaan met de situatie en de verschillende actoren is. Zogenaamde counter-narratieven zijn minder-geaccepteerde interpretaties. Het zijn vaak de individuen of groepen mensen in een achtergestelde of minder machtige positie die deze narratieven vertellen (idem).

Het participatieproces richting het nieuwe parkeerbeleid

Op 1 juli 2018 werd in verschillende wijken van Amsterdam-Noord betaald parkeren ingevoerd (Gemeente Amsterdam, 2018a). Betaald parkeren werd ingevoerd rond metrostation Noord, in het Noorderkwartier en Elzenhagen Noord en Zuid, en rond metrostation Noorderpark, in delen van de Bloemenbuurt en Vogelbuurt. Ook werd het in de nieuwe ontwikkelingsgebieden Overhoeks, Buiksloterham en het Hamerstraatgebied ingevoerd (Gemeente Amsterdam, 2017a). In deze wijken waren er eerder blauwe zones, maar daarvan werd het merendeel ingetrokken vanwege het nieuwe betaald-parkerenregime.

(31)

31 Enkele gebieden die vlak naast de gebieden waar betaald parkeren werd ingevoerd lagen, werden aangewezen als aandachtsgebieden (idem).

(Gemeente Amsterdam, 2017a, Gebied specifieke parkeermaatregelen)

In de aanloop naar de invoering van het nieuwe parkeerregime, is in 2016 begonnen met onderzoek naar parkeerproblemen in stadsdeel Noord. In het najaar van 2016 zijn op verschillende dagen en moment op de dag geteld hoe groot deel van de parkeerplaatsen bezet waren. Ook is er een expertmeeting gehouden met “diverse professionals die direct of indirect met parkeerordening te maken hebben (gehad)” (Gemeente Amsterdam, 2017a, p. 9).

Voor belanghebbenden uit de buurt zijn er drie inloopavonden georganiseerd waarop bewoners en bedrijven spraken over de huidige en de verwachte parkeerproblematiek. Ook konden bewoners op basis van de informatie die tijdens de inloopavonden was opgehaald “meedenken over generieke oplossingsrichtingen” tijdens een brainstormavond (idem, p. 8).

(32)

32 Aan een OIS-panel heeft de gemeente Amsterdam “kaarten getoond met daarop de opgehaalde signalen en gevraagd of ze aanvullingen hebben en eventuele oplossingsrichtingen hebben voor de opgehaalde signalen” (idem, p. 9). Er is een E-meldpunt voor parkeervraagstukken geopend, waar achttien meldingen naartoe zijn gestuurd. Meldingen van de openbare ruimte, zogenoemde MORA-meldingen, zijn ook verwerkt in het onderzoek. In het voorjaar, in april 2017, zijn bewoners uitgenodigd om naar een informatieavond te komen waarop het stadsdeel uitlegde welk onderzoek er was gedaan naar de parkeerproblematiek, welke uitkomsten er waren, welke maatregelen werden genomen en wat de planning was tot en met 1 januari 2018.

Op deze informatieavonden bevestigden belanghebbenden in Amsterdam-Noord dat forenzen, dagjesmensen en andere langparkeerders in Noord overlast veroorzaakten. De parkeerdruk was met name hoog rond de Noord/Zuidlijn-stations en in de ontwikkelgebieden langs het Ij, waar destijds geen parkeerregulering was. Ook bevestigden zij dat de wijken met blauwe zones door een tekort aan handhaving kampten met langparkeerders. Een significante uitkomst van de bijeenkomsten met bewoners en bedrijven is dat parkeermaatregelen alleen nodig werden geacht als er overlast werd ervaren (idem). Deze beslissing heeft tot gevolg dat er altijd eerst aantoonbare, meetbare overlast moet worden ervaren in aandachtsgebied, voordat het traject naar een oplossing kan worden ingezet.

In de Parkeeragenda schetste het stadsdeel haar ambitie als “dat het stadsdeel handelt in het belang van mensen die een doel hebben in Amsterdam-Noord” (idem, p. 9). De Parkeeragenda 2017 stelt expliciet dat “doelgroepen die Amsterdam-Noord gebruiken als een ‘springplank’ naar bijvoorbeeld de binnenstad juist zoveel mogelijk [worden] geweerd” (idem, p. 9). Op basis van de uitkomsten van de formele inspraakperiode en de ambitie van het Stadsdeel werden de volgende uitgangspunten geformuleerd.

(33)

33 2) De kosten voor de primaire doelgroepen (bewoners/bedrijven en hun bezoekers) houden we zo laag mogelijk.

3) Wees terughoudend met regulering, maar voorkom problemen en zorg dat die zich niet verplaatsen.

4) Zorg voor flexibel beleid: wijs ‘aandachtsgebieden’ aan waar in de nabije toekomst problemen zouden kunnen ontstaan en hou deze goed in de gaten. Denk ook alvast na over mogelijke oplossingen.

5) Zorg voor uitvoerbare parkeermaatregelen, die ook goed kunnen worden gehandhaafd.

6) De maatschappelijke kosten en baten moeten voor de gemeente in balans/uitlegbaar zijn. (idem, p. 4).

Met name nummer drie in de lijst van uitgangspunten is interessant. Belanghebbenden in het participatietraject hebben benadrukt dat er pas parkeermaatregelen moeten worden ingezet als sprake is van overlast - dat is een repressief standpunt. Het stadsdeel heeft, onder andere, de ambitie geuit om terughoudend met regulering te zijn. Toch stelt het zich ook de ambitie om (de verplaatsing van) problemen te voorkomen - dit is een preventief standpunt. De ambitie van het stadsdeel en de wensen van belanghebbenden zijn in dit opzicht niet verenigbaar.

In de zomer van 2017 is de Parkeeragenda Noord 2017 namens de bestuurscommissie van stadsdeel Noord, vrijgegeven voor inspraak van belanghebbenden. In deze periode is integraal een vragenlijst onder de bewoners en ondernemers van zes aandachtsgebieden verspreid (Gemeente Amsterdam, 2017b, p. 4). In de enquête werd de bewoners meegedeeld dat in het parkeeradvies van stadsdeel Noord hun wijk “niet is meegenomen in de plannen voor betaald parkeren, omdat er voorlopig geen grote parkeeroverlast verwacht wordt” (Gemeente Amsterdam, 2017b, p. 5). Vervolgens werd aan bewoners de volgende vraag gesteld:

(34)

34 Graag willen we u vragen wat op dit moment uw voorkeur heeft: ook zo snel mogelijk betaald parkeren in uw buurt (invoer duurt 12 maanden, dus betaald parkeren vanaf medio 2018), of afwachten wat het effect is van de uitbreiding van betaald parkeren in de andere gebieden op de situatie in uw buurt en (voorlopig) geen betaald parkeren invoeren in uw buurt. (Gemeente Amsterdam, 2017b, p. 5).

Van 871 respondenten stemde 23 procent voor betaald parkeren in de buurt, en 74 procent (voorlopig) niet. Wat zou kunnen hebben meegespeeld in deze uitkomst is de suggestie dat, hoewel het invoeren van betaald parkeren 12 maanden duurt, er een tijdelijke blauwe zone kan worden ingevoerd totdat betaald parkeren als definitieve maatregel wordt ingevoerd. Deze suggestie stond in de begeleidende brief, die de bewoners van de verschillende wijken samen met de uitnodiging voor de enquête kregen toegestuurd:

Wilt u geen betaald parkeren in uw wijk maar ontstaat achteraf toch veel

parkeeroverlast, dan duurt het minimaal 12 maanden voordat betaald parkeren kan worden ingevoerd. Een blauwe zone kan sneller worden ingevoerd, maar zal tijdelijk gelden, totdat betaald parkeren als definitieve maatregel wordt ingevoerd. (Gemeente Amsterdam, 2017b, p. 10/12/14/16/18/20).

Echter, op de bewonersavond eind 2018, als de wijk door parkeeroverlast wordt geteisterd, vertelt de adviseur van de afdeling Parkeren dat er geen andere parkeermaatregel kan worden genomen dan de invoering van betaald parkeren:

[...] we zien dat [een blauwe zone] niet werkt en daarom heeft het bestuur gezegd, dan bedoel ik de gemeenteraad, en ook hier het stadsdeel, we doen niet voor de hele buurt een blauwe zone . (Bewonersavond, 2018b, p. 13)

Het is belangrijk te vermelden dat hoewel er al signalen waren van, onder andere, bewoners en ondernemers uit de buurt dat de blauwe zones niet goed werden gehandhaafd, er toch in de brief de suggestie is gewekt dat een blauwe zone een uitvoerbare tijdelijke maatregel zou

(35)

35 kunnen zijn in de toekomst. In de periode tussen het sturen van de enquête in 2017 en de bewonersavonden naar aanleiding van parkeeroverlast in aandachtsgebieden in 2018 de gemeenteraad heeft besloten om geen nieuwe blauwe zones in Amsterdam in te richten. Met die beslissing heeft het stadsdeel zich wél gehouden aan de ambitie om voor uitvoerbare maatregelen te zorgen die te handhaven zijn. Maar voor bewoners en ondernemers was de mogelijkheid van een blauwe zone aantrekkelijk, omdat hun bezoek hiermee gratis een korte tijd kan parkeren. Het nieuws dat een blauwe zone überhaupt niet tot de mogelijke parkeermaatregelen toebehoorde leidde onder sommige bewoners tot frustratie. Dit thema wordt in een volgend hoofdstuk verder uitgewerkt.

Na het onderzoek in 2016 en de inspraakperiode in 2017 gaf het Algemeen Bestuur van het stadsdeel een advies aan het College van B&W, dat het voorgestelde parkeerbeleid vaststelde in het laatste kwartaal van 2017 (Gemeente Amsterdam, 2018). Op 1 juli 2018, drie weken voordat de Noord/Zuidlijn ging rijden, is betaald parkeren ingevoerd in de aangewezen gebieden. Gebieden die vlak naast de gebieden waar betaald parkeren werd ingevoerd lagen, werden aangewezen als aandachtsgebieden (idem).

Op Facebook, dat al zeker sinds 2014 populair is als buurtplatform onder Noorderlingen (OSF, 2014), zijn in groepen zoals “Blauwe Zand Amsterdam Noord” al spoedig veel posts te vinden over de parkeerstress. Bewoners informeren elkaar en delen klachten, maar gebruiken het online platform ook om nieuwe Facebook-groepen op te zetten, specifiek over de parkeeroverlast. Zo zet een buurtbewoonster die actief en prominent is als vrijwilligster in de wijk op 3 juli 2018 een groep op voor een “Betere bezoekersregeling betaald parkeren in Amsterdam-Noord”. Een aantal dagen later, op 7 juli, zet ook een andere Noorderling een Facebook-groep op, met de naam “Parkeerstress in Noord”. Het doel van de groep is “alle onderwerpen over de recente parkeermaatregelen van de gemeente hier verzamelen en over enige tijd aanbieden aan de gemeente”. Weer enkele dagen later wordt op

(36)

36 Amsterdam Noord in het Nieuws een petitie gezet die pleit voor “Blauwe zone invoeren, en gratis parkeervergunning bewoners Amsterdam-Noord”. Uit de redacties onder post blijkt er vele verschillende opvattingen zijn over de geschikte parkeeroplossing: Niet iedereen heeft vertrouwen in het voorstel, hoewel het feit dat de post zeven keer is gedeeld ook toont dat andere Noorderlingen het juist wél een goed idee vinden.

Ondertussen focuste berichtgeving in de lokale media op uitingen van geweld en schetste het beeld van een buurt die de parkeeroverlast zelf aanpakte. Zo schreef de lokale nieuwszender AT5 over buren die vochten om een parkeerplek (10 juli, 2018), of versloeg Rodi hoe bewoners “pionnen, stoelen of zelfs scooters in het parkeervlak zetten” (17 augustus 2018). Volgens Het Parool werd de spiegel van een buurtbewoner eraf geslagen “omdat hij iemands parkeerplekje had ingepikt” (De Ruiter, 2018). Toch zijn er ook artikelen te lezen die zowel de kant van de bewoners belichten, zowel zij die voor als tegen zijn, en portefeuillehouder PV1 en woordvoerders van de gemeente aan het woord laten om uit te leggen waarom en hoe is gekozen voor betaald parkeren (AT5, 10 juli 2018; Rodi, 17 augustus 2018).

Op 13 september verstuurde het stadsdeel, uit naam van de portefeuillehouder Verkeer, Vervoer en Parkeren, een brief over de parkeersituatie in Tuindorp Buiksloot. In de brief werd omschreven hoe het stadsdeel vanuit verschillende wijken signalen ontving over een hoge parkeerdruk en parkeeroverlast, en dat met name het Blauwe Zand “bijzonder in het oog [sprong]” (Stadsdeel Noord, 2018, p. 1). De brief informeerde de bewoners “welk beeld de gemeente heeft van de situatie en wat de gemeente wel en niet kan doen” (idem). Ook werd een paragraaf besteed aan het uitleggen van de verschillende stappen en procedures die moesten worden genomen voordat betaald parkeren kan worden ingevoerd. In het licht van het deels laagopgeleide publiek waarvoor de brief was bedoeld, is er een mogelijkheid dat de boodschap niet overal is aangekomen.

(37)

37 In de hierop volgende maanden worden meerder inloop- en bewonersavonden georganiseerd over betaald parkeren: Op maandag 17 september 2018 wordt het eerste inloopspreekuur voor bewoners van het Blauwe Zand georganiseerd in het buurthuis De Driehoek; Op donderdag 27 september wordt nog een inloopspreekuur voor bewoners georganiseerd, in de Gele Pomp, hier zijn ook bewoners van de Rode Kruisbuurt en de Nieuwendammerdijk bij aanwezig; Op maandag 12 november is er op het Noorderlicht College een grootschalige en drukbezochte informatie-avond voor alle aandachtsgebieden voor betaald parkeren van Noord. Uiteindelijk wordt op maandag 21 januari 2019 in de aandachtsgebieden ook versneld betaald parkeren ingevoerd (Gemeente Amsterdam, 2018a). Op donderdag 24 januari 2019 wordt, na de invoering van het nieuwe betaald-parkerenregime, nog een spreekuur georganiseerd in de Driehoek.

(38)

38

Het Blauwe Zand

De beschrijving van Noord moet beginnen in de twintigste eeuw, omdat vanaf 1915 de eerste wijken werden gebouw (Kok, 2016). Vanaf toen werden in Noord arbeiderswijken gebouwd, waar bewoners uit de krottenwijken uit de oude centrumwijken gingen wonen. Arbeiders woonden dicht bij de industrie in Amsterdam-Noord, en omdat de wijken voor arbeiders werden gebouwd werd het niet nodig geacht om een brug over het Ij te bouwen (idem).

Om sociale onrust en wantoestanden in de verkrotte en overbevolkte wijken in de binnenstad op te lossen, werden “werklozen, alleenstaanden, bejaarden en ‘onmaatschappelijken’ door middel van een huursubsidie ‘gestimuleerd’ om naar het afgelegen stadsdeel te verhuizen” (idem, p. 148). Deze oude stadsbewoners kwamen samen te wonen met laaggeschoolde arbeiders in tuindorpen met veel culturele voorzieningen. Dit was gedaan vanuit een socialistische en soms ook christelijke, opvoedkundige gedachte. Vanuit dezelfde gedachte waren er geen horecavoorzieningen in de nieuwe wijken (idem).

Naast de tuindorpen waren er ook ‘woonscholen’ zoals Asterdorp. Hier woonden bewoners in een ommuurd wijkje, waar een opzichter(es) in de gaten hield of de bewoners goed gedrag vertoonden. Als dat het geval was, mochten de bewoners na verloop van tijd ‘promoveren’ naar andere tuindorpen. Officieel werd de doelgroep bij de gemeente aangeduid met ‘ontoelaatbaren’ of ‘asocialen’. Uiteindelijk werden de woonscholen opgeheven omdat zij te stigmatiserend waren. Asterdorp werd voor de Tweede Wereldoorlog al opgeheven (idem). Hoewel de tuindorpen geen ‘woonscholen’ waren, straalde het stigmatiserende imago toch op hen af (OSF, 2014).

In die tijd, tussen 1930 en 1932, werd Tuindorp Buiksloot aangelegd (Kok, 2016). Het was het laatste tuindorp dat werd aangelegd als onderdeel van het plan om bewoners uit de verkrotte en overbevolkte binnenstad fatsoenlijke woningen aan te bieden. Het ‘dorp’ werd

(39)

39 aangelegd tussen de dorpen Nieuwendam en Buiksloot, en om het voormalig boerenland op te hogen werd blauwig slib gebruikt. Dit is waar Tuindorp Buiksloot de bijnaam het Blauwe Zand aan dankt (idem).

Hoewel veel gezinnen weinig te besteden hadden in de jaren ‘20 en ‘30, was er onderling veel solidariteit en saamhorigheid. Verenigingen groeiden en de voetbalclubs “groeiden uit tot de beste van de stad” (Kok, 2016, p. 151). Ook deelden de meeste bewoners hun politieke voorkeur: Het merendeel van de bewoners stemde voor de Communistische Partij Holland of de Sociaal Democratische Arbeiders Partij. Het Blauwe Zand stond daarom bekend als een ‘rood dorp’ (idem). Bewoners trokken ook samen ten strijde tegen NSB-fascisten, die vanaf 1935 elke zaterdag met een knokploeg het Blauwe Zand bezocht. In de vechtpartijen en incidenten waartoe deze uitlokking leidde, beschermde overheid alleen de NSB’ers. Bij een ander incident, rondom NSB-partijleider Mussert, werden wél bewoners van het Blauwe Zand veroordeeld, maar werd Mussert vrijgesproken (Kok, 2016). Door deze schermutselingen kregen de Blauwe Zanders uiteindelijk een roemruchte reputatie. Aan de andere gaf het optreden van de overheid Blauwe Zanders het idee dat zij niet op de overheid konden vertrouwen (idem).

Vanaf de jaren zestig werden nieuwe wijken bijgebouwd, als deel van een uitbreidingsplan, ten noorden van de oude tuindorpen (Kok, 2016). Hiermee werden de oude dorpen en tuindorpen ‘Oud Noord’. Nog altijd werkten veel Noorderlingen op de werven en industrie van Amsterdam-Noord. Vanaf 1981 werd Amsterdam-Noord een eigen stadsdeel, omdat het niet meer praktisch was om het groeiende Amsterdam vanaf één stadhuis te regeren. In die tijd speelde de vraag: “Hoort Noord wel bij Amsterdam?” (Kok, 2016, p. 153). Met name ‘aan de overkant’, in de rest van de stad over het Ij, leefde de gedachte dat Noord niet helemaal bij Amsterdam hoorde (idem). Uit recent onderzoek blijkt dat Noorderlingen

(40)

40 nog altijd een sterke plaatselijke identiteit ervaren door de verschillen tussen hun stadsdeel en de rest van de stad (OSF, 2014).

Een andere belangrijke ontwikkeling van de jaren tachtig was de economische crisis, die met name de scheepsbouw in Noord zwaar trof. Vele kostwinners van de gezinnen in Noord verloren hun baan. In de jaren negentig stroomden nieuwe inwoners uit Zuidoost en Nieuw-West in in Noord, als gevolg van stadsvernieuwing in die wijken. “Duizenden gezinnen met problematiek op het gebied van geld, drugs en criminaliteit [zochten] een nieuw onderkomen” (Kok, 2016, p. 158), en Noord was nog één van de weinige betaalbare plekken waar ze naartoe konden verhuizen. De stadsdeelvoorzitter destijds refereerde dan ook aan Noord als ‘afvoerputje’ van de stad. “Wederom fungeerde Noord als oplossing voor de sociaal zwakkeren” (idem). Toch zijn de tuindorpen in Amsterdam-Noord, waaronder Tuindorp Buiksloot, grotendeels “blanke arbeidersbuurten” gebleven, een ontwikkeling die het OSF (2014) “opmerkelijk” noemt (p. 25).

In 2012 werd Tuindorp Buiksloot omschreven als een kleine buurt met een hoog percentage inwoners van Nederlandse afkomst, namelijk 76 procent (‘De Staat van de Noordse Wijken’, 2012). Ook is een groot gedeelte van de bewoners boven de 65 jaar oud, namelijk 18 procent in 2012 (idem). Als gevolg van de crisis van 2008 steeg de werkloosheid in Noord van 5,3 procent naar 14 procent (‘De Staat van Noord’, 2013, p. 22). Dit droeg bij aan de kloof tussen het stadsdeel en de rest van Amsterdam, aangezien Noord al een hoger percentage minimahuishoudens kende (idem). Vergeleken met het gemiddelde cijfers van Amsterdam (25 procent) is ook een groot deel van de bevolking laagopgeleid (64 procent) (‘De Staat van de Noordse Wijken’, 2012). Desalniettemin verdienen huishoudens in het Blauwe Zand gemiddeld net zo veel als in de rest van Amsterdam-Noord, hoewel de werkloosheid iets lager ligt (idem).

(41)

41 Ook benadrukten deelnemers aan het onderzoek van OSF (2014), het sterke gemeenschapsgevoel onder de oorspronkelijke bewoners van het Blauwe Zand. Buren zijn solidair met elkaar en staan voor elkaar klaar, en de buurt wordt “als familie beschouwd” (idem, p. 39). Het onderzoek vond ook dat bewoners sterke territoriale grenzen ervaren en in stand houden: Zo werden mensen die op de Nieuwendammerdijk wonen beschouwd als ‘anders dan wij’. Dit kan te maken hebben met het idee dat mensen van de Nieuwendammerdijk van een hoger sociaal-economisch milieu komen en met de kloof tussen lager- en hogeropgeleiden, die toenoemt in Nederland (idem). In andere gevallen zijn er historische rivaliteiten tussen “erg op elkaar lijkende buurten,” hoewel die rivaliteit ook luchtig en speels kan blijken (idem, p. 39). Bewoners omschrijven zichzelf als “hardwerkend, eerlijk, direct en simpel” (idem).

In het licht van het parkeerbeleid is het ook relevant dat uit onderzoek kwam dat het autobezit in Noord “relatief hoog is” in Noord ten opzichte van andere stadsdelen, hoewel in die berekening geen lease-auto’s zijn geteld (Gemeente Amsterdam, 2017a, p. 11). Ook Kok (2016) beargumenteert dat de Canta “het symbool van de Noordse autonomie” is (p. 158). Uit de Amsterdamse Bosatlas van 2015 blijkt dat Noord “een bovengemiddeld hoge Canta-dichtheid” heeft, en dat er van alle stadsdelen de meeste brommers en snorscooters per inwoner zijn (p. 158-159).

De gemeente Amsterdam

De gemeente Amsterdam achtte het in 2016 nodig om het parkeerregime in Noord te evalueren, onder andere vanwege de verstedelijking van Noord. Zo wordt in het Hamerkwartier in Amsterdam-Noord vanaf 2020 begonnen aan de bouw van een woonwijk met 6.700 nieuwe woningen, in combinatie met scholen, kantoren en werkplaatsen. Ook in andere wijken in Amsterdam-Noord zullen meer woningen worden gebouwd en zal

(42)

42 bedrijvigheid toenemen. In het Gebiedsplan van Oud Noord wordt dan ook gesproken van een stedelijke vernieuwing “dat het beeld van Noord drastisch verandert” (Gemeente Amsterdam Noord, 2018, p. 8).

De groei van het aantal bewoners, banen en bezoekers heeft steeds meer druk op de verkeersveiligheid, mobiliteit en verkeersveiligheid van Amsterdam-Noord gelegd. Al voordat de Noord/Zuidlijn in gebruik werd genomen werd het stadsdeel door “forenzen, dagjesmensen en andere langparkeerders als informele P+R gebruikt” (Gemeente Amsterdam, 2017a, p.4). Het werd verwacht dat dit zou toenemen als de Noord/Zuidlijn zou gaan rijden. In de Parkeeragenda 2017 werd het heroverwegen van het parkeerbeleid geschetst als één van de maatregelen om Noord bereikbaar te houden, als aanvulling op Sprong over het Ij, studies naar en verbeteringen aan het wegennetwerk van Noord, en de aanleg van een snelfietsroute naar Zaandam (Gemeente Amsterdam, 2017a).

De ontwikkelingen die het beeld van Noord drastisch zullen veranderen, worden door het OSF (2014) aangeduid als ‘gentrificatie’. Amsterdam-Noord wordt steeds populairder onder bewoners uit andere stadsdelen, en wordt vergeleken met Brooklyn in New York (idem). Ateliers en workshops van de creatieve industrie zijn in het voormalig havengebied aan de Ij-oever neergestreken, en grotere internationale bedrijven hebben hun hoofdkantoor in Noord neergezet. Het OSF (2014) spreekt dan ook van een “intensief en dynamisch proces van herwaardering”, oftewel gentrificatie (p. 25)

Op de vraag of er in Noord sprake is van gentrificatie beargumenteert Kok (2016) dat dat niet het geval is. Hoewel “De Volkskrant en andere media Noord de afgelopen als voorbeeld van dit fenomeen [beschrijven],” zijn er meerdere onderzoeken die het tegenovergestelde beargumenteren (idem, p. 164). De Afdeling Onderzoek, Informatie en Statistiek van de gemeente Amsterdam beschrijft het stadsdeel als zwak, met wijken waarin huishoudens vaak kampen met meerdere problemen. Dit komt, aldus Kok (2016) door

(43)

43 stelselmatige contra-gentrification, een fenomeen waarbij huishoudens die minder te besteden hebben juist wel in de buurt kunnen blijven wonen als een gevolg van het hoge percentage sociale huurwoningen. In sommige buurten van Noord is het aandeel sociale huurwoningen rond de 75 procent (idem). Hochstenbach en Van Gent (2015) stellen dat er in Noord geen gentrificatie plaatsvindt die oorspronkelijke bewoners met kleinere beurzen verdrijven en de woningprijzen laat stijgen. In plaats daarvan is er sprake van downgrading, een fenomeen waarbij zwakke wijken verder kunnen afglijden omdat voornamelijk huishoudens met een lager-dan-modaal inkomen er woningen kunnen vinden.

Het gebiedsplan van Oud Noord, dat betrekking heeft op het deel van Noord dicht bij de Ij-oevers met oude wijken zoals de Volewijck en de Vogelbuurt, stelt zichzelf ten doel om door middel van “co-creatie, placemaking en andere vormen van participatie” bewoners en ondernemers deel te laten nemen in het maken van plannen over hun wijk. Ten eerste omdat hun wijken ‘drastisch veranderen’ en de impact hierop groot is. Het gebiedsteam houdt rekening mee het place attachment van oudere bewoners, en de onrust die de instroom van nieuwe bewoners en de verandering van hun wijk op hen kan hebben.Ten tweede worden vormen van participatie ingezet om te garanderen dat kwetsbare bewoners mee kunnen profiteren van de verstedelijking en ontwikkeling van Amsterdam-Noord. Dit draagt bij aan de ambitie van de gemeente Amsterdam voor een “ongedeelde, inclusieve stad,” waarin “omliggende buurten in sociaal, fysiek en economische opzicht [meeprofiteren] van de ontwikkelingen” (Gemeente Amsterdam Noord, 2018, p. 3-4)

Binnen de gemeente is er op centraal niveau de afdeling Parkeren. “De afdeling Parkeren is verantwoordelijk voor het zo efficiënt mogelijk uitvoeren van de doelstellingen van het bestuur (beleidskaders) bij het exploiteren en beheren van het parkeren op straat en in garages, in of ten behoeve van Amsterdam” (Gemeente Amsterdam, n.d.). Deze afdeling voert het parkeerbeleid, zoals besloten door het College van Burgemeester en Wethouders,

(44)

44 uit. Twee adviseurs van de afdeling Parkeren waren aanwezig tijdens de verschillende bewonersavonden, aangeduid met AP1 en AP2. Zij spraken voor het publiek en bewoners konden na afloop van de avond vragen bij hen stellen.

Ten tweede, is de portefeuillehouder van Verkeer, Vervoer en Parkeren een belangrijke actor, aangeduid met PV1. De portefeuillehouder is lid van het dagelijks bestuur van Stadsdeel Noord. Het driekoppige dagelijks bestuur is benoemd door het College van Burgemeester en Wethouder. Het dagelijks bestuur wordt door de stadsdeelcommissie, bestaande uit gekozen volksvertegenwoordigers, geadviseerd over de ontwikkelingen in een gebied en over de belangen van bewoners. PV1 zegt zelf over haar functie:

Waar het [als portefeuillehouder] om gaat is dat je met degenen die er wonen, werken, leven, die er vrijwilligerswerk doen of een ander belang hebben, dat je samen met hen de opgave die je hebt op die portefeuille waar ik net over had met echt gewoon in de openbare ruimte, wegen, dat je samen die voorbereiding doet, dat je met elkaar betrekt, dat je elkaar hoort, dat je weet wat de wensen zijn, de ideeën zijn [...] voordat je een inspraak ingaat en voordat je de besluitvorming ingaat.

Ten derde is het gebiedsteam, specifiek de gebiedsmakelaar van de betreffende gebieden, een actor. De gebiedsmakelaar van het Blauwe Zand, aangeduid met GM1, is de eerste contactpersoon voor de bewoners van Tuindorp Buiksloot, de Nieuwendammerdijk, Tuindorp Nieuwendam en het Vliegenbos. Ook ikzelf speelde een rol bij de bewonersavonden, namelijk die van notulist.

Tot slot is het College van Burgemeester en Wethouders en de gemeenteraad een actor in het verhaal. Hoewel zij niet fysiek aanwezig zijn bij de bewonersavonden, is de invoering van parkeerbeleid afhankelijk van de instemming van het College van Burgemeester en Wethouders en de gemeenteraad. Op de tweede bewonersavond, in de Gele Pomp, legt AP1 uit dat voor het invoeren van een oplossing “de eerste stap op het stadsdeel

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Beslispunt: - De raad besluit om de parkeertarieven met ingang van 1 januari 2013 te verhogen voor kort parkeren (betaald parkeren bij de automaat) voor het belasting jaar 2013

Met een jeugdwerkloosheid van dertien procent scoort Vlaanderen wel- iswaar flink beter dan België in zijn geheel (bijna twintig pro- cent) of de Europese Unie (meer

We hebben voor de frictiekosten aangenomen dat er na volledige implementatie, vanaf 2022, er geen frictiekosten meer zullen zijn door deze business case. Financieel resultaat van

De parkeerplaatsen, waarop tegen betaling van parkeerbelasting, als genoemd in artikel 2 onderdeel a van de "Verordening parkeerbelastingen 2019" mag worden geparkeerd, zijn

B gehele straat, met uitzondering van twee parkeerplaatsen voor huisnr.. Jongeneel- straat

Digna stelde deze vragen eerst aan haar moeder.. Ze legt oude spullen voor

Burgemeester en wethouders van de Utrechtse Heuvelrug maken bekend dat zij heeft ingestemd met de Ontwerp Nota Bodembeheer werkgebied ODRU (incl. PFAS-beleid) en

Een ontheffing is geldig voor de blauwe zone in het dorp waar de bewoner woonachtig is en waarvoor de ontheffing door het college is verleend.. Een ontheffing is geldig voor de