• No results found

Maeslantkering/Europortkering I: kwaliteit graszode en erosiebestendigheid : Deelonderzoek binnen de opdracht 'Toetsing verbindende waterkeringen'

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Maeslantkering/Europortkering I: kwaliteit graszode en erosiebestendigheid : Deelonderzoek binnen de opdracht 'Toetsing verbindende waterkeringen'"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)Alterra is onderdeel van de internationale kennisorganisatie Wageningen UR (University & Research centre). De missie is ‘To explore the potential of nature to improve the quality of life’. Binnen Wageningen UR bundelen negen gespecialiseerde en meer toegepaste onderzoeksinstituten, Wageningen University en hogeschool Van Hall Larenstein hun krachten om bij te dragen aan de oplossing van belangrijke vragen in het domein van gezonde voeding en leefomgeving. Met ongeveer 40 vestigingen (in Nederland, Brazilië en China), 6.500 medewerkers en 10.000 studenten behoort Wageningen UR wereldwijd tot de vooraanstaande kennisinstellingen binnen haar domein. De integrale benadering van de vraagstukken en de samenwerking tussen natuurwetenschappelijke, technologische en maatschappijwetenschappelijke disciplines vormen het hart van de Wageningen Aanpak. Alterra is hèt kennisinstituut voor de groene leefomgeving en bundelt een grote hoeveelheid expertise op het gebied van de groene ruimte en het duurzaam maatschappelijk gebruik ervan: kennis van water, natuur, bos, milieu, bodem, landschap, klimaat, landgebruik, recreatie etc.. Maeslantkering / Europoortkering I: kwaliteit graszode en erosiebestendigheid Deelonderzoek binnen de opdracht ‘Toetsing verbindende waterkeringen’. Alterra-rapport 1995 ISSN 1566-7197. Meer informatie: www.alterra.wur.nl. A.P. Schaffers, J.Y. Frissel, M.H.C. van Adrichem en M.P.C.P. Paulissen.

(2)

(3) Maeslantkering / Europoortkering I: kwaliteit graszode en erosiebestendigheid.

(4) In samenwerking met Witteveen+Bos Raadgevende ingenieurs B.V., in het kader van de opdracht ‘Toetsing verbindende waterkeringen’ voor Rijkswaterstaat Zuid-Holland. Projectcode [5236169-01]. 2. Alterra - rapport 1995.

(5) Maeslantkering / Europoortkering I: kwaliteit graszode en erosiebestendigheid Deelonderzoek binnen de opdracht ‘Toetsing verbindende waterkeringen’. A.P. Schaffers J.Y. Frissel M.H.C. van Adrichem M.P.C.P. Paulissen. Alterra-rapport 1995 Alterra, Wageningen, 2010.

(6) REFERAAT Schaffers, A.P., Frissel, J.Y., van Adrichem, M.H.C. en Paulissen, M.P.C.P., 2010. Maeslantkering / Europoortkering I: kwaliteit graszode en erosiebestendigheid; Deelonderzoek binnen de opdracht ‘Toetsing verbindende waterkeringen’. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1995. 36 blz.; 5 fig.; 2 tab.; 4 ref.; 5 bijlagen. Dit rapport geeft de bevindingen weer van het onderzoek naar de kwaliteit van de graszode en de erosiebestendigheid van de klei op de Maeslantkering / Europoortkering I, vallend onder Rijkswaterstaat Zuid-Holland. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de vijfjaarlijkse toetsing volgens het ‘Voorschrift Toetsen op Veiligheid’ (VTV 2006) en maakte deel uit van een breder civieltechnisch onderzoek door Witteveen+Bos: ‘Toetsing Verbindende Waterkeringen’. Het hier beschreven onderzoek is in drie fasen uitgevoerd: een algemene inspectie van de veldsituatie in maart, een bemonstering van de klei plus laboratoriumanalyse op 9 locaties, en een analyse van de vegetatiesamenstelling op 30 locaties in mei. De resultaten worden gepresenteerd vanuit het oogpunt van de veiligheid van de waterkering en per locatie wordt een kwaliteitsoordeel volgens VTV criteria gegeven. Op grond van de conclusies worden aanbevelingen voor het beheer gedaan. Trefwoorden: dijken, dijkgrasland, grasland, kustverdediging, vegetatie, waterkering, zode. ISSN 1566-7197 Satellietfoto kaarten: Google Earth Luchtfoto: Rijkswaterstaat Overige foto’s: Joep Frissel. Dit rapport is digitaal beschikbaar via www.alterra.wur.nl (ga naar ‘Allterra-rapporten’). Alterra verstrekt geen gedrukte exemplaren van rapporten. Gedrukte exemplaren zijn verkrijgbaar via een externe leverancier. Kijk hiervoor op www.boomblad.nl/rapportenservice.. © 2010 Alterra Postbus 47; 6700 AA Wageningen; Nederland Tel.: (0317) 480700; fax: (0317) 419000; e-mail: info.alterra@wur.nl Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Alterra. Alterra aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.. 4. Alterra - rapport 1995 [Alterra-rapport 1995/januari/2010].

(7) Inhoud. Samenvatting. 7. 1. Inleiding. 9. 2. Methode 2.1 Locaties 2.2 Quickscan (module 1) 2.3 Kwaliteit graszode en vegetatiesamenstelling (module 2) 2.4 Erosiebestendigheid klei in de zode (module 4). 11 11 13 13 14. 3. Resultaten 3.1 Kwaliteit van de graszode 3.1.1 Quickscan 3.1.2 Vegetatiesamenstelling 3.1.3 Erosiebestendigheid klei in de zode. 15 15 15 16 18. 4. Conclusies en aanbevelingen 4.1 Conclusies 4.2 Aanbevelingen. 19 19 19. Literatuur. 21. Bijlage 1 Overzichtskaart getoetste dijkvakken Bijlage 2 Basisgegevens quickscan Bijlage 3 Basisgegevens vegetatiesamenstelling Bijlage 4 Basisgegevens doorworteling Bijlage 5 Foto-impressie. 23 25 27 29 33.

(8)

(9) Samenvatting. In de eerste helft van 2009 is onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de graszode en de erosiebestendigheid van de klei op de Maeslantkering / Europoortkering I, deel van de waterkeringen vallend onder Rijkswaterstaat Zuid-Holland. Het onderzoek is uitgevoerd door Alterra in het kader van de vijfjaarlijkse toetsing volgens het ‘Voorschrift Toetsen op Veiligheid’ (VTV 2006) en maakt deel uit van een breder civieltechnisch onderzoek door Witteveen+Bos: ‘Toetsing Verbindende Waterkeringen’. Het hier beschreven onderzoek naar de graszode en de erosiebestendigheid is in drie fasen uitgevoerd: een algemene inspectie van de veldsituatie in maart, een bemonstering van de klei plus laboratoriumanalyse op 9 locaties, en een analyse van de vegetatiesamenstelling op 30 locaties in mei. De erosiebestendigheid van de klei bleek op alle locaties te classificeren als ‘weinig erosiebestendig’ volgens de VTV criteria, veroorzaakt door het hoge zandgehalte (7080%; de VTV grens ligt bij 40%). De kwaliteit van de vegetatie verschilt per dijkvak. Bij de Maeslantkering zelf (de stormvloedkering; zie foto hieronder) blijkt de helft van de onderzochte locaties volgens het VTV 2006 ‘slecht’ of ‘slecht tot matig’ te scoren op zodekwaliteit. Op de Europoortkering I (lopend vanaf de zuidelijke stormvloedkering ca. 6 km zuidoostwaarts richting Rozenburg) blijkt de situatie wat beter, vooral in het meest zuidoostelijke dijkvak waar de meeste locaties ‘matig tot goed’ scoren. Op grond van de bevindingen worden aanbevelingen gedaan voor het beheer.. De Maeslantkering in de Nieuwe Waterweg bij Europoort gezien vanuit het noorden.. Alterra - rapport 1995. 7.

(10)

(11) 1. Inleiding. De Wet op de waterkering schrijft sinds 1996 een vijfjaarlijkse toetsing voor, waarin de per dijkringgebied aanwezige veiligheid tegen overstroming wordt getoetst aan de norm, die in de Wet is vastgelegd. In het kader van de derde toetsronde (2006-2011) is door Witteveen+Bos Raadgevende ingenieurs B.V. in 2009 de opdracht ‘Toetsing verbindende waterkeringen’ uitgevoerd voor Rijkswaterstaat Zuid-Holland. Als onderdeel van deze opdracht is in de periode medio maart t/m mei 2009 door Alterra onderzoek gedaan naar de grasbekleding van de Maeslantkering / Europoortkering I. De resultaten van dit deelonderzoek worden hier gerapporteerd. In het onderzoek zijn twee aspecten van de bekleding onderzocht conform het Voorschrift Toetsen op Veiligheid 2006, hieronder afgekort als VTV 2006 (Ministerie V&W, 2007): 1. Kwaliteit van de graszode 2. Erosiebestendigheid van de klei in de zode Deze rapportage beschrijft de gevolgde methodiek, de resultaten en conclusies en aanbevelingen die uit dit deelonderzoek volgen. Figuur 1 geeft een overzicht van de opzet van het onderzoek. 1. Vaststelling onderzoekslocaties door opdeling dijken in secties (cf. VTV 2006, pag. 71) 2. Per onderzoekslocatie (sectie) is de grasbekleding beoordeeld (hoofdspoor stabiliteit, deelspoor bekleding, cf. VTV 2006) a. Kwaliteit graszode is bepaald op basis van de toetsingsregels in bijlage 8-1 VTV 2006 module 1: quickscan op basis van informatie over beheer en steekproefsgewijze inspectie vegetatie en doorworteling uitgevoerd medio maart 2009 module 2: bepaling zodekwaliteit op basis van vegetatiesamenstelling uitgevoerd in mei 2009 module 3: bepaling zodekwaliteit op basis van doorworteling slechts uitgevoerd voor beperkt aantal locaties als onderdeel van module 1 (quickscan) b. Erosiebestendigheid klei in de zode bepaald op basis van de toetsingsregels in bijlage 8-2 VTV 2006 module 4: beproeven grondmonsters in het laboratorium (gekozen is voor de nauwkeurigste methode, cf. VTV 2006) uitgevoerd medio maart 2009. Figuur 1. Overzicht van de gevolgde stappen in het deelonderzoek ‘kwaliteit graszode en erosiebestendigheid klei in de zode’ conform VTV 2006. De onderverdeling in modules komt overeen met de omschrijving in de aanbieding en weerspiegelt de praktische uitvoering van de toetsing binnen het deelonderzoek.. Alterra - rapport 1995. 9.

(12) Voor de bepaling van de kwaliteit van de graszode noemt het VTV 2006 drie methodes: op basis van het beheertype, op basis van de vegetatiesamenstelling of op basis van de doorworteling. In dit onderzoek is het oordeel vooral gebaseerd op de vegetatiesamenstelling en het gevoerde beheer, aangevuld met enkele doorwortelingsanalyses en aanvullende veldinspectie. Eerst is in de tweede helft van maart 2009 een quickscan (module 1) uitgevoerd om vast te stellen of mogelijk een positief oordeel afgegeven kon worden op grond van beheersgegevens, veldinspectie en enkele eenvoudige doorwortelingsanalyses. Op grond van alleen een quickscan bleek echter geen positief oordeel afgegeven te kunnen worden. Aanvullend is daarom in mei 2009 de vegetatiesamenstelling beschreven en geanalyseerd (module 2). Doorworteling (in de aanbieding aangeduid als module 3) is slechts in het kader van de quickscan in maart (module 1) steekproefsgewijs op enkele locaties bepaald. Op voorhand werd ingeschat dat de verzamelde gegevens over de vegetatiesamenstelling en het uitgevoerde beheer voldoende basis zouden bieden om tot een adequaat kwaliteitsoordeel te komen. Overigens zou een volledige doorwortelingsanalyse ook planningstechnisch problemen opgeroepen hebben. Juist het winterhalfjaar (medio december tot medio maart) is voor een dergelijke analyse de aangewezen periode (Ministerie V&W, 2007) en dit deelonderzoek zou daarom pas in de winter van 2009-2010 uitgevoerd kunnen worden. Wat betreft de erosiebestendigheid van de klei is een laboratoriumanalyse van de kleikwaliteit uitgevoerd (module 4). Dit is de meest nauwkeurige methode volgens het VTV 2006 (Ministerie V&W, 2007).. 10. Alterra - rapport 1995.

(13) 2. Methode. Bij alle uitgevoerde werkzaamheden is het ‘Voorschift Toetsen op Veiligheid Primaire Waterkeringen voor de derde toetsronde 2006-2011’, hierna aangeduid als VTV 2006 (Ministerie V&W, 2007), gehanteerd als richtlijn om te komen tot een kwaliteitsoordeel voor de onderzochte locaties.. 2.1. Locaties. Op het te toetsen object Maeslantkering / Europoortkering I zijn door ons 31 locaties vastgelegd (figuur 2 t/m 5) verspreid over de verschillende dijkvakken en conform VTV 2006, pag. 71, Ministerie V&W 2007). Van de 31 locaties zijn er 8 in de figuren rood gemarkeerd: deze zijn zowel onderzocht in het kader van module 1 (quickscan), module 4 (erosiebestendigheid klei) en module 2 (vegetatiesamenstelling). De 3 geel gemarkeerde locaties zijn bezocht tijdens de quickscan en het vegetatieonderzoek (niet voor de kleikwaliteit). Op de 19 groen gemarkeerde locaties is alleen de vegetatie onderzocht. Op één locatie (paars) is wel de kleikwaliteit bepaald (inclusief quickscan); maar hier is niet de vegetatiesamenstelling onderzocht.. Figuur 2. Detailkaart ligging onderzoekslocaties bij de Maeslantkering noord (dijkvak A1). Rood heeft betrekking op quickscan, erosiebestendigheid klei en vegetatiesamenstelling, geel op quickscan en vegetatiesamenstelling (geen kleikwaliteit). Zie ook overzichtkaart in bijlage 1. Nota bene: alle locaties lagen op gras; ten tijde van de luchtfoto was de grasmat deels nog niet ontwikkeld, ten tijde van het onderhavige onderzoek echter wel.. Alterra - rapport 1995. 11.

(14) Figuur 3. Detailkaart ligging onderzoekslocaties bij de Maeslantkering zuid (vak C4, C5, C6 en C7). Rood heeft betrekking op quickscan, erosiebestendigheid en vegetatiesamenstelling, geel op quickscan en vegetatiesamenstelling, groen op vegetatiesamenstelling alleen.. Figuur 4. Detailkaart ligging onderzoekslocaties bij de Europoortkering I, dijkvak D1 (zie ook overzichtskaart in bijlage 1). Rood heeft betrekking op quickscan, erosiebestendigheid en vegetatiesamenstelling, groen op een analyse van alleen de vegetatiesamenstelling.. 12. Alterra - rapport 1995.

(15) Figuur 5. Detailkaart ligging onderzoekslocaties bij de Europoortkering I, dijkvak D2 (zie ook overzichtskaart in bijlage 1). Rood heeft betrekking op quickscan, erosiebestendigheid klei en vegetatiesamenstelling, groen op een analyse van de vegetatiesamenstelling alleen. Op de paarsblauwe locatie is alleen een quickscan uitgevoerd en de erosiebestendigheid van de klei bepaald; hier is geen vegetatieanalyse gedaan.. 2.2. Quickscan (module 1). Als eerste onderzoeksstap is een quickscan uitgevoerd om vast te stellen of een positief oordeel over de kwaliteit van de graszode afgegeven kon worden op grond van beheersgegevens, veldinspectie en enkele eenvoudige doorwortelingsanalyses. Medio maart 2009 zijn hiertoe 12 locaties bezocht (de niet-groen gemarkeerde locaties in figuur 2 t/m 5). Op deze plekken is steeds een korte beschrijving gemaakt van de toestand van de graszode (opvallende plantensoorten en vegetatiestructuur, aanwezigheid molshopen, open of ruige plekken etc.). Tevens is op basis van actuele waarnemingen en aangeleverde beheersgegevens het ter plekke gevoerde dijkbeheer ingeschat en beoordeeld.. 2.3. Kwaliteit graszode en vegetatiesamenstelling (module 2). Conform het advies in het VTV 2006 (Ministerie V&W, 2007) is het vegetatieonderzoek uitgevoerd in de maand mei (2009). Op elk van de 30 onderzochte locaties is. Alterra - rapport 1995. 13.

(16) een lijst gemaakt van de plantensoorten die werden aangetroffen in een proefvak van 4 x 4 m. Tevens is voor elke aangetroffen soort het percentage bedekking geschat door twee waarnemers. De gemaakte vegetatieopnamen zijn geordend met behulp van software Turboveg/ Juice (Hennekens & Schaminée, 2001). Op basis van de aanwezigheid en abundantie van karakteristieke soorten zijn aan de individuele opnamen op een geautomatiseerde manier vegetatietypen toegekend (Frissel et. al. 2006). Deze vegetatietypen en de criteria voor aanwijzing komen overeen met Tabel 8 – B1.2 op pag. 361 van het VTV 2006 (Ministerie V&W, 2007). De bedekkingsgraad van de vegetatie zonder mossen kan van invloed zijn op de kwaliteitscore van de vegetatietypen W2, W3, H2 en H3 (tabel 8 – B1.2 op pag. 361 van het VTV 2006). Voor de vegetatietypen W2 en H2 geldt: − indien de bedekking > 70%, dan is de kwaliteit van de graszode ‘matig’; − indien de bedekking < 70%, dan is de kwaliteit van de graszode ‘slecht’; Voor de vegetatietypen W3 en H3 geldt: − indien de bedekking > 70%, dan is de kwaliteit van de graszode ‘goed’; − indien de bedekking < 70%, dan is de kwaliteit van de graszode ‘slecht. Op basis van het geautomatiseerd toegekende vegetatietype (inclusief een handmatige expert-controle hierop) en het percentage bedekking, is per locatie een kwaliteitsoordeel voor de graszode gegeven, uitgedrukt in de in bijlage 8-1 van het VTV 2006 (Ministerie V&W, 2007) gebruikte kwaliteitsklassen.. 2.4. Erosiebestendigheid klei in de zode (module 4). De erosiebestendigheid van de klei in de zode is vastgesteld aan de hand van de vloeigrens, de plasticiteitsindex en het zandgehalte. Deze zijn alle bepaald volgens tabel 8-B2.1 van het VTV 2006. Hierbij is gekozen voor de laboratoriumbepaling, omdat dit de nauwkeurigste resultaten oplevert. Bodemmonsters werden medio maart 2009 verzameld op negen locaties; in figuur 2 t/m 5 rood (of blauwpaars) gemarkeerd. Bemonstering vond plaats conform VTV 2006 (Ministerie V&W, 2007) als mengmonster van vijf steekproeven per locatie. Aansluitend aan het veldwerk zijn de monsters in het laboratorium geanalyseerd.. 14. Alterra - rapport 1995.

(17) 3. Resultaten. 3.1. Kwaliteit van de graszode. 3.1.1. Quickscan. De resultaten van de quickscan kunnen als volgt samengevat worden: Maeslantkering Noord: Binnen het hek (vak A): - Daadwerkelijke beheer uit waarneming onvoldoende duidelijk: 2x per jaar maaien, of gazonbeheer of mogelijk tussenvorm. - Doorworteling voldoende (bijlage 4). - Kleilaag mogelijk te dun (mogelijk niet > 80cm). - Erosiebestendigheid klei: weinig erosiebestendig (zie labanalyse, tabel 2). - Dagelijks beheer niet voldoende (te veel mollen, wegkanten lijken gespoten). Buiten het hek (eveneens vak A): - Beduidend ruiger dan binnen het hek: o.a. Brandnetel en Bereklauw. - Daadwerkelijke beheer uit waarneming onvoldoende duidelijk: er wordt mogelijk weinig gemaaid en niet of onvoldoende afgevoerd. - Doorworteling niet beoordeeld. - Dagelijks beheer niet voldoende. - Ruigheid zorgelijk, vooral gezien de geringe breedte van de dijk alhier. Maeslantkering Zuid: Binnen het hek (vak C): - Beheer lijkt niet overal goed uitgevoerd (muizen, gras te lang de winter in). - Er zijn vraagtekens bij nut en stormbestendigheid van doorgroeistenen. - Doorworteling matig (bijlage 4). - Erosiebestendigheid klei: weinig erosiebestendig (ook labanalyse, tabel 2). - Dijkvak C5 (langs het hek) is duidelijk productiever/ruiger. Er lijkt hier te weinig gemaaid/afgevoerd en de doorworteling is waarschijnlijk slechter. - In de bocht bij einde dokdeur (vak C6; vrij steil talud) lijkt er weinig beheer plaats te vinden en is de vegetatie ruig. Mogelijk slechte doorworteling. Buiten het hek (vak D): - Doorworteling wisselend: meestel matig en soms voldoende (bijlage 4). - Vegetatie in het algemeen zonder ruigte: eerste indruk is goed. - Dagelijks beheer veelal goed, maar plaatselijk nogal wat rijsporen of schade aan de zode (te zwaar materiaal of werkzaamheden bij te nat weer). - Erosiebestendigheid klei: weinig erosiebestendig (zie labanalyse, tabel 2). Voor een gedetailleerd overzicht van de tijdens de quickscan verzamelde gegevens (inclusief doorworteling en geografische coördinaten) wordt verwezen naar bijlage 2. Om op basis van alleen de quickscan en de beschikbare beheersinformatie een positief oordeel over de kwaliteit van de graszode uit te kunnen spreken dient een dijk gedurende lange tijd (ca. 10 jaar) consequent op dezelfde manier beheerd te zijn geweest. Tijdens de quickscan bleek de situatie echter op vele plekken niet homogeen. Alterra - rapport 1995. 15.

(18) genoeg om hiervan uit te kunnen gaan. Daarnaast bleken er lokaal een aantal problemen te spelen: o.a. de aanwezigheid van secties met ruigte-indicatoren, mollen- en muizenholen, rijschade aan de zode en dergelijke (samenhangend met dagelijks beheer). Ook liet een snelle analyse van de doorworteling in een aantal gevallen een matig resultaat zien (bijlage 4). Om deze redenen kon (conform VTV 2006 criteria) op basis van de uitgevoerde quickscan alléén, het oordeel in de meeste gevallen niet anders zijn dan ‘slecht’ of ‘geen oordeel’.. 3.1.2. Vegetatiesamenstelling. Om toch tot een (al dan niet positief) oordeel over de kwaliteit van de graszode te kunnen komen, is aanvullend module 2 uitgevoerd. Hierin is de kwaliteit bepaald op basis van de vegetatiesamenstelling (Frissel et al. 2006; conform VTV 2006 bijlage 8-1, paragraaf B1.2). Tabel 1 toont de resultaten en het kwaliteitsoordeel dat hieruit volgt per onderzochte locatie. Op een aantal locaties kwamen overgangen tussen twee vegetatietypen voor. De tabel laat zien dat er na uitvoer van dit onderzoeksdeel geen plekken met ‘geen oordeel’ meer waren. In vergelijking tot de quickscan kon nu in een groot aantal gevallen een positiever en/of beter onderbouwd oordeel gegeven worden. Op een groot deel van de locaties in dijkvak D2 (Europoortkering I) waren er aanwijzingen voor konijnenbegrazing. Ondanks het hier toegepaste hooibeheer indiceert ook de vegetatie ter plaatse een weidebeheer, waarschijnlijk door toedoen van deze konijnenbegrazing. Voor deze locaties is daarom een weideoordeel i.p.v. een hooioordeel toegepast. Uit tabel 1 blijkt dat de meest gunstige kwaliteitsoordelen voor de graszode op basis van de vegetatiesamenstelling vooral kunnen worden afgegeven voor Europoort I locaties in dijkvak D2 (zie bijlage 1). Slechts enkele locaties in dit dijkvak scoren ‘matig’ (in één geval ‘slecht’ maar waarschijnlijk betreft het hier een nog jonge zode na werkzaamheden). Minder gunstig is het kwaliteitsoordeel rondom de stormvloedkering zelf (Maeslantkering noord en zuid). In deze dijkvakken (A en C) blijkt de helft van de onderzochte locaties als ‘slecht’ of ‘slecht tot matig’ uit de bus te komen (de overige scoren hier ‘matig’). De situatie is vooral slecht in vak C5 en C6 en het deel van vak A1 dat buiten het hek valt en de aansluiting verzorgt op de Europoortkering richting Hoek van Holland. Een middenpositie in kwaliteit wordt ingenomen door dijkvak D1 op de Europoortkering I. De locaties hier scoren merendeels ‘matig’ (1x ‘matig/goed’).. 16. Alterra - rapport 1995.

(19) Tabel 1. Kwaliteit van de graszode volgens VTV 2006 op de onderzochte dijkvakken van de Maeslantkering / Europoortkering I, inclusief onderbouwing. Locaties zijn gegroepeerd per dijkvak (zie kaart in bijlage 1 conform RWS leggerkaart) en grotendeels van west naar oost gesorteerd. Het basismateriaal voor de analyse (in de vorm van een geordende vegetatietabel) is weergegeven in de tabel in bijlage 3.. A1. 70941. 441739. H1/H2. soortenarm tot minder soortenarm hooiland. 90. A1. 70950. 441718. H2. minder soortenarm hooiland. A1. 71006. 441740. H2. A1*. 71040. 441819. R/H1. kwaliteit graszode volgens VTV 2006. Dijkgraslandtype (VTV 2006). bedekking vegetatie %. Dijkgraslandtype (VTV 2006). Y-coördinaat. X-coördinaat. MN01 buiten MN02 binnen MN03 binnen MN04 binnen MZ05 buiten MZ06 binnen MZ07 binnen MZ07a binnen MZ18 binnen MZ17 buiten MZ08 binnen MZ08 kruin MZ19 binnen MZ09 kruin MZ09 buiten MZ10 binnen MZ10 buiten MZ20 binnen MZ21 binnen MZ21 buiten MZ11a buiten MZ16 binnen MZ16 kruin MZ12 binnen MZ12 buiten MZ15 binnen MZ15 buiten MZ14 kruin MZ13 binnen MZ13 buiten. Vak (cf. leggerkaart). locatie. opmerking. slecht tot matig. 85. pleksgewijs ruigtesoorten als Grote brandnetel, Witte dovenetel veel grote open plekken, oude molshopen. minder soortenarm hooiland. 92. -. matig. ruig tot soortenarm hooiland. 99. zeer productief, Grote brandnetel. slecht. vegetatie op doorgroeistenen → stormbestendig? erg open en verdroogd; lage bedekking zeer productief met ruigtesoorten en relatief weinig kruiden in bocht bij einde keerdeurwand: veel ruigtesoorten. matig. C4. 70551. 441308. H2. minder soortenarm hooiland. 80. C4. 70565. 441290. H2. minder soortenarm hooiland. 70. matig. slecht tot matig. C5. 70547. 441222. (tot minder H1 (H2) soortenarm soortenarm) hooiland. C6. 70584. 441124. R/H1. ruig tot soortenarm hooiland. 99. C7. 70695. 441126. H2. minder soortenarm hooiland. 95. -. matig. D1. 71039. 440822. H2. minder soortenarm hooiland. 99. -. matig. D1. 71447. 440505. H2. minder soortenarm hooiland. 80. -. matig matig. 99. slecht tot matig slecht. D1. 71447. 440505. H2. minder soortenarm hooiland. 80. oude mollengangen, enkele kale plekken. D1. 71848. 440183. H2. minder soortenarm hooiland. 90. naast proefvlak: bomen en struiken matig. D1. 72231. 439823. H2. minder soortenarm hooiland. 95. -. matig. D1. 72231. 439823. H2. minder soortenarm hooiland. 99. -. matig. D1. 72591. 439638. H2. minder soortenarm hooiland. 99. -. matig. D1. 72591. 439638. soortenarm H2 (H3) minder (tot soortenrijk) hooiland. 80. -. matig tot goed. D2. 73010. 439374. H2. 95. -. matig slecht. minder soortenarm hooiland. D2. 73442. 439130. H1. soortenarm hooiland. 85. zeer ruige, hoge vegetatie (nog jong na werkzaamheden?). D2. 73428. 439122. H2. minder soortenarm hooiland. 95. -. matig. 95. waarschijnlijk konijnenbegrazing. matig tot goed. 92. waarschijnlijk konijnenbegrazing. matig tot goed. 95. waarschijnlijk konijnenbegrazing. matig tot goed. 92. waarschijnlijk konijnenbegrazing. matig tot goed. 90. waarschijnlijk konijnenbegrazing. matig tot goed. 95. waarschijnlijk konijnenbegrazing. matig tot goed. 95. waarschijnlijk konijnenbegrazing. matig. 92. waarschijnlijk konijnenbegrazing. matig. 95. waarschijnlijk konijnenbegrazing. matig tot goed. 92. waarschijnlijk konijnenbegrazing. matig tot goed. D2. 73865. 438877. W2 (W3). D2. 74295. 438608. W2 (W3). D2. 74295. 438608. W2 (W3). D2. 74692. 438257. W2 (W3). D2. 74692. 438257. W2 / W3. D2. 74971. 437813. W2 (W3). D2. 74971. 437813. W2. D2. 75064. 437544. W2. D2. 75104. 437480. W2 (W3). D2. 75103. 437482. W2 (W3). soortenarme (tot soortenrijke) kamgrasweide soortenarme (tot soortenrijke) kamgrasweide soortenarme (tot soortenrijke) kamgrasweide soortenarme (tot soortenrijke) kamgrasweide soortenarme tot soortenrijke kamgrasweide soortenarme (tot soortenrijke) kamgrasweide soortenarme kamgrasweide soortenarme kamgrasweide soortenarme (tot soortenrijke) kamgrasweide soortenarme (tot soortenrijke) kamgrasweide. * locatie buiten het hek.. Alterra - rapport 1995. 17.

(20) 3.1.3. Erosiebestendigheid klei in de zode. Tabel 2 toont de resultaten van de erosiebestendigheidsbepaling voor klei in de zode van de dijkgraslanden op basis van zandgehalte, vloeigrens en plasticiteitsindex en het bijbehorend kwaliteitsoordeel conform VTV 2006 (Ministerie V&W, 2007). Het is duidelijk dat de klei in de zode volgens de VTV criteria op alle locaties als weinig erosiebestendig geclassificeerd wordt. Hiervoor is vooral het zandgehalte verantwoordelijk, dat op alle locaties ruim hoger dan 40% is. Tabel 2. Erosiebestendigheid klei in de zode van dijkgraslanden op de Maeslantkering / Europoortkering I, op basis van zandgehalte, vloeigrens en plasticiteitsindex en bijbehorend oordeel conform VTV (2006). Locatie MN01 buiten MN02 binnen MZ05 buiten MZ06 binnen MZ08 binnen MZ09 buiten MZ10 binnen MZ11 buiten MZ13 binnen. Zandgehalte (%) 76.4 73.9 71.7 76.4 76.5 68.9 79.6 93.1 81.9. Vloeigrens 46 40 38 30 36 41 39 n.v.t. 41. Plasticiteitsindex 24 21 16 12 13 17 16 n.v.t. 16. Oordeel VTV 2006 volgens Tabel 8-B2.1 Weinig erosiebestendig Weinig erosiebestendig Weinig erosiebestendig Weinig erosiebestendig Weinig erosiebestendig Weinig erosiebestendig Weinig erosiebestendig Weinig erosiebestendig Weinig erosiebestendig. * MN = Maeslantkering noord, MZ = Maeslantkering zuid en Europoortkering I.. 18. Alterra - rapport 1995.

(21) 4. Conclusies en aanbevelingen. 4.1. Conclusies. Tijdens de quickscan bleken een aantal problemen te spelen die grotendeels samenhangen met een niet-optimaal dagelijks beheer. In combinatie met locale onduidelijkheden over het gevoerde beheer kon (conform VTV criteria) het oordeel op basis van de quickscan alléén vaak niet anders zijn dan ‘slecht’ of ‘geen oordeel’. Op grond van de vegetatiesamenstelling is de kwaliteit van de graszode opnieuw bepaald (op een groter aantal locaties), meestal met positievere uitkomst en zonder dat er plekken met ‘geen oordeel’ overbleven. Dijkvak D2 op de Europoortkering I komt als beste uit de analyse met als kwaliteitsoordeel ‘matig tot goed’. Dijkvak D1 (ook Europoortkering) neemt een middenpositie in met kwaliteitsoordeel ‘matig’. Het kwaliteitsoordeel voor de locaties rondom de stormvloedkering zelf (Maeslantkering, vakken A en C) varieert van ‘matig’ tot ‘slecht’. Vooral slecht is de situatie in de vakken C5 en C6 en het deel van vak A1 buiten het hek (aansluiting op de Europoortkering naar Hoek van Holland). De kwaliteit van de klei in de zode bleek volgens de VTV 2006 criteria op alle onderzochte locaties weinig erosiebestendig. Hiervoor is vooral het zandgehalte verantwoordelijk, dat op alle locaties ruim hoger dan 40% was.. 4.2. Aanbevelingen. Hoewel het VTV 2006 een beoordeling van de zodekwaliteit op basis van enkel beheersinformatie toestaat, blijkt dit in de praktijk (ook na bezichtiging van de veldsituatie door middel van een quickscan), zelden te kunnen leiden tot een positief kwaliteitsoordeel. Het verdient daarom aanbeveling een dergelijk kwaliteitsoordeel primair te baseren op de vegetatiesamenstelling en/of de doorworteling. De kans lijkt klein dat het bepalen van de doorworteling (d.w.z. toepassing van module 3) op locaties met kwaliteitsscore ‘slecht’ zal kunnen leiden tot een beter oordeel. Bepaling van de doorworteling (uit te voeren in de periode medio december tot medio maart) is mogelijk wel zinvol op plekken met kwaliteitsoordeel ‘matig’ of ‘matig tot goed’. Op deze plekken kan het oordeel mogelijk positief worden bijgesteld, maar zeker is dit op voorhand niet. Van groot belang, maar vaak over het hoofd gezien, is het consequente (dagelijks) beheer van een dijkvak. Het sterkste geldt dit voor de locaties met een matig of slecht kwaliteitsoordeel. Door goed, consequent (in ruimte en tijd) uitgevoerd (dagelijks) beheer is veel te winnen aan zodekwaliteit. Bij de Maeslantkering / Europoortkering moet bij goed dagelijks beheer onder andere gedacht worden aan het voorkomen van ruigten op de dijk door op tijd te maaien en het maaisel af te voeren, en het tijdig waarnemen van ruigere locaties met Distel en Brandnetelhaarden, zodat er eventueel. Alterra - rapport 1995. 19.

(22) pleksgewijs gemaaid kan worden. De hoeveelheid distels verdient met name aandacht en monitoring op de locaties met konijnenbegrazing in dijkvak D2. Zo nodig is toepassing van adequate bestrijding (steken of pleksgewijs spuiten) wenselijk. Daarnaast verdient het slepen van molshopen aandacht en het in de hand houden van het aantal mollen (eventueel wegvangen). Ook teveel muizengangen in de zode (gatenkaas) dient voorkomen te worden, eventueel door middel van het wegvangen van muizen. Verder is het belangrijk om tijdens natte perioden zware apparaten (tractoren) op de dijk te weren, omdat anders diepe rijsporen en dus open plekken kunnen ontstaan. Ook is het van belang om te zorgen dat de vegetatie voldoende kort de winter in gaat (circa 10 cm). Gezien het hoge zandgehalte in de bodem is het raadzaam om de zode goed gesloten te houden. Het begrazen van de vegetatie door schapen eens per jaar, of eens per twee jaar gedurende een korte periode met veel dieren kan hierbij helpen. Op de locaties met veel konijnenbegrazing is de zode echter al zeer kort begraasd, zodat hier eerder overbegrazing voorkomen moet worden (kale plekken). Na begrazing, zowel door schapen als door konijnen, is het belangrijk de vegetatie te bloten (afmaaien van langere stengels die zijn blijven staan). Verruigde locaties kunnen een beter oordeel halen door tijdelijk de maaifrequentie te verhogen en het maaisel binnen één à twee weken af te voeren (Schaffers et al. 1998). Hierdoor neemt de hoeveelheid voedingsstoffen in de bodem af en zullen zich grassen en kruiden vestigen die over het algemeen dieper wortelen, waardoor de doorworteling verbetert. Na enkele jaren kan de maaifrequentie weer teruggebracht worden naar 2 keer per jaar.. 20. Alterra - rapport 1995.

(23) Literatuur. Frissel J.Y., Huiskes, H.P.J. & Hazebroek E. 2006. Cursus kwaliteitsherkenning dijkgrasland; erosiebestendigheid (conform Voorschrift Toetsen op Veiligheid) en natuurwaarde. Alterra, Wageningen. Hennekens S.M. & Schaminée J.H.J. 2001. TURBOVEG, a comprehensive data base management system for vegetation data. Journal of Vegetation Science 12: 589-591. Ministerie van Verkeer & Waterstaat. 2007. Voorschrift Toetsen op Veiligheid Primaire Waterkeringen. 472 p. Schaffers A.P., Vesseur M.C. & Sýkora K.V. 1998. Effects of delayed hay removal on the nutrient balance in roadside vegetation. Journal of Applied Ecology 35: 349-364.. Alterra - rapport 1995. 21.

(24)

(25) Bijlage 1 Overzichtskaart getoetste dijkvakken. Ligging van de dijkvakken met grasbekleding langs de Nieuwe Waterweg waar het onderzoek heeft plaatsgehad. Indeling in dijkvakken is conform de RWS leggerkaart. Dijkvak A en C betreffen de Maeslantkering, respectievelijk de delen noord en zuid. Dijkvak D betreft Europoortkering I. Niet alle subvakken kennen een grasbekleding. Binnen dijkvak A gaat het alleen om subvak A1. Binnen dijkvak C alleen om de subvakken C4, C5, C6 en C7 (respectievelijk van noordwest naar zuidoost).. Alterra - rapport 1995. 23.

(26)

(27) Bijlage 2 Basisgegevens quickscan. Tabel boven: Detailinformatie actualiteit gevoerde beheer, vegetatiestructuur, dichtheid aan mollen en geografische plaatsbepaling (Amersfoort-coördinaten). Tabel beneden: Waarnemingen aan de zode, opvallende plantensoorten, en overige opmerkingen. Locatie. Vak. MN1bu. A1. Beheer. Mollen. Bedekking [%]. per 10m. totaal. gras. kruid. mos. -. 95. 60. 5. 70. hooien 2x. Hoogte. Klei-. RD-coördinaten 1. strooisel vegetatie kwaliteit -. 10. c2. X. Y. 70941. 441739. MN2bi. A1. hooien 2x. 65. 95. 60. 15. 70. -. 10. c2. 70960. 441732. MN3bi. A1. hooien 2x. 14. 97. 70. 15. 40. -. 15. -. 70995. 441739. MN4bi. A1*. 95. 65. 15. 50. -. -. -. 71031. 441830. MZ5bu. C4. hooien 2x. 11. 95. 70. 15. 60. 3. 10. c2. 70552. 441306. hooien 2x. 29. 95. 65. 45. 5. -. 10. c2. 70576. 441310. -. -. -. -. -. -. -. c3. 70548. 441226 440505. weinig. MZ6bi. C4. MZ7bi. C5. weinig. MZ8bi. D1. hooien. 95. 70. 2. 5. -. 10. -. 71447. MZ9bu. D1. hooien. 2. 99. 99. 5. 50. 5. -. -. 72231. 439823. MZ10bi. D1. Hooi. -. 85. 85. 10. 50. -. 5. c2. 72587. 439621. 95. 95. 20. 10. -. -. c3. 73676. 438581. 4. 90. 90. 15. 80. -. -. c1. 75103. 437482. MZ11bu. D2. geen. MZ13bi. D2. hooi/wei. Locatie Zode. Opvallende soorten. Opmerkingen. MN1bu Pollig, aaneen. Kweek, Glanshaver, Witbol. Ok; mosbedekking niet echt problematisch.. MN2bi. Pollig. Engels raai, Kweek, Witbol. Kleilaag mogelijk niet 80cm dik. Te veel mollen!. MN3bi. -. Engels raai, Rood zwenkgras. Ok.. MN4bi. Erg pollig. Ruig: Brandnetel en Bereklauw. Ruigheid zorgelijk (dijk niet breed). Doorworteling?. MZ5bu. Kleine pollen. Rood zwenkgras, Witbol. Rijsporen! Schraler dan Maeslant noord. Doorgroeistenen.. MZ6bi. -. Rood zwenkgras. Gatenkaas: ± 10 muizengaten per m . Veel mollen.. MZ7bi. Grote pollen. Brandnetel, Fluitekruid, Kropaar. Veel ruiger en productiever dan vorige twee.. Engels raai, Kweek.. Ok.. Pollig, gesloten. Kweek, Rietzwenk, Glanshaver. Muizen. Licht ruig.. MZ8bi MZ9bu. 2. MZ10bi Open, kaal, kort. Rood zwenkgras, Fioringras. Rijsporen. Oogt slecht qua verzorging. Begraasd?. MZ11bu Gesloten, kort. Rood zwenkgras. Vlak stuk bij zuidwest oever; ver van hartlijn kering.. MZ13bi Zeer kort. Rood zwenkgras, Fioringras. Muizen, veel kleine open plekken. Begraasd?. 1. handmatige schatting. * locatie buiten het hek. Alterra - rapport 1995. 25.

(28)

(29) Bijlage 3 Basisgegevens vegetatiesamenstelling Samenstelling van de vegetatie op de Maeslantkering / Europoortkering I in opnamen van 16 m2. Alle aangetroffen soorten zijn weergegeven met hun bedekking (9-delige schaal waarin bedekking en abundantie gecombineerd zijn; gemodificeerde Braun-Blanquet schaal). De tabel is geordend om de verschillen in soortensamenstelling optimaal weer te geven. Met behulp van grijstinten is deze structuur verder benadrukt. Belangrijkste differentiërende soorten vetgedrukt. VTVclassificatie gebeurt deels op basis van andere criteria (Frissel et al. 2006), maar correspondeert sterk met herkenbare groepen in deze geordende tabel. Het VTVtype is in de kop van de tabel weergegeven en met kleuren verder benadrukt. De soortsgegevens van locatie MZ11a zijn door een technische storing helaas verloren gegaan. Locatie Locatie Locatie Locatie Binnen/ buiten/ kruin. m z 2 1 . i. m z 1 0 . u. m z 1 3 . u. m z 1 3 . i. m z 1 4 . k. m z 1 6 . k. m z 1 6 . i. m z 1 2 . i. m z 1 2 . u. m z 1 0 . i. m z 2 0 . i. m z 2 1 . u. m z 0 8 . i. m n 0 3 . i. m n 0 2 . i. m z 1 9 . i. m z 1 8 . i. m z 1 5 . u. m z 1 5 . i. m z 0 5 . u. m z 0 9 . k. m z 0 9 . u. mmmm z z z z 0 1 0 0 8 7 6 7 . . . . k u i i. m n 0 1 . u. m z 0 7 a i. m n 0 4 . i. Dijkvak Dijkvak. D D D D D D D D D D D D D A A D C D D C D D D D C C A C A 2 1 2 2 2 2 2 2 2 1 2 2 1 1 1 1 7 2 2 4 1 1 1 1 4 5 1 6 1. VTV type VTV type VTV type VTV type VTV type. . . WW H H . . 1 . . . 2 2 2 + + +. Hondsdraf Akkerdistel Zachte dravik Viltig kruiskruid Veenwortel Amerikaanse vogelkers Pijlkruidkers Gewone rolklaver Zilverschoon Heelblaadjes Wilgenroosje Riet Grote weegbree. 2 -. 4 3 2 -. 4 3 2 2 2 2 -. Witte klaver Rode klaver Vijfvingerkruid Duizendblad Perzikkruid. 5 2 2 2 2. 3 -. Veldbeemdgras Rood zwenkgras Kruipende boterbloem Gestreepte witbol Engels raaigras Smalle wikke Kropaar Heermoes Madeliefje Akkerdistel Slipbladige ooievaarsbek. 3 3 2 3 5 2 2 3 2 2 2. 5 5 6 6 2 3 2 2 4 3. Bedekkingsschaal: code 1 2 3 4 5 6 7 8 9. bedekking exempl. <5% 1 <5% 2-10 <5% 10-50 <5% >50 5 -12.5% n.v.t. 12.5- 25% n.v.t. 25 - 50% n.v.t. 50 - 75% n.v.t. 75 -100% n.v.t.. W . . 2. W . . 2 +. W . . 2 +. WW . . . . 2 2 + 3. . H . 2. . H . 2. . H . 2. . H . 2. . H . 2. . H . 2. . H . 2. . H . 2. W . . 2. W . . 2 +. . H . 2. . H . 2. . H . 2. . H . 2. . H . 2. . H . 2. . H 1 +. . R R H H H 1 1 1 2. 5 2 2 2 3 1 -. 2 2 3 2 2 3 -. 2 2 2 -. 2 3 -. 2 2 2 2 2 -. 2 2 3 5 2 2 -. 2 2 -. 2 2 -. 4 2 2 2 2 3 2. 3 1 -. 2 -. 2 -. -. -. -. -. -. -. 2 -. 2 -. 2 2 -. 3 -. 2 -. 2 -. 2 -. -. Glechoma hederacea Cirsium vulgare Geranium molle Senecio erucifolius Polygonum amphibium Prunus serotina Lepidium draba Lotus corniculatus Potentilla anserina Pulicaria dysenterica Chamerion angustifolium Phragmites australis Plantago major. 3 2 5 -. 2 2 3 3 -. 3 3 -. 6 -. 5 2 -. 3 2 2. 2 2 -. 5 2 -. 2 2 3. 3 2 3. 2 -. -. 2 -. 2 2 -. -. 2 2 -. 2 2 3 -. 2 5 -. 2 5 2. 3 2 2. 5 5 3 -. 2 -. -. -. -. -. -. Trifolium repens Trifolium pratense Potentilla reptans Achillea millefolium Persicaria maculosa. 6 6 5 6 3 3 2 2 3 2. 7 4 5 7 2 4 2 5 3 3. 6 2 3 3 2 3 3 3 -. 7 3 2 3 6 2 1 3 2. 6 3 2 3 6 2 2 2 3 -. 6 5 3 5 5 3 3 6 3 2. 6 5 3 3 2 2 2 2. 6 3 2 6 2 4 4 3 2 2. 6 5 2 6 3 3 3 3 2. 3 7 2 3 3 5 2 4 3 3. 5 4 2 7 2 2 3. 7 5 3 5 7 5 2 3. 5 3 5 7 5 2 2 2 -. 5 7 2 4 5 5 2 2 2 3. 6 7 5 4 3 3 2 4 2 -. 4 6 5 5 5 3 3 3 -. 5 6 3 5 3 2 5 5 2 2. 5 6 6 5 5 3 2 3 2 -. 5 6 3 5 5 3 2 2. 5 5 3 5 5 4 2 2 2. 7 5 3 5 3 2 2 2. 6 5 4 2 3 3 5 2 2. 5 6 2 5 3 5 2 2. 6 2 6 2 5 2 3 5 -. 7 4 5 6 3 3 3 3. 3 7 3 2 5 2 5 -. 7 2 4 2 5 2 2. Poa pratensis Festuca rubra Ranunculus repens Holcus lanatus Lolium perenne Vicia sativa s. nigra Dactylis glomerata Equisetum arvense Bellis perennis Cirsium arvense Geranium dissectum. Alterra - rapport 1995. 27.

(30) Herik Kleine veldkers. 5 - - - - - - - - 2 2 2 - - - - - - - - 2 2 2 - - - 3 - 2 2 - - - - - - 2 - 2 - 2 - - 2 - 2 - - - - - - 2 - 3 3 -. Fioringras aggregaat Jacobskruiskruid Smalle weegbree Gewone hoornbloem Zachte dravik Paardebloem (brede zin) Veldereprijs Gewone melkdistel (incl.) Krulzuring Wilde peen Smeerwortel Akkervergeet-mij-nietje. -. Kweek. 8 - - - 2 - - 3 3 7 7 7 7 4 5 5 3 6 5 3 5 5 6 5 3 - 6 5 -. Veldzuring Groot streepzaad Scherpe boterbloem Gewoon biggekruid Gele morgenster Rietzwenkgras Pastinaak Dauwbraam Ruige leeuwetand Gevlekte rupsklaver Kleine klaver Zandmuur Zandhoornbloem Liggende klaver Straatgras Grote klaproos Vierzadige wikke. -. Glanshaver Ruw beemdgras. - - - - - - - - - - - - - 3 3 2 - 5 5 2 6 6 3 - - 8 6 5 7 5 2 - - - - - - - - - - - - - 3 - - 3 3 3 6 - 1 - 6 - 5 -. Arrhenatherum elatius Poa trivialis. Grote vossestaart Grote brandnetel Ridderzuring Kleefkruid Witte dovenetel Gewone bereklauw Klein hoefblad IJle dravik Klein kruiskruid Vogelmuur Raapzaad Reukloze kamille. 2 2 2 5 4. -. -. -. -. 2 -. -. -. -. -. 1 -. -. -. 2 2 2 -. -. 2 2 2 -. 2 -. -. -. -. -. -. -. -. 2 1. 3 2 2. 3 5 2 2 -. 6 2 2 -. 7 5 5 2 2 2 2 -. Alopecurus pratensis Urtica dioica Rumex obtusifolius Galium aparine Lamium album Heracleum sphondylium Tussilago farfara Bromus sterilis Senecio vulgaris Stellaria media Brassica rapa. Hopklaver Timoteegras Ruige zegge Fluitekruid Gewoon struisgras Gewone esdoorn Gewone raket. -. -. 2 3 -. 2 2 -. -. -. -. -. -. 3 -. -. 2 -. -. 3 -. -. 2 2 2 -. 2 -. -. 2 -. -. -. -. -. 2 1. -. -. -. -. -. Medicago lupulina Phleum pratense Carex hirta Anthriscus sylvestris Agrostis capillaris Acer pseudoplatanus Sisymbrium officinale. Aantal soorten. 28. 3 6 6 4 4 3 2 2 2 -. 2 2 -. 5 3 3 2 4 2 4 2 -. 2 -. 4 2 5 2 3 2 4 2 2 -. 2 -. 6 3 2 3 5 3 4 2. 3 3 -. 6 5 2 2 -. -. 7 2 1 2 2 2. -. 6 2 5 2 3 2. 2 -. 7 5 5 2 3 3 3 2 -. 2 2 -. 6 2 4 3 4 2 2 2 2 -. 2 3 -. 5 3 2 3 2 2 2 2 -. 2 2 -. 6 3 3 3 5 2 2 2 2 3 -. 5 -. 5 2 2 4 2 3 -. 2 -. 2 2 5 2 2 2. 2 5 -. 3 2 6 3 2 2 3. 2 6 7 -. 2 2 2 2 4 2 -. 2 2 -. 2 2 3 2 3 2 2 -. 2 7 5 -. 6 3 3 3 3 2 3. 2 5 -. 7 2 5 2 3 1 2 2 -. 2 6 2 -. 2 3 2 3 2 2 1 2 -. 2 2 2 2 2 5 -. 2 3 2 3 3 -. 2 2 2 5 -. 3 3 3 3 3 3 2 -. 7 2 2 3 -. 4 3 6 2 5 3 2 -. 2 2 2 2 6 2 2 -. 4 2 5 2 4 3 2 2 -. 2 2 3 2 7 8 2 -. 6 2 2 2 2 2 -. 6 5 7 3 2 3 2 2 2. 4 3 3 2 2. -. 3 5 3 2 2 2 4. -. 3 2 2 2 -. -. 2 2 4 2 2. -. Sinapis arvensis Cardamine hirsuta Agrostis stolonifera ag. Senecio jacobaea Plantago lanceolata Cerastium fontanum Bromus hordeaceus Taraxacum officinale s.l. Veronica arvensis Sonchus asper / oleraceus Rumex crispus Daucus carota Symphytum officinale Myosotis arvensis Elytrigia repens Rumex acetosa Crepis biennis Ranunculus acris Hypochaeris radicata Tragopogon prat. ssp. prat. Festuca arundinacea Pastinaca sativa Rubus caesius Leontodon hispidus Medicago arabica Trifolium dubium Arenaria serpyllifolia Cerastium diffusum Trifolium campestre Poa annua Papaver rhoeas Vicia tetrasperma. Tripleurospermum maritimum. 26 27 30 32 27 18 19 26 28 28 28 34 19 23 22 30 22 22 28 28 24 28 29 31 28 19 24 19 20. Alterra - rapport 1995.

(31) Bijlage 4 Basisgegevens doorworteling. Doorworteling locatie MN 01 buitentalud (Maeslantkering Noord - vak A1 op leggerkaart). Doorworteling locatie MN 02 binnentalud (Maeslantkering Noord - dijkvak A1). Doorworteling locatie MZ 05 buitentalud (Maeslantkering Zuid - dijkvak C4). Alterra - rapport 1995. 29.

(32) Doorworteling locatie MZ 06 binnentalud (Maeslantkering Zuid - dijkvak C4). Doorworteling* locatie MZ 08 binnentalud (Europoortkering I - dijkvak D1). Doorworteling locatie MZ 09 buitentalud (Europoortkering I - dijkvak D1. 30. Alterra - rapport 1995.

(33) Doorworteling locatie MZ 10 binnentalud (Europoortkering I - dijkvak D1). Doorworteling locatie MZ 11 buitentalud (Europoortkering I - dijkvak D2). Doorworteling locatie MZ 13 binnentalud (Europoortkering I - dijkvak D2). Alterra - rapport 1995. 31.

(34)

(35) Bijlage 5 Foto-impressie. Molshopen op dijkvak A1 binnentalud (Maeslantkering noord).. Wit zand uit de grondboor afkomstig van geringe diepte in dijkvak A1. Dit zet vraagtekens bij de dikte van de kleilaag (<80 cm?).. Alterra - rapport 1995. 33.

(36) Brandnetelhaard in ruige vegetatie in het vroege voorjaar.. Ruige vegetatie in mei op het binnentalud bij MN 21 (dijkvak D2; Europoortkering).. 34. Alterra - rapport 1995.

(37) Schade aan de zode: rijspoor door het gebruik van zwaar materiaal in een natte periode.. Mooi gesloten, kruidenrijke zode in het vroege voorjaar.. Alterra - rapport 1995. 35.

(38) Pijlkruidkers op buitentalud van de Europoortkering (dijkvak D2).. Gevlekte rupsklaver (bladen met roodbruine vlek, gele bloeiwijze); een bijzonderheid die veel is waargenomen op de Maeslantkering / Europoortkering I. Verder zijn op de foto o.a. te zien: Smalle wikke, Gewone hoornbloem en Paardebloem.. 36. Alterra - rapport 1995.

(39)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De ontwikkelde criteria geven een overzichtelijk en eenduidig beeld over de invulling die de Inspectie OOV behoort te geven aan zijn organisatie, structuren en processen wil het in

Invoering van ruimere beoordelingscriteria voor kwaliteitscontroles (QC’s) resulteert in een afname van het aantal kwaliteitscontroles. A) Voor alle bepalingen in tabel 1 is

In welke mate vind je de verkoopgerichtheid van de medewerkers sinds begin 2006 veranderd3. • Welke verklaring kan je

Op welke wijze wordt in de opsporing gebruikgemaakt van kentekens die op basis van de wet ‘Vastleggen en bewaren kentekengegevens door de politie’ worden opgeslagen en welke

Op basis van de EU gemiddelden hebben zij vervolgens de variabelen beoordeeld.Op basis van het gemiddelde van het oordeel van de individuele experts zijn de gewichten voor de macro

Er zijn aanwijzingen dat kinderen bij wie het onderlichaam strak wordt ingebakerd met de heupen en knieën gestrekt een verhoogd risico hebben op DDH. In het verleden werd

beschikbare arbeids- en middelenpotentieel is een gegeven, het is de uitkomst van de interne afweging over de allocatie van mensen en midde­ len in de

Drie van de vijf variabelen binnen dit model zijn significant van invloed op deze afhankelijke variabele, te weten de kerndienst (vakken), het personeel (de docenten) en de