• No results found

Vriend op papier, vijand in de praktijk. Over de bijzondere naoorlogse situatie van Italianen in Nederland tussen 1944 en 1948.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vriend op papier, vijand in de praktijk. Over de bijzondere naoorlogse situatie van Italianen in Nederland tussen 1944 en 1948."

Copied!
71
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Vriend op papier, vijand in de praktijk’

Over de bijzondere naoorlogse situatie van Italianen in

Nederland tussen 1944 en 1948

Siem Huijskes S10893717 Masterscriptie

Universiteit van Amsterdam

Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen Scriptiebegeleider: dhr. prof. dr. P. (Peter) Romijn Tweede lezer: dhr. dr. R. (Rimko) van der Maar Datum: 20 oktober 2020

(2)

Voorwoord

Bijzondere tijden. Als iemand me voor het starten van mijn masteropleiding had verteld, dat ik deze scriptie zou schrijven zonder ook maar één ‘echte’ ontmoeting met mijn begeleider te hebben gehad, dan had ik diegene voor gek verklaard. Tegelijkertijd had ik mezelf

afgevraagd wat bedoeld werd met een ‘echte’ ontmoeting.

Daarom wil ik ten eerste mijn scriptiebegeleider, Peter Romijn, hartelijk danken voor zijn uitstekende begeleiding en sturing, die ik heb mogen ervaren tijdens het schrijven van deze scriptie. Online begeleiding- en feedbacksessies via Skype en Zoom bleken een zeer aangename, positieve verrassing in deze. Tevens dank aan Rimko van der Maar voor de eerste adviezen bij de afbakening van het onderwerp en uiteindelijk voor het in contact brengen met Peter Romijn.

Ondanks dat het Nationaal Archief, vanwege de huidige ontwikkelingen, omtrent Covid-19, zijn deuren moest sluiten (vanaf 13 maart tot begin juni), wil ik ook van deze gelegenheid gebruik maken om de medewerkers van het Nationaal Archief te bedanken voor hun flexibiliteit, zodat ik alsnog in de gelegenheid was om de gewenste archieven in te zien.

Ten slotte wil ik uiteraard mijn ouders bedanken voor het, in mijn tienerjaren, laten ontdekken van mijn passie voor -de geschiedenis van- Italië en meer recentelijk mijn (Italiaanse-) vrienden, kennissen en studiegenoten, waarmee ik deze passie altijd kon bespreken en er over kon discussiëren.

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding

4

1. Sociale positie van Italianen in Nederland

20

1.1 De eerste schoorsteenvegers uit Piemonte

20

1.2 Leven in Nederland tijdens het interbellum 22

1.3 Italiaanse concurrentie

23

1.4 Beeldvorming in Nederland over Italiaans fascisme 24

1.5 Fascistische beinvloeding in Nederland 26

1.6 Deelconclusie 28

2. Imago van de Italianen & bondgenootschap nazi-Duitsland

30

2.1 Positie van Italianen in Nederland na ondertekenen Staalpact 30

2.2 Politiek van ‘openlijke neutraliteit’ 32

2.3 Omslagpunt 1943 33

2.4 Deelconclusie 35

3. Omgang met Italianen in Nederland binnen de naoorlogse orde 36

3.1 Diplomatiek steekspel 36

3.2 Functioneren van het NBI

43

3.3 Italiaanse beheersdossierss

49

3.4 Deelconclusie

62

Conclusie

63

(4)

Inleiding

“Een vergeten hoofdstuk uit de naoorlogse jaren: ontvijanding”, kopte dagblad Trouw op woensdag 4 mei 2011 in het kader van de jaarlijkse Nationale Dodenherdenking in Nederland.1 Al aan het einde van de Tweede Wereldoorlog werkte de Nederlandse regering in ballingschap, in Londen, aan een uitgebreide inventarisatie van de geleden oorlogsschade. Drie maanden na de Duitse capitulatie op 5 mei werd in augustus 1945 het Nederlandse Beheersinstituut (NBI) opgericht. Het NBI kreeg, zoals overeengekomen tijdens de inventarisaties in Londen, namens de Nederlandse regering de volmacht om vermogens van ‘vijandelijke onderdanen’, zoals Duitsers en NSB’ers, te beheren.2 Deze vermogens mochten dus namens de Nederlandse regering, als deel van de garantstelling van de geleden oorlogsschade, worden geconfisqueerd of worden doorverkocht. Duizenden vijandelijke onderdanen werden, nu op hun beurt, ‘beroofd’ van hun vermogen door de Nederlandse overheid. Politieke voorkeur deed er niet toe, het hebben van een vijandelijke nationaliteit of lidmaatschap van de NSB hiervoor al voldoende. Naast de inbeslagneming van de vermogens werden ook de sociale rechten afgepakt van vijandelijke onderdanen. Wonen en werken in Nederland was voor deze groep onmogelijk geworden. Vanaf augustus 1945 kwamen de vermogens (bankrekeningen) van vijandelijke onderdanen dus, via het NBI, onder indirect toezicht te staan van de Nederlandse regering. Het enige houvast voor de getroffenen was vervolgens beroep aantekenen bij het NBI middels de zogenoemde ‘ontvijandingsverklaring’.

Het verkrijgen van een ontvijandingsverklaring was onderdeel van het Besluit Vijandelijk Vermogen (BVV)3. Het ‘Besluit E133’ ging specifiek over vijandelijke vermogens binnen de Nederlandse territoriale landsgrenzen. Uit eerder historisch onderzoek kwam al naar voren dat het Besluit Vijandelijk Vermogen een enorme impact had op vijandelijke onderdanen in Nederland met een Duitse nationaliteit.4 Met het Besluit Vijandelijk Vermogen had de Nederlandse overheid een tweeledige werking voor ogen. Zo was het door dit besluit voor de gedocumenteerde vijandelijke onderdanen dus niet langer meer mogelijk om in Nederland een werk- en verblijfsvergunning aan te vragen. Daarnaast konden de betrokkenen niet meer bij hun

1M. Irrgang, ‘Ontvijanding’, Trouw, 4 mei 2011.

2Wet van 24 april 1947, houdende voorzieningen onder den vijand aangetroffen goederen,

https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0002030&z=1947-06-01&g=1947-06-01

3J.P. Barth, ‘De Liquidatie van het Duitse vermogen in Nederland’, De Economist, 95:1 (1947), 605-626, aldaar 606.

4 M. Oprel, ‘’Afrekenen’ met de vijand’, in: K. Davids, K. Fatah-Black, M. ’t Hart (red.), Wereldgeschiedenis van

(5)

vermogens, de bankrekeningen kwamen immers onder toezicht te staan van het NBI, die tot doorverkoop kon overgaan. Desbetreffende NSB’ers en Duitsers probeerden via het aanvragen van een ontvijandingsverklaring hun onschuld te bewijzen, maar ook woonachtige Italianen en Oostenrijkers in Nederland werden, toch wel zeer verrassend, door de Nederlandse overheid unaniem aangewezen tot het doorlopen van deze procedure. Eén van die getroffen Italianen was kunstenaar Federico (‘Fred’) Antonio Carasso (1899-1969).

Kunstenaar Fred Carasso

Federico (Fred) Antonio Carasso (hierna: Carasso) zette in 1934 voor het eerst voet op Nederlandse bodem toen hij illegaal de Belgisch-Nederlandse grens passeerde.5 Carasso zou in Nederland uitgroeien tot een, in zowel kunstenaarskringen als daarbuiten, zeer gerespecteerde beeldhouwer. Om overdag te kunnen schetsen, draaide Carasso al op zijn dertiende opzettelijk nachtdiensten in een Fiatfabriek in Turijn, nabij zijn geboorteplaats Carignano in Noord-Italië. Na het eindigen van de Eerste Wereldoorlog, en daarvoor kort gediend te hebben in het Italiaanse leger als vlieger in Libië, kwam de jonge Carasso in aanraking met het communisme door zijn werk voor L’Ordine Nuovo (Italiaans voor ‘Nieuwe Orde’).6 Bij zijn redactiewerk

voor L’Ordine Nuovo werkte Carasso onder andere voor de oprichters van het blad en tevens vooraanstaande Italiaanse communisten als Antonio Gramsci en Palmiro Togliatti.7 In september 1922 besloot Carasso om, vanwege de opkomst van het fascisme, naar Frankrijk te vertrekken. Daar werd hij door zijn politieke activisme tegen het fascisme al snel tot persona non grata verklaard, waarna hij doorreisde naar België. In België herhaalde dit proces zich een aantal jaren later min of meer weer.

Aangekomen in Nederland in 1934 liet Carasso zijn politieke activisme echter voor wat het was en ging zich weer volledig richten op het maken van kunst. In de meidagen van 1940

5 Naast het beschikbare archief van Carasso in het RKD (Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis) staat zijn

levensloop ook, kort, beschreven op www.carasso.nl. Een website die geheel is opgedragen aan Fred Carasso, met relevante bijdragen van bevriende kunstenaars, dat werd bijgehouden door zijn zoon en natuurkundige Marino Carasso (1943-2019).

6 L’Ordine Nuovo was een bekend communistisch weekblad in Italië, dat werd uitgegeven tussen 1919 en 1922.

De makers van het blad waren geïnspireerd door de Russische Revolutie en richtten zich op een vereniging van communisten in Italië. Carasso’s werk voor het weekblad bestond voornamelijk uit het maken van schetsen ter ondersteuning van de politieke boodschap, zie: RKD- Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis, Den Haag, Archief Federico (‘Fred’) Antonio Carasso (1899-1969), 0688, 172.

7 Antonio Gramsci (1891-1937) werd al snel een van de bekendste theoretici van het Italiaanse communisme.

Hij richtte tevens in 1921 de Italiaanse Communistische Partij (PCI) op. Palmiro Togliatti (1893-1964) blies in 1944 de PCI nieuw leven in. Twee jaar later, tijdens de verkiezingen van 1946, behaalde de PCI, onder leiding van Togliatti, twintig procent van de stemmen (104 zetels).

(6)

kwam hij daarop noodgedwongen terug door de Duitse dreiging en eigen opgedane ervaringen uit zijn vaderland met het fascisme. Carasso besloot daarop om zich aan te melden in Amsterdam bij het Nederlandse leger. Door zijn opvallende accent werd Carasso echter niet vertrouwd, waarop hij meteen in hechtenis werd genomen en vervolgens met een excuus weer werd vrijgelaten. Niet veel later, tijdens de Duitse bezetting van Nederland, zou hij betrokken raken bij het Amsterdamse verzet.8 Bovendien bleek het huis van Carasso in Amsterdam te functioneren als een commandopost.9 Toen de oorlog in Nederland voorbij was, diende ook Carasso, ondanks zijn geuite kritiek op het fascisme en verdiensten voor het verzet, puur vanwege zijn Italiaanse nationaliteit, een ontvijandingsverklaring aan te vragen bij het NBI.

De hierboven samengevatte ervaringen van Carasso in Nederland zijn illustrerend voor de bijzondere situatie van Italianen in Nederland van voor, tijdens en direct na de oorlog. Echter stond Carasso’s verhaal niet op zichzelf, het is voor een groot deel ook van toepassing destijds op het reilen en zeilen van de Italianen in Nederland in het algemeen. Zo verkeerden de Italianen in Nederland tijdens de oorlog in een dubbelzinnige positie. Moesten ze bijvoorbeeld wel of niet openlijk gaan samenwerken met de Duitse bezetter, die door het afgesloten bondgenootschap op papier toch als een vriend diende te worden gezien? Aan de andere kant wilden ze de Nederlandse bevolking natuurlijk ook weer niet tegen het zere been schoppen. Allerlei afwegingen die, in een turbulente periode, door Italianen in Nederland gemaakt moesten worden. De impact van de oorlog op het dagelijkse leven van een Italiaan was dus een bijzonder belangrijke factor die ik in deze scriptie naar voren wil laten komen. De connectie tussen het fascisme en het nationaalsocialisme is daarbij snel gemaakt.

Persoonlijke ervaringen

Tijdens mijn bachelor Europese Studies (met Italiaanse taalvaardigheid) en gedurende de master Geschiedenis van de internationale betrekkingen, kom je als student zijdelings in aanraking met relevante wetenschappelijke literatuur over de bijzondere situatie van Italië -en Italianen- rond de Tweede Wereldoorlog. Dit door de eerdere opkomst van het fascisme in Italië en in de jaren dertig door het bondgenootschap tussen Hitler en Mussolini. Mijn eerste

8 Carasso raakte voor de oorlog, in Amsterdam, onder andere bevriend met kunstenaar en tevens beeldhouwer

Gerrit van der Veen. Van der Veen (1902-1944) weigerde, net als Carasso overigens, om in 1942 lid te worden van de, door de bezetter ingestelde, Kultuurkamer. Van der Veen was later gedurende de bezetting onder meer verantwoordelijk voor het opzetten van de Persoonsbewijzencentrale. In 1944 werd Van der Veen opgepakt en gefusilleerd in de duinen bij Overveen.

(7)

persoonlijke ervaring met het fascisme was ruim tien jaar voor het starten van de bachelor, ergens in de twee weken zomervakantie. Als 14-jarige jongen in de Italiaanse regio Toscane. Op het warmste moment van de dag, onder de fel schijnende Toscaanse zon, slenterden we enigszins vermoeid door een dorpje, op zoek naar verkoeling. Deze vond ik uiteindelijk in een souvenirwinkel, waar mijn aandacht al snel werd gevestigd op, voor mij toen nog, onbekende en bovenal mysterieuze symbolen met een dito opvallend lettertype. De symbolen stonden op souvenirs die je kon kopen in de vorm van een speldje, kalender of geslagen munt, met als terugkerend figuur een kale man met zeer donkere wenkbrauwen: Benito Mussolini. Vanaf dat moment ben ik erop gaan letten en vond ik deze souvenirs bijna overal terug. Verborgen, op de muur in restaurants, bij tankstations, op marktjes. Soms wat meer in de openheid. Er stonden vaak dezelfde symbolen op gebouwen, in vrijwel elk bezochte Italiaanse stad of dorp. Mijn bachelorscriptie ging dan ook over de waardering van overgebleven fascistisch erfgoed in Italië door de jaren heen.

In mijn periode in Rome sprak ik regelmatig, na afloop van onze training, met mijn Italiaanse teamgenoten van het vertegenwoordigde voetbalteam van de universiteit over fascisme. Hoe keken zij naar deze periode van de Italiaanse geschiedenis? In deze gesprekken werd altijd overwegend negatief, maar ook heel soms positief over het fenomeen ‘fascisme’ gesproken. Het bekendste voorbeeld hierbij is de vaak gehoorde uitspraak ‘Mussolini heeft ook goede dingen gedaan’. Alleen wordt door deze uitspraak de impact van de oorlog op het leven van ‘gewone’ Italianen (elders in de wereld) al snel vergeten, want hierdoor blijft de oorlogsverklaring van Italië aan nazi-Duitsland van september 1943 behoorlijk onderbelicht. Zo hoorde ik bijvoorbeeld pas, alleen na specifiek doorvragen dat, ‘wij (Italianen) vochten vanaf september 1943 toch ook tegen nazi-Duitsland?’ Tijdens excursies, georganiseerd door Italiaanse professoren van de universiteit, werd pijnlijk duidelijk hoe zwaar de Italiaanse bevolking, als gevolg van deze oorlogsverklaring, hebben geleden onder de aanwezigheid van de Duitse bezettingsmacht in de laatste twee oorlogsjaren. Deze persoonlijke ervaringen zijn me eigenlijk altijd bijgebleven, terug in Nederland, en maakte mij zodoende derhalve nieuwsgierig naar de sociale positie van woonachtige Italianen in Nederland, hun imago gedurende de Duitse bezetting en de uiteindelijke doorwerking hiervan op het Nederlandse overheidsbeleid ten aanzien van de Italianen alhier.

(8)

Stand van de wetenschap

Ook bestaat er ook nog een zekere lacune in de historiografie over Italiaanse minderheden in tijden van oorlog die werden beschouwd als ‘vijandelijke onderdanen’ op geallieerd gebied. Zo zijn er slechts een handvol artikelen gepubliceerd over deze bijzondere situatie van Italianen die toen woonden en werkten op geallieerd gebied.10 Des te interessanter hierin was de stellingsinname van Lucio Sponza in zijn boek Divided Loyalties: Italians in Britain during the

Second World War.11 Hierin stelde de Italiaanse historicus, die zijn PhD behaalde onder

supervisie van Eric Hobsbawm, dat historici tot dusver weinig interesse hebben getoond in het lot van minderheden in tijden van acute crisis, zoals oorlog.12 In Nederland was deze situatie, zoals we weten, nog nijpender dan bijvoorbeeld in het genoemde voorbeeld van Sponza, in Groot-Brittannië, vanwege de aanwezigheid van een Duitse bezettingsmacht in Nederland.

Als we vervolgens de sprong maken naar de Nederlandse geschiedschrijving over de Duitse bezetting, dan stuitten we vrijwel direct op de wetenschappelijke discussie tussen Nederlandse historici over de ‘zwart-wit’ beschrijving van de bezetting in Nederland. Een discussie die vooral ging -en gaat- over het hanteren van een categorisatie van daders, slachtoffers en omstanders.13 In welk ‘hokje’ kunnen we de Italianen in Nederland dan plaatsen? Daaraan verbonden is het feitelijk juist om te stellen dat ook naar het handelen van de Nederlandse overheid, inzake het beheren van vijandelijke vermogens door het NBI, tot op heden weinig onderzoek naar is verricht.14 Om deze, hierboven ter discussie gestelde onderzoeksvelden te kunnen bedienen, focus ik me derhalve op de kwestie van ontvijanding van Italiaanse onderdanen door de Nederlandse overheid na het eindigen van de Duitse bezetting. Een vraagstuk dat, klaarblijkelijk, al speelde in Europa na het beëindigen van de Eerste Wereldoorlog in het begin van de twintigste eeuw.

10 W. Webster, ‘Enemies, Allies and Transnational Histories: Germans, Irish and Italians in Second World War

Britain’, Twentieth Century British History, 25:1 (2014), 63-86. L. Sponza, Divided Loyalties: Italians in Britain during the Second World War (Bern 2000) en W. Ugolini, Experiencing War as the ‘Enemy Other’: Italian Scottish Experience in World War II (Manchester 2011).

11 Sponza, Divided Loyalties: Italians in Britain during the Second World War. 12 Ibidem.

13 Historicus Blom bekritiseerde Loe de Jong over zijn ‘goed-fout’ denken. Voor belangrijke werken binnen deze

discussie, zie: J.C.H. Blom, In de ban van goed en fout: geschiedschrijving over de bezettingstijd in Nederland (Amsterdam 2007) en C. van der Heijden, Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2003).

14 Met uitzondering van, nog nader te noemen, werken van Marieke Oprel en Lenie Bolle, zoals: M. Oprel,

‘’Afrekenen’ met de vijand’, in: K. Davids, K. Fatah-Black, M. ’t Hart (red.), Wereldgeschiedenis van Nederland (Amsterdam 2018) 551-557 en L. Bolle, ‘Het Nederlands Beheersinstituut en de behandeling van NSB-gezinnen. Eindverslag van een onderzoek naar een overheidsinstantie en haar omgang met NSB-gezinnen in de periode na de bevrijding’, eindonderzoek stage NIOD, 2008.

(9)

De kwestie van ‘vijandelijke onderdanen’ begon voor het eerst op te spelen aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Nagenoeg heel Europa lag met elkaar in de clinch, de verschillende nationaliteiten wantrouwden elkaar door eigen propaganda, wat weer een uitermate vruchtbare voedingsbodem bleek voor het aanwakkeren van xenofobie. Naast de negen miljoen krijgsgevangenen interneerden de Europese staten in oorlog meer dan vierhonderdduizend vijandelijke onderdanen tussen 1914 en 1920.15 Door het ontbreken van specifiek internationaal recht ontwierpen grote Europese mogendheden, zowel aan de kant van geallieerden als centralen, elk hun eigen nationale wetten met betrekking tot vijandelijke onderdanen.16 Zo hadden vijandelijke onderdanen in Groot-Brittannië één maand om zichzelf aan te geven bij de Britse overheid.17 Duitsland hield het aanvankelijk tot 1916 op een meer reactionair beleid. Dit in de hoop een extra troef achter de hand te hebben wanneer de oorlog zou zijn afgelopen. Na 1916 besloot het ook over te gaan tot liquidatie van Britse vermogens.18 Italië confisqueerde op zijn beurt persoonlijke vermogens en bedrijven die op naam stonden van onderdanen uit Duitsland en Oostenrijk-Hongarije.19 Deze ontwikkelingen in West-Europa stonden daarentegen nog in schril contrast met de omvang van soortgelijke excessen in het Ottomaanse Rijk en Rusland.20

In de Eerste Wereldoorlog kwam het dus voor het eerst significant voor dat, zoals in de hierboven beschreven casussen, er openlijk werd getwijfeld over de loyaliteit van minderheden vanwege hun vijandelijke nationaliteit.21 De omgang met vijandelijke onderdanen, rond de Eerste Wereldoorlog, noemde de Italiaanse historicus Daniela Luigia Caglioti een vorm van ‘economisch nationalisme’.22 Caglioti, een absolute autoriteit op het gebied van de behandeling

15 R.B. Speed, Prisoners, Diplomats and the Great War. A Study in the Diplomacy of Captivity (Westport 1990)

141-142.

16 D.L. Caglioti, ‘Property Rights in Time of War: Sequestration and Liquidation of Enemy Aliens’ Assets in

Western Europe during the First World War’, Journal of Modern European History, 12:4 (2014), 523-545, aldaar 530-534.

17 Caglioti, ‘Property Rights in Time of War: Sequestration and Liquidation of Enemy Aliens’ Assets in Western

Europe during the First World War’, 531.

18 Ibidem, 532-533.

19 D.L. Caglioti, ‘Why and How Italy Invented an Enemy Aliens Problem in the First World War’, War in History,

21:2 (2014), 142-169, aldaar 147-148.

20 E. Lohr, Nationalizing the Russian Empire. The Campaign against Enemy Aliens during World War I

(Cambridge MA 2003) in Caglioti, ‘Property Rights in Time of War: Sequestration and Liquidation of Enemy Aliens’ Assets in Western Europe during the First World War’, 523.

21 Zo ook over de loyaliteit van Duitse minderheden in de Verenigde Staten en Canada, zie: K. Wüstenbecker,

‘Politik gegenüber ethnischen Minderheiten im Vergleich. Die deutschstämmige Bevölkerung in Kanada und den USA im Ersten Weltkrieg’, in: Eisfeld, Alfred/Hausmann, Guido/Neutatz, Dietmar (eds.): Besetzt, interniert, deportiert. Der Erste Weltkrieg und die deutsche, jüdische, polnische und ukrainische Zivilbevölkerung im östlichen Europa (Essen 2013), 263-282.

22 Caglioti, ‘Property Rights in Time of War: Sequestration and Liquidation of Enemy Aliens’ Assets in Western

(10)

van vijandelijke onderdanen rond de Eerste Wereldoorlog, stelde dat de gemaakte afspraken van het Vredesconferentie van Parijs 1919 een nederlaag betekende voor het liberalisme en internationale wetgeving.23 Haar bevindingen over deze problematiek van vijandelijke onderdanen zal dit najaar tevens gepubliceerd worden.24 Daarnaast bewees de uitkomst van de onderhandelingen in Parijs uit volgens Caglioti dat het economisch nationalisme nog steeds de voorkeur verkreeg boven het zoeken van oplossingen die juist gestoeld waren op samenwerking tussen staten.25

De behandeling van vijandelijke onderdanen van de Asmogendheden (nazi-Duitsland, Italië en Japan) rond de Tweede Wereldoorlog diende daarentegen vaker als casus voor wetenschappelijke studies. Het meest beschreven voorbeeld behelst uiteraard de internering van Japanners in de Verenigde Staten na de aanval op Pearl Harbor.26 Als we inzoomen op de Nederlandse overheid en diens behandeling van vijandelijke onderdanen van de Asmogendheden, schiet ‘Operatie Black Tulip’ als eerste uit de grond. De Nederlandse regering wilde, na het eindigen van de Duitse bezetting in 1945, duizenden Duitsers het land uitzetten, waarmee het in september 1946 officieel begon. Tot deze groep behoorde ook Duitsers die soms al na de Eerste Wereldoorlog in Nederland woonden en werkten. Zo werden de Duitsers door de Nederlandse overheid tot 1948 naar meerdere kampen gestuurd, zoals Kamp Mariënbosch, om vanuit daar (terug) uitgezet naar Duitsland te worden.27 Waar Operatie Black Tulip uitgroeide tot het bekendste voorbeeld van de behandeling van vijandelijke onderdanen door de Nederlandse overheid, bleef een ander praktijkvoorbeeld hiervan in de Nederlandse geschiedschrijving grotendeels onderbelicht: het NBI.

23Ibidem, 534.

24 D.L. Caglioti, War and Citizenship: Enemy Aliens and National Belonging from the French Revolution to the

First World War (Cambridge 2020).

25 Caglioti benoemde in deze studie specifiek globalisatie en internationalisme als vormen van samenwerking

tussen staten: Caglioti, ‘Property Rights in Time of War: Sequestration and Liquidation of Enemy Aliens’ Assets in Western Europe during the First World War’,534.

26 Zie o.a de toonaangevende werken op dit gebied van de Amerikaanse historici Greg Robinson en Brian M.

Hayashi: G. Robinson, By order of the president FDR and the internment of Japanese Americans (Cambridge, Massachusetts 2001) en B.M. Hayashi, Democratizing the Enemy The Japanese American Internment (Princeton 2004).

27 Zie voor historiografie: J. Sintemaartensdijk en Y Nijland, Operatie Black Tulip. De uitzetting van Duitse

burgers na de oorlog (Amsterdam 2009) en S. Molema, Wie is de vijand (Soesterberg 2018). Naast de geschiedschrijving was Operatie Black Tulip ook onder de aandacht in de Nederlandse media. Voor het programma Andere Tijden verzorgde historicus Y. Nijland de research van: ‘Black Tulip’, Andere Tijden (NTR en VPRO), 23 maart 2014. Daarnaast stond ook Omroep Gelderland vorig jaar kort stil bij het ‘Duitse lijden in Nederland’, zie: ‘’Kamp Mariënbosch 'De mof moet eruit'. De Bevrijding’, Omroep Gelderland, 25 maart 2019,

(11)

Historisch onderzoek naar het NBI kan dus, net als Operatie Black Tulip, een interessante inkijk geven in hoe de Nederlandse overheid, na de aftocht van de Duitse bezetter, zelf omging met (Italiaanse) vijandelijke onderdanen. Echter zijn deze onderzoeken op één hand te tellen. Dit komt, mijns inziens, voornamelijk door twee factoren. Ten eerste was het archief van het NBI, dat gelokaliseerd is in het Nationaal Archief te Den Haag, tot de vrijgave van 1 januari 2018 niet openbaar voor publiek. Journalisten en wetenschappers dienden voor inzage schriftelijke toestemming te hebben van de genoemde personen uit het desbetreffende te raadplegen dossier.28 Ten tweede gold dat het archief van het NBI als zeer ‘ongebruikvriendelijk’ kan worden gezien. De beheersdossiers zijn door het Nationaal Archief op alfabetische volgorde van A tot Z genummerd. Deze beheersdossiers omvatten allerlei documenten en correspondentie tussen enerzijds het NBI en anderzijds de persoon in kwestie. Dit lijkt op het eerste gezicht als goed georganiseerd en overzichtelijk, maar historisch onderzoek mond al snel uit in het figuurlijke zoeken naar een speld in een hooiberg.

Desalniettemin was het historicus Marieke Oprel (Vrije Universiteit van Amsterdam) die, na vrijgave van het archief in januari 2018, als eerste deze speld wist te vinden. Inmiddels heeft Oprel, gespecialiseerd in de Nederlandse-Duitse betrekkingen van na de Tweede Wereldoorlog, al meerdere relevante artikelen geschreven over het beheer van de vijandelijke Duitse vermogens.29 Daarnaast promoveert Oprel deze zomer (2020) op het beheer van de Duitse vijandelijke vermogens.30 Over het NBI concludeerde Oprel onder meer dat het in de praktijk worstelde met het correct uitvoeren van de opgedragen politieke en juridische richtlijnen.31 Het NBI vond het in de praktijk lastig om de juridische richtlijnen voor het beheer van Duitse (en Oostenrijkse) vermogens correct uit te voeren. Omdat de Italiaanse vijandelijke vermogens officieel al in 1946 door de Nederlandse regering werd vrijgegeven, waren er, in tegenstelling tot Duitse en Oostenrijkse casussen, nooit concrete richtlijnen gepubliceerd. Uit eigen verkennend onderzoek bleek dat het NBI, mede door het ontbreken van deze richtlijnen

28 Een journalist van Trouw werd dan ook getipt over de complexiteit omtrent Italiaanse

ontvijandingsverklaringen door een (getroffen) Italiaanse nazaat, die eerst zelf het dossier had ingezien. 29Belangrijkste werken in haar onderzoeksveld, zie: M. Oprel, 'Afrekenen' met de vijand’, in: K. Davids, K. Fatah-Black, M. ’t Hart (red.), Wereldgeschiedenis van Nederland (Amsterdam 2018) en M, Oprel, ‘The Archive as Narrator? Narratives of German ‘Enemy Citizens’ in the Netherlands after 1945’, 51-63 in: N. Adler, R. Ensel and Micheal Wintle, Narratives of War. Remembering and Chronicling in Twentieth-Century Europe (New York: Routledge 2019).

30 M. Oprel, The Burden of Nationality: Dutch citizenship policies towards German nationals in the aftermath of

the Second World War (1944-1967) (Amsterdam 2020).

31 M, Oprel, ‘The Archive as Narrator? Narratives of German ‘Enemy Citizens’ in the Netherlands after 1945’,

(12)

en criteria, de Italiaanse vermogens niet altijd automatisch vrijgaf vanaf 1946. Sommige Italiaanse vermogens werden zelfs tot ver in de jaren vijftig beheerd door het NBI.

In ‘The Archive as Narrator? Narratives of German ‘Enemy Citizens’ in the Netherlands after 1945’ schreef Oprel meer in diepgang over haar onderzoek naar het NBI.32 Het analyseren van het zeer omvangrijke NBI-archief verschaft historici, volgens Oprel, mogelijk nieuwe inzichten over de gang van zaken in het naoorlogse Nederlandse systeem van rechtsherstel.33 In haar onderzoek ging Oprel, aan de hand van ruim tweehonderd uitgekozen casussen middels een steekproef, tweeledig te werk. Enerzijds raadpleegde ze de correspondentie tussen de NBI-medewerker en de aanvrager van de ontvijandingsverklaring. Deze correspondentie liep vaak uiteen van boekhouding gerelateerde documenten tot politierapporten. Anderzijds voegde ze daar de corresponderende indexkaart aan toe. Deze indexkaart, alfabetisch geordend, was een soort voorloper van de moderne database op de computer. Op de indekaart stonden hoofdzakelijk de naam, woonplaats, geboorteplaats en nationaliteit vermeld. Later kwamen hier de genomen beslissingen en opmerkingen nog bij.34

Deze indexkaarten kregen ook allerlei stempels opgedrukt, zoals de ‘D’ voor Duitser, de ‘I’ voor Italiaan en ‘O’ voor Oostenrijker. Ook Joden werden genoemd bij de letter ‘J’. Een combinatie van beide was ook mogelijk, zo had je bijvoorbeeld ‘DJ’ (Duitse Jood) en ‘OJ’ (Oostenrijkse Jood). Oprel ontdekte daarnaast dat de letter ‘B’ stond voor ‘betaald’, het aanvragen van een ontvijandingsverklaring kostte vijftig gulden, wat destijds relatief veel geld was.35 Uit haar onderzoek naar deze primaire bronnencollecties bleek bovendien dat met de pen bijgeschreven opmerkingen van NBI-personeel tekenen waren van zowel chaos als totale willekeur bij het beoordelen van ontvijandingsverklaringen. Zo waren de stijl en inhoud van die opmerkingen vrijwel iedere keer uniek en dus niet gebaseerd op een, voor een NBI-medewerker, verplicht te volgen procedure. Vooral in de eerste twee naoorlogse jaren, 1946 en 1947, was dit eerder regel dan uitzondering.36

Ook het belangrijke werk van Lenie Bolle, met betrekking tot de beheerde vermogens van NSB’ers door het NBI, mag in deze niet onderbelicht blijven. Bij de beheerde vijandelijke vermogens behoorden, naast Duitse, ook veel vermogens toe aan voormalige NSB’ers. In haar eindonderzoek tijdens haar stage bij het NIOD onderzocht Bolle deze vermogens van

NSB-32 M, Oprel, ‘The Archive as Narrator? Narratives of German ‘Enemy Citizens’ in the Netherlands after 1945’. 33 Ibidem, 53-55.

34 Ibidem, 55-56. 35 Ibidem, 58. 36 Ibidem, 61.

(13)

ouders.37 Later kwamen resultaten uit dit onderzoek terug in haar publicatie waarin Bolle de problematiek van de kinderen van deze ‘foute’ ouders plaatste in een interessant kader van het naoorlogse denken over de psychische oorlogsgevolgen. In deze publicatie nam Bolle de lezer mee in de wereld van vijf NSB-kinderen gedurende én na de oorlog, met daarin specifieke aandacht voor het naoorlogse handelen van het NBI.38

Eigen onderzoeksvragen

Waar er dus al eerder historisch onderzoek werd gedaan naar de beheersdossiers van Duitsers en NSB’ers, bleven de Italiaanse dossiers, met uitzondering van het artikel uit Trouw (2011) onbesproken. De situatie van Italiaanse onderdanen in Nederland was uniek, omdat ze tot september 1943 formeel bondgenoot waren van nazi-Duitsland en het land zich daarna onder leiding van generaal Pietro Badoglio aan de kant van de geallieerden schaarde. We weten dat Bijltjesdag zou uitblijven voor Italianen, maar hoe werd er, vanwege dit bondgenootschap tot september 1943, in de jaren na de oorlog tegen Italianen in Nederland aangekeken?39 De vraagstelling van deze scriptie luidt dan ook: ‘In hoeverre werden de Italianen in Nederland, in de jaren direct na de oorlog, als vijand behandeld?’ Interessant in deze is, dat de Nederlandse staat op 26 november 1945 alweer haar diplomatieke betrekkingen met Italië officieel had hervat. De diplomatieke betrekkingen tussen beide landen werd dus al relatief snel aangehaald, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de diplomatieke betrekkingen met (West-) Duitsland.40 In hoeverre verschilde een lidmaatschap van de Italiaanse fascistische partij, de PNF, ten opzichte van een NSB-lidmaatschap in de beoordeling door het NBI bij het aanvragen van de ontvijandingsverklaring? Kortom, welke geluiden of tegengeluiden waren er te horen binnen deze besluitvorming? En welke impact had het bondgenootschap met nazi-Duitsland tot 1943 voor deze groep Italianen die, net als Duitsers en de NSB’ers, daardoor eveneens door het NBI werden aangezien als vijandelijke onderdanen?

37L. Bolle, ‘Het Nederlands Beheersinstituut en de behandeling van NSB-gezinnen. Eindverslag van een onderzoek naar een overheidsinstantie en haar omgang met NSB-gezinnen in de periode na de bevrijding’, eindonderzoek stage NIOD, 2008.

38 L. Bolle, Kinderen van NSB’ers. De opkomst en problematiek van een slachtoffergroep geplaatst binnen het

algemene denken over de psychische gevolgen van de Tweede Wereldoorlog, (Amsterdam 2013).

39 Over Bijltjesdag, zie het standaardwerk van: A.D. Belinfante, In plaats van bijltjesdag. De geschiedenis van de

bijzondere rechtspleging na de Tweede Wereldoorlog, (Amsterdam 2006).

40 De consulaire betrekkingen met Italië werden alweer in 1944 voorzichtig opgestart. Vanaf 26 november 1945

gold dit ook voor de diplomatieke betrekkingen tussen beide landen. De staat van oorlog met Duitsland werd pas zes jaar na het eindigen van de bezetting, op 26 juli 1951, beëindigd, zie: M. Oprel, ‘‘Afrekenen’ met de vijand’, 555.

(14)

Met de analyse van de Italiaanse beheersdossiers van het NBI wordt, in de trant van de reeds geschetste werkwijze van Oprel, getracht deze vraagstelling te beantwoorden. Om deze vraagstelling te verduidelijken, zullen er drie verschillende tijdsperiodes in deze scriptie worden beschreven, elk in hun eigen hoofdstuk. Ten eerste komt de vooroorlogse, sociale positie van Italianen in Nederland aan bod. Wie waren deze Italianen eigenlijk, met hoeveel waren ‘ze’ en welke beroepen beoefenden de Italianen hier in Nederland vooral uit? In deze eerste deelvraag zal tevens gekeken worden na de opkomst van het fascisme en de doorwerking daarvan op het dagelijks leven van Italianen in Nederland. In het tweede hoofdstuk komt het stigmatiserende imago van Italianen in Nederland naar voren, dat primair was ontstaan na het sluiten van een bondgenootschap met nazi-Duitsland in 1934. De impact van de oorlog in Nederland was daarbij ook niet uit te vlakken. Italianen in Nederland vormden uiteraard al voor het uitbreken van de oorlog een minderheid in Nederland, maar deze minderheid was plotseling na het afgesloten bondgenootschap met nazi-Duitsland op papier de bondgenoot van de bezetter en werd daardoor gedurende de bezetting gelijktijdig ook de vijand van het Nederlandse volk. Concluderend worden in het derde hoofdstuk de eigen onderzoeksresultaten getoond, met betrekking tot de Italiaanse beheersdossiers, inzake de naoorlogse omgang van het NBI met Italianen in Nederland. Hoe verhield Nederland zich precies ten opzichte van Italië in de naoorlogse orde? De relevantie van deze drie benoemde punten voor dit onderzoek zullen hieronder worden toegelicht met behulp van secundaire literatuur uit eveneens een drietal historische kaders.

Het eerste kader omvat een analyse van de vooroorlogse sociale positie van Italianen in Nederland. Voor deze deelvraag zullen zowel historici, sociologen als cultureel antropologen de revue passeren. De Italiaanse gemeenschap in Nederland, die grotendeels ontstond door de massale migratiestroom aan het einde van de 19e eeuw vanuit Italië naar Zuid-Amerika en Europa, zal worden besproken aan de hand van de werken van Margaret Chotkowski, Will Tinnemans en Frank Bovenkerk. Historicus Chotkowski, momenteel werkzaam als senior onderzoeker bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), combineerde interessante kwantitatieve en kwalitatieve resultaten in haar onderzoek over de (verschillen tussen) Italiaanse gemeenschappen in grote Nederlandse steden.41 Het boek van socioloog Tinnemans getiteld L'Italianità, De Italiaanse gemeenschap kan daarnaast, terecht, worden beschouwd als standaardwerk.42 Naast zijn befaamde werk Gouden armband, over de

41 M. Chotkowski, Contacten van Italiaanse migranten in Nederland 1860-1940. Vijftien ladders en een dambord

(Amsterdam 2006).

(15)

naoorlogse mediterrane immigratie in Nederland, schreef de socioloog als eerste (in 1991) over de Italiaanse minderheid in Nederland, met daarin ook specifieke aandacht voor de situatie van deze groep in aanloop naar én tijdens de Tweede Wereldoorlog. De laatste noemenswaardige bouwsteen voor deze deelvraag betreft de studie van Frank Bovenkerk (e.a.) over Italiaanse ijsmakers in Nederland. In deze studie onderzocht cultureel antropoloog Bovenkerk schriftelijke bronnen zoals het vakblad van de Nederlandse ijsmakers en interviewde Bovenwerk voor zijn studie zelfs een behoorlijk aantal Italiaanse ijsmakers over de periode rond de oorlogsjaren in Nederland.43 Ten slotte wordt, vooral aan de hand van een artikel van historicus Frank van Vree, de beeldvorming geschetst van de Nederlandse pers over het Italiaanse fascisme in de jaren twintig en dertig.44

In het tweede deel zal er nader worden gekeken naar de stigmatiserende imagovorming van Italianen in Nederland rond de oorlog. Daarnaast is er aandacht voor het bondgenootschap met nazi-Duitsland, dat tot en met de zomer van 1943 standhield. De oral history van de Italiaanse ijsbereiders illustreerde de onbestemde positie van Italianen in Nederland tijdens de Duitse bezetting. Bovenkerk wijdde in zijn werk zelfs een speciaal hoofdstuk aan de complicaties van hun Italiaanse nationaliteit gedurende de Duitse bezetting van Nederland.45 Zo waren ze tot september 1943 op papier de vriend van de Duitse bezetter, maar de vijand van het Nederlandse volk. Na september 1943 kantelde dit aanzienlijk, het leven van Italianen in Nederland werd honderdtachtig graden gedraaid door het beëindigen van het voormalige bondgenootschap met nazi-Duitsland. Om deze sociale veranderingen zo goed mogelijk het hoofd te kunnen bieden, stelde het merendeel van de Italianen zich apolitiek op.46 Tegelijkertijd deed de in Nederland, naar aanleiding van de opgestelde Italiaanse oorlogsverklaring aan nazi-Duitsland, nieuw opgerichte Republikeinse Fascistische Partij (PRF) er alles aan om de vriendschap én het broederschap met nazi-Duitsland te blijven benadrukken.47

In het derde deel zal de naoorlogse omgang met Italianen in Nederland geanalyseerd worden aan de hand van het eigen uitgevoerde historische onderzoek. Hoe werd er precies omgegaan met deze groep Italianen door het NBI? In hoeverre werden ze daadwerkelijk gezien als ‘vijand’? Het analyseren van de Italiaanse ontvijandingsaanvragen zal deze

43 F. Bovenkerk, A. Eijken en W. Bovenkerk-Teerink, Italiaans ijs: de opmerkelijke historie van Italiaanse

ijsbereiders in Nederland (Amsterdam 2003).

44 F. van Vree, ‘In het land van Mussolini. De Nederlandse pers en fascistisch Italië’, Incontri, 6:1 (1991), 3-25. 45 Bovenkerk, Italiaans ijs: de opmerkelijke historie van Italiaanse ijsbereiders in Nederland, 107-122. 46 D. Tasca, 1001 Italianen: vijf eeuwen immigratie in de Nederlanden (Amsterdam 2016) 53-55.

47 De PRF ontstond in Nederland nadat Mussolini door de Italiaanse regering gevangen werd gezet, vervolgens

werd bevrijd door Duitse paramilitaire troepen en uiteindelijk door Hitler geïnstalleerd als leider van de Republiek van Salò.

(16)

onderzoeksvraag hopelijk kunnen beantwoorden in het afsluitende derde onderdeel. Het eigen historisch onderzoek in deze deelvraag zal dus gericht zijn op de Italiaanse ontvijandingsaanvragen enerzijds en anderzijds op het archief van het hoofdkantoor van het NBI, waarin zowel de binnenlandse als buitenlandse druk op het NBI benoemd zal worden met behulp van primaire- en secundaire literatuur.

Gedetailleerde discussie van de primaire bronnencollecties voor het eigen onderzoek Zoals eerder beschreven is de bronnencollectie van het NBI te vinden in het Nationaal Archief te Den Haag. Van de beschikbaar, te raadplegen archieven, omtrent de naoorlogse behandeling van Italiaanse onderdanen, zijn er twee archieven die uiterst relevant zijn voor deze scriptie: het directiearchief (hoofdkantoor) van het NBI en de beheersdossiers van A tot Z.48 In het directiearchief bevinden zich voornamelijk briefwisselingen tussen de verantwoordelijken van het NBI met allerlei binnenlandse en buitenlandse (diplomatieke) vertegenwoordigingen. Wat vrijwel meteen opviel was dat, en ik kom er verder in deze scriptie uitgebreider op terug, het NBI onder flinke (internationale) druk opereerde. Het NBI was aanvankelijk opgericht om de vermogens te beheren van vijandelijke onderdanen en ingediende ontvijandingsverklaringen te beoordelen. Deze twee bevoegdheden bleken, zowel binnenlandse- als buitenlandse druk met zich mee te brengen. Allereerst van de Nederlandse Rijksvreemdelingendienst, omdat de vrijgave van deze Italiaanse vermogens vaak in de praktijk ook een permanente verblijfsvergunning betekende. Tegelijkertijd ontvouwde zich op het internationale speelveld een waar politiek steekspel met als inzet de Italiaanse vijandelijke vermogens in Nederland. Zo werd het NBI logischerwijs meerdere keren door de Italiaanse vertegenwoordiging onder druk gezet. Hoogst opmerkelijk hierin was echter de druk die diplomaten van Groot-Brittannië en de Verenigde Staten oplegden aan de Nederlandse regering. Zo werd de Nederlandse regering met klem verzocht om Italië niet al te streng te behandelen, zodat Italië -mogelijk door het verzwaren van de hoge lasten van de herstelbetalingen- niet naar de invloedssfeer van de Sovjet-Unie zou kunnen afglijden.

Te midden van al deze binnenlandse en buitenlandse diplomatieke- en buitenlandse hectiek, liet de directie van het NBI zelf merken dat er meer (uitvoerend) personeel nodig was om alle aangevraagde ontvijandingsverklaringen te kunnen beoordelen. De directie

48 Nationaal Archief, Den Haag, Nederlandse Beheersinstituut (NBI), Hoofdkantoor, 2.09.49 en

Nationaal Archief, Den Haag, Nederlandse Beheersinstituut (NBI): Beheersdossiers A 2.09.16.01, tot en met Z 2.09.17.

(17)

concludeerde op een gegeven moment dan ook dat de behandeling van ontvijandingsaanvragen geheel gestagneerd was.49 Tussen deze opeenstapeling van ontvijandingsaanvragen zaten, af te leiden uit correspondentie van oktober 1946, ruim vierhonderd Italiaanse verzoeken tussen met een totaal van ƒ 3.345.523,96 (omgerekend ongeveer 17 miljoen euro).50 Let wel, dit was het bedrag dat op de geregistreerde bankrekeningen stond van de Italiaanse vijandelijke onderdanen in Nederland. Daarnaast kwam het- zeer regelmatig- voor dat Nederlandse concurrenten het bedrijf van hun Italiaanse collega’ wilden laten confisqueren bij het niet kunnen verkrijgen van een ontvijandingsverklaring. Ook deze vorm van naoorlogs leed voor Italianen in Nederland zal later in deze scriptie benoemd worden.

Tussen die vierhonderd Italiaanse dossiers zat dus ook het dossier van kunstenaar Carasso. Naast zijn beheersdossier in het Nationaal Archief kan men voor onderzoek naar het leven van Carasso ook terecht bij het Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis (RKD), eveneens in Den Haag. In het RKD liggen niet alleen sommige van zijn kunstwerken, manuscripten, kunstenaarslidmaatschappen en/of schetsen beschikbaar ter inzage, maar ook meerdere, interessante persoonlijke documenten.51 Deze geven een interessante inkijk in het leven van Italianen in Nederland rond het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Een paar inventarissen van dit archief, uit het openbare leven van Carasso, kunnen mogelijk helpen om, naast de NBI-documentatie, de naoorlogse behandeling van Italianen in het Nederland nog concreter te maken. De eerste relevante inventaris omvat de ingeleverde bewijzen door Carasso van ‘goed gedrag’, onder andere ingediend bij de gemeente van Amsterdam en het NBI. Daarnaast voelde Carasso zich na de oorlog, als ‘bekende Italiaan’ in Nederland en met uitstekende connecties, meer en meer verantwoordelijk om een ander beeld te geven, dan het toen leidende en stigmatiserende imago van Italianen in Nederland. Zo organiseerde de kunstenaar bijvoorbeeld een drukbezochte expositie over Italiaanse partizanen in een Italiaanse ijssalon in Amsterdam in 1948. Bovendien was Carasso in de jaren 1946 en 1947, wederom aangewakkerd door zijn voorhoederol, redacteur en uitgever van het Italiaanse tijdschrift Voce

Italiana (de Italiaanse stem), dat werd uitgebracht in Nederland.

49 NL-HaNA, Ned. Beheersinstituut, 2.09.49, inv.nr. 521, nr. 21580.

50 Waarde van de gulden uit 1946 omgerekend naar de waarde van de euro uit het jaar 2018, via:

http://www.iisg.nl/hpw/calculate2-nl.php.

(18)

Verantwoording

Door te focussen op de kwestie van ontvijanding van Italianen is het derhalve mogelijk om historisch onderzoek te doen naar de naoorlogse behandeling van Italianen in Nederland. Het behandelen van de Italiaanse ontvijandingsaanvragen geeft mogelijk een interessant beeld van zowel de naoorlogse internationale ontwikkelingen alsmede de eigen opvatting binnen de Nederlandse overheid over de aanwezige ‘vijandelijke onderdanen’ met een Italiaanse nationaliteit. De onderzoeksmethode van Oprel, een steekproef van tweehonderd beheersdossiers inzake ontvijanding van vijandelijke onderdanen met een Duitse nationaliteit, zal in deze scriptie zo goed mogelijk worden nagestreefd. Echter, in plaats van een steekproef wordt in deze scriptie gebruik gemaakt van een, door het NBI, eerder opgestelde lijst van Italiaanse vermogens van boven de tienduizend gulden. Tevens wordt stilgestaan bij vermogens van prominente Italianen binnen de Nederlandse samenleving, die niet op deze opgestelde lijst staan, maar wel bekend zijn bij het NBI middels hun beheersdossier. Op deze manier wordt het handelen van de Nederlandse overheid zo representatief en inzichtelijk mogelijk gemaakt. Puntsgewijs wordt zodoende uiteindelijk de bijzondere situatie van Italianen voor, tijdens en na de oorlog in Nederland in deze scriptie beschreven. Het leven van de naar Nederland gevluchte Italiaanse kunstenaar Carasso fungeert in deze als rode draad. De overgebleven documenten van Carasso hebben niet alleen een anekdotische waarde, maar zijn persoonlijke leven kan tevens dienen als vergrootglas voor de bijzondere situatie waarin Italianen in Nederland verkeerden. Zo was Carasso namelijk vanuit Italië voor de oorlog naar Nederland gevlucht door de opkomst van het fascisme. In de jaren voor de oorlog stelde hij zich in Nederland apolitiek op, maar besloot toch om zich, geheel op vrijwillige basis, op te geven voor het Nederlandse leger. Vanwege zijn Italiaanse nationaliteit en opvallende accent werd hij echter geweigerd. Ondanks deze afwijzing zette Carasso zich, gedurende de bezetting, meerdere malen in voor het Nederlandse verzet. Net als het gros van de Italianen in Nederland stelde hij zich, afgezien van deze incidentele betrokkenheid, gedurende de bezetting apolitiek op. Na de oorlog werd ook Carasso getroffen door de procedures van de NBI, in een gelijkmatige periode waarin hij zich geroepen voelde om het voortouw te nemen bij het oppoetsen van het stigmatiserende imago van de Italianen.

Het stigmatiserende imago van de Italianen in Nederland zal dus worden beschreven door middel van meerdere relevante historische kaders. Centraal in deze scriptie staat de naoorlogse behandeling van Italianen in Nederland door de Nederlandse overheid, met als centrale onderzoeksvraag: ‘In hoeverre werden de Italianen in Nederland, in de jaren direct na

(19)

de oorlog, door de Nederlandse overheid als vijand behandeld?’ Om deze onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, wordt er in het eerste hoofdstuk de sociale positie van Italianen in Nederland beschreven. Daarnaast is er in het eerste hoofdstuk aandacht voor de opkomst van het fascisme in Italië en de, directe of indirecte, gevolgen daarvan voor de Italiaanse gemeenschap in Nederland. Hoofdstuk twee introduceert vervolgens de imagovorming van de Italianen in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. De impact van het bondgenootschap met nazi-Duitsland op het leven van Italianen tijdens die oorlog kan daarbij niet onderbelicht blijven. In het derde hoofdstuk wordt het eigen historisch onderzoek naar het handelen van het NBI, met betrekking tot de Italiaanse ontvijandingsverklaringen, gepresenteerd. Afsluitend volgt er een conclusie met een daaropvolgende bibliografie.

(20)

1. Sociale positie van Italianen in Nederland

Hoeveel Italianen waren er eigenlijk in Nederland in de eerste helft van de twintigste eeuw? Wat was destijds de politieke situatie in Italië én Nederland? Met welke bedoelingen kwamen de Italianen hier, en waarom werd juist Nederland hun eindbestemming? Stuk voor stuk relevante vragen die in deze eerste deelvraag zullen worden behandeld. Aan de hand van secundaire literatuur zal er gekeken worden naar de vooroorlogse sociale positie van Italianen in Nederland. Zo zou de Italiaanse gemeenschap erin slagen om zich in Nederland binnen de tijdspanne van één generatie, met nagenoeg zonder enige problemen, te integreren in de Nederlandse samenleving.52

1.1 De eerste schoorsteenvegers uit Piemonte

Tussen omstreeks 1876 en 1945 verlieten ongeveer negentien miljoenen Italianen het Italiaanse schiereiland. Zesenveertig procent daarvan migreerde binnen Europa, de rest zette koers uit over de Atlantische Oceaan richting de Verenigde Staten en Zuid-Amerika.53 Italië werd pas in 1871, na de verovering van de Pauselijke Staten en Rome, officieel een eenheidsstaat.54 Dit was relatief laat vergeleken met andere Europese staten. Ondanks deze statelijke eenwording zochten Italiaanse emigranten naar een betere toekomst elders in de wereld, aangemoedigd door de toenemende bevolkingsdruk, economische rampspoed en de Eerste Wereldoorlog. Anders dan de migratie in de negentiende eeuw was de schaal waarop de Italianen in de twintigste eeuw hun, pas opgerichte land, de rug toekeerden nieuw.55 Vooral Italiaanse onderdanen uit Italië trokken erop uit. Drie factoren lagen hieraan ten grondslag. Ten eerste hadden de Noord-Italianen, mede dankzij haar geografische ligging in hartje Europa, al seizoenswerkervaring opgedaan in nabije Europese landen als Zwitserland, Frankrijk en Duitsland.56 Ten tweede was de economische situatie in Noord-Italië lang niet zo florissant als de situatie vanaf ongeveer 1960. Ten derde fungeerde het arme, nog nagenoeg volledig agrarische Noord Italië, met de invasie van Oostenrijk-Hongarije en de enorme veldslag bij Caporetto in oktober- november 1917, als groot oorlogsdecor in de Eerste Wereldoorlog.57

52 Tasca, 1001 Italianen: vijf eeuwen immigratie in de Nederlanden, 48. 53 Chotkowski, Contacten van Italiaanse migranten in Nederland 1860-1940, 9. 54 J. van Osta, Een geschiedenis van het moderne Italië (Amsterdam 2016) 104. 55 Tinnemans, ‘L’Italianità. De Italiaanse gemeenschap in Nederland, 9. 56 Ibidem.

(21)

Volgens het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) stonden in Nederland in 1899 slechts 200 personen geregistreerd met een Italiaanse nationaliteit.58 Door het vochtige klimaat en de onvruchtbare grond begon, in het begin van de twintigste eeuw, de agrarische ontwikkeling in Noord-Italië te stagneren.59 Het werd dus zaak voor de Noord-Italiaanse seizoenarbeider om zich een ambacht eigen te maken om in een ander (Europees) land uit te oefenen. Voor historicus Annemarie Cottaar, gespecialiseerd in migratiegeschiedenis, was dit een voorname reden dat de migratie van Italianen naar Nederland gekenmerkt zou worden door zogenoemde streekgebonden specialisaties.60 Dit hield in dat elke Italiaanse streek zijn eigen, kenmerkende ambacht met zich mee zou brengen.61 Het is dan ook een misvatting om aan te nemen dat vrijwel alle Italianen in de mijnen van Limburg gingen werken. Zo waren er in 1931 maar 250 Italiaanse kompels in Limburg.62 Dit gegeven in een periode waarin het aantal personen met een Italiaanse nationaliteit in Nederland behoorlijk toenam van 200 in 1899 tot 2600 in 1930 en doorgroeide tot 3400 in 1947.63

Socioloog Will Tinnemans beschreef in zijn onderzoek naar de Italiaanse gemeenschap in Nederland vier groepen Italianen op basis van deze aangeleerde ambachten.64 Zo kwamen de schoorsteenvegers uit de Noord-Italiaanse regio Piemonte als eerste naar Nederland. Deze groep kon men zelfs helemaal fractioneel terug herleiden tot de zeventiende eeuw en was tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog de enige groep Italianen in Nederland van enige omvang. Rond 1920 kregen de schoorsteenvegers gezelschap van de terrazzowerkers uit de streek Friuli (Udine), dat nu deel uitmaakt van de provincie Friuli-Venezia Giulia. Vanuit de eveneens noordelijk gelegen stad Belluno emigreerden rond 1930 de befaamde Italiaanse ijsmakers naar Nederland. Als laatste groep benoemde Tinnemans de groep Italianen die geen zelfstandig beroep uitoefende, maar bijvoorbeeld al hadden gewerkt in andere Europese landen in de tunnelbouw, die vervolgens in Nederland aan de slag gingen als steenhouwer of zelfs als beeldenmaker.65

58 J.M.M. Nicolaas en A.H. Sprangers, ‘Buitenlandse migratie in Nederland 1795-2006. De invloed op de

bevolkingssamenstelling’, in: O.W.A. Boonstra e.a., Twee eeuwen Nederland geteld. Onderzoek met de digitale volks-, beroeps- en woningtellingen, 1795-2001, (Den Haag 2007) 19-50, aldaar 25.

59 A. Cottaar, Ik had een neef in Den Haag, (Zwolle 1998) 39. 60 Cottaar, Ik had een neef in Den Haag, 36.

61 Ibidem., Niet alleen in Nederlandse geschiedschrijving, maar werd ook benoemd in de Italiaanse

historiografie, zie: C. Brivio, ‘Gli italiani nei Paesi Bassi: passato, presente e ruolo delle donne’, Rapporto Italiani nel mondo 2013, 345-354.

62 Tinnemans, ‘L’Italianità. De Italiaanse gemeenschap in Nederland, 10.

63 Nicolaas en Sprangers, ‘Buitenlandse migratie in Nederland 1795-2006. De invloed op de

bevolkingssamenstelling’, 32.

64 Tinnemans, ‘L’Italianità. De Italiaanse gemeenschap in Nederland, 9. 65 Ibidem.

(22)

1.2 Leven in Nederland tijdens het interbellum

De integratie van deze vier Italiaanse groepen in Nederland verliep in eerste instantie zeer voorspoedig.66 Zo bestond er onder andere nog geen visumplicht voor Italiaanse onderdanen. Een geldig paspoort en het schriftelijk kunnen aantonen van voldoende financiële middelen was voldoende om een verblijfsvergunning te bemachtigen.67 Volgens Daniela Tasca was de succesvolle integratie van Italiaanse immigranten in de Nederlandse samenleving voornamelijk

te danken aan de schoorsteenvegers, terrazzowerkers en ijsmakers die allemaal belandden in een nichemarkt. Deze markt was, voor de komst van de Italianen, nog niet volledig ontwikkeld. Daar lagen dus volop kansen voor de nieuwe Italiaanse ambachtslieden in Nederland.68 Het verwerven van een monopoliepositie op de Nederlandse markt door de Italiaanse immigranten gebeurde dan ook snel. Zo werd in Rotterdam de arbeidsmarkt voor terrazzo gedomineerd door

66 Tasca, 1001 Italianen: vijf eeuwen immigratie in de Nederlanden, 48.

67 Bovenkerk, Italiaans ijs: de opmerkelijke historie van Italiaanse ijsbereiders in Nederland, 50. 68 Tasca, 1001 Italianen: vijf eeuwen immigratie in de Nederlanden, 47.

Figuur 1: Binnenterrein van het Iepenplein (Amsterdam-Oost) in augustus 1923. Herkenbaar zijn de veranda's waar de Italiaanse gezinnen hun was ophingen en vervolgens een typisch Italiaans babbeltje aanknoopten met de (Italiaanse-) buren. Stadsarchief Amsterdam/Chotkowski.

(23)

een tweetal Italiaanse bedrijven.69 Deze Friuliaanse terrazzowerkers vormden in het interbellum de grootste Italiaanse beroepscategorie in Nederland tijdens het interbellum. Veel van deze bedrijven werden in de jaren twintig en dertig ingeschreven als granito- en betonbedrijf bij de Kamer van Koophandel. Later zou blijken dat, tijdens de Tweede Wereldoorlog, deze kennis van Italiaanse terrazzowerkers goed van pas kwam voor de Duitse bezetter bij het bouwen van bijvoorbeeld oorlogsbunkers.70

1.3 Italiaanse concurrentie

De crisis van de jaren dertig zorgde voor een ineenstorting van de Nederlandse economie.71 Ook de Nederlandse arbeidsmarkt werd getroffen met een massale werkloosheid als gevolg.72 In de context van economische wanhoop en het opkomende nationalisme zagen de ‘vriendelijke’ Nederlanders de net gesettelde Italiaanse ambachtslieden steeds vaker als concurrenten, in plaats van als collega’s en vakgenoten. De angst onder Nederlandse ambachtslieden voor de toenemende Italiaanse concurrentie liep zelfs zo hoog op dat de Nederlandse regering kwam met de Wet Arbeid Vreemdelingen in 1934. Deze wet was gericht op bepaalde, sterk vertegenwoordigde, ‘Italiaanse branches’ als het terrazzowerk en verkoop van consumptie-ijs.73 Italianen konden, na de invoering van de Wet Arbeid Vreemdelingen, niet zomaar Nederland meer binnenkomen, waar dat voorheen dus wel lukte zonder al te veel problemen. Nog eens drie jaar later, in 1937, was het oversteken van de Nederlandse grens met weer een nieuwe wet (de Vestigingswet Kleinbedrijf) nagenoeg helemaal niet meer mogelijk voor Italianen. Dit protectionistische denken uit de jaren dertig, met als doel om de eigen positie te versterken en nieuwe Italiaanse vakcollega’s tegen te houden, kwam het beste tot uitdrukking tijdens een protestdemonstratie van 15 januari 1935, gehouden in het Bellevue in Amsterdam. In de jaren dertig schudde de Italiaanse ijsmakers de Nederlandse markt voor consumptie-ijs flink op. De oorzaak? De verkoop van een nieuw product: vruchtenijs. Zo diende niet langer melk, zoals bij de Nederlandse ijsverkopers, maar water als basisproduct voor vruchtenijs bij de Italiaanse ijsverkopers. Op deze manier kon een revolutionaire smaak als

69 Chotkowski, Contacten van Italiaanse migranten in Nederland 1860-1940, 105. 70 Ibidem, 116.

71 Over (een algemeen beeld van) Nederland tijdens de crisis in de jaren dertig, zie: J.W. Drukker, Waarom de

crisis hier langer duurde: over de Nederlandse economische ontwikkeling in de jaren dertig (Amsterdam 1990) en P. de Rooy, Crisis in Nederland: beelden en interviews uit de jaren dertig (Rijswijk 1981).

72 Tasca, 1001 Italianen: vijf eeuwen immigratie in de Nederlanden, 49.

(24)

citroenijs worden bereid. Daarnaast hadden de Italianen, zoals wel vaker, oog voor het mooie en verkochten hun ijs in fraaie, kleine rondrijdende ijscokarretjes. De bond van Nederlandse Consumptie-ijsbereiders besloot vanwege deze alsmaar sterker en populairder wordende Italiaanse concurrentie, op 15 januari 1935, bijeen te komen in het Bellevue in Amsterdam. Driehonderd Nederlandse leden protesteerden tijdens deze bijeenkomst tegen hun Italiaanse concurrentie. De Nederlandse regering werd zelfs opgeroepen middels een petitie om Italianen per direct de toegang tot Nederland te ontzeggen.74

1.4 Beeldvorming in Nederland over Italiaans fascisme

Na de uitkomsten van de vredesbesprekingen van Versailles sprak men in Italië van een vittoria

mutilata, een verminkte vrede. De oorlog werd gewonnen, maar de vrede verloren: de Italianen

voelden zich tekortgedaan.75 Dit was opvallend, omdat Italië, in de personen van de toenmalige premier Orlando en minister van Buitenlandse Zaken Sonnino, zelf deel uitmaakten van de ‘Grote Vier’ tijdens de Vredesconferentie van Parijs in 1919. Gedurende de onderhandelingen hoopte Italië, dat ook als winnaar uit de oorlog was gekomen, op toekenning van gebieden die destijds buiten de eigen landsgrenzen lagen. Specifiek daar waar grote groepen Italiaanse minderheden woonden.76 Naast de territoriale claims die door Italië werden uitgesproken, was het behoorlijk onrustig in Italië zelf, dat nagenoeg direct na het eindigen van de Eerste Wereldoorlog belandde tussen de rode en de zwarte revolutie.77 De intensieve strijd tussen het socialisme enerzijds en anderzijds het opkomende fascisme was voor Carasso aanleiding om het land te verlaten en te vertrekken naar Frankrijk. Eind oktober 1922 werd de machtsstrijd definitief beslist in het voordeel van het fascisme in de vorm van de illustere Mars op Rome, gehouden door de fascistische zwarthemden van Mussolini. De Italiaanse koning Vittorio Emmanuele III benoemde Mussolini, mede uit angst voor verdere escalatie, op 30 oktober 1922 tot premier van Italië.78

74 ‘Consumptie ijs-bereiders. Vergadering te Amsterdam’, De Grondwet, 16 januari 1935. 75 Van Osta, Een geschiedenis van het moderne Italië, 166-168.

76 Ook wel het irredentisme genoemd: ‘het nog niet teruggewonnen deel van Italië’. Dit waren, logischerwijs,

geografisch aangrenzende gebieden buiten de eigen landsgrenzen rondom de Middellandse- en Adriatische Zee. Ondanks dat Italië Zuid-Tirol, Trieste, Venezia Giulia en delen van Dalmatië verkreeg, was het niet tevreden met de minimale toezeggingen van de Britten en Fransen op ‘koloniaal gebied’ en bleef de kwestie rond de Italiaanse minderheid in Albanië voortduren. Niet veel later bezette Gabriele d’Annunzio met zijn troepen, ruim één jaar lang, de stad Fiume (Rijeka) in Dalmatië.

77 Van Osta, Een geschiedenis van het moderne Italië, 165.

78 Mussolini werd aanvankelijk in 1922, na de Mars op Rome, uitgeroepen tot premier van een coalitie waarin

fascisten, katholieken, socialisten en liberalen zitting namen. Na de moord op de socialistische politicus Giacomo Matteotti in 1924 besloot Mussolini om af te stappen van het democratische model. Hij installeerde

(25)

De fascistische machtsovername onder leiding van Mussolini betekende een aardverschuiving van een ongekende proportie voor het politieke landschap in Italië. Deze politieke bevingen werden ook opgemerkt door de Nederlandse pers. Historicus Frank van Vree onderzocht in zijn artikel “In het land van Mussolini’: de Nederlandse pers en fascistisch Italië’ de receptie van het fascisme in de Nederlandse pers in de twintig en dertig van de vorige eeuw.79 Van Vree, de huidige directeur van het NIOD, beschreef onder meer dat in de jaren twintig Italië betrekkelijk ver weg lag voor de meeste Nederlandse kranten. De aandacht van de hoofdredactie ging hoofdzakelijk uit naar de politieke ontwikkelingen in Engeland, Frankrijk, Duitsland en binnen de Volkenbond.80 Toch was er in het Nederland van de jaren twintig, net zoals in andere grote Europese landen, een algehele consensus over de opmars van het fascisme met speciale aandacht voor de ‘sterke man’ Mussolini.81 Het fascisme moest vooral worden gezien als iets puur Italiaans. Alleen op deze manier kon Italië, door de daadkrachtige aanpak van Mussolini, uit de crisis geraken en gemoderniseerd worden. Bovendien zou Italië nog niet politiek volgroeid zijn om volledig te kunnen functioneren als democratie.82 Deze cult-ophemeling van Mussolini als ‘sterke man’ kwam in Nederland bijvoorbeeld sterk naar voren in een opiniërend onderzoek van het Algemeen Handelsblad uit oktober 1927. Zo vroeg de liberale krant haar lezers wie, volgens hen, de grootste levende man van dat moment was.83 Thomas Edison kwam als winnaar uit de bus met zeventig procent van de stemmen, maar Mussolini eindigde vlak daarachter, zelfs vóór Mahatma Gandhi die als derde eindigde, op de tweede plaats.

zichzelf, namens de fascistische partij, in 1925 als politiek heerser van Italië, dat hij tot september 1943 wist vol te houden.

79 Van Vree, ‘In het land van Mussolini. De Nederlandse pers en fascistisch Italië’.

80 Volgens Van Vree had dit overigens wel te maken met een redactionele trend binnen de Nederlandse pers in

de beginjaren twintig: zelden werd er een aparte paragraaf in de krant gewijd aan de politieke ontwikkelingen binnen het Italiaanse schiereiland. Ibidem, 6.

81 Over Mussolini werd daarentegen wel relatief veel over geschreven. Il Duce werd, in de beginjaren twintig,

zowel in confessionele als liberale kringen breed bejubeld om zijn politieke visies voor Italië. Ook aan de andere kant van de Noordzee, in Engeland, liet Winston Churchill zich destijds positief uit over de ‘sterke man uit Italië’. Ibidem, 6-8.

82 R. de Felice, Mussolini il duce/ I Gli anni del consenso, 1929-1936 (Torino 1981), 328-331.

83 L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog/ Dl. 1, Voorspel, (Den Haag 1969),

(26)

1.5 Fascistische beïnvloeding in Nederland

Mussolini’s politieke doorbraak in Italië had ook gevolgen voor de Italianen in het buitenland. Il Duce zag de uittocht van Italianen niet langer meer als iets negatiefs, maar moest deze vooral worden gezien als een teken van hernieuwd geloof in de toekomst van een geïdealiseerde volksgemeenschap, die geheel in lijn lag

met de nieuwe fascistische koers.84 Sterker, in de ogen van Mussolini functioneerden de Italiaanse emigranten elders in de wereld als een belangrijke component bij de verdere verspreiding van het fascisme en de acceptatie van zijn fascistische regime: “Waar ter wereld een Italiaan zich ook mag bevinden, daar zal ook de Italiaanse driekleur zijn, de Patria en de bescherming van de Italiaanse regering.”85 Om de slagingskans hiervan te vergroten, richtte Mussolini verschillende onderwijsinstituten op in het buitenland, de zogeheten Casa of Fasci degli Italiani (vrij vertaald als: het huis/bundel der Italianen).86 Het bekendste ‘huis’ stond in Amsterdam, maar waren daarnaast ook te vinden in steden met een grote Italiaanse populatie als Den Haag, Rotterdam en Heerlen. Op deze manier probeerde het fascistisch regime in Italië ook in Nederland prominent aanwezig te

84 Bovenkerk, Italiaans ijs: de opmerkelijke historie van Italiaanse ijsbereiders in Nederland, 44.

85 Mussolini in een Italiaans staatstijdschrift uit 1923, zoals geciteerd in: M.S. Finkelstein, ‘The Johnson Act,

Mussolini and Fascist Emigration Policy: 1921-1930’, Journal of American Ethnic History, 8:1 (1988), 38-55, aldaar 44.

86 Voor achtergrond van de Italiaanse, fascistische beïnvloeding in Nederland, zie: C.M.W. Kluts, De propaganda

van het fascisme in Nederland. De rol van de Società Dante Alighieri bij de propaganda van het fascisme in Nederland 1922-1940 (Leiden 1990).

Figuur 2: Onder zijn synoniem 'Fred Deltor' tekende Carasso ‘12 vijanden van het socialisme’ voor zijn politieke prentenboek, getiteld Jeu de Massacre. Henri Barbusse verzorgde hiervoor de inleiding. In

de prent hierboven nummerde Carasso het fascisme als zevende vijand voor het socialisme. Op de tekening zien we een Italiaanse man, die deel uitmaakte van een fascistische knokploeg, te herkennen aan zijn kenmerkende zwarte outfit en even beruchte knuppel. Museum voor Schone Kunsten Gent

(27)

zijn in het dagelijks leven van deze groep Italianen en waar mogelijk de invloedssfeer uit te breiden.

Door het optuigen van de Italiaanse huizen hoopte het fascistische bewind in Italië dus haar positie in het buitenland te versterken. De Italiaanse immigranten in Nederland waren op hun beurt helemaal niet bewust van het feit dat zij een politieke voorhoede van het fascisme moesten gaan vormen.87 Wel bracht het wel degelijk sociale spanningen met zich mee voor de Italianen in Nederland. Omdat deze gebouwen direct gelieerd waren aan de fascistische regering in Italië, was er een zekere druk om, als geboren Italiaan, toch maar ‘je gezicht te laten zien’.88 De Italiaanse, fascistische vertegenwoordiging in Nederland voelde deze wrijving binnen de Italiaanse samenleving in Nederland perfect aan. Zo vroegen Italianen alhier, die in verloop van tijd waren opgevallen bij de Italiaanse autoriteiten, onder druk van de fascistische vertegenwoordiging in Nederland, het partijlidmaatschap aan van de PNF, de Italiaanse fascistische partij.89 Ongewild of niet, het partijlidmaatschap van de PNF kon wel zorgen voor een interne status verhoging binnen de Italiaanse samenleving in Nederland. Deze interne status verhoging kwam bijvoorbeeld tot uiting in het mogelijk eerder toegespeeld krijgen van ‘voordeeltjes’. Dit vanwege het netwerk van de fascistische leden.90 Bovendien organiseerden de Italiaanse vertegenwoordiging, in de naam van de eerdergenoemde fascistische huizen, gratis educatieve activiteiten voor belangstellenden. Ook werden er zomerreisjes, geheel op kosten van de Italiaanse staat, georganiseerd voor Italiaanse kinderen in Nederland. Zo begonnen de kinderen van de Italiaanse emigranten, geheel aangekleed in fascistische kledij en met opgestoken fascistische groet, hun zomervakantie vanaf het treinstation van Amsterdam met de Italiaanse stranden als eindbestemming.91 Uiteraard werden niet alleen de huizen, maar ook het personeel en netwerk van de Italiaanse consulaten gebruikt om de fascistische ideologie te verspreiden én tegelijkertijd te verdedigen. Zo probeerde de Italiaanse diplomatieke vertegenwoordiging in Nederland, nog voor het uitbreken van de oorlog, de politieke activiteiten van Carasso in kaart te brengen.92 Ondanks dat deze buitenlandse inmenging in

87 Bovenkerk, Italiaans ijs: de opmerkelijke historie van Italiaanse ijsbereiders in Nederland, 45. 88 Ibidem, 110.

89 Tasca, 1001 Italianen: vijf eeuwen immigratie in de Nederlanden, 54. 90 Ibidem.

91In het kader van 75 jaar bevrijding in Nederland interviewde de Italiaanse nieuwspagina +31Mag (in het Italiaans) Italië-kenner Daniela Tasca over het verzet in Nederland en de Italiaanse connectie, zie: G. Menditto, Antifascisti ed emigrati nei Paesi Bassi: a settantacinque anni dalla liberazione olandese. Geraadpleegd op 17 mei 2020 via https://www.31mag.nl/antifascisti-ed-emigrati-nei-paesi-bassi-a-settantacinque-anni-dalla-liberazione-olandese/.

92 Carasso’s andere zoon, historicus Dedalo Carasso (1940-1995) in geprek met de VPRO over het leven van zijn

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We hebben een overzicht gemaakt van financiële en beleidsmatige verantwoordingsinformatie van alle bijzondere uitkeringen die zijn verstrekt aan Bonaire, Sint-Eustatius en Saba

https://www.amsterdamuas.com/library/contact/questions, or send a letter to: University Library (Library of the University of Amsterdam and Amsterdam University of Applied

Omdat deze leerlingen bij de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs vaker worden doorverwezen naar het vmbo – ook bij een prestatieniveau gelijk aan dat

aku overwoog de Edese Italianen onder te brengen in Casa d’Italia en Casa ii in Arnhem, die de Arnhemse fabrieken door de aankoop van Casa Il Pavone niet meer nodig hadden.. Daar zag

TER MEULEN's onderzoekingen zich hebben bewogen, kan als volgt worden omschreven : opsporing van glucosieden (indican en mosterdglucosieden) ; onderzoek naar den

blijft, is er geen enkele renteaftrekbeperking in de Duitse vennootschapsbelasting die van toepassing is.[24] Als ander voordeel geldt dat het niet benutte EBITDA-gedeelte vijf

RPA is de welkome virtuele assistent voor medewerkers die verlost willen worden van saai en foutgevoelig werk. Voor managers is het een middel om de kwaliteit en efficiëntie van

In die brochure, uitge- geven ter gelegenheid van Me- diazondag, analyseert hij in een eerste hoofdstuk hoe de media werken, om vervolgens een aantal tips te