• No results found

3. Omgang met Italianen in Nederland binnen de naoorlogse orde

3.1 Diplomatiek steekspel

Met de capitulatie van de Duitse strijdkrachten in mei 1945 was de oorlogstoestand officieel in Nederland ten einde gekomen. Daarentegen stond de pennenstrijd tussen de Nederlandse overheid en de woonachtige Italianen in Nederland pas op het punt van beginnen. In een brief van 18 juli 1945, twee maanden na de Duitse capitulatie, kaartte R. Prins als eerste de naoorlogse rechtspositie van de Italianen aan.124 Prins, die zitting had in de staf van het ingestelde Militaire Gezag, vond het “verkeerd om ervan uit te gaan, dat de Italianen in Nederland als vijand moeten worden gedetineerd of onderworpen aan huisarrest”. Daarnaast was individueel onderzoek volgens Prins wel “stellig geboden”.125 Dit individuele onderzoek, op verzoek van Prins, zou spoedig daadwerkelijk ook een belangrijke rol gaan spelen met betrekking tot de behandeling van de Italiaanse ontvijandingsverklaringen van het NBI. Over

124 Brief van de Reserve Majoor (De Sous-Chef Sectie II A C), meneer R. Prins aan de Militairen Commissaris

voor Gouda, 19 juli 1945, NL-HaNA, Ned. Beheersinstituut, 2.09.49, inv.nr. 521.

het collectief vrijspreken van de Italiaanse gemeenschap in Nederland, in de toepassing van het Besluit Vijandelijk Vermogen, was Prins beduidend minder positief. Alleen Italianen die niét in verband konden worden gebracht met fascistische activiteiten, hadden volgens Prins de mogelijkheid om een vrijstelling aan te vragen van het Besluit Vijandelijk Vermogen. Een collectieve vrijstelling voor Italianen in Nederland ‘’is echter tot dusver niet verleend en zal, naar het zich laat aanzien, vooralsnog ook niet voor in aanmerking komen’’.126

Dit Besluit was al tijdens de oorlog, in oktober 1944, uitgevaardigd door de Nederlandse regering in ballingschap te Londen. Dit wetsbesluit moest chaos en wraakgevoelens zien te voorkomen onder het Nederlandse volk dat, bij

een (alsmaar dichterbij komende) bevrijding, mogelijk het heft in eigen handen wilde gaan nemen aangaande -geroofde- bezittingen van de Duitse bezetter.127 Oprel noemde het Besluit Vijandelijk Vermogen een administratiefrechtelijke bepaling waarmee de Nederlandse staat de oorlogsschade op Duitsland wilde verhalen.128 Niet alleen Duitsers, maar ook burgers van de andere Asmogendheden als Italië en Japen werden vanaf oktober 1944 in de zin van dit Besluit Vijandelijk Vermogen door de Nederlandse regering beschouwd als ‘vijandelijke onderdanen’. Door dit besluit werd het wettelijk vastgelegd dat hun vermogens eigendom werden van de Nederlandse staat.129

Volgens de Nederlandse jurist J.P. Barth liep Nederland hiermee voorop vergeleken met andere landen, die liever de

conferentie van Potsdam wilden afwachten. Tijdens deze conferentie in de zomer van 1945 werd overeengekomen dat het Duitse vermogen in geallieerde landen deel uitging maken van

126 Ibidem.

127 Oprel, ‘’Afrekenen’ met de vijand’, 551. 128 Oprel, ‘’Afrekenen’ met de vijand’, 551. 129 Ibidem.

Figuur 6: Niet alleen Duitsers, ook aanwezige personen in Nederland met een nationaliteit van andere voormalige Asmogendheden dienden zich na de aftocht van de Duitse bezetter te melden bij de plaatselijke politie. Collectie NIOD

de Duitse reparatiebetalingen.130 Na bijeen te zijn gekomen in Potsdam werd er een volgende bijeenkomst belegd in Parijs. Gedurende deze bijeenkomst in december 1945 legde Nederland, dat net als achttien andere landen schadevergoeding eisten van Duitsland, een claim neer ter waarde van 25 miljard gulden.131 Belangrijker inzake het Besluit Vijandelijk Vermogen was niet de totale claim ter waarde van 25 miljard, maar een bereikte oversteenstemming dat ieder land op par les methodes de son choix mocht beslissen over de omgang met het aanwezige Duitse vermogen.132 En precies hier kwam het al opgestelde Besluit Vijandelijk Vermogen van 1944 handig van pas voor de Nederlandse overheid. Jurist Barth stelde verder in zijn artikel ‘De Liquidatie van het Duitse vermogen in Nederland’ dat de Nederlandse regering een tweeledig doel voor ogen had met het Besluit Vijandelijk Vermogen. Ten eerste maakte de confiscatie van het Duitse vermogen deel uit van de Nederlandse oorlogsvorderingen. Ten tweede diende dit besluit tevens als een poging tot het weren van de Duitse invloed in Nederland.133 Bij het Besluit Vijandelijk Vermogen huldigde Nederland daarnaast het zogenaamde nationaliteitsbeginsel: ieder die de Duitse (of een andere vijandelijke) nationaliteit heeft gehad na 10 mei 1940 werd beschouwd als vijand en zijn of haar vermogen werd gezien als vijandelijk vermogen.134 Het hanteren van het nationaliteitsbeginsel had ook tot gevolg dat daardoor ook de vermogens van Duitse vluchtelingen en joden als ‘vijandelijk’ moesten worden beschouwd.135

Ondanks dit ‘nadeel’ was er volgens Barth geen ander land, dat het vraagstuk van de vijandelijke vermogens zo “snel, scherp en duidelijk geregeld had als Nederland”.136

Deze bewering kon jurist Barth rechtvaardigen, omdat hij als ontwerper betrokken was bij de totstandkoming van het Besluit Vijandelijk Vermogen en hierdoor mede aan de basis stond van de manier waarop werd omgegaan door de Nederlandse overheid met de vijandelijke vermogens van de Asmogendheden in Nederland. Over de positie van de Italiaanse vermogens liet Barth zich in hetzelfde artikel, gepubliceerd in 1948, ook uit. Zo schreef Barth dat “Italianen, die vroeger ook eens onze vijanden waren, al is bepaald dat de datum van 26

130 Barth, ‘De Liquidatie van het Duitse vermogen in Nederland’, 606.

131 M. Lak, Tot elkaar veroordeeld. De Nederlands-Duitse economische betrekkingen tussen 1945-1957

(Hilversum 2011) 59.

132 Barth, ‘De Liquidatie van het Duitse vermogen in Nederland’, 607. 133 Ibidem.

134 Het nationaliteitsbeginsel stak bijvoorbeeld anders in elkaar dan het domicilie-beginsel (Engelse en

Amerikaanse wetgeving). In het domicilie-beginsel is ieder die in vijandelijk gebied gevestigd daar vijand. Nederland ging verder door iedereen die na 10 mei 1940 de Duitse nationaliteit heeft gehad, al was het maar voor een hele korte periode, beschouwen als vijand, zie: Barth, ‘De Liquidatie van het Duitse vermogen in Nederland’, 607-608.

135 Ibidem, 608. 136 Ibidem, 614-615.

november 1945 hier beslissend is, de datum waarop onze diplomatieke betrekkingen met Italië zijn hervat.”137 Pikant aan deze argumentatie van Barth was natuurlijk de typering van Italianen als vroegere vijanden. Ondanks het feit dat Italië zich dus vanaf september 1943 officieel aan de kant van de geallieerden schaarde, werd dus besloten om, volledig in de geest van het nationaliteitsbeginsel, al het aanwezige Italiaanse vermogen dat in Nederland aanwezig was tot 26 november 1945, de datum van de hervatting van de diplomatieke betrekkingen tussen beide landen, te beschouwen als vijandelijk vermogen.

Hervatting diplomatieke betrekkingen

Waar het Italiaanse vermogen in Nederland in oktober 1944 werd beschouwd door de Nederlandse regering in Londen als vijandelijk vermogen, werkte de Nederlandse vertegenwoordiging in Rome op haar beurt al vanaf januari 1945 ‘gewoon’ aan een hervatting van de diplomatieke betrekkingen met Italië.138 Volgens het Nederlandse Gezantschap moest de Nederlandse regering niet vergeten dat de Nederlandse eigendommen in Italië, in tegenstelling tot de impact van het Besluit Vijandelijk Vermogen op Italiaanse eigendommen in Nederland, gedurende de oorlog een bevoorrechte behandeling kende.139 Daarom werd ook door F.W. Craandijk, namens het Nederlandse Gezantschap te Rome, voorgesteld om dit ook wederkerig toe te passen voor de Italianen in Nederland, die immers “gedurende lange tijd met hun arbeid ertoe hebben bijgedragen om de hartelijke betrekkingen van vertrouwde samenwerking en wederkerig begrip, iets dat we zo snel mogelijk weer wensen en willen voortzetten, te consolideren”.140 Nog in hetzelfde jaar op 26 november 1945 werden de diplomatieke betrekkingen tussen beide landen alweer officieel hervat. De kwestie van de Italiaanse eigendommen in Nederland bleek daarentegen niet vergeten, maar zou pas in het volgende jaar van 1946, zowel vanuit beide landen, stevig becommentarieerd worden.

In juli 1945 berichtte het Nederlandse Gezantschap in Rome aan het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken (BuZa) dat de kwestie van de Italiaanse eigendommen in het buitenland, waaronder in Nederland, voor het eerst begon op te spelen in de Italiaanse

137 Ibidem, 614.

138 Brief van Gezant te Rome, F.W. Craandijk, aan het ministerie van Buitenlandse Zaken, 15 januari 1945, NL-

HaNA, BuZa / Gezantschap/Ambassade Italië (Rome), 2.05.289, inv.nr. 1931, no. 022/1822/20.

139 Brief van F.W. Craandijk aan BuZa, 23 juli 1945, 2.05.289, inv.nr. 1391, no. 1904/4. 140 Ibidem.

politiek.141 Mede vanwege een verhuizing van het departement van BuZa kon de kwestie van de Italiaanse eigendommen pas vanaf januari 1946 op genoeg belangstelling rekenen van de secretaris-generaal.142 De maatregelen aangaande Italiaanse eigendommen in Nederland werden namelijk ten zeerste betreurd in Italië en, volgens de Italiaanse beleidsmakers, hoogstens ongebruikelijk wanneer de vijandelijkheden tussen beide landen al voor langere tijd gestaakt waren.143 Tegelijkertijd maakten ook de Britten kenbaar bij het Gezantschap dat, in hun ogen, het Besluit Vijandelijk Vermogen ongewenst was voor sluiten van vrede met Italië.144 Om de druk op Nederland te vergroten, deden de Italianen al in maart 1946 officieel afstand van de sequestratie van buitenlandse eigendommen, die op bevel van de fascistische regering reeds in beslag waren genomen. Daartoe behoorde ook meerdere Nederlandse vermogens.145 Dit politieke steekspel tussen beide landen, gespeeld gedurende de tweede helft van de jaren veertig, dat geheel in het teken moest staan van de Europese wederopbouw, begon zich vanaf januari 1946 meer en meer te bewegen naar een diplomatieke confrontatie tussen beide landen. En dat viel ook de Italiaanse pers op.

Op 27 april 1946 verscheen er in het Italiaanse Il Globo een opiniestuk met als kop ‘Onze tegoeden in het buitenland’.146 De schrijver van het stuk hekelde het feit dat geallieerde

landen wilden doorgaan met de sequestratie van Italiaanse tegoeden.147 Daarnaast was een herstel van de democratie als belangrijkste pijler voor de nieuwe staat Italië, na de geleden nederlaag in de oorlog, alleen mogelijk bij een minimale toekenning van de rechten van Italianen elders in de wereld. Hiermee richtte de schrijver zich specifiek tot de Italianen in het buitenland die woonden en werkten in geallieerde landen.148 In de Il Globo van 28 juni 1946 deed Salvatore Sarelidi, de schrijver van dit stuk, hier nog een schepje bij bovenop. Sarelidi trok in zijn stuk fel van leer tegen specifiek het Nederlandse Besluit Vijandelijk Vermogen, dat

141 Brief van het Italiaanse ministerie van Buitenlandse Zaken aan Nederlandse Gezantschap te Rome, 25 juli

1945, 2.05.289, inv.nr. 1379, no. 13904/4.

142 Brief van Secretaris-Generaal ministerie BuZa mr. A.M. Snouck Hurgronje aan Nederlandse Gezantschap te

Rome, 17 januari 1946, 2.05.289, inv.nr. 1379, no. 1435/38.

143 Codetelegram van het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken aan het Nederlandse Gezantschap te

Rome, 23 maart 1946, 2.05.289, inv.nr. 1379, no. 1621.

144 Ibidem.

145 Brief van Gezantschap te Rome aan ministerie van Buitenlandse Zaken, 25 maart 1946, 2.05.289, inv.nr.

1379, no. 1702/334.

146 Il Globo (1945-1997) was een gerenommeerd Italiaans dagblad met een sterke nadruk op de Italiaanse

economie en politiek. Hiermee was het de eerste ‘van zijn soort' in Italië.

147 Krantenartikel uit Il Globo met als kop: ‘Onze eigendommen in het buitenland’, 27 april 1946, 2.05.289,

inv.nr. 1379.

uiterst onrechtvaardig voor de Italianen in Nederland zou zijn.149 Middels een open brief verdedigde hij de Italianen in Nederland die, net als de Nederlanders, ook tijdens de Duitse bezetting mee dienden te betalen aan het Duitse roofinstituut, Deutsche Revisions und Treuhand

A.G.150 Sarelidi stipte in zijn open brief verder aan dat Nederland onder Italiaanse beleggers

altijd bekend stond als het “land van volmaakte rust”.151 Daarmee bedoelde Sarelidi dat het algemeen bekend was dat het storten van tegoeden bij een Nederlandse bank een veilige keuze was. Deze traditionele gedachtegang van Italiaanse beleggers kon dus door het Besluit Vijandelijk Vermogen in de prullenbak worden gegooid. Voor Sarelidi was het tenslotte onbegrijpelijk dat de Italianen door de Nederlandse regering dezelfde behandeling kregen als Duitsers, want, zo stelde Sarelidi: “De Nederlandse regering heeft toch geen grote oorlogsschade geleden door ons toedoen?”152

Communistische dreiging

Op de achtergrond speelde ook de transformatie van een fascistische staat naar een nieuw, naoorlogs democratisch Italië een enorme rol in de manier waarop wereldmachten als Groot- Brittannië en de Verenigde Staten met argusogen keken naar de toepassing van het Nederlandse Besluit Vijandelijk Vermogen op Italianen. Italië moest namelijk de oorlog weer helemaal opnieuw beginnen: het land zat economisch aan de grond en de traditionele instellingen waren enorm verzwakt door de fascistische periode.153 Naast het gegeven dat de burgers in Italië voor het eerst hun stem konden uitbrengen middels een referendum tussen enerzijds de voortzetting van de monarchie, of anderzijds voor een Italiaanse Republiek, vonden op 2 juni 1946 voor de eerste keer na de oorlog landelijke verkiezingen plaats. Net iets minder dan twintig procent van de stemmen ging uiteindelijk naar de partij van Palmiro Togliatti, Carasso’s toenmalige baas bij L’Ordine Nuovo. Togliatti was destijds de onbetwiste voorman van de PCI, de Italiaanse communistische partij. De PCI zou direct uitgroeien in de eerste jaren na de oorlog tot veruit de grootste communistische partij van West-Europa.154

149 Open brief in Il Globo met als kop: ‘Italiaansche bezittingen in Nederland’, 28 juni 1946, 2.05.289, inv.nr.

1379.

150 Ibidem. 151 Ibidem. 152 Ibidem.

153 Van Osta, Een geschiedenis van het moderne Italië, 253. 154 Ibidem, 278.

De communistische opmars in Italië zorgde dan ook voor hoofdbrekens binnen de politieke- en diplomatieke ambtsgebouwen in West-Europa. In een codetelegram van 1 juli 1946 meldde het Nederlandse Gezantschap te Rome dat het in de wandelgangen had opgevangen, dat de minister van Buitenlandse Zaken van Italië het Nederlandse beleid aangaande de Italiaanse vermogens in Nederland bezwaarlijk vond voor het huidige toenaderingsproces van de Italianen met het Westen.155 Zo wezen de Italiaanse communisten van de PCI op hun beurt, volgens het Gezantschap, dat de vrede -en de daarbij behorende regelingen omtrent vermogens van Italianen in geallieerde landen- gunstiger zou uitvallen wanneer Italië besloot toenadering te zoeken tot de Sovjet-Unie.156

Politici uit het Westen, en Italië zelf, zagen in de eerste jaren direct na de oorlog een doemscenario voor zich waarin Italië geleidelijk door de Sovjet-Unie in haar invloedssfeer zou worden gezogen. Zulk denken bleek na de zomer van 1946 niet te zijn afgenomen.157 In september 1946 kwamen (wederom) in Parijs verschillende vertegenwoordigers samen van landen die herstelbetalingen eisten van Italië.158 Ook Nederland nam deel aan deze conferentie. Nederland liet tijdens deze conferentie aan Groot-Brittannië en de Verenigde Staten weten dat het ook in oorlog was geweest met Italië. Zo had Nederland grote materiele verliezen geleden in de Middellandse Zee door toedoen van Italiaanse bommen.159 De Britten en de Amerikanen namen dit voor kennisgeving aan, want deze staten waren, volgens de voorzitter van de Nederlandse delegatie, vooral bezig om de moeilijke economische positie van Italië niet nog meer te verzwaren door de hoge lasten van herstelbetalingen toe te kennen.160

Naast deze belangrijke conferentie in Parijs werd er, in juli 1946, bilateraal gesproken tussen Italië en Nederland in de Italiaanse hoofdstad over de precieze inhoud van het vredesverdrag.161 Tijdens deze gesprekken liet de Italiaanse vertegenwoordiging duidelijk merken zeer bevreesd te zijn voor het Besluit Vijandelijk Vermogen E133.162 Uit het verslag

155 Codetelegram van het Gezantschap der Nederlanden te Rome aan het ministerie van BuZa, 1 juli 1946,

2.05.289, inv.nr. 1379, no. 4307.

156 Ibidem.

157 Brief van de Nederlandse delegatie van de conferentie van Parijs aan de minister van Buitenlandse Zaken, 11

september 1946, 2.05.289, inv.nr. 1379, no. 13/471.

158 Ibidem.

159Nederland verloor onder andere het koopvaardijschip M.S. Jason. In ruil daarvoor kon Nederland tijdens de onderhandelingen niet vragen om een vergelijkbaar Italiaans handelsschip terug te vorderen. Dit was

uitgesloten, omdat deze type schepen volgens de Amerikanen van essentieel belang waren om de Italiaanse economie weer opgang te krijgen.

160 Codetelegram van het Gezantschap der Nederlanden te Rome aan het ministerie van BuZa, 1 juli 1946,

2.05.289, inv.nr. 1379, no. 4307.

161 Brief van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de directie van het Nederlandse Beheersinstituut, 17

juli 1946, NL-HaNA, Ned. Beheersinstituut, 2.09.49, inv.nr. 521, no. 71/99.

van de conferentie in Parijs werd deze Italiaanse angst verklaard aan de hand van het eerder genoemde doemscenario, waarin Italiaanse bezittingen in het buitenland zouden worden gebruikt door geallieerde landen als onderdeel van reparatiebetalingen.163 De voorzitter van de Nederlandse delegatie weerlegde deze angst tijdens de ontmoeting tussen beide landen daarentegen niet- vond de Italiaanse bezwaren zelfs niet ongegrond- maar benadrukte in een eerder gestuurde memorandum nog maar eens het standpunt dat de “Italiaanse bezittingen in Nederland slechts gebruikt zullen worden als zekerheid en niet als betaling.”164

Voor de Italiaanse regering was het immers van groot belang dat de tegoeden van Italianen in het buitenland hoogstens werden gebruikt als garantie, en dus niet zouden dienden als onderdeel van reperatiebetalingen van de geleden oorlogsschade. Zo werd in de Italiaanse media al gesteld dat een minimale toekenning van de rechten van Italianen elders in de wereld fundamenteel was in het herstel van de democratie als belangrijkste naoorlogse pijler voor de nieuwe -democratische- staat Italië. Daarnaast wees de Italiaanse communistische partij er dus op, volgens het Nederlandse gezantschap te Rome, dat de behorende regelingen omtrent vermogens van Italianen in het buitenland gunstiger zou uitvallen wanneer Italië toenadering zou zoeken tot de Sovjet-Unie. Dit proces kon dus mogelijk versneld worden door het beleid en de gedane uitspraken van de Nederlandse regering aangaande de Italiaanse vermogens in Nederland.