• No results found

De vrijwilligersparadox : kiezen tussen twee kwaden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De vrijwilligersparadox : kiezen tussen twee kwaden"

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De vrijwilligersparadox:

Kiezen tussen twee kwaden

Naam: Bas van den Berg Studentnummer: 10222308 Begeleider: Dr. Benno Netelenbos Tweede lezer: Dr. Jasper Blom Datum: 23-06-2017

Master thesis Political Science

(2)

2 Inhoudsopgave

Inleiding p.3

Hoofdstuk 1: Een vrijwilligersparadox? p.5

1.1 De veranderingen in de verzorgingsstaat p.5

1.2 De discussies omtrent vrijwilligerswerk p.9

1.3 De wenselijkheid van vrijwilligerswerk p.12

1.4 De vrijwilligersparadox p. 16

1.5 Operationalisatie p. 18

1.6 Deelonderwerpen p. 20

Hoofdstuk 2: Methodologie p. 21

Hoofdstuk 3: Het taal- en integratiedomein in Wageningen p. 26

Hoofdstuk 4: De grenzen tussen vrijwilligers en professionals zijn onduidelijk p. 34

Hoofdstuk 5: Verantwoordelijkheid versus vrijheid p. 43

5.1 Vrijwilligers: Verantwoordelijkheid p. 44

5.2 Organisaties: Vrijheid p. 50

Hoofdstuk 6: Opgelegde druk en overbelasting p. 53

Hoofdstuk 7: Conclusie p. 59

(3)

3 Inleiding

In Nederland werd in 2007 een nieuwe wet ingevoerd met de naam: Wet Inburgering (WI). Hiermee werden immigranten verplicht zich in te burgeren door een inburgeringexamen te halen. De kosten voor de inburgeringcursus werden verhaald op de inburgeraar in plaats van op de overheid zoals tot die tijd het geval was (Suvarierol & Kirk, 2015: 249). De belangrijkste uitwerkingen van het nieuwe beleid zijn niet positief te noemen. De resultaten van de inburgering zijn slechter geworden dan voor 2007 en de kwaliteit van de cursussen is achteruit gegaan (Suvarierol & Kirk, 2015: 249). Het slagingspercentage van de inburgering is van 78% in 2010, naar 39% in 2013 gegaan (Algemene Rekenkamer, 2017: 40). De verschuiving van de verantwoordelijkheid voor de inburgering van de gemeente naar marktorganisaties en de inburgeraar is een voorbeeld van de effecten van de veranderende verzorgingsstaat (Schinkel & Van Houdt, 2010: 709). De verschuivingen van de overheid naar de marktorganisaties en naar de inburgeraar zelf, opent ook de deuren voor vrijwilligersorganisaties om de rol van de markt en de overheid over te nemen waar zij die laten liggen. Is dit een teken van overheids- en marktfalen? Of is de ontwikkeling naar meer ruimte voor vrijwilligerswerk een ontwikkeling die toegejuicht moet worden en onderdeel is van het nieuwe beleid?

In de wetenschappelijke literatuur zijn meerdere problemen te vinden die te maken hebben met vrijwilligerswerk. Twee van die problemen staan met elkaar in spanning en vormen een zogenaamde vrijwilligersparadox. Het gaat om het probleem met plug-in vrijwilligers en de uitbuiting van vrijwilligers. Het plug-in probleem betekent dat vrijwilligers schade kunnen veroorzaken bij het helpen van mensen als zij zich niet voldoende inzetten en primair actief zijn voor zichzelf en niet voor een ander (Eliasoph, 2011: 117). Het uitbuitingsprobleem houdt in dat vrijwilligers worden uitgebuit als hun inzet hoog is, als zij voldoening halen uit hun werk op zich en als de grenzen tussen betaald en onbetaald werk onduidelijk zijn (Muehlebach, 2015: 236). Er kan gesproken worden van een vrijwilligersparadox, omdat de oplossingen voor het plug-in probleem het uitbuitingsprobleem groter maken, terwijl de oplossingen voor het uitbuitingsprobleem zorgen voor een groter plug-in probleem.

Bestaat deze paradox ook in de praktijk? En hoe wordt er met deze paradox omgegaan? Is de vrijwilligersparadox een goede manier om een betere grip te krijgen op wat vrijwilligerswerk inhoudt? De centrale vraag van dit onderzoek is: Hoe gaan vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties om met de spanning tussen het plug-in probleem en het uitbuitingsprobleem? In dit onderzoek wordt daarom gekeken hoe er in de praktijk wordt omgegaan met de vrijwilligersparadox en de twee problemen waaruit de paradox bestaat. Dit wordt gedaan aan de hand van drie deelonderwerpen. Het eerste deelonderwerp bestaat uit de vraag wat vrijwilligerswerk precies inhoudt en vooral waar

(4)

4 de grenzen liggen tussen betaald en onbetaald werk. Het tweede deelonderwerp gaat over de spanning tussen verantwoordelijkheid van vrijwilligers en de vrijheid die organisaties geven aan de vrijwilligers om hun werk te doen. Het laatste deelonderwerp is gericht op de druk vanuit de overheid in relatie tot overbelasting van vrijwilligers.

Het onderzoek is uitgevoerd in Wageningen in het taal- en integratiedomein. De reden daarvoor is dat doordat Wageningen een relatief kleine stad is (met circa 40.000 inwoners), het mogelijk is om in een korte tijd een groot deel van het beoogde domein in het onderzoek te vertegenwoordigen. Het taal- en integratiedomein is gekozen omdat het een domein waar, zoals al uit de introductie blijkt, de veranderingen van de verzorgingsstaat goed in te zien zijn. Om de centrale vraag van dit onderzoek te beantwoorden, zijn er kwalitatieve semigestructureerde interviews uitgevoerd met vijftien mensen. Van deze vijftien zijn er acht vrijwilligers geïnterviewd, zes coördinatoren van organisaties gesproken en één iemand van de gemeente.

Uit het onderzoek komt naar voren dat de grenzen tussen vrijwilligers en professionals onduidelijk zijn, waardoor hun rollen binnen organisaties inwisselbaar zijn. Hierdoor krijgen vrijwilligers werk te doen dat niet voor hen bedoeld is. Dit kan resulteren in meer vatbaarheid voor de vrijwilligers voor uitbuiting. Daarnaast bepalen de verantwoordelijkheid van de vrijwilliger en de vrijheid van organisaties de hoogte van de inzet van de vrijwilliger, waardoor vrijwilligers vatbaarder worden voor uitbuiting als de inzet hoog is, of vatbaarder worden om plug-in vrijwilliger te worden als de inzet laag is. Als laatste blijkt dat de druk van de overheid op de vrijwilligersorganisaties ervoor zorgt dat de verantwoordelijkheid komt te liggen bij deze organisaties, maar dat deze verantwoordelijkheden al dan niet kunnen worden afgeschoven dankzij het karakter van vrijwilligerswerk. Als de verantwoordelijkheid blijft liggen bij de organisaties, bestaat de kans op overbelasting van de vrijwilligers dat in combinatie met de druk van de overheid zorgt voor meer vatbaarheid op uitbuiting. Over het algemeen kan geconcludeerd worden dat organisaties en vrijwilligers verschillende middelen hebben om de vrijwilligersparadox te beïnvloeden, maar niet bewust bezig zijn met een paradox. De situatie wordt vanuit elk perspectief bekeken en veranderd als dat nodig is. Als er plug-in problemen lijken te ontstaan, worden er middelen ingezet zoals de inperking van de vrijheid door de organisatie om dit ongedaan te maken. Als er uitbuitingsproblemen lijken te ontstaan, worden er middelen ingezet zoals het vergroten van de eigen verantwoordelijkheid van de vrijwilliger om de vrijwilliger op die manier zijn eigen grenzen te laten bewaken. Er hoeft niet gekozen te worden tussen twee kwaden, maar in plaats daarvan bestaat er een wisselwerking die kan worden beïnvloed en aangepast door organisaties en vrijwilligers. Dit onderzoek is verdeeld in zeven hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk komt de theorie aan bod. Hierin wordt de achtergrond geschetst van de veranderende verzorgingsstaat en worden de verschillende problemen die te maken hebben met vrijwilligerswerk toegelicht. Ook worden in dit

(5)

5 hoofdstuk de twee centrale problemen in dit onderzoek uitgelegd en de paradox die daarop volgt. Aan het eind van dit eerste hoofdstuk wordt er aandacht besteed aan de operationalisatie en worden de drie deelonderwerpen uiteen gezet. Het tweede hoofdstuk bestaat uit het onderzoeksdesign. Hier wordt toegelicht waarom er gekozen is voor deze manier van onderzoek doen, hoe de casus is geselecteerd en hoe de data verzameld is. In hoofdstuk 3 wordt het duidelijker hoe de casus eruit ziet, om vervolgens vanaf hoofdstuk 4 te beginnen met de analyse. Dit eerste analysehoofdstuk gaat over het eerste deelonderwerp, de grenzen tussen vrijwilligers en professionals. Hoofdstuk 5 richt zich op de spanning tussen verantwoordelijkheid en vrijheid en in hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan het laatste deelonderwerp, de druk van de overheid op de organisaties in combinatie met het karakter van de organisatie. In hoofdstuk 7 wordt een overzicht gegeven van het gehele onderzoek en staan de belangrijkste deelconclusies. Uiteindelijk wordt hier het antwoord gegeven op de centrale vraag: Hoe gaan vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties om met de vrijwilligersparadox. Na de conclusies volgen de beperkingen van het onderzoek en de aanbevelingen voor mogelijk vervolgonderzoek.

Hoofdstuk 1: Een vrijwilligersparadox?

Door veranderingen in de verzorgingsstaat, ontstaat er steeds meer ruimte voor en ligt er steeds meer nadruk op vrijwilligerswerk. In dit eerste hoofdstuk zullen de volgende drie veranderingen besproken worden. Het gaat hierbij om decentralisatie, marktwerking en actief burgerschap. Daarnaast zal er aandacht geschonken worden aan het wetenschappelijke debat omtrent vrijwilligerswerk. De verschillende typen vrijwilligers, typen organisaties en de discussie over de definitie van vrijwilligerswerk komen aan bod. Vervolgens zal er gefocust worden op twee verschillende debatten die te maken hebben met de wenselijkheid van vrijwilligerswerk. Dit zijn de problemen met plug-in vrijwilligers en de problemen met de uitbuiting van vrijwilligers. Er zal gesteld worden dat deze twee problemen met elkaar in spanning staan en dat het onduidelijk is hoe deze spanning in de praktijk vorm krijgt. Na de bespreking van deze zogenaamde paradox worden de problemen van plug-in vrijwilligers en de uitbuiting van vrijwilligers geoperationaliseerd op de verschillende niveaus: Het niveau van de vrijwilliger, van de organisatie en van het domein. Als laatste volgt hieruit de centrale onderzoeksvraag en de deelvragen van dit onderzoek.

1.1 De veranderingen in de verzorgingsstaat

Na de Tweede Wereldoorlog werd geprobeerd om meer zekerheid en een beter leven voor velen te garanderen. Dit kreeg vorm in de verzorgingsstaat. De verzorgingsstaat is een combinatie tussen een markteconomie en een institutioneel systeem dat gebaseerd is op de rechten van de burger. Er is

(6)

6 sprake van sociale zekerheid, waarbij burgers profiteren van uitkeringen als bescherming tegen bepaalde onzekerheden zoals werkloosheid en ouderdom (Obinger et al. 2014: 1). In de jaren ’80 ontstond het neoliberalisme dat kritiek had op de verzorgingsstaat. De ideologie van het neoliberalisme stelt de staat voor gebaseerd op vrije marktwerking (Suvarierol & Kirk, 2015: 248; Castles, 2002: 255). De verzorgingsstaat zou niet meer verenigbaar zijn met de doelen van het neoliberalisme, waaronder economische ontwikkeling, volledige werkgelegenheid en persoonlijke vrijheden (Esping-Andersen, 1996: 1; Ferragina & Seeleib-Kaiser, 2011: 583). De kritiek van het neoliberalisme op de verzorgingsstaat heeft onder andere gezorgd voor drie ontwikkelingen: decentralisatie, marktwerking en actief burgerschap. In deze eerste paragraaf worden deze ontwikkelingen die voortkomen uit de invloed van het neoliberalisme op de verzorgingsstaat, behandeld. In deze paragraaf staan de veranderingen in de verzorgingsstaat centraal die een opmaat vormen voor meer ruimte en nadruk op vrijwilligerswerk.

De eerste ontwikkeling die besproken wordt is decentralisatie. Decentralisatie is een begrip dat voor meerdere betekenissen gebruikt kan worden. Over het algemeen wordt ermee bedoeld dat de nationale staat zich terugtrekt en de lokale overheid zowel het beleidsmaken als de beleidsuitvoering op zich neemt (Bergh, 2004: 780). Decentralisatie is een politiek proces, waarbij verantwoordelijkheid afgedragen wordt aan lokale overheden. Als er specifieker naar dit concept gekeken wordt, bestaat het in drie vormen: deconcentratie, delegatie en devolutie (Bergh, 2004: 781). Deze vormen zijn te onderscheiden op het gebied van de hoeveelheid verantwoordelijkheid en macht die overgedragen wordt. Bij devolutie is dat een volledige overdracht (Bergh, 2004: 781). Decentralisatie zorgt voor een aantal voordelen. Vertegenwoordigers staan dankzij decentralisatie dichter bij de burgers, waardoor mobilisatie makkelijker wordt en het mogelijk is om middelen beter te verdelen op een lokaal niveau. Daarnaast kan decentralisatie ervoor zorgen dat er innovatieve beleidsprogramma’s worden uitgevoerd als experimenten en het kan helpen om burgers beter te betrekken bij besluitvorming. Kulipossa voegt eraan toe dat er acht positieve effecten kunnen zijn van decentralisatie op deze manier. Dit zijn politieke educatie, training van politiek leiderschap, politieke stabiliteit, politieke gelijkheid, verantwoordelijkheid, responsiviteit, verbeterde besluitvorming en de bevordering van competitie (Kulipossa, 2004: 768). Decentralisatie op verschillende manieren kan dus zorgen voor veel voordelen bij het maken van beleid en de besluitvorming. De nationale overheid zorgt niet meer voor de uitvoering en neemt niet meer de beslissingen maar veel van die beslissingen worden genomen door bijvoorbeeld gemeenten en vervolgens op lokaal niveau uitgevoerd om deze mogelijke positieve effecten te bereiken. Door decentralisatie worden burgers meer betrokken bij de besluitvorming en in het algemeen over wat er gebeurd in hun directe omgeving. Dit heeft een effect op het actief burgerschap, de derde ontwikkeling van de veranderende verzorgingsstaat.

(7)

7 De tweede ontwikkeling is marktwerking. Dit kan ook een vorm van decentralisatie genoemd worden, waarbij de overheid publieke voorzieningen over laat aan de markt. Marktwerking in de verzorgingsstaat is een relatief nieuw onderwerp in de literatuur. In de jaren ’80 vroeg Peter Bernholz zich nog af of democratie en vrije marktwerking wel samen konden gaan. Specifieker de relatie tussen democratie en vrije marktwerking ten opzichte van een uitbreidende verzorgingsstaat (Bernholz, 1986: 584). De ontwikkeling van marktwerking in de veranderende verzorgingsstaat betekent dus dat bepaalde taken van de overheid worden overgenomen door marktorganisaties. Net als bij decentralisatie van de overheidstaken in de vorige paragraaf, is er bij de ontwikkeling van marktwerking ook sprake van overheveling van de overheidstaken naar een ander niveau. In plaats van nationale taken over te hevelen naar lokale niveaus, worden nationale en lokale taken overgeheveld naar marktorganisaties. Door zowel marktwerking als door decentralisatie wordt ook een deel van de verantwoordelijkheden overgeheveld (Bergh, 2004: 781). De verantwoordelijkheden worden voor een deel overgeheveld naar de markt, waardoor er ook ruimte komt voor burgers om verantwoordelijkheid te nemen en vrijwilligerswerk te doen.

De derde ontwikkeling van de veranderende verzorgingsstaat is actief burgerschap. Evelien Tonkens ziet actief burgerschap in Nederland als een populair begrip dat gebruikt wordt door beleidsmakers als een loze term die een oplossing zou moeten bieden voor problemen die ontstaan door individualisering en globalisering. Actief burgerschap zou in de praktijk bedoeld zijn om problemen rond democratisering, individualisering en globalisering op te vangen en op te lossen (Tonkens, 2011: 45; Verhoeven & Tonkens, 2013: 416; Marinetto, 2003: 104). Belangrijke onderdelen van actief burgerschap zijn keuze, participatie en verantwoordelijkheid. Actief burgerschap is de kern van het nieuwe activerende regime waarbij de burger wordt aangespoord om eigen verantwoordelijkheid te nemen, eigen keuzes te maken en te participeren om medeburgers te helpen en te ondersteunen. Twee van de drie onderdelen van het actieve burgerschap zijn participatie en verantwoordelijkheid (Tonkens & Newman, 2011: 10). Dit slaat ook op de burger die verantwoordelijkheid neemt en opkomt voor zijn medeburgers, onder andere door vrijwilligerswerk te doen (Tonkens & Newman, 2011: 14-15). Dit kan er toe leiden dat burgers zich gaan inzetten om anderen te helpen en vrijwilligerswerk is één van de manieren waarop dit gedaan wordt. Er kan gesteld worden dat door de ontwikkeling van meer actief burgerschap, er meer ruimte komt voor vrijwilligerswerk.

Kortom door decentralisatie, marktwerking en actief burgerschap is er meer ruimte en nadruk op vrijwilligerswerk. Echter de effecten van deze ontwikkelingen zijn niet met zekerheid altijd en overal vast te stellen. In de literatuur worden er vraagtekens gezet bij deze ontwikkelingen en hun effecten.

(8)

8 Vooral op de laatste twee ontwikkelingen, marktwerking en actief burgerschap, bestaat veel kritiek die invloed heeft op de plaats van vrijwilligerswerk. De kritiek die bij marktwerking wordt aangehaald is onder andere dat de ideologie van het neoliberalisme die invloed heeft op besluitvorming en beleidsuitvoering, kan leiden tot het falen van de markt op bepaalde gebieden (Hyde & Dixon, 2002: 17). De marktwerking toegepast op beleid houdt onder andere in dat er sprake is van prikkelgedreven publieke voorzieningen, de taken van het openbaar bestuur laten overnemen door de markt, verplichte marktwerking op bepaalde gebieden en het aanmoedigen van vrijwilligerswerk (Hyde & Dixon, 2002:17). Een andere vorm van marktfalen is de onwilligheid van de verstrekkers van bepaalde diensten of goederen om bepaalde mensen of groepen te voorzien in hun behoefte die eerst door de overheid vervuld werd (Hudson, 2015: 282). Dodgson et al. stelt dat de focus op marktfalen deels onterecht is en beter in de besluitvorming en beleidsuitvoering gekeken kan worden naar het falen van het systeem (Dodgson, 2011: 1145).

Voor vrijwilligerswerk betekent deze kritiek dat de verschuiving van verantwoordelijkheid van de overheid naar de markt, niet volledig is. Er blijven taken liggen die niet worden opgepakt door de markt als er sprake is van marktfalen. Vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties kunnen op deze manier deze taken oppakken. Door de invoering van marktwerking en het mogelijke marktfalen, ontstaat er dus ruimte voor burgers en organisaties om vrijwilligerswerk te doen.

Bij actief burgerschap is de kritiek dat actief burgerschap niet noodzakelijk een positieve achtergrond heeft. De visie van Newman en Tonkens is dat actief burgerschap vooral gebruikt wordt om de burger te disciplineren, in plaats van empowerment dat door de nieuwe sociale bewegingen van de 20e eeuw werd gepropageerd (Tonkens & Newman, 2011: 9-10). Schinkel en Van Houdt, die het Nederlandse integratiebeleid onderzoeken, sluiten zich aan bij deze visie en stellen dat burgerschap een techniek van inclusie en exclusie is, die door de staat gereguleerd wordt (Schinkel & Van Houdt, 2010: 697). Als het integratiebeleid als voorbeeld genomen wordt, stellen zij dat er sprake is van neoliberaal communitarisme als regeringsstrategie. Hiermee wordt bedoeld dat het integratiebeleid zowel individualiserend werkt, waarbij participatie en eigen verantwoordelijkheid een rol spelen, als niet-individualiserend, waarbij de nadruk gelegd wordt op de gemeenschap om door middel van nationalistische retoriek, culturele assimilatie van immigranten te versterken (Schinkel & Van Houdt, 2010: 699).

Dit gaat hand in hand met vrijwilligersorganisaties. Door het activeren van burgers, worden de taken die de markt en de overheid laten liggen dankzij decentralisatie en marktwerking, opgevangen door burgers, vaak in de vorm van vrijwilligerswerk. Zowel publieke voorzieningen als marktvoorzieningen komen tekort, en dat zorgt ervoor dat bepaalde mensen en groepen een beroep moeten doen op vrijwillige voorzieningen (Hyde & Dixon, 2002: 28).

(9)

9 verschillende effecten hebben op vrijwilligerswerk en de ruimte die daarvoor vrij komt. Door decentralisatie en marktwerking blijven bepaalde taken liggen die door middel van actief burgerschap worden opgepakt door burgers in de vorm van vrijwilligerswerk. Vrijwilligerswerk dat taken die de overheid en markt laten liggen, moet opvangen lijkt een onoverkomelijke ontwikkeling door de veranderende verzorgingsstaat. Vrijwilligerswerk lijkt de oplossing te zijn om bepaalde problemen, die ontstaan zijn door de veranderende verzorgingsstaat, op te vangen.

1.2 De discussies omtrent vrijwilligerswerk

Vrijwilligerswerk is dus een manier waarop burgers de taken die de overheid en de markt laten liggen op zich kunnen nemen. In de wetenschappelijke literatuur bestaan er veel discussies omtrent vrijwilligerswerk. In deze paragraaf zal aandacht besteedt worden aan deze discussies, onduidelijkheden en onzekerheden. Als eerste zal de definitie van vrijwilligerswerk die in dit onderzoek gebruikt wordt, besproken worden. Daarna zullen de verschillende typen vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties worden aangehaald om vervolgens de focus te leggen op de relatie tussen de vrijwilligers en de organisaties.

De centrale vraag in dit onderzoek is hoe vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties omgaan met de spanningen die spelen bij vrijwilligerswerk. Voordat er dieper op deze vraag wordt ingegaan, is het belangrijk om te kijken naar de verschillende perspectieven die er zijn. Vrijwilligerswerk lijkt een eenduidige betekenis te hebben. In de meeste definities zitten een aantal componenten. Meestal gaat het om onbetaald werk op een vrijwillige basis. De definitie van vrijwilligerswerk die gebruikt wordt in dit onderzoek is een vaak voorkomende:

Any act that involves giving time and effort, for no financial payment, of free will, to provide for those beyond one’s own close family (Hogg, 2016: 170).

Het gaat bij deze definitie van vrijwilligerswerk dus om tijd en moeite die gegeven worden vanuit de eigen wil aan iemand die niet valt binnen de eigen naaste familie. Een belangrijke component is natuurlijk dat deze handelingen niet tegen betaling gedaan worden (Hogg, 2016: 170). Het concept van een vrije wil is hierbij erg belangrijk en kan beschouwd worden als essentieel (Haski-Levental et al., 2009: 152). Maar als in de praktijk onderzoek gedaan wordt naar vrijwilligerswerk, dan blijkt dat definities alleen maar een soort kader zijn. Het gaat uiteindelijk om de perspectieven van de vrijwilligers zelf en de organisaties waar zij voor werken. Deze perspectieven kunnen ervoor zorgen dat wat op het eerste gezicht vrijwilligerswerk lijkt te zijn, toch complexer is.

(10)

10 manier waarop iemand zich inzet als vrijwilliger verschilt niet alleen per persoon, maar ook in de tijd die besteed wordt. Als het gaat om inzicht te krijgen in de manier van de inzet van vrijwilligers, moet het begrepen worden vanuit de context van de vrijwilliger. De geschiedenis van de inzet van de vrijwilliger en de andere activiteiten die hiervoor al zijn ondernomen zijn bepalend voor de manier waarop de inzet van de vrijwilliger op een bepaald punt in de tijd vorm krijgt (Hogg, 2016: 169). Als alleen gekeken wordt naar de oudere vrijwilligers, dan blijkt er sprake te zijn van drie soorten vrijwilligers, gebaseerd op de levensloop van de vrijwilliger. De constant volunteer is een vrijwilliger die tijdens een groot gedeelte van zijn of haar volwassen leven vrijwilliger is geweest voor een of meerdere vrijwilligersorganisaties (Hogg, 2016: 170). De serial volunteer is een vrijwilliger die vrijwilligerswerk gedaan heeft tijdens zijn volwassen leven, maar dit met tussenpozen voor verschillende organisaties. De trigger volunteer is de vrijwilliger die pas voor het eerst als oudere burger zich inzet als vrijwilliger (David Smith & Gay, 2005: 9; Hogg, 2016: 170).

Vrijwilligersorganisaties kunnen verschillende vormen aannemen. Er bestaan organisaties waarvan je lid moet worden, of organisaties gebaseerd op religie (David Smith & Gay, 2005: 18). In dit onderzoek wordt met vrijwilligersorganisaties de organisaties bedoeld die voor een deel of volledig bestaan uit vrijwilligers die zich hebben opgegeven om bij de organisatie vrijwilligerswerk te doen. De rol van vrijwilligers bij een vrijwilligersorganisatie kan verschillen. Een organisatie kan volledig bestaan uit vrijwilligers, of gedeeltelijk. Daarnaast kunnen de verantwoordelijkheden liggen bij coördinatoren, betaalde krachten of vrijwilligers zelf. Het is belangrijk om te erkennen dat er verschillende soorten organisaties bestaan waarbij gebruikt wordt gemaakt van vrijwilligers, omdat dit gevolgen heeft voor de manier waarop de vrijwilligers gecoördineerd worden. Bij vrijwilligerswerk binnen organisaties met een lidmaatschap, zoals sportverenigingen, heeft de coördinator een passieve rol. Bij een religieuze organisatie, zoals een kerk, is die rol veel actiever doordat groepen ondersteund worden en beter gefaciliteerd worden om als vrijwilliger actief te zijn in de kerk (David Smith & Gay, 2005: 18; Muehlebach, 2013: 452). De rol die de coördinator speelt in een vrijwilligersorganisatie zoals in dit onderzoek aan de orde komt, is faciliterend, ondersteunend en vriendelijk tegenover de vrijwilligers. Daarnaast is ook respect, vooral voor oudere vrijwilligers die ervaring hebben, gewenst (David Smith & Gay, 2005: 18).

Er zijn een aantal componenten die aanwezig kunnen zijn in de vrijwilligersorganisatie en door de coördinator gecreëerd worden. Allereerst gaat het om flexibiliteit. De coördinator moet letten op de beschikbaarheid van de vrijwilligers waarbij deze beschikbaarheid vaak zelf door de vrijwilliger wordt aangegeven. Ook kan tijdens de werving van de vrijwilligers al duidelijk worden hoe iemand leeft en werkt of gewerkt heeft, waardoor de coördinator een inschatting kan maken hoeveel beroep hij of zij kan doen op deze bepaalde vrijwilliger (David Smith & Gay, 2005: 19). Daarnaast is

(11)

11 de voldoening die vrijwilligers uit hun werk halen belangrijk en dit hangt af van de organisatie. De beloningen die vrijwilligers kunnen ervaren zijn bijvoorbeeld genoegen, plezier, het stimuleren van de hersenen, het hebben van een goed gevoel, sociaal contact en uitdagingen aangaan (David Smith & Gay, 2005: 20). Dit wordt bereikt door positieve feedback van de organisatie en de cliënten, het werk dat op zichzelf al leuk of interessant is, erkenning door de organisatie en het delen van succes (David Smith & Gay, 2005: 20). Ook is ondersteuning van vrijwilligers door de organisatie van belang. Hoe deze ondersteuning geregeld is hangt af van de organisatie. Er bestaan organisaties die vrijwilligers op elk gewenst moment helpen als zij ergens tegenaan lopen. De vrijwilligers kunnen binnenlopen met vragen of om te praten over het werk. Het kan ook zo zijn dat vrijwilligers elkaar ondersteunen of dat er regelmatig centrale bijeenkomsten zijn met de vrijwilligers om ervaringen uit te wisselen en ondersteuning te krijgen van de coördinatoren (David Smith & Gay, 2005: 20). Het werk van vrijwilligers in vrijwilligersorganisaties heeft in het algemeen een drieledig doel. Het heeft voordelen voor de vrijwilligers die beloond worden, voordelen voor de organisatie en voordelen voor de maatschappij.

De relaties tussen vrijwilligersorganisaties, vrijwilligers, gemeente en marktaanbieders zijn erg belangrijk, omdat zij gezamenlijk in een bepaald domein werken en zullen moeten samenwerken om alle taken naar behoren uit te voeren. In dit onderzoek gaat het om het taal- en integratiedomein. Jacklin-Jarvis stelt dat de context van de sector of het domein erg belangrijk is om de persoonlijke spanningen die vrijwilligers ervaren te begrijpen (Jacklin-Jarvis, 2015: 285). Er bestaan in een sector meerdere spanningen. Als eerste is er een spanning tussen vrijwilligers en overheid. Hierbij gaat het om het vermogen van de vrijwilliger om hulp te leveren dat door de overheid beperkt wordt omdat besluitvorming en de middelen om de mensen te helpen bij de overheid liggen (Jacklin-Jarvis, 2015: 286). De tweede spanning bestaat op het niveau van de vrijwilliger. Dit gaat over de wil en motivatie van de vrijwilliger om mensen te willen helpen die op gespannen voet staat t met het daadwerkelijk kunnen helpen van iemand. Dan is er nog de derde spanning dat je als vrijwilliger of organisatie je stem wilt laten horen en je wilt onderscheiden van anderen, maar je tegelijkertijd moet samenwerken met andere organisaties en de overheid om ingewikkelde zaken op te lossen (Jacklin-Jarvis, 2015: 286).

Er bestaan ook nog andere problemen met vrijwilligerswerk. Vrijwilligerswerk impliceert dat burgers vrijwillig dit werk gaan uitvoeren, alleen actief burgerschap wordt door de overheid gepropageerd. Het principe van een vrije wil staat daardoor onder druk (Haski-Levental et al., 2009: 152). De conclusie van hoofdstuk één in dit onderzoek, dat vrijwilligerswerk een oplossing kan bieden om de taken die de markt en de overheid laten liggen over te nemen, wordt ook gezien als een spanning. Door ervoor te zorgen dat vrijwilligerswerk deze taken overneemt, kan het zijn dat

(12)

12 vrijwilligers op de lange termijn alle taken gaan overnemen die eerst door de overheid werden geregeld. Dat zorgt volgens Haski-Levental et al. voor meer bezuinigingen op de verzorgingsstaat, waardoor uiteindelijk zelfs de vrijwilligersorganisaties de taken niet meer uit kunnen voeren (Haksi-Levental et al., 2009: 152).

Vrijwilligerswerk gebruiken om bepaalde taken van de overheid en markt over te nemen is dus niet zo makkelijk als dat het lijkt. In dit hoofdstuk is duidelijk geworden dat er veel te doen is rond vrijwilligerswerk. Er kan een algemene definitie gegeven worden, maar in de praktijk zal dit minder eenduidig zijn dan theoretisch opgesteld is. Er bestaan verschillende typen vrijwilligers en ook organisaties verschillen van elkaar. In de wetenschappelijke literatuur zijn veel problemen omtrent vrijwilligerswerk te vinden, die leiden tot bepaalde spanningen. Als het gaat over de wenselijkheid van vrijwilligerswerk, bestaan er twee debatten of problemen met vrijwilligerswerk die in de literatuur te vinden zijn. In dit onderzoek staan deze twee problemen met vrijwilligerswerk centraal: het probleem met de plug-in vrijwilliger en het probleem van de uitbuiting van vrijwilligers. Ook deze problemen kunnen een spanning opleveren. In het volgende hoofdstuk zullen deze twee problemen uitgebreid besproken worden.

1.3 De wenselijkheid van vrijwilligerswerk

In het vorige hoofdstuk is gekeken naar de definitie van vrijwilligerswerk en zijn er verschillende typen vrijwilligers en organisaties besproken. Ook was er aandacht voor de verschillende wetenschappelijke debatten en problemen die ontstaan bij vrijwilligerswerk. In dit hoofdstuk zal specifiek gekeken worden naar twee problemen die te maken hebben met de wenselijkheid van vrijwilligerswerk. Als eerste zal het probleem met de plug-in vrijwilliger besproken worden. Daarna komt het tweede probleem, de uitbuiting van vrijwilligers, aan de orde.

Het eerste probleem die te maken heeft met de wenselijkheid van vrijwilligerswerk is de zogenaamde plug-in vrijwilliger. Dit is een type vrijwilliger die zich eigenlijk inzet om puur eigen belang, maar wel met de beste intenties. Plug-in vrijwilligers zijn vrijwilligers die langskomen wanneer het hun schikt en waarbij tijd en hulp bepaald wordt door deze vrijwilliger, in plaats van dat dit ligt bij de deelnemer (Eliasoph, 2011: 117). Eliasoph stelt dat vrijwilligerswerk een vorm is van empowerment, en dat daar ook meteen het probleem ligt. Burgers worden onder het mom van participatie en het helpen van de medeburger, vrijwilliger bij een vrijwilligersorganisatie, waarbij het primaire doel niet is om de medeburgers te helpen, maar waarbij alleen zelfverrijking en zelfontplooiing voorop staat (Eliasoph, 2011: xii). Dit betekent dat de burger meer gericht is op zichzelf dan op de ander die hij verondersteld wordt te helpen. Het probleem van de plug-in vrijwilliger is een conclusie uit het boek van Eliasoph over een onderzoek dat gedaan is naar

(13)

13 Empowerment Projects in de Verenigde Staten. Hierbij gaat het om vrijwilligersprojecten om jongeren met diverse achtergronden te helpen met bijvoorbeeld huiswerkbegeleiding. De motivatie van de vrijwilligers die geclassificeerd worden als plug-in vrijwilligers is individueel. De vrijwilligers hopen door het doen van dit vrijwilligerswerk dat zij geïnspireerd raken en een emotionele en veranderende ervaring meemaken (Eliasoph, 2011: 117). De manier waarop deze vrijwilligers deze specifieke organisatie ingingen beschrijft Eliasoph als:

“Organizers and adult volunteers alike said that the volunteers should

try to become ‘like beloved aunties’ to the young people” (Eliasoph, 2011: 117).

Plug-in vrijwilligers verwachten dat zij de mensen kunnen helpen, maar hebben beperkte tijd voor een beperkte periode. De instelling is volgens Eliasoph gebaseerd op het principe dat ‘iedereen hetzelfde is onder de oppervlakte’ (Eliasoph, 2011: 117). Dit met het gevolg dat deze vrijwilligers denken dat zij in korte tijd en met weinig tijd erg hecht kunnen worden met de mensen die zij begeleiden. De naam plug-in vrijwilliger komt van Eliasoph:

“I call them plug-in volunteers because they hoped to be able to plug in and out as quickly and universally as plugs into sockets.” (Eliasoph, 2011: 117).

De motivatie van vrijwilliger bepaalt mede of een vrijwilliger gezien kan worden als een plug-in vrijwilliger. Plug-in vrijwilligers zijn op zoek naar ervaring die voldoening geeft waarbij het gevoel ontstaat dat mensen echt geholpen worden. Dit heeft tot gevolg dat plug-in vrijwilligers alleen de mensen helpen die kunnen voldoen aan deze voorwaarden. De mensen die niet makkelijk te helpen zijn of waarbij geen vooruitgang wordt geboekt, worden links gelaten (Eliasoph, 2011: 117). Met een voorbeeld geeft Eliasoph aan dat er verschillende soorten plug-in vrijwilligers zijn, waarbij de schade die zij aanrichten aan de mensen die zij pogen te helpen, varieert. Zij stelt dat er vrijwilligers zijn die bijvoorbeeld de jongeren die makkelijk te helpen zijn met hun huiswerk voor een korte tijd met een grote kans op de voldoening die zij zoeken, maar dat er ook plug-in vrijwilligers zijn die deze voldoening proberen te bewerkstelligen door grappen te maken en contact te hebben met de jongeren. Volgens Eliasoph richt dit laatste type plug-in vrijwilliger meer schade aan dan wanneer de jongeren genegeerd worden. In plaats van dat de jongeren zelf hun huiswerk kunnen maken, worden ze afgeleid door de vrijwilligers om sociaal bezig te zijn (Eliasoph, 2011: 117). Vrijwilligers richten geen schade aan als zij minder de neiging hebben om intiem te worden met de mensen die zij helpen en intensievere tijd en moeite stoppen in het helpen van de deelnemers. Vrijwilligers kunnen het aanrichten van schade voorkomen door hun verwachtingen en motivaties bij te stellen, of door meer aandacht te geven en langer en beter te helpen (Eliasoph, 2011: 142).

(14)

14 Een voorbeeld dat zij geeft bij de Plug-in vrijwilliger is bij een organisatie die kinderen en jongeren helpt bij onder andere huiswerkbegeleiding. De ene vrijwilliger helpt een kind voor een uur met het huiswerk en stopt er daarna mee. De andere vrijwilliger neemt het over, waardoor de kinderen tegenstrijdig advies krijgen en de tijd en moeite van de eerste vrijwilliger daarmee vaak ongedaan gemaakt wordt (Eliasoph, 2011: 118). Het voordeel dat vrijwilligers volgens Eliasoph zouden moeten hebben, bestaat niet. Een warme en intieme manier van het helpen van mensen werkt niet als er Plug-in vrijwilligers ingezet worden. Dan hebben betaalde krachten die zich wel volledig inzetten voor hun taak, veel meer zin om deze mensen te helpen (Eliasoph, 2011: 118).

Plug-in vrijwilligers zijn dus vrijwilligers met een bepaalde motivatie die gericht is op de voldoening die vrijwilligerswerk moet geven aan de vrijwilliger. Het belangrijkste en de makkelijkste route om dit te ervaren is door het doen van vrijwilligerswerk. Plug-in vrijwilligers worden gekarakteriseerd door hun tijdsindeling die bepaald wordt door de korte periode dat zij vrijwilligerswerk doen en de weinige aantal uren die zij steken in vrijwilligerswerk. Door plug-in vrijwilligers kunnen deelnemers schade ondervinden omdat ze genegeerd worden, slecht geholpen door de lage intensiviteit van de hulp of door afleiding.

Het tweede probleem dat te maken heeft met de wenselijkheid van vrijwilligerswerk is de uitbuiting of exploitatie van vrijwilligers (Maes, 2012). Zoals eerder in hoofdstuk 1 naar voren kwam, kunnen ontwikkelingen van de veranderende verzorgingsstaat ertoe leiden dat bepaalde overheidstaken niet meer opgepakt worden door zowel de overheid als de markt. Dit zorgt ervoor dat bepaalde mensen een beroep moeten doen op vrijwilligersorganisaties (Hyde & Dixon, 2002:28). Uitbuiting ontstaat wanneer de vrijwilligers de taken die zij overnemen of opvangen zo goed vervullen dat er geen markt- of publieke voorzieningen meer nodig zijn. Hierdoor wordt het werk dat gedaan moet worden dus onbetaald verricht door vrijwilligers (Muehlebach, 2012: 6). Muehlebach beschrijft de situatie in Noord-Italië waarbij er een grote opkomst is van vrijwilligerswerk. Het is de opzet van de staat om de vrijwilligerssector te vergroten en dat heeft gewerkt. Vrijwilligerswerk moet zich daarbij vermengen met het concept van goed burgerschap. De vrijwilligers en de mensen die aan de opkomst van vrijwilligerswerk hebben deelgenomen zien de vrijwilligerssector als een sector die een plaats heeft buiten de wereld van de markt, gebaseerd op medegevoel in plaats van eigen belang (Muehlebach, 2012: 6). De vrijwilligerssector in Noord-Italië is intens gemoraliseerd en volgens Muehlebach gebaseerd op een publieke fetisjering van zelfopoffering voor anderen (Muehlebach, 2012: 7).

Om duidelijk te krijgen hoe de uitbuiting van vrijwilligers precies werkt, is het noodzakelijk om te kijken naar het concept van uitbuiting. Uitbuiting van de arbeidersklasse is een belangrijke pijler van het gedachtegoed van Karl Marx. De definitie die hoort bij deze vorm van uitbuiting is de volgende:

(15)

15 “a person is exploited if (i) he does not enjoy the fruits of his own labour and (ii) the difference between what he makes and what he gets cannot be justified by redistribution according to need” (Elster, 1978: 3).

Er zijn twee principes als er gesproken wordt over uitbuiting. Het eerste principe is dat de persoon die werkt, geen voldoening haalt uit het werk dat hij doet. Het tweede principe is dat de persoon die werkt niet genoeg krijgt voor wat hij verdient te krijgen in relatie tot wat hij nodig heeft (Elster, 1978: 3). Het laatste principe is vanuit verschillende perspectieven te bekijken. Het krijgen wat iemand verdiend kan gezien worden als de verzadiging van behoeften. Deze visie legt het principe uit als extreem materialistische rijkdom (Elster, 1978: 3). Het tweede principe kan ook gezien worden als de nivellering van welvaartsniveaus. Dit betekent dat ongelijkheid op het niveau van consumptie nodig is voor een gelijke verdeling van de welvaart. Hierbij is ook het eerste principe belangrijk. Mensen die minder genoegen halen uit de materiële goederen en diensten die zij krijgen, hebben meer goederen en diensten nodig om dit genoegen gelijk te trekken met andere mensen die minder goederen en diensten nodig hebben om het bepaalde niveau van welvaart te bereiken (Elster, 1978: 3). De derde visie op het tweede principe is dat grotere hoeveelheden van materiële goederen en diensten gegeven moeten worden aan de mensen die er het meeste geluk uit kunnen halen, wat dus het tegenovergestelde is van de tweede visie (Elster, 1978: 3).

Het concept van uitbuiting toegepast op vrijwilligerswerk geeft een andere invulling op het begrip en roept vragen op. Zoals eerder beschreven draait het bij vrijwilligerswerk om de vrije wil en het halen van voldoening uit het werk dat gedaan wordt (Hogg, 2016: 170). Het eerste principe van uitbuiting stelt dat er geen voldoening uit het werk gehaald wordt, waardoor gesteld zou kunnen worden dat bij vrijwilligerswerk de vrije wil ervoor zorgt dat vrijwilligers stoppen met hun werk voordat zij uitgebuit worden.

Muehlebach stelt dat dankzij het neoliberalisme het gedachtegoed over de relatie tussen werken en genoegen onder de mensen is veranderd. In plaats van genoegen of plezier te vinden door geld te verdienen en daarmee een goed leven te leiden, wordt er genoegen en voldoening gehaald uit het werk zelf (Muehlebach, 2012: 48). Muehlebach beschrijft een zogenaamd labor regime dat hij ziet in Noord-Italië, waarbij de mensen die onbetaald werk verrichten op zoek zijn naar die voldoening in het werk zelf. Hij noemt dit een intensieve vorm van uitbuiting (Muehlebach, 2012: 49). Dit wordt veroorzaakt door de nieuwe sociale orde die berust op ethisch burgerschap. Dit valt te vergelijken met het actieve burgerschap dat eerder in dit onderzoek is besproken. Muehlebach beschrijft het ethische burgerschap en de relatie met het doen van vrijwilligerswerk als volgt:

(16)

16 “ethical citizenship presents a possibility of purchasing some sort of social belonging, since they help produce and thereby partake in the collective good” (Muehlebach, 2012: 49).

Ethisch burgerschap zorgt voor een mogelijkheid voor de vrijwilliger om het gevoel te krijgen erbij te horen. Dit komt doordat zij ook een onderdeel zijn van de maatschappij. Het ethische burgerschap onderdeel is van het neoliberale gedachtegoed, terwijl het idee veel mensen aanspreekt op een andere manier (Muehlebach, 2012: 50; McCluskey, 2003: 876). Vrijwilligerswerk gebaseerd op ethisch burgerschap heeft individuele componenten en collectieve componenten (Muehlebach, 2012: 50). De uitbuiting van vrijwilligerswerk is verbonden aan de maximale publiekelijke erkenning van dit vrijwilligerswerk (Muehlebach, 2012: 159). De uitbuiting van vrijwilligers kan voorkomen worden door duidelijke regels te stellen die het duidelijk maken wanneer werk gedaan kan worden door vrijwilligers en wanneer het betaalde arbeid moet betreffen (Muehlebach, 2012: 236). Zonder duidelijke regels, is er een kans dat een vrijwilliger uitgebuit wordt door, zoals Muehlebach het noemt, de nieuwe sociale orde.

Vrijwilligerswerk heeft te maken met twee problemen, de plug-in vrijwilliger en de uitbuiting van de vrijwilliger. Beide problemen hebben dezelfde kern. Zowel bij de plug-in vrijwilligers als bij de uitbuiting van vrijwilligers gaat het om de manier waarop het vrijwilligerswerk is ingericht en vooral de voldoening die vrijwilligers uit hun werk halen. De voldoening geldt als een motivatie of stimulans voor de vrijwilliger om zijn werk te doen. Bij plug-in vrijwilligers zorgt een slechte motivatie voor het probleem, terwijl bij de uitbuiting van vrijwilligers het probleem ontstaat door een goede motivatie. Deze twee problemen staan dus met elkaar op gespannen voet. In het volgende hoofdstuk wordt deze zogenaamde vrijwilligersparadox verder uitgelegd en wordt geprobeerd om duidelijkheid te verschaffen in hoe deze problemen zich tot elkaar verhouden.

1.4 De vrijwilligersparadox

In dit onderzoek ligt de focus op twee problemen van vrijwilligerswerk. In het vorige hoofdstuk is er ingegaan op wat deze twee problemen, het probleem van de plug-in vrijwilliger en het probleem van de uitbuiting van de vrijwilliger, inhouden. Deze twee problemen staan op zichzelf, maar kunnen ook in relatie tot elkaar staan. De spanning die er lijkt te zijn tussen het plug-in probleem en het uitbuitingsprobleem, zal in dit hoofdstuk worden besproken.

Wat het plug-in probleem en het uitbuitingsprobleem met elkaar te maken hebben lijkt misschien vaag, maar er kan theoretisch een bepaalde spanning gezien worden. Om dit te verduidelijken, moeten de twee problemen eerst praktischer gemaakt worden. Het plug-in probleem

(17)

17 betekent eigenlijk simpel gezegd dat een vrijwilliger gericht is op eigen belang. Het genoegen of de voldoening die een vrijwilliger haalt uit het vrijwilligerswerk is het primaire doel van het doen van vrijwilligerswerk, en daardoor doen vrijwilligers het werk alleen wanneer het hen schikt en wordt de beste situatie uitgezocht voor het meest optimale resultaat voor de vrijwilliger en dit betekent dus minder resultaat voor de deelnemer. Dit kan er zelfs toe leiden dat een vrijwilliger meer schade aanricht door iemand te ‘helpen’ dan wanneer hij deze persoon niet zou begeleiden (Eliasoph, 2011: 117).

De oplossing voor het plug-in probleem lijkt voor de hand te liggen. Namelijk zorgen voor vrijwilligers die niet de mentaliteit hebben om zichzelf op de eerste plaats te zetten, die niet noodzakelijkerwijs een intieme relatie willen opbouwen met de mensen die zij begeleiden, maar wel veel tijd hebben en de deelnemers op de eerste plaats zetten. Deze oplossing kan alleen een mogelijk probleem van de uitbuiting van vrijwilligers veroorzaken.

Als een vrijwilliger zich goed inzet, veel tijd en moeite kwijt is en echt toegewijd is aan zijn taak, dan bestaat er een goede kans dat deze vrijwilligers worden uitgebuit doordat zij teveel geven en te weinig ervoor terug krijgen. Ook bij deze vrijwilligers gaat het om de voldoening die zij halen uit hun werk. Als de voldoening van de vrijwilligers die zij halen uit hun werk te weinig is, bestaat het gevaar dat zij uitgebuit worden. Met de oplossing voor het probleem van de plug-in vrijwilliger is er dus een mogelijkheid dat er een probleem van uitbuiting van vrijwilligers ontstaat.

De oplossing voor het uitbuitingsprobleem kan ook weer ongedaan worden door de voorwaarden voor uitbuiting om te keren. Minder inzet van de vrijwilliger, en duidelijke regels die een onderscheid maken tussen wat door vrijwilligers gedaan wordt en wat door professionals gedaan kan worden (Muehlebach, 2015: 236). Hier horen ook zaken bij zoals het vergroten van de vrijheid voor vrijwilligers om hun werkdruk te verminderen als het te druk wordt en de flexibiliteit en verantwoordelijkheid van de organisatie (David Smith & Gay, 2005: 20). De oplossing voor het uitbuitingsprobleem zorgen weer voor een situatie waarin het plug-in vrijwilligersprobleem kan ontstaan.

Hiermee kan er dus eigenlijk gesproken worden over een vrijwilligersparadox. De oplossing voor het ene probleem veroorzaakt het andere probleem, en de oplossing voor dit andere probleem veroorzaakt weer voor dit ene probleem. Het lijkt er dus op dat er altijd gekozen moet worden tussen twee kwaden.

Maar hoe zit dat in de praktijk? Moeten organisaties en vrijwilligers kiezen tussen twee kwaden? De centrale vraag in dit onderzoek luidt: Hoe gaan de vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties om met de spanning tussen het probleem van de plug-in vrijwilligers en het probleem van de uitbuiting van vrijwilligers. Door het doen van onderzoek naar de omgang van de vrijwilligersorganisaties met deze

(18)

18 vrijwilligersparadox, kan er een nieuw perspectief worden toegevoegd aan dit debat. Het is interessant om te weten hoe de organisaties omgaan met de vrijwilligersparadox, omdat het ook belangrijk is om naar het perspectief van de organisaties te kijken en niet alleen de paradox beschrijven op het individuele niveau van de vrijwilliger. Voor organisaties is de paradox een lastig probleem. Het lijkt dus dat er gekozen moet worden tussen twee kwaden. Het is duidelijk dat er vrijwilligers zijn die worden uitgebuit, en vrijwilligers zijn die alleen voor henzelf vrijwillig hun tijd aan anderen besteden. Voordat de centrale vraag beantwoordt gaat worden door de vrijwilligersparadox in de praktijk te bekijken, zal eerst duidelijker moeten worden hoe deze vrijwilligersparadox in de praktijk kan worden onderzocht.

1.5 Operationalisatie

De spanning tussen de problemen met plug-in vrijwilligers en het probleem van uitbuiting van vrijwilligers is moeilijk te onderzoeken in de praktijk als niet precies duidelijk is wat daarmee bedoeld wordt en hoe dit gemeten moet worden. De problemen kunnen worden geoperationaliseerd zodat in de praktijk duidelijk wordt wanneer iemand een plug-in vrijwilliger is, wanneer iemand uitgebuit wordt en hoe de spanning vorm krijgt.

Als gekeken wordt naar hoe de plug-in vrijwilliger zich manifesteert in een organisatie, kan gesteld worden dat deze vrijwilliger zich vooral richt op de voordelen van vrijwilligerswerk voor zichzelf. Terugkijkend op de theorie is duidelijk dat er voordelen zijn voor de vrijwilligers zelf, de organisatie, en de maatschappij (David Smith & Gay, 2005: 18). Dit zijn drie niveaus waarop de twee problemen kunnen voorkomen. Het gebruik van deze drie verschillende niveaus is essentieel, omdat de focus van het probleem van de plug-in vrijwilliger op een ander niveau ligt dan de focus van het probleem van uitbuiting. Als er dus wordt gekeken naar de spanning tussen deze twee problemen, moet in de gaten worden gehouden dat de niveaus verschillen.

Bij de plug-in vrijwilliger wordt vooral gefocust op het individu. Hoe kan bepaald worden of er sprake is van een plug-in vrijwilliger of niet? Voortkomend uit de literatuur die behandeld is in hoofdstuk 1.3 gaat het vooral om de motivatie en de inzet van de vrijwilliger. Daarnaast bestaat er het begrip ‘voldoening’ dat gehaald wordt uit vrijwilligerswerk, dat kan bestaan uit onder andere: genoegen, plezier, het stimuleren van de hersenen, het hebben van een goed gevoel, sociaal contact en uitdagingen aangaan (David Smith & Gay, 2005: 20). Als dit praktischer wordt gemaakt, gaat het om bijvoorbeeld positieve feedback van de organisatie en de cliënten, het werk dat op zichzelf al leuk of interessant gevonden wordt door de vrijwilliger, erkenning door de organisatie en het delen van succes met anderen (David Smith & Gay, 2005: 20).

(19)

19 het gaat om de inzet of motivatie van de vrijwilliger die wordt uitgebuit. Bij vrijwilligers die worden uitgebuit gaat het niet primair om de individuele voordelen die uit vrijwilligerswerk gehaald kunnen worden, maar om de voordelen voor de maatschappij. Hierbij moet worden opgemerkt dat als een bepaalde inzet zoals beschreven bij de plug-in vrijwilliger en de uitgebuite vrijwilliger gevonden wordt, het niet meteen betekend dat het in de praktijk gaat om plug-in vrijwilligers en uitgebuite vrijwilligers. Iemand kan op een bepaalde manier gemotiveerd zijn om vrijwilligers werk te doen, maar wat betreft inzet of gevoel iets totaal anders laten merken.

De tweede indicator om de problemen met plug-in vrijwilligers en uitbuiting van vrijwilligers in kaart te brengen is inzet. Als iemand zich veel inzet, waarbij ervaren wordt dat er sprake is van een hoge werkdruk, dan kan geneigd worden naar uitbuiting van de vrijwilliger. Wanneer iemand zelf bepaalt wanneer hij of zij zich inzet en in dit in mindere mate gebeurt, dan kan in de richting van de plug-in vrijwilliger gekeken worden. Zoals al duidelijk werd uit de theorie zijn hierbij flexibiliteit en ondersteuning belangrijke componenten (David Smith & Gay, 2005: 20). Als de vrijwilliger veel vrijheid krijgt en de flexibiliteit heeft om zelf te bepalen hoe en wanneer hij of zij werkt, dan is de kans op een vrijwilliger die voor zichzelf kiest groter. Wanneer een vrijwilliger weinig vrijheid en veel verantwoordelijkheid heeft kan dit duiden op uitbuiting van de vrijwilliger. Het is belangrijk om hierbij op te merken dat de rol van de organisatie bij deze indicatoren duidelijk bepaald kan worden. De flexibiliteit en de mate van ondersteuning die de organisatie biedt, hangt af van de positie van de organisatie en de manier waarop de organisatie omgaat met haar vrijwilligers. De organisatie heeft invloed op de vrijwilligers en heeft mogelijkheden om zowel vrijwilligers die kenmerken tonen van de plug-in vrijwilligers als van uitgebuite vrijwilligers, te sturen.

Als de focus gelegd wordt op de organisaties, dan wordt er niet naar motivatie of inzet gekeken, maar naar het doel en daarmee dus de structuur van de organisatie. Dit doel kan dezelfde twee kanten opgaan, of de beloningen voor de vrijwilligers staan voorop, of de hulp geboden aan de deelnemers of cliënten is belangrijk. Waarschijnlijk kan dit nooit eenduidig vastgesteld worden. Er kan wel gesteld worden dat een organisatie waarbij naar voren komt dat de beloningen van de vrijwilligers één van de doelen is, neigt naar een broedplaats voor plug-in vrijwilligers, en het tegengestelde geldt als de beloningen voor vrijwilligers niet belangrijk zijn en er volledig op het doel gefocust wordt.

Om de problemen van de plug-in vrijwilligers en de problemen van de uitbuiting van vrijwilligers in de praktijk te onderzoeken moet er gekeken worden naar de motivatie van de vrijwilligers, de inzet van de vrijwilligers, het doel van de organisatie en de structuur van de organisatie. Dit hangt samen met de voldoening die uit het werk wordt gehaald, de vrijheid die organisaties geven aan de vrijwilliger, de flexibiliteit van de vrijwilliger en de verantwoordelijkheid die de vrijwilliger neemt of

(20)

20 moet nemen. Uiteindelijk is de centrale vraag in dit onderzoek hoe de organisaties en de vrijwilligers omgaan met de spanning tussen de twee problemen. Om erachter te komen hoe zij hiermee omgaan, moeten er, naast dat er direct naar gevraagd wordt, vragen gesteld worden die inzicht geven in de bovenstaande concepten of indicatoren. Op die manier wordt geprobeerd om een beeld te krijgen van de vrijwilligersparadox in de praktijk.

1.6 Deelonderwerpen

De hoofdvraag in dit onderzoek is hoe de organisaties en vrijwilligers omgaan met de vrijwilligersparadox. In de vorige hoofdstukken is uitgelegd wat hiermee wordt bedoeld en op welke manier deze theoretische vraag dichter naar de praktijk gebracht kan worden. In dit hoofdstuk wordt de hoofdvraag opgesplitst in deelonderwerpen om op een gestructureerde manier de hoofdvraag te beantwoorden.

De hoofdvraag richt zich op een spanning tussen twee problemen. De indicatoren die in het vorige hoofdstuk zijn genoemd zijn concepten die kunnen helpen om deze twee problemen en hun onderlinge spanning in beeld te krijgen. Motivatie is een belangrijke graadmeter om te zien wat voor vrijwilligers het zijn die onderzocht worden. Voor een gedeelte zal dit terugkomen in de casus beschrijving in hoofdstuk 3 omdat deze indicator vooral bedoeld is om context te geven.

Om de spanning tussen het plug-in probleem en het uitbuitingsprobleem zo goed mogelijk in de praktijk weer te geven, is ervoor gekozen om de deelonderwerpen die in de analyse behandeld worden toe te spitsen op de relatie of de overlap van de twee problemen. Het eerste deelonderwerp dat in dit kader besproken wordt, richt zich op wat vrijwilligerswerk in de praktijk inhoudt. Specifieker gaat het hier om de grenzen tussen wat onder vrijwilligerswerk valt en wat onder werk valt dat door professionals gedaan kan worden. Een mogelijke oplossing voor het uitbuitingsprobleem was voor Muehlebach dat de grenzen tussen betaalde en onbetaalde arbeid duidelijk zijn (Muehlebach, 2012: 236). Bij de behandeling van dit deelonderwerp, in hoofdstuk 4, zal er ingegaan worden op deze mogelijke oplossing, hoe dit er in de praktijk in de onderzochte casus uitziet en wat dit betekend voor de problemen van zowel de plug-in vrijwilligers als het uitbuitingsprobleem. De grenzen tussen professionals en vrijwilligers bestaan op het niveau van de organisatie, maar hebben ook effect op het niveau van het individu en het domein.

Hoofdstuk 5 gaat over de spanning tussen verantwoordelijkheid en vrijheid. Dit deelonderwerp is gebaseerd op de verantwoordelijkheid die de vrijwilligers dragen voor het werk dat zij doen op het individuele niveau, en de vrijheid die de organisatie de vrijwilligers geeft om hun werk te doen op het niveau van de organisatie. De verantwoordelijkheid van de vrijwilligers is een indicator van de inzet en achterliggende motivatie die vrijwilligers hebben. Weinig

(21)

21 verantwoordelijkheden en veel vrijheid zorgt voor meer vatbaarheid van het plug-in probleem, terwijl veel opgelegde verantwoordelijkheid en weinig vrijheid zou kunnen zorgen voor meer vatbaarheid voor het uitbuitingsprobleem.

Hoofdstuk 6 heeft als deelonderwerp de druk die opgelegd wordt aan vrijwilligers op het niveau van het domein. De analyse van dit deelonderwerp is gebaseerd op het idee van Muehlebach dat vrijwilligers vanuit het regime worden beïnvloed om vrijwilligerswerk te doen om je medeburger te helpen, maar eigenlijk gaat om de individuele participatie van de vrijwilliger zelf (Muehlebach, 2012: 49). Het gaat hierbij dus om het effect dat het domein heeft op de motivatie en de werkdruk van de vrijwilliger.

Voordat deze deelonderwerpen worden uitgewerkt, zal eerst in hoofdstuk 2 uitgelegd worden wat er voor een onderzoek er gedaan is en hoe. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van de casus, voordat vanaf hoofdstuk 4 de deelonderwerpen in de analyse behandeld worden.

Hoofdstuk 2: Methodologie

De centrale hoofdvraag van dit onderzoek is: Hoe gaan vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties om met de vrijwilligersparadox? Om deze vraag te beantwoorden, is er specifiek gekeken naar een casus om een antwoord te vinden op de hoofdvraag. Er is onderzoek gedaan naar vrijwilligersorganisaties in Wageningen die zich bezighouden met integratie, en/of met taal. Door middel van het houden van kwalitatieve semigestructureerde interviews met de vrijwilligers en de vrijwilligersorganisaties is geprobeerd om erachter te komen hoe deze mensen en organisaties omgaan met het plug-in probleem en het uitbuitingsprobleem. Er zijn vijftien interviews afgenomen, waarvan acht met vrijwilligers, zes coördinatoren binnen organisaties en één iemand van de gemeente Wageningen. De organisaties die in dit onderzoek zijn bevraagd zijn: Welkom in Wageningen, Het (Digi)Taalhuis, Het Gilde, Vluchtelingenwerk Oost-Nederland, locatie Wageningen en de Gemeente Wageningen. In het volgende hoofdstuk zal meer duidelijk worden over de context van het onderzoek. In dit hoofdstuk zal eerst de selectie van de casus worden uitgelegd, de dataverzameling worden besproken en als laatste een reflectie op het gekozen onderzoeksdesign.

Er is gekozen om onderzoek te doen in het taal- en integratiedomein. De reden om te kiezen voor dit domein is omdat de ontwikkelingen die veroorzaakt worden door de veranderende verzorgingsstaat zoals besproken in hoofdstuk 1.1, te zien zijn in dit domein. De ontwikkelingen waren decentralisatie, marktwerking en actief burgerschap.

In 2007 is de Wet Inburgering (WI) ingevoerd in Nederland. Deze wet houdt in dat alle immigranten een inburgeringplicht hebben en deze moeten vervullen door het inburgeringexamen te

(22)

22 halen. Om deze vaardigheden te leren, moeten immigranten volgens de Wet Inburgering inburgeringcursussen volgen waarbij zij zelf de verantwoordelijkheid krijgen om deze cursussen uit te kiezen en te betalen. Hierbij kan een lening aangevraagd worden bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Binnen drie jaar moet de immigrant het inburgeringexamen hebben gehaald. Deze wet kan gekoppeld worden aan een neoliberale ideologie die grote invloed uitoefent op zowel de veranderende verzorgingsstaat, als deze specifieke verandering in het inburgeringbeleid (Suvarierol & Kirk, 2015: 249). Dit beleid dat in 2007 is begonnen en in 2011 verder is aangescherpt, wordt repressief genoemd (Suvarierol & Kirk, 2015: 248, Joppke, 2007: 19, Schinkel & Van Houdt, 2010: 709). Suvarierol en Kirk stellen dat er gesproken kan worden van een repressief integratiebeleid als er verplichtingen mee gemoeid zijn en er sprake is van eigen verantwoordelijkheid (Suvarierol & Kirk, 2015: 248). De immigranten zijn verplicht om een inburgeringcursus te volgen die aangeboden wordt in een semigereguleerde markt en moeten daarnaast deze cursus dus kiezen en financieren. De verantwoordelijkheid voor de immigratie, in de vorm van het kiezen, het betalen van de cursussen en het inhoud van de cursussen, is voor een groot deel komen te liggen bij immigranten en de aanbieders van de cursussen (Suvarierol & Kirk, 2015: 249). De overheid trekt zijn handen ervan af en laat het over aan marktaanbieders en immigranten. Deze ontwikkelingen zorgen voor een probleem. Het integratiebeleid wordt uitgevoerd door marktaanbieders waardoor de inhoud van de cursussen door hen bepaald wordt. Immigranten moeten eigen verantwoordelijkheid nemen en een eigen keuze maken die zij zelf moeten betalen. De inburgeringresultaten zijn slechter geworden en de kwaliteit is achteruit gegaan (Suvarierol & Kirk, 2015: 249). Het slagingspercentage van de inburgering is van 78% in 2010, naar 39% in 2013 gegaan (Algemene Rekenkamer, 2017: 40). In dit domein lijkt er dus sprake te zijn van bepaalde taken die eerst door de overheid uitgevoerd werden, overgeheveld zijn naar marktaanbieders, maar er ruimte ontstaat voor vrijwilligerswerk om delen van de taak op te vangen of zelfs over te nemen. In dit domein is sprake van vrijwilligersorganisaties die een aanvulling proberen te zijn voor de behoefte van een goede inburgering voor de inburgeraar. Door juist in deze casus te kijken naar hoe de vrijwilligersparadox vorm krijgt, worden deze ontwikkelingen die veroorzaakt zijn door de veranderende verzorgingsstaat naar een activerend regime meegenomen in het onderzoek. Dit zijn ontwikkelingen die zowel binnen de veranderende verzorgingsstaat als binnen het Nederlandse integratiebeleid worden gezien. Het gaat om het streven naar een actieve burger, die onder het mom van participatie zich inzet voor zijn medeburger, of in het geval van de inburgering, de toekomstige burger. Daarnaast wordt een gedeelte van het overheidsbeleid afgeschoven op de markt en op de maatschappelijke organisaties, waarbij in dit onderzoek gekeken wordt naar de vrijwilligersorganisaties.

Het onderzoek binnen het taal- en integratiedomein is uitgevoerd in Wageningen. Wageningen is een kleine universiteitsstad met 38.458 inwoners (Website Gemeente Wageningen).

(23)

23 13% van de inwoners zijn jonger dan 15 jaar. Er zijn grote groepen jonge mensen in Wageningen dankzij de universiteit. 22% van de inwoners valt in de leeftijdsgroep 15 tot 25 jaar, en 27% is tussen de 25 en de 45 jaar oud. De leeftijdsgroep van 45 tot 65 is 23% van het totale inwonersaantal en de oudste leeftijdscategorie van 65+ bestaat uit 15% van de inwoners. 36% van de inwoners heeft een allochtone achtergrond (Website CBSinuwbuurt.nl). Cijfers over vrijwilligerswerk over heel Wageningen zijn niet duidelijk verzameld. Wel is bekend dat in 2013 er 622 mensen waren die vrijwilligerswerk zochten in Wageningen via de vacaturebank van het vrijwilligerscentrum. Er werden in datzelfde jaar 362 vacatures geplaatst om vrijwilligers te werven en 360 contacten met maatschappelijke organisaties (Jaarverslag Vrijwilligerscentrum Wageningen, 2013: 29). Bij de contacten moet worden opgemerkt dat een contact niet gelijk staat aan een organisatie. Er is voor dit onderzoek gekozen voor Wageningen omdat dit een kleine stad is, waardoor het mogelijk is om in een kort tijdsbestek in een relatief klein onderzoek een groot gedeelte van het inburgering- en taaldomein dat zich binnen de stad afspeelt, te kunnen onderzoeken. Daarnaast bestaan er in Wageningen vrijwilligersorganisaties die zich bevinden in de beoogde sector en zijn er zowel nieuwere organisaties die net gestart zijn, als oudere organisaties die al een tijdje bestaan.

Er is gekozen om dit onderzoek te doen door middel van een case study. Een case study is volgens Gerring: An intensive study of a single unit for the purpose of understanding a larger class of (similar) units (Gerring, 2004: 341). Er wordt alleen binnen de casus gekeken naar verschillende organisaties, en niet vergeleken tussen cases. Er is dus sprake van een single-case study. De voordelen van de case study is dat het een goed inzicht geeft van specifieke ontwikkelingen binnen de casus. Er kan diepte gezocht worden in het onderzoek. In dit onderzoek is het van belang om inzicht te krijgen in een bepaald domein. Dat betekent dat er veel specifieke informatie nodig is die alleen vergaard kan worden door intensief in te zoomen op het onderzoeksobject. Door middel van het gebruik van de case study, wordt het mogelijk om de omgang van de vrijwilligersorganisaties en de vrijwilligers met de paradox te achterhalen. Het nadeel van een case study is echter dat het niet de generaliseerbaarheid ten goede komt. Om de vraag te beantwoorden is generaliseerbaarheid van ondergeschikt belang en gaat het dus vooral om het inzicht in de casus. Flyvbjerg stelt:

A purely descriptive, phenomenological case study without any attempt to generalize can certainly be of value in the collective process of knowledge accumulation in a given field or in a society and has often helped cut a path toward scientific innovation (Flyvbjerg, 2006: 227).

Wat Flyvbjerg beschrijft is dat een case study ook zonder formele opties voor generaliseerbaarheid, toch een belangrijke bijdrage kan leveren aan de wetenschap.

Er zijn twee manieren om een casus te selecteren. Vanuit de empirie kijken naar een casus en dit afzetten tegenover de theorie, of de casus te gebruiken om een theorie te testen. In dit

(24)

24 onderzoek wordt gebruik gemaakt van het eerste, de empirie gebruiken om meer inzicht te geven in de theorie. Specifieker gesteld, deze casus is een typical case. Een typical case is:

“A case counts as typical when it is representative in the sense of being able to generalize insights from it to similar cases in the population” (Rohlfing, 2012: 66).

Een typical case is dus een casus die representatief is op een manier waarbij het mogelijk is om de inzichten die opgedaan worden te generaliseren naar andere vergelijkbare gevallen. Het gaat hierbij niet om de mate van generaliseerbaarheid of de grootte van de populatie, maar het gaat om dat generaliseren mogelijk is (Rohlfing, 2012: 66). Een typical case wordt gebruikt om specifiek en intensief te kijken naar één casus waardoor van dichterbij bekeken kan worden hoe bepaalde ontwikkelingen of processen werken. De inzichten worden gebruikt om uitspraken te doen over andere casussen die vergelijkbaar zijn. In dit onderzoek is gekozen voor een typical case, omdat de resultaten iets kunnen zeggen over hoe organisaties en vrijwilligers omgaan met de vrijwilligersparadox. Door de selectie van het betreffende domein en de stad kunnen de resultaten gegeneraliseerd worden voor vergelijkbare casussen. De resultaten kunnen dus iets zeggen voor andere vrijwilligersorganisaties binnen het taal- en integratiedomein in andere steden. Zoals eerder aangegeven is de generaliseerbaarheid van de resultaten van dit onderzoek niet het voornaamste doel. De resultaten zouden wel aanleiding kunnen geven voor nieuw onderzoek waarbij juist de generaliseerbaarheid van de resultaten wel het belangrijkste is.

Er is gekozen om gebruik te maken van kwalitatieve semigestructureerde interviews. De reden daarvoor is doordat het doel is om zoveel mogelijk te weten te komen over hoe de organisaties omgaan met de rollen die de vrijwilligers vervullen en hun inzet, er vragen gesteld kunnen worden waardoor achterliggende motivaties, invloeden en effecten mogelijk kunnen worden achterhaald. Kwalitatieve interviews zijn een goed middel om diep in te gaan op het onderwerp en rijke data te verzamelen. Deze interviews zijn semigestructureerd omdat er wel sturing gegeven wil worden aan de vragen, maar er wel ruimte moet zijn om de geïnterviewde zijn of haar verhaal te laten doen en daar verder op door te vragen zonder gebonden te zijn aan een vaste vragenlijst. Om bepaalde informatie te achterhalen is het van belang om de motivatie om vrijwilliger te worden en hoe zij precies hun inzet bepalen te weten te komen. Met deze informatie kan de centrale vraag van dit onderzoek dus het best worden beantwoord.

De semigestructureerde interviews met de mensen uit de organisatie en van de lokale overheid worden face-to-face afgenomen. Naast de interviews, zal het nodig zijn om meer te weten te komen over de formele regelingen en regels binnen de casus. Dit gaat onder andere om of er sprake is van subsidieregelingen voor vrijwilligersorganisaties, welke organisaties dit zijn en waarom

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wij beschikken niet over gegevens waarmee wij kunnen kwantificeren hoeveel van hen uiteindelijk wel bij de gemeentelijke schuldhulpverlening terecht zouden komen als zij

Ook is het niet altijd eenvoudig om mensen met de juiste competenties te vinden en blijft enige mate van professionele ondersteuning noodzakelijk, vooral voor het toepassen

Op zo’n moment is iemand niet meer in staat om zijn impulsen te beheersen en verleidingen te weerstaan (Baumeister, 2003, Hagger, Wood, Stiff & Chatzisarantis,

Mensen die begeleid worden door een vrijwilliger lossen over het algemeen relatief (ten opzichte van het bedrag dat bij het begin berekend is) meer per maand af dan anderen: 2,4 keer

Daartegen bestaat geen bezwaar, maar er is sprake van loon of inkomen wanneer niet aangetoond kan worden dat de vrijwilliger dit bedrag ook voor het vrijwilligerswerk

De monitor laat ook zien waar vrijwilligers behoeft e aan hebben en hoe u vrijwilligers en vrijwilligers- organisaties kunt ondersteunen..

Ø Onderzoek de bereidheid voor het verlenen van hulp tijdens de nacht en het weekend Aangezien veel lekenhulpverleners geen gehoor hebben kunnen geven aan oproepen omdat zij deze op

„Het is fijn dat je twee generaties op zo’n manier kan samenbren- gen dat het voor beide iets ople- vert”, zegt Stefan Devlieger van seniorencentrum Home Vrijricht