• No results found

Hoofdstuk 5: Verantwoordelijkheid versus vrijheid

5.2 Organisaties: Vrijheid

Vrijwilligers voelen een verantwoordelijkheid voor het werk dat zij doen. Voor een groot deel komt die verantwoordelijkheid vanuit henzelf en is het ook de manier om ervoor te zorgen dat zij nooit teveel werk op zich nemen. Het andere deel van die verantwoordelijkheid, wordt opgelegd door de organisatie. Daarom is het wel interessant om te zien wat de organisaties daar zelf over te zeggen hebben en hoe dit is ingericht. Bij het Digitaalhuis wordt gesteld dat het echt gaat om een organisatie die draait op vrijwilligers.

“Nou in de zin van hou je aan de afspraken. Je kunt nooit verantwoordelijk zijn voor het eindresultaat. Dat kan alleen als je een formele taalinstelling bent. Dan heb je te voldoen aan een aantal eisen. Dat is bij ons niet zo. En dat geeft je dus ook vrijheid en dat moet ook bij de cursist duidelijk zijn. Dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het eindresultaat. Anders kun je ook met vrijwilligers niet doen volgens mij. Dus ik stel in die zin ook geen opleidingseisen aan de vrijwilligers. Wel dat ze de basistraining doen. En het helpt natuurlijk altijd als die vrijwilliger zelf ook een aardige opleiding achter de rug heeft. Dat scheelt natuurlijk enorm. Ik denk dat ik daar ook wel op let. Maar dan nog kan het zijn ook al heeft die niet een hoge opleiding dat die toch heel goed is in die juist… in die gesprekken die niet per se grammatica nodig hebben of… Dus het hangt ook samen met de persoon.”

De verantwoordelijkheid moet dus niet liggen bij de persoon die helpt, maar bij de persoon die geholpen wordt bij het Digitaalhuis. Er wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen een formele taalinstelling en het werk dat het Digitaalhuis doet en dat het niet mogelijk is om het Digitaalhuis het werk te laten doen van een formele taalinstelling. Het eindresultaat wordt dus neergelegd bij de deelnemer, maar het zou kunnen dat daarmee het resultaat door de vrijwilliger als minder belangrijk wordt beschouwd. Doorgerekend naar de organisatie, zou gesteld kunnen worden dat de organisatie niet per se resultaatgericht is. Maar het Digitaalhuis oordeelt anders:

“Ja wel. Natuurlijk wel. Anders zou iemand zeggen wat heb ik daar zitten doen? Dus je streeft wel naar resultaat en dat hangt dus af van de leerwens. En soms moet je die een beetje bijstellen. Soms willen mensen te snel teveel. Dat kan ik me ook voorstellen. En dat zul je dan een beetje terug moeten brengen naar een realistische verwachting. […] Gemiddeld is dat 1x in de week. En als ik het goed zie doet iedereen ongeveer een uur, anderhalf uur, en meer

51 moet je ook niet doen want dat is ook denk ik te intensief. ook voor de cursist om meer te doen. Er zijn cursisten die willen veel meer. Die zouden wel elke dag willen.”

Wel resultaatgericht dus, maar met veel vrijheid voor de vrijwilligers en het is ook voor de coördinator bekend dat er een limiet zit aan wat een vrijwilliger kan doen. Door de vrijheid ligt het wel bij de vrijwilliger zelf om de tijd in te delen en zelf ‘nee’ tegen de cursist of deelnemer te zeggen. Bij Vluchtelingenwerk gaat het allemaal iets strakker en meer gestructureerd. De taak van de taalvrijwilliger bij Vluchtelingenwerk is ondersteunend van aard.

Ik denk dat daarin niet een verdringing is van betaalde en niet-betaalde medewerkers. Zolang die unieke functie, of taak van die taalvrijwilliger gehandhaafd blijft. Van één keer in de week, ja, op een specifiek onderwerp, en natuurlijk ook wel morele ondersteuning nog. Van ‘je kunt het’ of regelmatig aanbrengen in. Je hebt eigenlijk een beetje, wat ik vooral herinner aan die taalcoaches is toch vooral dat je een stip op de horizon had. En dat je zei van in een verslagje dat ze moesten maken van oké. Wat heb je gedaan, Wat ging goed, wat ging minder goed en wat ga je de volgende keer doen. In het kader van die punt op de horizon. Bij wijze van spreke iemand die zegt: ik ken te weinig Nederlandse woorden, ik wil mijn woordenschat vergroten. Dat je dan zegt van laten we dan maar een doelstelling maken en dat je over 6 maanden 200 woorden extra kent. Hoe gaan we dat doen? Dat gaan we doen door elke week 10 woorden te leren. Bij wijze van spreke dat doe je dan als taalcoach. Als taalvrijwilliger zou je dat ook kunnen doen. Maar dat je dat op een systematische manier doet. Het blijft een afweging. Betaalde verdringing of niet verdringing. Kijk als op een gegeven ogenblik. En dat hebben we bij vluchtelingenwerk ook best wel eens gezegd tegen de klantmanager. Wij gaan niet monitoren. Wij gaan niet voor jullie monitoren. Wij willen best wel onze zorgen voor bepaalde mensen uitspreken, maar we gaan niet die taak overnemen. Maar onze betrokkenheid bij die vluchteling is wel dat hij zijn examen gaat halen, dus we zullen wel piepen als het niet goed gaat. Dus ja, Daar zul je altijd op moeten letten als organisatie.

Het is interessant om te zien aan zowel Vluchtelingenwerk als bij het Digitaalhuis dat de afweging tussen professionals en vrijwilligers ook op een hoger niveau speelt. In dit onderzoek is er sprake van twee niveaus. Het individuele niveau van de vrijwilliger die zich verhoudt ten opzichte van andere vrijwilligers binnen een organisatie, en het niveau daarboven, waarin organisaties en overheid zich begeven. Zoals eerder naar voren kwam, wordt vrijwilligerswerk door sommige organisaties als middel gebruikt om een doel te verwezenlijken, en niet als doel op zichzelf. Dit is een conclusie op het individuele niveau van de vrijwilliger. Als er een stapje hoger gekeken wordt, dan is eigenlijk

52 hetzelfde zichtbaar. De organisaties zelf zijn een middel om een bepaald doel te bereiken. De spanning waarover de coördinator van Vluchtelingenwerk spreekt speelde is tussen hen en de Gemeente Wageningen. Nemen de organisaties de rol over van de gemeente? Vluchtelingenwerk zegt in dat kader, ‘Nee, dat doen we niet’. Dit is te vergelijken met de eigen verantwoordelijkheid die vrijwilligers hebben binnen de organisaties, die net als de organisaties zelf ‘nee’ moeten zeggen. Het is interessant om hierbij te kijken wat de visie van de gemeente hierover is.

We verlenen subsidie voor dat wat ze aangeboden hebben, en hoe ze dat uitvoeren, met hoeveel vrijwilligers ze dat doen daar hebben wij geen zicht op. Of betaalde krachten. We zien natuurlijk wel… het zou wel zo kunnen zijn dat, je krijgt wel de jaarcijfers en dan zie je hoeveel betaalde krachten hebben ze en hoeveel vrijwilligers, maar dat is niet maatgevend of we wel of niet subsidie geven. Dat is aan… Waar we naar kijken is of wat ze aanbieden doen ze dat. […] Dat wat ze afgesproken hebben krijgen ze subsidie voor en dan kijk je naar wat hebben we afgesproken? Doen ze dat? Ja? Oké, prima. Dan is die subsidie goed besteed. […] Er zijn ook niet echt organisaties die alleen nog maar met betaalde krachten werken. […] Ze worden net zo serieus genomen en zeker zo belangrijk ook gevonden.

Subsidie wordt dus verstrekt aan de partijen op basis van de voorgenomen resultaten. Het maakt voor de gemeente niet uit of een organisatie bestaat uit betaalde krachten of uit vrijwilligers. Vrijwilligersorganisaties en professionele organisaties staan op gelijke voet voor de gemeente. De gemeente is alleen geïnteresseerd in het doel van de organisaties en of die doelen bereikt worden en niet naar de middelen van de organisaties. Het boeit vrij weinig of een organisatie de subsidie besteedt aan het salaris van professionals of aan lesmaterialen besteed voor vrijwilligers om mee te werken. Ze worden afgerekend op het resultaat.

Het is belangrijk om te herhalen dat er dus drie niveaus zijn. Het niveau van het domein met daarin de organisaties en de gemeente, het niveau van de organisatie, waar het gaat om de wisselwerking tussen vrijwilliger en organisatie en het individuele niveau van de vrijwilliger zelf, waarbij het draait om de persoonlijke motieven en handelingen van de vrijwilliger. Er bestaat dus een spanning tussen veel opgelegde verantwoordelijkheid en weinig vrijheid aan de ene kant, en eigen verantwoordelijkheid en veel vrijheid aan de andere kant. Vrijwilligers met veel opgelegde verantwoordelijkheden en weinig vrijheid vanuit de organisatie hebben kans dat zij vatbaar zijn voor uitbuiting. Dit komt omdat zij moeilijker de werkdruk zelf kunnen verlagen doordat de organisatie de touwtjes strakker in handen heeft. Vrijwilligers die eigen verantwoordelijkheid nemen en veel vrijheid krijgen om hun werk in te richten zoals zij willen, zorgen voor meer vatbaarheid om een plug- in vrijwilliger te worden. Het betekent dat vrijwilligers hun taken zelf bepalen, waardoor er gekozen

53 kan worden voor weinig contact met het doel een intieme relatie op te bouwen. Dit zijn de twee belangrijkste componenten van de plug-in vrijwilliger (Eliasoph, 2011: 117). Dit kan er dus voor zorgen dat deelnemers niet goed worden geholpen.

In het volgende hoofdstuk zal het niveau van het domein aandacht krijgen. Het deelonderwerp dat centraal staat in dit hoofdstuk is de opgelegde druk vanuit het domein. Op deze manier kan een beeld gevormd worden van het regime dat kan zorgen voor het uitbuitingsprobleem. Hoofdstuk 6: Opgelegde druk en overbelasting

In het vorige hoofdstuk lag de focus op het niveau van de organisatie en de directe spanning tussen verantwoordelijkheid en vrijheid die invloed hebben op de problemen van plug-in vrijwilligers en het uitbuitingsprobleem. In dit hoofdstuk wordt er aandacht geschonken aan het hoogste niveau, het domein. De analyse van dit deelonderwerp is gebaseerd op het idee van Muehlebach dat vrijwilligers vanuit het regime worden beïnvloed om vrijwilligerswerk te doen om je medeburger te helpen, maar eigenlijk gaat om de individuele participatie van de vrijwilliger zelf (Muehlebach, 2012: 49). Het gaat hierbij dus om het effect dat het domein heeft op de motivatie en de werkdruk van de vrijwilliger. Als de werkdruk hoger wordt is het ook mogelijk dat de vrijwilliger overbelast raakt (David Smith & Gay, 2005: 20). Het karakter van het vrijwilligerswerk bepaald mede de vatbaarheid voor overbelasting. In combinatie met de opgelegde druk van de overheid wordt de vatbaarheid voor uitbuiting grotendeels bepaald. Eerst zal de opgelegde druk van de overheid worden besproken om dit vervolgens te betrekken op de overbelasting van de vrijwilligers door het karakter van vrijwilligersorganisaties.

In de het integratie- en taaldomein in Wageningen werd duidelijk dat er een aantal ontwikkelingen gaande zijn die te maken hebben met de verandering in de inburgering, waarbij inburgeraars voortaan zelf hun eigen inburgering moeten regelen. Tegelijkertijd lijkt dat deze nieuwe manier van inburgering leidt tot een slechter inburgeringresultaat. De verwachting is dat vrijwilligersorganisaties die zich in dit domein bevinden, de tegenvallende resultaten enigszins moeten opvangen. Dit betekent dat vrijwilligersorganisaties inburgeraars moeten helpen die eerst geholpen zouden moeten worden door de overheid, of na de marktwerking geholpen worden door de marktorganisaties. Doordat het inburgeringresultaat tegenvalt, is de verwachting dat er inburgeraars zijn die gebruik proberen te maken van de vrijwilligersorganisaties in het taal- en integratiedomein om op die manier alsnog de inburgeringexamens te halen. Als dit het geval is, zouden vrijwilligers daar in de organisatie iets van moeten merken. Mevrouw Ter Velde merkt op dat de politiek inderdaad een beroep doet op organisaties als het Digitaalhuis:

54 “De politiek drijft daar vrij makkelijk op ja. Er is natuurlijk ook niets mis mee dat als mensen moeten integreren dat je als Nederlander met hen gaat praten enzo. Ik vind best dat er vrijwilligers bij mogen. Maar ik vind wel dat het teveel gebeurt. ja.”

Er wordt volgens deze vrijwilliger teveel gebruik gemaakt van de optie vrijwilligerswerk om de integratie te verzorgen. Op de vraag of vrijwilligerswerk hiermee de taken van de overheid en de markt overneemt die zij laten liggen, wordt bevestigend geantwoord.

“Ja ik herken dat wel. Zeker wel. Ik vind het ook wel erg veel weet je wel. Je krijgt wel eens te horen. Als alle vrijwilligers in Nederland zouden ophouden dan stort er een heleboel in elkaar. En eigenlijk is het dan al niet goed. Als je ze nodig hebt om te stutten. Dan heb je ze nodig dan moet je ze niet vrijwillig inzetten. Ik zou zeggen: Vrijwilligerswerk moet steunend, helpend er bij. Een bepaalde investering, aanvullend op wat er professioneel geboden wordt. En eigenlijk wordt er professioneel dus te weinig geboden.”

Vrijwilligerswerk moet een ondersteunend karakter hebben, en niet een dragende functie hebben voor bepaalde taken. Maar zo duidelijk is het niet. Andere vrijwilligers geven aan dat zij niet voelen dat de politiek een beroep doet op hun organisatie. De ondersteunende rol blijft ook hier een rol spelen, alleen is de invalshoek anders. Meneer Scheer stelt:

“Ja zo voel ik het niet. Er komt, of misschien is het er al, er komt een heel leger aan van, de grijze golf zo noemen ze dat. Een beetje oneerbiedig, ik behoor er zelf ook toe. De grijze golf. Heel veel mensen, dat zijn miljoenen die eraan komen, misschien wel honderdduizenden mensen die allemaal nog heel vaak hartstikke gezond zijn, capaciteiten hebben en hun tijd willen inzetten waar wij als maatschappij niet van profiteren. […] Je hebt natuurlijk altijd een frictie tussen wat is betaald en wat is niet betaald. Maar je bent natuurlijk wel gek als maatschappij als je dat hele, die hele, als je dat zomaar zou laten liggen. Heel veel mensen willen iets doen. Die willen graag vrijwilligerswerk doen. […] Er zal altijd een frictie blijven tussen wat moet je aan vrijwilligers overlaten en wat niet. Je moet ook altijd als vrijwilliger alert zijn dat je niet denkt dat je opeens een professional bent. Ik zou best wel met iemand als je precies weet wat je moet doen mantelzorg kunnen overnemen, maar je moet zo iemand niet injectie moeten geven. Ik noem maar even wat extreems. een voorbeeld. Dat is een professionele taak. Daar moet de thuiszorg voor komen. Die grens moet heel goed in ogenschouw houden. Maar dat wij de professional daarbij zouden kunnen helpen, ja dat ik

55 vind het alleen maar goed. Hoe meer mensen vrijwilligerswerk doen hoe beter.”

Ook hier wordt duidelijk dat vrijwilligers een ondersteunende rol verwachten, en geen leidende of verantwoordelijke rol. Er wordt een vergelijking gemaakt met mantelzorg en thuiszorg en dat in dit domein de verhoudingen heel anders liggen dan in het integratie- en taaldomein. Het belangrijkste wat hier naar voren komt, is dat professionele taken moeten gedaan worden door professionals. Het ligt aan de taken die men uitvoert of deze professioneel gedaan moeten worden, of ook door vrijwilligers gedaan moeten worden. Volgens het bovenstaande citaat kan taalondersteuning prima geboden worden door vrijwilligers, zonder dat daar druk van buitenaf bij komt kijken. Meneer Portier sluit zich hierbij aan en stelt ook dat de politiek geen beroep doet op de organisatie:

“Nee, nee. Ik vind het prima als mensen worden gevraagd om te helpen als vrijwilliger. Ik denk dat het ook een laagdrempeliger iets is voor mensen die hulp zoeken. Net zoals ik zeg, als zij het gevoel hebben dat het een heleboel kost, wat zij vragen, of ze het zelf of niet hoeven te betalen, dan is het fijner voor mensen hulp krijgen van iemand die dat ook gewoon leuk vindt om te doen, in plaats voor alleen maar voor de centen. Dus nee, ik heb niet het idee dat de politiek teveel vraagt.”

Hier wordt goed de rol van de organisatie benadrukt. Een laagdrempelige manier voor mensen om hulp te krijgen met taal. Allemaal bedoeld als extra ondersteuning. De vraag is dan of er niet teveel gebruik gemaakt wordt van die gratis extra ondersteuning en of dit niet ten koste gaat van de professionele ondersteuning die geboden wordt door professionele taalaanbieders. Het antwoord van deze vrijwilliger luidt:

“Nou daar ben ik niet bang voor. mensen die willen inburgeren kunnen 10000 euro lenen om uit te geven voor geaccepteerde instellingen voor taalles. Dat geld hoeven ze natuurlijk niet op te maken. Als er vrijwilligers zijn die daarbij kunnen helpen. […] Het Nederlands spreken voor hem is lastig. Omdat bijna niemand dat met hem doet. En dan vind ik dat ik een prima aanvulling ben op zijn professionele lestraject.”

Voor de meeste vrijwilligers geldt dat zij geen druk voelen vanuit de politiek om die taken op te pakken, hoewel zij dat wel zien gebeuren in andere sectoren. De druk vanuit de politiek zou zich moeten uiten in een toeloop van mensen die ondersteuning zoeken om hun taalvaardigheid te verbeteren en alleen afhankelijk zijn van de hulp van deze organisaties. Dat lijkt niet het geval te zijn. De hulp die aangeboden wordt, is een ondersteunende rol en is op geen enkele manier een

56 vervanging van professionele hulp. Dat blijkt ook na het gesprek met de coördinator van het Digitaalhuis, die aangeeft dat de rol van de organisatie inderdaad ondersteunend is en de verantwoordelijkheid ligt bij de deelnemer.

“Ik denk dat we daarover in de intake heel duidelijk over moeten zijn. Wij zijn geen taalinstituut. Wij kunnen dat ook niet waarmaken en dat gaan we ook niet waarmaken. Mensen zullen zich moeten realiseren dat het een vrijwilligerstraject is en dat het 1x in de week is. En als mensen meer willen dat zij dan naar een formeel taaltraject moeten en dat kan ook in Wageningen. Alleen merk je dat mensen niet altijd… dat is dat spanningsveld. Mensen willen niet altijd in een groep. Altijd die verplichting die daar uit voorkomt. Maar gelijktijdig willen ze wel alle dagen beroep doen op een vrijwilliger die alle dagen beschikbaar is. Wij zullen daar iets strenger in moeten worden. We zullen iets meer onze eigen grenzen aan moeten geven. Dit is wat we bieden. En naja, daar kun je gebruik van maken. We zijn in die zin geen concurrent (van de professionele taalaanbieders), want we zijn geen formeel taalaanbod, dus dat is altijd anders dan instituten. Die instituten moeten met de gemeente een contract hebben met de gemeente dat zij gemachtigd zijn om cursisten aan te nemen. Nou nu werkt het dan. die kunnen rechtstreeks vanuit de gemeente daar naartoe verwezen zijn of ze kunnen via ons verwezen worden. Zo werkt dat dan.”

De coördinator geeft aan dat er inderdaad een spanning is tussen vrijwilligerswerk en professioneel werk. Hier wordt aangegeven dat deze spanning ontstaat door de deelnemers zelf, die een