74 Euamerikaanse
populieren
-
op
goede gedereerde gronden40
tot 60 cm dieper dan op de kwekerij, op zandige gronden met kalkhoudend grondwarertot
aan de grondwatetzone. Balsetnpo-pulieren-
op lichte gronden als euramerikaansepo-pulieren; op matig
geàereerde gronden 10tot
15cm
dieperplanten dan
op de kwekerij; op
zeernatte
grondengelijk
met de oppervlakteof
zelfs daaróp planten mer aanaarden. Leuce-populieren-
P.
alba: als
euramerikaanse populier. P.x
canescens:in
de regelniet
dieper plantendan
10à
15cm,
op
zeer narre
groeiplaatsenals
bij
balsempopulieren.P.
tremula:gelijk
mer
de oppervlakteof
hoger,mer
aanaar-den.Kommentaar
De
betekenisvan
dit
artikel
ligr
vooralin
het
verbanddat
deauteurs gezocht hebben tussen bepaalde groeireacties en de
wor-telontwikkeling. Immers, een
houtteeltkundigedie de
reacievan
bosen
boomniet
alleenwil
kennen maarook
verklaren,zal niet
zonder wortelonderzoek kunnen.Dit
onderzoek brengt echter vaak dergelijke problemen met zich mee dat deze schakel tussenhet
gedrag van de boom en de aard van de bodem nog onvoldoendeis
bestudeerd. Daardoormisr men
eenbrok
be-langrijke en soms zelfs doorslaggevende informatie.De
ervaringen, waaropdit
artikel
is gebaseerd,zijn
ookin
Ne-dedand de goede waarnemerniet
vreemd.Ook
wij
weren dat de verschillenin
groei
enhun
resistentie-eigenschappen tussende
rassengroter worden
naarmarede
bodemomstandigheden ongunstiger zijn.Een typisch voorbeeld is het verschil
in
aanslaan en jeugdgroeiop
zwate kleigronden (bijvoorbeeld komgronden). Een matigegroei
in
de jeugdhier hoeft
overigensin
het geheelniet
uit
tesluiten dat
degroei
op
latereleeftijd
zeer goedkan
zijn. \7e
denkenin dit
verband aan verschillende balsempopulieren, maarook
aan euramerikaanse rassen zoals Populus 'Gelrica'.Het
isdan ook
niet
juisr dat,
zoalsin
het artikel wordt
beweerd, Aigeiros-populierenop
zwaÍe natte gronden ongunstig groeien;dit
geldtwel
voor de jeugdgroei.rU7at
betreft
de
diepte van
het
planren,vermeld
in
bovenge-noemd artikel, moer men zichwel
realiseren dat daar sprake isvan
meerjarige planren.Bij
eenjarig
plantsoenechter
zal
dediepte van
planten
anderszijn. Daar
de aureurs de diepte vanhet planten
in
verband brengenmer
de aerarievan
de grond,zal
eenjailg
plantsoen,dar
in
alle
gevallen
ondieper geplantkan
wordendan het
meerjarige,ook
in
dit
opzicht
voordelen bieden.Wij
zijn
overigensniet
zo gesteldop
het
voorgestelde ondiepeof
zelfs,op
de oppervlakte" planten, gezien de sterkewind
waarmee menin
Nederland nogal eens te kampen heeft.Nader
onderzoekin
Nederlandin
verbandmet
populierenaan-plant op zware en natte gronden is gewenst.Nog
een opmerking ten aanzien van het terugsnijden:Uitgaand
van het
feit
dat men
het
over meerjarig
plantsoen heeft, moetenwij
wel
concluderendat het
gaarom het
terug-snijdenvan de
eenjarige scheut.Terecht wijzen de
auteurs er op dat het vervolgensop
één scheut zetten van de uitlopersuir
zijknoppeneen tijdrovend
werk
is.
N7ij
zouden een dergelijk terugsnijden dan ook alleen aanbevelenbij
een ongunstigekon-ditie
van het plantsoen, d.w.z. onevenredig lang gezien de dikte van de planten.In
de regel zal menbij
aankoop van goed plantsoen, dat voldoet aan deNÁKB-normen,
hiertoeniet
genoodzaakt zijn.VdM
lr.
J.T.
M.van
Broekhuizen
/
Systematiek
entaxonomie van de populier
t)Afd. Houtteelt, Landbouwhogeschool
1
Inleiding
Vat
ziet
u
in
gedachtenvoor
u
alsu
het
woord
,,populier" hoort? Een zuilvormige, frisgroene boom? Een bredeof
smalle populier met grijsgroen blad?Of
denktu
aan zo maar eenloof-boom
die op
eenvochtige dag
tor
laat
in
het
voorjaar
een balsemlucht verspreidtTÁlleen al het
feit
datdit
woord zulke verschillende beelden kan oproependuidt
erop
dater
een grore verscheidenheid aanpo-pulieren
bestaat. Alvorens daarop naderin
te ga n,wil
ik
voor eenbeter begrip
eerst enkele gemeenschappelijke kenmerken noemenvan de
boomsoortendie
samenhet
geslacht Populus vormen.Dit
loofhoutgeslacht is tweehuizigmet
bloemen diein
katjesbijeen
staanen welke door de
wind
worden
bestoven. Eenboom
is
dusèf
ó
àf
9,
op
een enkeleuitzondering
na, zoalsbijv.
P.
lasiocarpa.Bij
deze soort komennl.
in
de katjes regelmatig zoweló
als?,
eenslachtige bloemen voor.Bij
andere sooÍten komenbij
uitzonderingook
ó
en
Q bloemen aan één boom voor en soms zelfsvindt
men tweeslachtige bloemen. De bomen bloeienkort
voor
debladontluiking;
datwil
zeggenin
ons landin
maart enapril. De
eerste katjes worden vaakal
ge-vormd als de bomen nog slechts een jaarof
vijf
oud zijn.scheidenheid
binnen
dit
geslacht.Deze
verscheidenheidis
zogroot dat het geslacht Populus
wordr
verdeeldin
een aantalsec-ties. De meest gebruikelijke
indeling
is de volgende:1
de sectie Turanga2
3
4
5
,,
Leucemet
twee groepen:a
de Álbidaeof
abelenb
de Trepidaeof
trilpopulieren
,,
Áigeiros
of
zwafte populieren,,
Tacamahacaof
balsempopulieren,,
Leucoidesof
grootbladige populieren2
Systematischeindeling
Na
deze vluchtige kennismaking met enkele eigenschappen van ,,de"populier
kom
ik
nu
terug
op de
zojuist
genoemdever-ln
1967werd
door Bugala een enigszins andereindeling
voor-gesteld.Hij
baseerdezich
daarbijniet
alleenop
morfologische kenmerken,maar
ook
op
fysiologischeen
generische.In
het bijzonderhield
hij
rekening mer de mogelijkheid van kruising van populierendie
tot
verschillende taxonomische groepenbe-horen. Naar aanleiding daanan stelde
hij
onderstaande indelingin
drie
subgenera voor.t
het
subgenus Balsamifluamet
de secries:Tsavo Turanga
2 ,,
,,
Populus met de secties:Populus Trepidae
3 ,
,,
Balsamifera mer de secties:Leucoides Tacamahaca
Aigeiros met
de subsecties: Americanae Euroasiaticae1)
Voordracht, gehouden op 24 junil97l
ter gelegenheid van de 30e75
Hierin
is
het
subgenus Populus dezelfdegroep als
de
sectie Leucein
de gebruikelijke indeling en de sectie Populus isgeliik
aan de groep Albidae.Of dit
voorstel voor een nieuwe indeling aanvaardzal
worden,
moet
worden
afgewacht.Het
toont
in ieder geval aandat
de systematischeindeling van het
geslacht Populusniet
onomstreden is.3
Soorten enhun
natuurlijk
verspreidingsgebiealNu
wil ik
een aantal soorten noemenen
u
enkele bijzonder-heden gevendie voor
een beterbegrip van
de taxonomie vanhet
geslachtvan
belangzijn.
Ook daaruit zal
blijken
dat
nogniet
alies evenduidelijk
is.Dat
begint reeds met detot
de sectie Turanga behorende soort P. euphratica, die volgens de literatuur vooralvoorkomt
in
Noord-Afrika
en het Midden-Oosten, maarook
in
Pakistan nog groeit.Ook
Spanje en Kenya wordenge-noemd als gebieden waar deze soort voorkomt. Sommige auteurs menen dat P. euphratica gesplitst
dient
te wordenin
een aantal soorten,terwijl
Bugala zoveí gaat dathij
nog een sectie Tsavo toevoegt(een
naamdie wel
ontleend
zal zijn
aande
streek Tsavoin
Kenya).
Veel
zekerheidomtrent
deze sectie, secties,groep
of
groepen bestaater
dan ook nog niet.Voor
de cultuurzijn
zevoor
ons overigensniet
van
belang.De
namen mag u danook wel
vergeten, alsu
zich maar herinnert datook
in
detropen populieren voorkomen.
Van
detot
de sectie Leuce behorende groepAlbidae
noemik
slechts P. alba, de abeel. Deze populier met handvormig gelobdetot
elliptische bladerendie
aan de bovenzijde meerof
minder grijsgroenzijn en die
aande
onderzijdelichtgrijs
tot wit
be-haard zijn,komt
van nature voornamelijk voor rond de Middel-landse Zee,in
Midden- en Oost-Europa enin \7est-
en Midden-Ázië. P. albakomt
dus van natureniet in
ons land voor.De
bladerenvan
de populieren behorendtot
deTrepidae
zijn
rond tot
ovaal,niet
sterk ingesneden enweinig
of
niet
behaard. Enkele soortenzijn P.
tremula, detril-
of
ratelpopulierof
esp,voorkomend
in
het
grootstedeel van
Europaen
Noordwest-Azië, en verder P. tremuloides en P. grandidentata, voorkomendin
Noord-Amerika.De voor
deteelt
belangrijkste populier, althansin
Europa, van deze sectieis
P.x
canescens, ontstaanuit
natuurlijke
enkunst-matige kruising
van P.
albaen
P.
tremula.Van
naturekomt
FotoI
en 2:Schors op ca. 1 nt. bouen de grond aan luee zes-jarige bonen, beide or,tstdzrt.
ait
tteh, afhonstigun
dezelíde boorn acn P. 'Gelrica'. Deboon op t'oto 1
is
otttttdanait
een steÈ, genontenuit
uaterlot dat op ca.2 m
hoogte boaen de grond aan de oorspronkelijke boom uasge-groeid., De stek tuaaruit de boont op foto 2 is onlstaan, is genomen ait tttaterlot, aíkonstis udn een hoogte
tan
ca.7
nt'ait
dezelt'de boon.Dianzeter aan. beide stan?rneil op de foto's ca, 15 an.
P.
x
canescensuitetaard
voor
in
Europain
het
gebied waar beide ouders^
nwezrgzijn,
datwil
zeggenvooral
in
Zdd-
enMidden-Europa.
De
bladvormis
vrij
variabel en doetbij
som-mige
rassen denken aanP.
alba,bij
anderemeer
aanP.
tre-mula.De
soorten van de sectie Aigeirosziin
voor ons van het meeste belang,in
het
bijzonder P. nigra en P.
deltoides,omdat
doornatuurlijke
en kunstmatigekruising
van deze soorten veel cul-tuurrassenzijn
ontstaan.P.
deltoideskomt voor
in
oosteliik Noord-Amerika, zowelin
Canada alsin
de V.S.tot
aan degolf
van Mexico.Het
blad is
min
of
meer driehoekig en heeft eenrechte
tot
hartvormige voet.Krachtige
jonge scheutenziin
op doorsnede hoekig en voorzien van lijsten.Uir
her
uitgestrekte
verspreidingsgebiedvan P.
deltoides
isvanaf het
midden
vande
18e eeuw stekmateriaal van verschil-lendeniet
of
slechts summier beschreven bomenin
Europa in-gevoerd.Op
basisvan de
hieruit
ontstane,voor
de
soort niet kenmerkende, serie klonen werden door Europese botanici bin-nen P. deltoides dedrie
subspecies monilifera, missoutiensis enangulata onderscheiden. Deze zouden
elk
in
een bepaald gebied voorkomen. Volgens Ámerikaanse deskundigenis
deze scherpe scheiding echterniet
te maken, omdat er een geleidelijke over-gang tussen dedrie
vormen is.P. nigra heeft
zijn
natuurlijk
verspreidingsgebiedin
grote delenvan
Europa(w.o.
Nededand),in
\7est-Azië en Noord-Afrika.
Van
de
voorgaande soort onderscheidtnigra zich vooral
doorde
geheelronde, jonge
scheuten. Bugalavermeldt
dat
in
deKaukasus
en
Centraal-Azië
nog, enkeleop
P. nigra
liikende soorten voorkomen, maar daarvanis verder nog weinig bekend.Van
P. nigra
is
reeds vroeg materiaalin
Amerika
uit
Europa ingevoerd.Illustratief is
in dit
verband dat de alleenin
Frank-rijk
en Engeland inheemse vorm, P.nigra
var.betulifolia,
voor het eerst beschreven werd-
in
1813-
onder de naam P. hudso-nica. Een tweede voorbeeld:In
1784 waser
in
de
buurt
van Philadetphia een handelskwekerij met moerstoven van de kloon P.nigra 'kalica'.
Geen wonder
dus dat
zowel
in
Europa als
ook
in
Amerika bastaardenkonden
ontstaan tussendie
?
en
ó
bomen
van P. delroides en P. nigra, waarvan hetbloeitijdstip
overeenstem-de.Het
warenvootal
deze bastaardendie
in
\7est-Europawer-den
aangeplant,omdat ze
beter groeiendan
hun
ouders. DeFoto 3 en 4:
Scbors uan ltuee bonen, euen ord, euen
dih
en onrstdatto!
dezelÍdeu,ijze als de bomen op foto 1 en 2, ntaar ttan'Robnsta'. Stek genornen
aan
ca.2
m. hoogte (fotoj),
respectieuelijk ca.l4
nt hoogte (foto 4).76
oorspronkelijk
ingevoerdeP.
deltoides verdween daardoorin
Europain
vele streken geheel van het toneel,terwijl
ook P. nigrain
grote
delenvan het
verspreidingsgebiedwerd
teruggedron-gen.Het
gevolgis
dat
thansbijv.
in
onsland
alleennog
ver-spreide exemplaren enhier
en daar nog kleine grensbeplantin-gen van P. nigrazijn
overgebleven.De
sectie Tacamahaca, de groep van de balsempopulieren,om-vat
een aantal soorten, voorkomendin
Noord-Amerika
tot
in
Alaska enin
Oost-Azië (vnl. China, Japan en Korea).De
bekendste soortis
P. trichocarpauit
Noord-Ámerika. Deze sooÍt, waarvanhet blad
langwerpig eivormig is, staatvooral in
de belangstelling omdat verschillende klonenzijn
gevonden die resistentie tegen ziekten combinerenmet
een goede groei. Bo-vendienzijn
doorkruising
van P. trichocarpamet
anderesoor-ten
verschillende, snel-gtoeiendeklonen
verkregen, zoalsbijv.
P. 'Androscoggin'. Ook met P. deltoides kan P. trichocarpa wor-den gekruist.Bij
het
veredelingswerk geschiedtdit
reeds met goed resultaat.Hierdoor
ontstaat thanskunstmatig
een groepvan
bastaarden(natuudijke
bastaardenzijn
ook
reeds bekend) tussen beide soorten, waaronder, evenalsbij
P.x
euramericana,ook
terugkruisingenmet
éénvan
de
ouders voorkomen. Ge-makshalvezou
deze gehelegroep
van natuurlijke en
kunst-matige
bastaardenvan P.
trichocarpaen P.
deltoides kunnen worden aangeduid als P.x
interamericana.Voor
elke daarvoorin
aanmerking komende kloon kan dan achter deze groepsnaamop
de bekendewijze
de cultivarnaam worden vermeld.ITelis-waar
bestaat wetenschappelijk geengrote
behoeÍteaan
dezelatijns
klinkende groepsnaam en kunnener wel
enkelebezwa-ren
tegen worden aangevoerd, maar deze wegenmijns
jnziensniet
op tegen de voordelen. Vooralin
voor depraktijk
bestemde beschrijvingenis het gebruik
ervan aan te bevelen omdat dezenaam, evenals
de
naamP.
x
euramericana,een
korte,
kern-achtige aanduiding geeft.Een
andere balsempopulieris
P.
balsamifera(ook
bekend alsP. tacamahaca), voorkomend
in
Noord-Amerika van Alaskatot
Nevada. Dezesoort
is
als
zodanigniet
zo belangrijk
voor
decultuur, zeker
niet
in
Europa.De
reden waarom dezewordt
ge-noemd,is
dat
er
discussieszijn
ontstaan betreffende desyste-matische
indeling.
Btayshawgaf
nl.
in
1965 als
zijn
mening datbij
deze soort de zojuist behandelde P. trichocarpadient
te worden ondergebracht.De
aldus vergrotesooÍt omvat
volgens hem de volgende twee subspecies:1
P. balsamifera subsp. balsamiferamet
de variëteiten: balsamifera subcordata2
P. balsamifera subsp. uichocarpamet
de variëteiten: trichocarpa hastataTenslotte
wil ik
nog
als derde soortvan
de balsempopulieren noemenP. maximowiczii
uit
China
en Japan.Ook
dezeis
in
het
kruisingswerknog
al
eensgebruikt en is
bijv.
éénvan
deouders
van de
balsemhybride-klonenP.
'Geneva'en P.
'Ox-ford'.De
laatstes€ctie
is
die
der
Leucoidesmet als
soorten
o.m.P.
violascensuit
China
en P.
heterophylla, verspreid voorko-mendin
het oosten van de V.S.De
eerstgenoemde, waatvan debladeren meer dan 30 cm lang kunnen worden,
wordt
hier soms als sierheester aangeplant.Bij
de bespreking van detot
de sectie Aigeiros horende soortenP.
deltoidesen P. nigra
bleek
reedsdat
tussenbeide
soorten bastaardenzijn
ontstaan.Het bereft
niet
alleen bastaarden tus-sen deze soorten zelf, maarook
terugkruisingenmet
de ouders en kruisingsprodukten van bastaarden onderling.Op
deze wijzeis een complexe groep populieren ontstaan
die
van veel belangis
voor
de
teelt.
Dezegroep
vat
men
samenonder
de
naam P.x
euramericana. Vroeger noemde men deze groep P.x
cana-densis.
Deze naam
is
echterin
onbruik
geraakt,hoewel
eenaantal botanici
van mening is dat
dit
dejuiste
is.Hieruit
zijnindividuen
geselecteerddie
vegetatief werdenen worden
ver-meerderden
waardoor een aantal nauwverwanteklonen
ont-stond, zoalsbijv.
'serotina' en 'Gelrica'. Ook de'Heidemij'moet
zo
zijn ontstaan, echterniet
in
Europa, zoals de zojuist genoem-de rassen, maarin
de V.S. vanwaardit
rasin
1891 als een vormvan
deltoidesin
ons landwerd
ingevoerd en waarvan pas veel laterdefinitief
bleek dat het een bastaard is. Veelzeggendin dit
verbandis
dat de stekken afkomstig warenuit
eenkwekerij in
de buurt van
Philadelphia, dusjuist
dat
gebiedwaar
behalveP. deltoides ook P. nigra 'Italica' sinds de 18e eeuw voorkwam.
Doordat
in
I7est-Europa
op
verschillende plaatsen bastaarden ontstonden,die
vegetatief werden vermeerderden
in
verschil-lende delenvan
het
gebied werden aangeplant,ontstond
ten-slotte een mengelmoes van klonen, waarvan het ontstaan en deherkomst onbekend
waren. Deze
onbekendheidmet de
ont-staansgeschiedenis tezamenmet
het
ontbrekenvan
goede her-kenningsmogelijkheden waren er de oorzaak van dat mengroe-pen
morfologisch
op
elkaar
lijkende
klonen
voor
variëteiten aaÍzag,waarin men
ging
selecteren. Soms werdendan
namen gegeven aan selectiesdie
op een andere plaats reeds een andere naam hadden.Het
omgekeerde-
éénkloon met
verschillende namen-
kwam
ook voor. Daar bovendien uitwendige omstan-digheden eengrote
invloed kunnen
hebbenop
verschillende morfologische kenmerken,behoeft
het
geenverwondering
te wekkendat het
lang
geduurdheeft
voordatmen
besefte dat mente
doen hadmet
klonen en klonenmengselsvan
de groep P.x
euramericana.Dat
niet-genetische factoren een merkbare invloed op hetuiter-lijk
van
eenboom kunnen
uitoefenen,kan
ik
het
besteaan-toflen aan de hand van twee onderzoekingen.
De
aanleiding tot het onderzoek waren de discussies van een aantal jaten geledenover de
statusvan de
beide
handelsrassenP.
x
euramericana 'Robusta' en Zeeland' , die vooral van elkaar worden onderschei-den doorde ruwheid en
dekleur
van
de schors.Ook
speelde eenrol
de
variatie
in
schors tussende
beplantingenvan
de Baakse\7itte
in
de
Achterhoek,de populier waaruit
destijds 'Gelrica' werd geselecteerd.Van
een arntal bomen,uit
doorhet
Bosbouwproefstationin
deAchterhoek geïnventariseerde beplantingen,
werd
in
1959 stek verzameld. Ook na herhaalde vergelijking van eenjarige planten, verkregenuit
deze stekken,kon
-
op
éénuitzondeing
na
-geen genetisch bepaald
morÍologisch verschil worden
aange-toond tussen deze bomen, ondanks het
feit
datVan
der Meiden en\íolterson (NBT,
1960) op grond van bladeren van de vol-wassen bomenwel
verschillen meenden te kunnen constateren.Zelfs kon
geen morfologischverschil worden
vastgesteld met eenjarige'Gelrica', gekweektuit
door deNAKB
geleverde stek-ken. Hoewelhet
onderzoeknog
niet
geheelis
afgesloten,rijst
toch reeds het sterke vetmoeden dat de door beide onderzoekers gevonden verschillen moeten berustenop
uitwendige factoren, eendoor
hen zelf ook niet
uitgeslotenmogelijkheid.
Dit
te meer omdat een aantal bomen van de verschillende herkomsten, diehier
in
Ifageningen
in
1963 als eenjarigebij
elkaar werden geplant nog geen enkelduidelijk
verschilin
schorsvorming ver-tonen.De
ene uitzonderingwordt
gevormddoor
eenI
boomdie wat
habitusen
schorsvorming veelop
'Gelrica'lijkt,
maar het uiteraardniet
kan
zijn
omdat'Gelrica'
ó
is. DezeI
kloon is o.a. aan devorm
van het blad en de steellengteduidelijk
van 'Gelrica' en de genoemde selecties te onderscheiden.77
R. Koster
/
Veredeling
van populieren
(Voordracht
voor
de
Nederlandse Dendrologische
Vereniging op
24
juni
1971) kloon behorenjuist
is, is echter nogniet
verklaard waardoor hetverschil
in
schorskan
zijn on6taan. Een aanduiding van de oor-zaak geeftwellicht het
tweede onderzoek.Daarbij
werden eenboom van 'Robusta' en een boom van 'Gelrica'
op
zestienjarigeleeftijd
zover opgesnoeiddat
in
de
top
van de
bomen slectrts eenklein
gedeeltevan
dekroon
overbleef. Deze mishandeling resulteerde uiteraardin
devorming
van veel waterlot op dege-hele
takvrij
gemaakte stam.Uir
her waterlot werden vervolgens stekken gesneden,die
werden ingedeeld naar de hoogte aan destam waar de scheuten waren ontstaan.
Zo
werd van elk van debeide bomen een reeks stekken verkregen, afkomstig van hoog-ten van 0
tot
14 meter. Dehieruit
gekweekte plantenwerdenin
een proefveld uitgeplant.Aan
de schors van de thans zesjaige plantenvan
beideklonen
is
duidelijk te
zienof
het
stekmate-riaal waaruit
de bomenzijn
ontstaan, onderuitof
bovenuit
de oorspronkelijke bomen afkomstig is. Stekmateriaalonderuit
deopgesnoeide bomen leverde
namelijk
bomenmet
eenduidelijk
meerruwe
en donkere schors dan stekmateriaal, afkomstigbo-venuit de
oorspronkelijke boom.Dit
verschijnselis
vooràl bij
eengroot
verschilin
hoogte zoduidelijk
dat hetlijkt
of uit
de'Robusta' kunstmatig een'Zeeland'
is
ontstaan (zie foto's).Het
resultaat bevestigt overigens een Italiaanse ervaringmet
enkelebomen
van
'l
2I4'
die
ontstondenuit
stekkenuit
eenjarige planten enuit
de topscheut vanvijfjarige
planten.De
verschillende populierensoorrenbehorend
tor
de
sectiesAigeiros
en
Tacamahaca(resp.
zwatteen
balsempopulieren) hebbenelk
een ,,eigen gezicht".In
algemenezin
kan men wel een kenschets geven van de eigenschappen van elke soort,hoe-wel men
dannatuurlijk
sterk moet generaliseren. Deze eigen-schappen zou men kunnen verdelenin
twee groepen, nl.t
hun gevoeligheid voor ziekten en plagen2
hun
groei-eigenschappen (waaronder de eisendie
zij
aan de grond stellen).Beperken
wij
onstor
dedrie
volgende soorten: Populus nigrauit
Europa, P. deltoidesuit
de Oostelijke Ver. Staten en Canada en P. trichocarpa, een balsemsoortuit
hetI7esten van
de Ver. Statenen
Canada, dankan
(generaliserend) de volgende ken-schets worden gegeven.Tenslotte zal
dannog de
hybridisatie tussen deze soorren worden toegelicht.P. niEra
De
soortheeft
zeer hoge weerstand tegen bacteriekanker; alle getoetste Noordwesteuropeseklonen
zijn
resistent; de weinige Italiaanse,die
werden
geroersren de
Populusnigra
'Italica',
eveneens.
De
soortis
daarentegen gevoeligvoor
de bladziekten roest en Marssonina en,waarschijnlijk
alsgevolg
daawanvoor
schors-brand (Dothichiza), die
secundair optreedtbij
bomendie
ver-zuraktzijn
(bijvoorbeeld na verplantenof
na een ernstige roesr-aantasting).Alle
klonen van P. nigra bleken uitstekend stekbaar.De
Nededandseklonen
zijn
overwegenduitermate goed
be-stand tegenwind.
In
dit
opzicht
zijn zij
beter dan dè meestehybride
populieren, uitgezonderdwellicht
deklonen
'Robusta' en 'Heidemij', die ook zeer goed bestandzijn
tegen wind. P. nigrakomr
van naturevoor
in
.{e binnenduinen en langs de rivieren. Op lichte gronden kan deze soorr (althansin
de jeugd) eenredelijke groei
vertonen.Op
zwaregronden
is
de
groei meestal goed. Sommigeklonen
evenaren depraktijkklonen
in
groer.P. tleltoides
De
overgrote meerderheidder
getoetste P. deltoidesklonen
istVordt dit
verschijnsel gecombineerdmet
het resultaat van het onderzoekmet de
verschillende herkomstenvan de
Baakse N7itte dan kan, indien tevensin
gedachtenwordt
gehouden hoe deze Achterhoekse beplantingenzijn
onrsraan,voorzichtig
het volgende vermoeden worden uitgesproken.De
bomenmer
delichtst
gekleurde en meest gladde schorszijn
onrsraanuit
,po-ten"
aÍkomstiguit
derop van
volwassen,kaprijpe
bomen. De bomenmer war
ruwereen minder
lichte
schorJzijn
ontstaanuit
,poten"
eveneens afkomstig van dergelijke bomen maar danuit
eenzijtak
bovenuit de kroon,terwijl
de bomen mer de ruw-ste enminst lichte
schorszijn
ontstaanuit
,,poren" afkomstigvan
knotpeppels. Volgens dezetheorie
zoudende van
moer--stoven afkomstige
NAKB-'Gelrica's'
een nog meer donkere en ruwe schors moeten hebben. En dat hebben zein
het algemeenook!
Verder
onderzoek zal moetenuitwijzen
of
de
conclusies inderdaadjuist
zijn. Daarbij
moer er tevens rekening mee woÍ-den gehoudendat
de groeiplaats en daardoorook
degroei
in-vloed kan uitoefenen op hetuiterlijk
van een boom.I7aar
hetmij
omging
is aan re tonen hoe groot de invloed van uitwendige omstandighedenkan
zijn.Het
is dan ook geen won-der dat de taxonomischeindeling
van het geslacht Populus metzijn
morfologisch zo verschillende secries, subsecries en groepen ondanks het vele onderzoek nognier
is afgerond.gevoelig voor bacteriekanker, doch er
zijn
uitzonderingen. De gevoeligheid voor bladziekten is over het algemeen geringer danbij
P.nigra;
betrekkelijk
veelklonen
zijn
redelijk
weiÁig gevoelig voor hetzij roest, hetzij Marssonina, soms voor beide.De
stekbaarheid q/isseltvan
kloon tot
kloon.
De
bodemeisenvan
deze soortmer
een geweldig verspreidingsgebiedzijn
nogmoeilijk
te definiëren.De
ervaring is, dat vele geroetste P. del-toidesklonen het uitstekend dedenop
zeer zwarè enrijke,
somsook uitermate
nate
gronden.Vooral
van klonenmet
zuidelijke herkomstkan
de groei enorm snelzijn,
dochmet gebruik
vanP.
deltoidesin
praktijkbeplantingen
besraatnog weinig
erva-ring.
In
proefbeplantingenblijken
zelfsbij
klonen metresisten-tie
tegen bladziekten vaak knoppenniet
uit
te
lopen, hergeen zou kunnenwijzen
op fysiologische storingen.P. trichocaryra
Zowel
in uiterlijk
alsin
groeiplaatseisen is deze soortduidelijk
verschillendvan
beide vorige.De
P.richocarpa
is eenbalsem-populier
mer een zeer lang en smal blad en een (vooralin
het voorjaar) karakteristieke geuÍ.\Teerstand tegen bacteriekanker is