• No results found

Een risicobevalling en een gedwongen keizersnede: de gevoelige en lastige keuze voor de hulpverlener.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een risicobevalling en een gedwongen keizersnede: de gevoelige en lastige keuze voor de hulpverlener."

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een risicobevalling en een gedwongen keizersnede: de gevoelige en

lastige keuze voor de hulpverlener.

Scriptie Master Publiekrecht track Gezondheidsrecht aan de Universiteit van Amsterdam

Door: Sophie van Odijk Mastertrack: Gezondheidsrecht Begeleiding: mr. dr. R.P. (Rolinka) Wijne Inleverdatum: 30 juni 2017

(2)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 3

2. Zelfbeschikkingsrecht van de zwangere vrouw 5

2.1. Inleiding 5

2.2. Zelfbeschikkingsrecht 5

2.2.1. De wet 5

2.2.2. De jurisprudentie 6

2.3. Tussenconclusie 9

3. Wettelijke bescherming van het ongeboren kind 10

3.1. Inleiding 10

3.2. Wettelijk kader 10

3.2.1. Recht op leven als inbreuk 10

3.2.2. Prenataal belang als inbreuk 12

3.2.3. Zorgplicht van de moeder als inbreuk 14

3.3. Meningen Auteurs 15

3.4. Tussenconclusie 17

4. Rechtbankprocedure Actio Caesarea 19

4.1. Inleiding 19

4.2. Aanleiding Actio Caesarea 19

4.3. Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs. AA 20

4.3.1. Inleiding 20

4.3.2. Feiten en proces 20

4.3.3. Conclusie High Court 23

4.4. Procedure en analyse Actio Caesarea 26

4.5. Beoordeling Actio Caesarea 30

4.6. Tussenconclusie 33

5. Conclusie 35

6. Aanbeveling 38

7. Literatuurlijst 41

(3)

1. Inleiding

“Een vrouw meldt zich in partu op de SEH. De foetus blijkt in nood en een spoedsectio is geïndiceerd. De vrouw weigert echter om hier toestemming voor te geven. Zij staat erop om de bevalling vaginaal te doen. Dat zal vrijwel zeker leiden tot de dood van het ongeboren kind of anders ernstige schade. Mag ik als arts in deze situatie, tegen de wil van de vrouw, een sectio uitvoeren?”1

Bovenstaande betreft een vraag vanuit de Artseninfolijn aan de KNMG. Uit de Artseninfolijn van de KNMG blijkt dat dit een steeds vaker voorkomende vraag is van artsen en dat artsen graag duidelijkheid willen omtrent de juridische mogelijkheden om tegen de wil van een zwangere vrouw een keizersnede uit te kunnen voeren.2 Indien bij een risicobevalling een keizersnede nodig is in belang van het kind, maar de moeder deze ingreep weigert, staan de rechten van de moeder en het ongeboren kind lijnrecht tegenover elkaar. De moeder heeft het recht om een medische ingreep, en dus ook een keizersnede, te weigeren, maar dit kan grote gevolgen hebben voor het welzijn van het ongeboren kind. Het ongeboren kind heeft er belang bij om levend en gezond ter wereld te komen maar dit belang kan, vanwege de keuzevrijheid en de lichamelijke integriteit van de moeder, niet gewaarborgd blijven. Welk belang dient te prevaleren – en welke keuze de hulpverlener in een voorliggende geval moet maken - ligt zowel ethisch als juridisch gevoelig. Juridisch is er nog geen antwoord op deze vraag. Dit leidt tot de volgende vraagstelling:

Zijn er juridische mogelijkheden om een zwangere vrouw tegen haar wil een keizersnede te laten ondergaan, zulks in het belang van haar ongeboren kind?

Het onderzoek naar het antwoord op de vraag wordt aangevangen met een uiteenzetting van het uitgangspunt van het onderzoek: het zelfbeschikkingsrecht van de zwangere vrouw. Deze uiteenzetting wordt onderbouwd aan de hand van de wet en daarna aan de hand van

jurisprudentie uit Nederland en Europa (hoofdstuk 2). In de opvolgende hoofdstukken wordt gekeken naar een mogelijke, juridisch te rechtvaardigen, inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht van de zwangere vrouw, die een keizersnede tegen de wil van de zwangere vrouw in belang van haar ongeboren kind mogelijk maakt. In hoofdstuk 3 zal in dat verband de wettelijke

1 Medisch Contact 2015, p. 1484; Betreft veel gestelde vragen aan de KNMG Artseninfolijn.

(4)

beschermingsmogelijkheden van het ongeboren kind besproken worden. Hier komen

verschillende rechten van het ongeboren kind en plichten van de zwangere vrouw aan bod, die een eventuele inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht zouden kunnen rechtvaardigen. Dit

hoofdstuk wordt ook gewijd aan meningen van verschillende juridische auteurs die een visie hebben op de eventuele inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht van de zwangere vrouw in belang van het ongeboren kind.

In Engeland heeft de High Court een uitspraak gedaan die heeft geleid tot een gedwongen keizersnede tegen de wil van de zwangere vrouw. De casus en de conclusie van de High Court wordt besproken in hoofdstuk 4. Deze uitspraak is van grote inspiratie geweest voor de procedure Actio Caesarea. Aansluitend wordt daarom in hoofdstuk 4 ook de procedure Actio Caesarea, niet te verwarren met de Sectio Caesarea wat de medische aanduiding en procedure is voor een keizersnede, die in de literatuur als oplossing wordt aangedragen, toegelicht en geanalyseerd. Daarbij wordt de procedure in al zijn onderdelen beoordeeld en zal op basis van deze beoordeling de kans van slagen worden bepaald. Tot slot worden in hoofdstuk 5 de bevindingen van dit onderzoek gebundeld en wordt er antwoord gegeven op de

onderzoeksvraag. In hoofdstuk 6 zullen nog een tweetal aanbevelingen worden gedaan die tot een eventuele juridische oplossing voor bovenstaand probleem zouden kunnen leiden.

(5)

2. Zelfbeschikkingsrecht van de zwangere vrouw 2.1. Inleiding

In de situatie van een zwangere vrouw die een keizersnede in belang van haar ongeboren kind weigert, is het uitgangspunt het zelfbeschikkingsrecht van de zwangere vrouw. Hieruit vloeit ook het recht op weigeren van een medische ingreep voort. In dit hoofdstuk wordt beschreven wat dit recht voor de zwangere vrouw inhoudt en ook wordt beschreven wat de consequenties van dit recht zijn voor het ongeboren kind. Het zelfbeschikkingsrecht zal beschreven worden vanuit de wet(paragraaf 1) en vanuit de jurisprudentie(paragraaf 2). Paragraaf 3 is een korte tussenconclusie, aangaande wat er besproken is in dit hoofdstuk.

2.2 Zelfbeschikkingsrecht 2.2.1 De wet

Het gezondheidsrecht is altijd al gericht geweest op het beschermen en bevorderen van de zelfbeschikking van de patiënt. 3. Het zelfbeschikkingsrecht is een uitwerking van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het recht op lichamelijke integriteit, vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet (GW). Het zelfbeschikkingsrecht is ook neergelegd in artikel 8 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en

fundamentele vrijheden (EVRM).

Een zwangere vrouw is vrij en bevoegd haar burgerlijke rechten te genieten, hetgeen blijkt uit artikel 1:1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De zwangere vrouw kan in de beschreven situatie als patiënt worden aangemerkt aangezien er sprake is van een medische ingreep, namelijk de mogelijke keizersnede, en er sprake is van een medische behandelovereenkomst tussen de arts en de zwangere vrouw. Een medische behandelovereenkomst ontstaat tussen patiënt en behandelaar wanneer een patiënt de hulp van een behandelaar inroept waarbij het dient te gaan om hulp van medische aard. 4 Aangezien het in dit onderzoek om een zwangere vrouw gaat die in het ziekenhuis een behandelaar om hulp verzoekt betreffende haar

bevalling, en deze hulp een keizersnede betreft, die aan te duiden is als hulp van medische aard, is er sprake van een medische behandelovereenkomst tussen de zwangere vrouw en de arts. Aangezien de zwangere vrouw als patiënt kan worden aangemerkt en bevoegd is haar burgerlijke rechten te genieten op basis van artikel 1:1 BW zijn de patiënten rechten, die onder het BW vallen, van toepassing op dit onderzoek. Deze patiënten rechten zijn specifiek vastgelegd.

3Hendriks 2013, p.19-219. 4 Artikel 7:446 BW.

(6)

Uit Boek 7, titel 7, afdeling 5 BW vloeit het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt, in dit geval de zwangere vrouw, voort. Dit zelfbeschikkingsrecht is op twee verschillende manieren vastgelegd. Ten eerste is het zelfbeschikkingsrecht als patiënten recht vastgelegd in de vereiste toestemming van de patiënt voor iedere vorm van inbreuk op lichamelijke integriteit van de patiënt, zoals in artikel 7:450 BW beschreven.5 Ten tweede erkent Boek 7, titel 7, afdeling 5, BW ook het belang van zelfbeschikking in de keuzevrijheid van de patiënt. De patiënt mag zelf de keuze maken tussen de verschillende mogelijke behandelingen, maar wordt wel door de arts een bepaalde behandeling aangeraden. 6 Op basis van goed

hulpverlenerschap, artikel 7:453 BW, wordt de hulpverlener geacht de patiënt te stimuleren een weloverwogen keuze te maken. In praktijk betekent dit dat de hulpverlener soms drang moet uitoefenen om dit te bewerkstelligen, dit omdat niet iedere patiënt hetzelfde wil en kan als het gaat om keuzes maken.7 Dit stelt hoge eisen van professionaliteit aan de

hulpverleners.8 Dit houdt dus in dat je als patiënt zorg mag weigeren, de keuzevrijheid hebt voor alternatieve zorg te kiezen en gezondheidsadviezen mag weigeren na te leven.9 Die weigering moet ten allen tijde worden gerespecteerd.10 Betreffende dit onderzoek betekent het dat de zwangere vrouw op basis van haar zelfbeschikkingsrecht, een medische ingreep, dan wel specifiek in dit geval een keizersnede, zou mogen weigeren. Dit ongeacht de baat van het ongeboren kind bij deze medische ingreep.

2.2.2 De jurisprudentie

Het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt is door verschillende rechters vastgelegd en besproken.

Binnen het Nederlandse recht is expliciet het recht op zelfbeschikking erkend. Uit

jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt ook dat er samenhang bestaat tussen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en Boek 7, titel 7, afdeling 5, BW. 11 Het dient wel alleen toegepast te worden als afweerrecht, niet als een absoluut recht op lichamelijke zelfbeschikking, zo blijkt uit de uitspraak van de HR. 12 Een afweerrecht betekent dat iedere inbreuk op de integriteit van de patiënt een rechtvaardiging vergt.13 Boek 7, titel 7, afdeling 5, BW gaat dus in eerst

5 Kamerstukken II 2006/07, 30800, p.2; Kamerstukken II 2006/07, 28439, p. 2.

6Hendriks 2013, p.19-219; artikel 7:450 BW; uit de vereiste toestemming van de patiënt vloeit ook het recht tot weigering,

ofwel keuzevrijheid, van de patiënt.

7 De Ruijter, NJB 2015, afl. 25, p. 1658; Duijst, NJB 2015, afl. 40. 8 De Ruijter, NJB 2015, afl. 25, p. 1658; Duijst, NJB 2015, afl. 40.

9 Kamerstukken II 2006/07, 30800, p.2; Kamerstukken II 2006/07, 28439, p. 2. 10 Kamerstukken II 2006/07, 30800, p.2; Kamerstukken II 2006/07, 28439, p. 2 11 HR 23 november 2001, NJ 2002, 386 en 387, m.nt J.B.M. Vranken. 12 HR 23 november 2001, NJ 2002, 386 en 387, m.nt J.B.M. Vranken. 13Hendriks 2013, p.10,.

(7)

instantie uit van het zelfbeschikkingsrecht als afweerrecht. Dit betekent ook wel dat bepaald is, dat het onderliggende beginsel voor het recht op eerbiediging van een ieders persoonlijke levenssfeer, artikel 10 GW, het recht op persoonlijke autonomie, ook wel zelfbeschikking, is.14 Hier zit het verband van zelfbeschikkingsrecht met artikel 8 van de EVRM. Dit houdt in dat een ieder aanspraak heeft op non-interventie in zijn keuzevrijheid.

Ten eerste een voorbeeld van een zaak van het Centraal Tuchtcollege voor de

Gezondheidszorg (CTG) waarin het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt het onderwerp was.15 De zaak betrof een verloskundige die zich presenteerde als holistische vroedvrouw. Deze verloskundige zou thuisbevallingen hebben begeleid aangaande bevallingen die niet geschikt waren voor thuisbevallingen. Bij de IGZ zouden meerdere meldingen

binnengekomen zijn betreffende deze verloskundige. Het College beschrijft de bevindingen van de Inspectie als volgt: “de Inspectie heeft naar aanleiding van deze meldingen onderzoek

ingesteld en uiteindelijk ten aanzien van alle meldingen afzonderlijke inspectierapporten opgesteld. De Inspectie concludeert in deze rapportages dat verweerster ernstig tekort is geschoten in de verloskundige zorg jegens de betrokken moeders en kinderen door in strijd te handelen met de geldende beroepsnormen en daarnaast niet de vereiste zorgvuldigheid in acht te nemen.”16 De verloskundige wordt altijd geacht te handelen in belang van de patiënt op basis van de beroepsnormen en op basis van de vereiste zorgvuldigheid voor de patiënt.17 Het College heeft daarom in bovenstaande zaak geconcludeerd dat het zelfbeschikkingsrecht als keuzevrijheid van de patiënt vastligt, maar dat hier wel de voorwaarde aan verbonden zit dat van artsen wordt verlangd dat ze zullen handelen in belang van de patiënt en dus verplicht zijn de patiënt te stimuleren een weloverwogen keuze te maken.18

Zoals hierboven besproken is het zelfbeschikkingsrecht een uitwerking van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het recht op lichamelijke integriteit, vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet(GW). Deze rechten zijn ook neergelegd in artikel 8 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is bepaald dat individuen op basis van artikel 8 van het EVRM aanspraak kunnen ontlenen op het recht

14 EHRM 20 maart 2007, zaaknr. 5410/03 (Tysi T t. Polen). 15 CTG Den Haag 24 juni 2014, ECLI:NL:TGZCTG:2014:263. 16 CTG Den Haag 24 juni 2014, ECLI:NL:TGZCTG:2014:263, r.o. 2.3.

17 CTG Den Haag 24 juni 2014, ECLI:NL:TGZCTG:2014:263; De Jong, TvGR 2015, afl. 8, p. 651 en 652. 18 CTG Den Haag 24 juni 2014, ECLI:NL:TGZCTG:2014:263.

(8)

op lichamelijk integriteit en het recht op eerbiediging van de persoonlijk levenssfeer, ook wel het zelfbeschikkingsrecht.19 Daarmee is Europees het recht op zelfbeschikking erkend. De keuzevrijheid die voortvloeit vanuit het zelfbeschikkingsrecht blijkt uit de Ternovszky vs. Hungary – zaak, waar het ging om de keuzevrijheid van de zwangere vrouw om thuis of in het ziekenhuis te mogen bevallen.20

Dit is niet de enige uitspraak, zo is er bij het EHRM nog een uitspraak die het recht om zelf invloed te kunnen hebben op de omstandigheden van bevalling behandeld. Het gaat hier om een zaak uit Tsjechië21 waar thuis bevallen door de wet onmogelijk is gemaakt.

Verloskundigen mogen alleen onder zeer strenge voorwaarden een thuisbevalling begeleiden. Deze voorwaarden creëren eigenlijk een verbod op assisteren bij thuisbevallingen.22 Dit verbod betreft een negatieve inbreuk op de keuzevrijheid van de zwangere vrouw. Het hof maakt de volgende afweging. Aan de ene kant streeft Tsjechië de gezondheid van het kind na, wat een zwaarwegend belang is, en kan in beginsel boven het recht op keuzevrijheid van de zwangere vrouw uitstijgen, vooral als dit in strijd is met het belang van het kind. Aan de andere kant is keuzevrijheid van de zwangere vrouw een belangrijk recht waarop geen inbreuk mag worden gemaakt en zijn er meestal geen extra risico verbonden aan

thuisbevallingen wanneer deze onder bepaalde voorwaarden worden uitgevoerd. Het hof concludeert het volgende: “ The Court finds appropriate to add that the State authorities

should keep the relevant provisions under a constant review which reflects medical, scientific and legal developments. Having regard to all the circumstances of the case and bearing in mind that there is no European consensus in the matter, the Court finds that in adopting and applying the then policy relating to home births, the authorities did not exceed the wide margin of appreciation afforded to them or upset the fair balance which is required to be struck between the competing interests. Accordingly, there has been no violation of Article 8 of the Convention.”23 Kortom is het hof van mening dat er geen inbreuk is gemaakt op de keuzevrijheid van de zwangere vrouw. Aan de andere kant wordt deze zaak wel nog herzien door de Grote Kamer omdat de inbreuk op het recht van keuzevrijheid van de zwangere vrouw niet zomaar kan worden geaccepteerd.24

19 EHRM 13 juni 1979, zaaknr. 6833/74 (Marckx t. België).

20 EHRM 14 december 2010, zaaknr. 67545/09 (Ternovszky t. Hongarije).

21 EHRM 11 december 2014, zaaknr. 28859/11 en 28473/12, EHRC 2015/43 m.nt. Hendriks onder 2015/42.

22 Hendriks, TvGR 2015, afl. 7, p. 550-551; EHRM 11 december 2014, zaaknr. 28859/11 en 28473/12, EHRC 2015/43 m.nt.

Hendriks onder 2015/42.

23 EHRM 11 december 2014, zaaknr. 28859/11 en 28473/12, r.o.100 en 101, EHRC 2015/43 m.nt. Hendriks onder 2015/42. 24 EHRM 11 december 2014, zaaknr. 28859/11 en 28473/12, EHRC 2015/43 m.nt. Hendriks onder 2015/42; Hendriks, TvGR

(9)

Uit bovenstaande uitspraken vloeit voort, dat er de keuzevrijheid is om te bepalen wat er met je eigen lichaam gebeurt. Dit geldt ook voor medische ingrepen, waar het recht op

onaantastbaarheid van het menselijk lichaam uit artikel 11 GW zijn toepassing vindt. Met andere woorden: wanneer er geen wil van de zwangere vrouw is aangaande een medische ingreep, zoals een keizersnede, ten behoeve van het ongeboren kind, dan ondersteunen de artikelen 10 en 11 van de GW en artikel 8 van EVRM, die zelfbeschikkingsrecht impliceren, deze weigering en dus keuze van de zwangere vrouw.

2.3 Tussenconclusie

Het zelfbeschikkingsrecht van de zwangere vrouw is het uitgangspunt waarop een medische ingreep, dus ook een keizersnede, geweigerd kan worden ook al is deze in belang van het ongeboren kind. Uit de jurisprudentie blijkt dat het recht op keuzevrijheid van de zwangere vrouw hoog in het vaandel staat en dat altijd gehandeld dient te worden in het beste belang van de zwangere vrouw. Echter is het toch mogelijk inbreuk te maken op dit

zelfbeschikkingsrecht om zo het belang van het ongeboren kind voorop te stellen? In de volgende hoofdstukken worden juridische mogelijkheden aangedragen die inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht van de zwangere vrouw eventueel kunnen realiseren en kunnen rechtvaardigen. Hierdoor wordt een keizersnede in belang van het ongeboren kind mogelijk. In het volgende hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de vraag of de wettelijke bescherming van het ongeboren kind een juridische mogelijkheid zou kunnen zijn die inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht kan realiseren en rechtvaardigen.

(10)

3. Wettelijke bescherming van het ongeboren kind 3.1 Inleiding

De vraag is of de wet gerechtvaardigd inbreuk kan maken op het zelfbeschikkingsrecht van de zwangere vrouw in het belang van het kind, om er zo voor te zorgen dat de keizersnede, die de zwangere vrouw weigert, toch uitgevoerd kan worden. In dit hoofdstuk worden de rechten van het ongeboren kind en de plichten van de moeder jegens het ongeboren kind beschreven die een eventuele inbreuk zouden kunnen rechtvaardigen. Het recht op leven, vastgelegd in het EVRM en het prenatale belang en de zorgplicht van de moeder, vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, komen ter sprake in paragraaf 2.

Vervolgens worden in paragraaf 3 de meningen van juridische auteurs vanuit de literatuur over de inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht van de zwangere vrouw in belang van het

ongeboren kind behandeld. Kortom of de rechten van het ongeboren kind of de rechten van de zwangere vrouw moet prevaleren wanneer hun rechten botsen in geval van een noodzakelijke keizersnede in belang van het ongeboren kind die geweigerd wordt door de zwangere vrouw. Tot slot wordt in de tussenconclusie beschreven of in de wettelijke bescherming van het ongeboren kind een oplossing ligt, die inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht van de zwangere vrouw mogelijk maakt en rechtvaardigt.

3.2 Wettelijk kader

3.2.1. Recht op leven als inbreuk

Uit vaste jurisprudentie van de EHRM blijkt dat ‘het recht op leven’ ook betekent dat er de verplichting is om mensen te beschermen en dat het niet alleen het verbod inhoudt om mensen van hun leven te beroven.25Dit is in lijn met de bescherming van het ongeboren kind. In het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) is in artikel 6 ‘het recht op leven’ van het kind vastgelegd. Uit artikel 1 IVRK blijkt dat met een kind wordt bedoeld: “ieder mens jonger dan achttien jaar, tenzij volgens het op het kind van toepassing zijnde

recht de meerderjarigheid eerder wordt bereikt”. Hieruit wordt wel duidelijk tot wanneer je

een kind bent, maar niet vanaf wanneer je als kind wordt beschouwd. Ook in artikel 2 van het EVRM is vastgelegd dat ‘eenieder’ recht heeft op leven en dat dit door de wet zal worden beschermd. De vraag is alleen, wie onder ‘eenieder’ valt. Valt hieronder ook de foetus? Dit hangt af van het feit wanneer ‘het recht op leven’ aanvangt.26

25 Hendriks e.a., TvGR 2008, afl. 1, p.12; EHRM 9 juni 1998, ECLI:NL:XX:1998:AC0944 (L.C.B. t. het VK); EHRM 28

oktober 1998, ECLI:NL:XX:1998:AD4558 (Osman t. het VK); EHRM 31 mei 2007, nr. 7510/04 (Kontrová t. Slovakije); EHRM 9 oktober 2007, nr. 9375/02( Saoud t. Frankrijk).

(11)

De Europese Commissie voor de Rechten van de Mens en het EHRM hebben verschillende malen geprobeerd uitspraak te doen over de aanvang van het recht op leven. In de zaak X tegen Verenigd Koninkrijk27 ging het om de juridische status van de foetus in de beginfase van de zwangerschap. Een vader wilde het feit dat zijn vrouw abortus ging plegen op hun kind voorkomen. De rechtsvraag was of een ongeborene recht heeft op leven onder artikel 2 EVRM en of de vader daar dan een beroep op kan doen. 28 De Europese Commissie bepaalde dat een foetus in deze beginfase van de zwangerschap niet onder de term ‘een ieder’ valt uit artikel 2 EVRM en dus geen bescherming geniet op zijn ‘recht op leven’. Over de latere fases in de zwangerschap zijn geen uitspraken gedaan. Het is niet uitgesloten dat onder bijzonder omstandigheden de foetus wel onder de bescherming van artikel 2 van het EVRM zou kunnen vallen.29

Een andere zaak van de Europese Commissie in dit kader is de zaak Hercz tegen

Noorwegen30, waar het ging om de abortuswetgeving. Hierin besloot de Europese Commissie geen uitspraak op Europees niveau te doen en de discretionaire bevoegdheid bij de lidstaten te houden betreffende de abortuswetgeving. Er was geen consensus mogelijk onder de lidstaten vanaf welk moment een foetus bescherming geniet van artikel 2 van de EVRM en dat er geen abortus meer gepleegd mag worden. De verschillen zijn hierin te groot.31

Bij het EHRM hebben zich ook zaken aangediend. De belangrijkste hieronder was de zaak Vo vs Frankrijk32, dit omdat het punt of de foetus onder artikel 2 van EVRM valt, direct aan de orde kwam. Het ging hier om mevrouw Vo die zich liet behandelen in een ziekenhuis in Frankrijk. Haar ongeboren kind van 24 weken, is overleden door een fout in de wisseling van achternamen, wat ertoe heeft geleid dat ze de verkeerde behandeling heeft gekregen. Het ging om de behandeling tot het verwijderen van een spiraaltje, dat heeft geleid tot het verliezen van het vruchtwater wat op zijn beurt de dood van het ongeboren kind tot gevolg had. Een

ongeboren kind is in Frankrijkrijk geen rechtssubject wat vervolging van de arts voor

doodslag niet mogelijk maakte. Strafrechtelijke vervolging van de arts was dus niet mogelijk. De uitspraak van het EHRM bepaalde dat er geen absoluut ‘recht op leven’ is voor de foetus. De afwijzing op strafrechtelijke vervolging van de arts was dus gegrond. Wel werd hieraan toegevoegd dat de bescherming van het ‘recht op leven’ in sommige omstandigheden wel

27 ECRM 12 december 1978, nr. 8416/78. (X tegen Verenigd Koninkrijk) 28 ECRM 12 december 1978, nr. 8416/78, p,3. (X tegen Verenigd Koninkrijk)

29 ECRM 12 december 1978, nr. 8416/78. (X tegen Verenigd Koninkrijk); Joosten 2008, p. 27. 30 ECRM 19 mei 1992, TvG 1993, 35.(Hercz tegen Noorwegen)

31 ECRM 19 mei 1992, TvG 1993, 35.(Hercz tegen Noorwegen); Advies prenatale kinderbescherming en de rol van de

overheid 2015 p. 24; Kottenhagen, TvGR 2008.

(12)

toekomt aan de ongeborene. De deur is dus niet volledig gesloten. Hoe men hier invulling aan geeft is aan de lidstaten zelf.

Het EHRM is net als de Commissie van mening dat er te veel discrepantie bestaat tussen te lidstaten betreffende dit onderwerp om hier een algemeen bindende uitspraak over te doen.33 Hieruit blijkt dat de EHRM en de Europese Commissie geen duidelijke beslissing nemen omtrent de juridische status van de foetus betreffende het ‘recht op leven’.34 Voor nu geniet de ongeboren vrucht dan ook geen bescherming op Europees niveau onder het EVRM en de IVRK. Het is daarom maar te bezien of in het nationale recht wel een eventuele oplossing voor bescherming van de ongeborene zoals in de volgende paragraaf aan de orde zal komen.

3.2.2. Prenataal belang als inbreuk

Uit artikel 1:1 BW volgt dat eenieder door de wet wordt erkend als rechtssubject wanneer je als kind levend ter wereld bent gekomen.35 Artikel 1:2 BW beschrijft echter dat een

ongeborene bij belang reeds als geboren kan worden aangemerkt. De vraag is om welk belang dit dan gaat. Het artikel luidt als volgt:

“Het kind waarvan een vrouw zwanger is wordt als reeds geboren aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert. Komt het dood ter wereld, dan wordt het geacht nooit te hebben bestaan.”

Voor toepassing van dit artikel op het ongeboren kind moet er aan 3 voorwaarden zijn voldaan: 1) de vrouw moet zwanger zijn en dus het kind dragen 2) het kind moet levend ter wereld komen en 3) het belang van het kind moet rechtvaardigen dat aangenomen kan worden dat het als reeds geboren wordt aangemerkt.36

De eerste voorwaarde kan bewezen worden met de moderne technologie die zwangerschap bevestigt bij de moeder.

Bij de grens van 24 weken zwangerschap is aan voorwaarde 2 voldaan. De Hoge Raad heeft namelijk gezegd dat bij 24 weken zwangerschap het kind levensvatbaar wordt geacht en geacht wordt buiten het lichaam van de moeder te kunnen overleven.37 Het is juridisch niet

33 EHRM 8 juli 2004, nr. 53924/00. (Vo tegen Frankrijk); Advies prenatale kinderbescherming en de rol van de overheid

2015, p. 24; Kottenhagen, TvGR 2008.

34 Advies prenatale kinderbescherming en de rol van de overheid 2015, p.24; Kottenhagen, TvGR 2008 p.499. 35 Advies prenatale kinderbescherming en de rol van de overheid 2015, p. 9.

36 Watson, Letsel & Schade 2014, afl. 1.

(13)

relevant of het kind dit werkelijk overleeft.38 Artikel 82a van het wetboek van Strafrecht ondersteunt deze grens van 24 weken, aangezien dit artikel bepaalt dat je geen vrucht mag doden dat wordt geacht buiten het moederlichaam te kunnen overleven. De vrucht wordt na 24 weken ook wel levensvatbaar geacht. In de wet is dus ook de bescherming van een ongeborene van minstens 24 weken vastgelegd.39

Inzake de derde voorwaarde, welke belang het rechtvaardigt dat een ongeboren kind als reeds geboren wordt aangemerkt, is geen overeenstemming. Uit de literatuur blijkt dat juridische auteurs geen consensus bereiken aangaande welk belang het aanmerken van de ongeborene als reeds geboren rechtvaardigt. Zo zegt Leenen40 dat het belang in artikel 1:2 BW alleen om vermogensrechtelijk belang gaat. Kottenhagen denkt hier anders over. Hij haalt aan dat het in artikel 1:2 BW ook om medisch belang gaat van de ongeborene. Kottenhagen meent dat de woorden in artikel 1:2 BW, ‘zo dikwijls zijn belang dit vordert’, ruimte laten voor andere belangen naast de vermogensbelangen, waaronder dus het medisch belang.41

De uitspraak van de Rechtbank van Rotterdam bevestigt de gedachte van Kottenhagen.42 Het ging in deze zaak om een prenatale onder toezichtstelling van een ongeboren, maar wel levensvatbare foetus. De feiten betroffen een 34 weken zwangere vrouw die harddrugs gebruikte, zelf dealde en zich prostitueerde. Omtrent het belang van het ongeboren kind waren er ernstige zorgen. De rechtbank achtte het van levensbelang voor de ongeborene dat de vrouw en de ongeborene onder prenataal toezicht werden gesteld.43

Hieruit blijkt dat rechters de ongeborene maar wel levensvatbaar, volgens de grens van 24 weken, onder artikel 1:2 BW als reeds geborene beschouwen en dus als rechtssubject behandelen. Daarnaast laten ze het belang van de ongeborene even zwaar wegen als die van de zwangere vrouw.44 Uit deze uitspraak blijkt ook dat het niet alleen maar gaat om

vermogensbelang zoals Leenen pleitte. Het was in casu van ‘levensbelang’ voor de ongeborene. Dit ‘levensbelang’ in de bovenstaand casus is ook wel te beschrijven als het medisch belang van de ongeborene. Daarmee is de bewering van Leenen ontkracht en de gedachte van Kottenhagen bevestigd.

Dit betekent dat wanneer er sprake is van medisch belang bij de foetus, de ongeborene als reeds geboren wordt aangemerkt onder artikel 1:2 BW. In de geschetste probleemsituatie in

38 HR 29 mei 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC8539 r.o. 5.3.2; Watson, Letsel & Schade 2014, afl. 1. 39 De Bruijn-Lückers, NJCM 1986; Kottenhagen, TvGR 2008.

40 Leenen 2007.

41 Kottenhagen, TvGR 2008

42 Rb. Rotterdam 9 mei 2006, ECLI:NL:RBROT:2006:AX2185. 43 Rb. Rotterdam 9 mei 2006, ECLI:NL:RBROT:2006:AX2185. 44 Bijlsma, NTvG 2008, p.897; Watson, Letsel & Schade 2014, afl. 1.

(14)

dit onderzoek is dit het geval omdat er een medisch (levens-) belang van het ongeboren kind is bij het uitvoeren van de keizersnede bij de zwangere vrouw, anders zal het ongeboren kind of dood of met schade ter wereld komen. Het ongeboren kind wordt in dit onderzoek dus als reeds geboren aangemerkt en dit maakt dat het ongeboren kind, net als de moeder, als

rechtssubject wordt behandelt en het belang van het ongeboren kind even zwaar weegt als die van de moeder.

3.2.3. Zorgplicht van de moeder als inbreuk

Het is de morele en juridische plicht van de ouder om zijn kind zo goed mogelijk te verzorgen blijkt uit artikel 1:247 BW.45 Deze verplichting van de ouder houdt in dat hij het minderjarige kind dient te verzorgen en op te voeden blijkt uit lid 1. Uit 1:247, lid 2, BW blijkt dat

verantwoordelijkheid voor geestelijk en lichamelijk welzijn en veiligheid van het

minderjarige kind en bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid ook valt onder de zorgplicht van de ouder. 46 De vraag is of dit ook geldt voor het ongeboren kind. Het ongeboren kind dient dan als reeds geboren te worden aangemerkt, zodat het valt onder de bepaling ‘het minderjarige kind’ zodat het ongeboren kind aanspraak kan maken op artikel 1:247 BW. Hiervan is sprake wanneer het artikel 1:2 BW ruim wordt opgevat. In de ruime opvatting valt onder het belang, zoals in de vorige paragraaf beschreven, ook het medisch belang van de ongeborene in de zin van lichamelijk en medisch welzijn.47 Zolang wordt uitgegaan van deze ruime opvatting wordt het ongeboren kind onder artikel 1:2 BW erkend als een reeds geborene vanwege het medische belang en reikt de zorgplicht van de ouder ook jegens het ongeboren kind.48 Dit betekent dat wanneer omstandigheden daartoe aanleiding geven de zwangere vrouw in rechte aangesproken kan worden op haar ouderlijke zorgplicht in de prenatale fase. Dit onder de voorwaarden de vrouw nog zwanger is en dat de grens van de levensvatbaarheid van 24 weken van de foetus is bereikt. Deze zorgplicht houdt in dat het medisch belang van de ongeborene gewaarborgd dient te worden. Dit om de foetus een zo goed mogelijke kans op een medisch gezonde bevalling en medisch gezond leven buiten de baarmoeder te geven.49 Dit kan betekenen dat de moeder onder dwang in het medisch belang

45 Kottenhagen, TvGR 2008.

46 Advies prenatale kinderbescherming en de rol van de overheid 2015, p. 10. 47 Kottenhagen, TvGR 2008.

48 Kottenhagen, TvGR 2008.

49 Watson, Letsel & Schade 2014, afl. 1.; RTG Amsterdam 16 juni 2013, ECLI:NL:TGZRAMS:2013:12; EHRM 14

december 2010, nr. 67545/09 (Ternovszky t. Hongarije); Advies prenatale kinderbescherming en de rol van de overheid 2015.

(15)

van haar foetus een keizersnede zal moeten ondergaan, omdat dit onder haar zorgplicht valt jegens de ongeborene, die als reeds geboren is aangemerkt.

3.3 Meningen auteurs

De Minister van VWS heeft naar aanleiding van het recht op weigeren van een medische ingreep door een patiënt het volgende vermeld: “Indien weigering van de patiënt negatieve

gevolgen heeft voor een derde, bijvoorbeeld een ongeboren kind, kan de hulpverlener bewerkstelligen dat deze beslissing wordt doorbroken, via de jeugdzorg of via de

voorzieningen op het terrein van de kinderbescherming”.50Deze uitspraak was naar aanleiding van Kamervragen omtrent discriminatie van medisch specialisten.51 De meningen over deze uitlating zijn verdeeld. Verschillende juridische auteurs uiten kritiek maar sommige zijn het ook juist eens met deze opvatting.

Zo zijn Hendriks, Fredriks en Verkerk van mening dat je autonomie, ook wel het

zelfbeschikkingsrecht, van de zwangere vrouw moet uitleggen als een absoluut afweerrecht, als een ‘vrijheid van’. Wel moet er aandacht zijn voor de persoonlijke situatie van de patiënt en de context waarin deze zich bevindt, het vermogen van de patiënt mag niet overschat worden om keuzes te nemen, die tot gevolg kunnen hebben dat zorg wordt misgelopen. Een inperking van de zelfbeschikking als afweerrecht mag het bieden van goede zorg zijn. Zij zijn van mening dat goede zorg en zelfbeschikkingsrecht in elkaars verlengde liggen.

Zelfbeschikkingsrecht zonder goede zorg is een normatief inhoudsloos begrip en goede zorg zonder zelfbeschikkingsrecht is zijn doel voorbij. 52 Verkerk voegt hier nog aan toe dat respect voor autonomie een belangrijk wapen is tegen de macht en overheersing waarmee patiënten in de zorg te maken krijgen. Vooral in die zorgpraktijken waar mensen al kwetsbaar en

afhankelijk zijn, waaronder ook zwangere vrouwen vallen.53

De Gezondheidsraad is het in zijn rapport eens met Hendriks, Fredriks en Verkerk dat het zelfbeschikkingsrecht van de zwangere vrouw moet worden gerespecteerd. Zij pleit dat de voordelen van een ingreep in belang van het ongeboren kind moeten opwegen tegen de mogelijke nadelen voor de ongeborene en de zwangere vrouw. Daarnaast dient de zwangere vrouw uitdrukkelijk toestemming te geven voor zo een ingreep. Zonder toestemming is de

50 Aanhangsel Handelingen II2007/08, nr. 5. 51 Aanhangsel Handelingen II2007/08, nr. 5. 52 Hendriks e.a., TvGR 2008, afl.1, p. 2-1. 53 Hendriks e.a., TvGR 2008, afl.1, p. 2-18.

(16)

ingreep niet acceptabel.54 Leenen voegde zich bij dit standpunt en haalde abortus en lichamelijke integriteit aan om het standpunt te versterken. De rechten van een vrouw verdwijnen namelijk niet doordat zij het recht tot aborteren van de vrucht verliest na het verlopen van de abortustermijn en dat op zijn beurt de foetus, in zo een geval, ook geen subjectieve rechten verkrijgt. Dat betekent dat inbreuk op de lichamelijke integriteit van de zwangere vrouw op basis van de rechten van het ongeboren kind juridisch niet mogelijk is.55 De KNMG sluit zich daarentegen aan bij het standpunt van de Minister van VWS. Ingrijpen tegen de wil van de moeder, waarbij de weigering van de medische ingreep van de zwangere vrouw wordt genegeerd, is onder omstandigheden geoorloofd. Dit in de situatie dat een ingreep nodig is om ernstige schade of de dood van het ongeboren kind te voorkomen. Op dat moment wegen de belangen van het ongeboren kind zwaarder dan de wens van de zwangere vrouw om niet door de beschikbare hulpverlener behandeld te worden. De zorgplicht van de arts komt voorop te staan als gevolg van een noodsituatie. De van toepassing zijnde

wetgeving en de professionele standaard van de handelend medicus zijn daarbij de leidraad. De arts dient wel de minst ingrijpende maatregel toe te passen. De vraag is of zo een

maatregel dan een keizersnede betreft, in de meeste gevallen zullen er nog andere, minder ingrijpende, maatregelen zijn die hetzelfde doel realiseren. In sommige gevallen is de nood in de noodsituatie zo ernstig dat een keizersnede de enige maatregel is het doel realiseert en dat maakt de keizersnede dan ook gelijk de minst ingrijpende maatregel. Het

zelfbeschikkingsrecht van de zwangere vrouw wordt door de KNMG gezien als een recht dat beperkt kan worden in belang van het ongeboren kind.56

De Boer en Roex pleiten ook voor het belang van het kind. Volgens hen bestaat er amper een verschil voor wat betreft de geestesgesteldheid tussen een levensvatbaar ongeboren kind en een pasgeborene, wat betekent dat een levensvatbaar ongeboren kind evenveel rechten zou moeten toekomen als een pasgeborene. 57 De Beaufort voegt hieraan toe dat een ongeborene een toekomstig kind is en dus een mens is. 58 Bennebroek en Gravenhorst sluiten zich hierbij aan en zijn van mening dat een foetus bij diagnostiek en bij behandeling volledig als patiënt dient te worden bezien59. Kottenhagen is van mening dat als een foetus ethisch wordt gezien als een volwaardig mens dit dan ook juridisch zo moet zijn. Wel dient bij botsing een

54 Gezondheidsraad, 2009. 55 Leenen 2007; Kottenhagen, TvGR 2008, p.501. 56 KNMG 2008, p.7; Kottenhagen, TvGR 2008, p.494. 57 De Boer, NTvG, 1994, p.341; Kottenhagen, TvGR 2008. 58 De Beaufort 1990, p.120-132; Kottenhagen, TvGR. 2008.

(17)

belangenafweging plaats te vinden tussen de belangen van zwangere vrouw en ongeboren kind. Onder omstandigheden kan een ingreep plaats vinden tegen de wil van de zwangere vrouw60. De Bruijn-Luckers pleit “ een zwangere vrouw moet in een later stadium van de

zwangerschap levensreddende medische behandelingen in belang van de foetus gedogen, medicijnen innemen en zelfs een keizersnede ondergaan indien nodig”61. Wel voegt de Bruijn-Luckers hieraan toe, dat bij botsing van het recht op medische hulp van de foetus met het zelfbeschikkingsrecht in combinatie met de lichamelijke integriteit van de zwangere vrouw er een belangenafweging dient plaats te vinden. In het algemeen is er namelijk geen hiërarchie voor fundamentele rechten. 62 Daarnaast haalt de Bruijn-Luckers nog aan dat uit het strafrecht, artikel 82a Sr, blijkt dat een ongeboren kind van meer dan 24 weken wettelijk wordt

beschermd63. Leenen deelde dit standpunt niet want hij was van mening dat de rechten van de ongeborene alleen geregeld wordt in het Burgerlijk Wetboek. Men kan dus niet juridische bescherming voor de foetus halen uit het Wetboek van Strafrecht64.

Uit bovenstaande blijkt dat in de juridische literatuur geen eenduidig standpunt wordt ingenomen betreffende het onderhavige onderwerp. Bekende juridische auteurs zijn het fundamenteel met elkaar oneens. Dit geeft de complexiteit van het probleem weer.

3.4 Tussenconclusie

De vraag was of de wet gerechtvaardigd inbreuk kan maken op het zelfbeschikkingsrecht van de zwangere vrouw in het belang van het kind, om er zo voor te zorgen dat de keizersnede, die de zwangere vrouw weigert, toch uitgevoerd kan worden. Het recht op leven blijkt geen bescherming te zijn voor het ongeboren kind. Het prenataal belang en de zorgplicht van de moeder blijken wel wettelijk bescherming te kunnen bieden voor het ongeboren kind. Het prenataal belang en de zorgplicht van de moeder zijn alleen niet gebaseerd op grondwetten waar het zelfbeschikkingsrecht van de moeder juist wel op is gebaseerd. Bij de wettelijke hiërarchie staat de grondwet boven alle andere formele en materiële wetten. Dit maakt dat het zelfbeschikkingsrecht van de moeder boven het prenataal belang en de zorgplicht van de moeder staat. In de wet is er dus geen mogelijkheid te vinden die inbreuk kan maken op het zelfbeschikkingsrecht van de zwangere vrouw in belang van het ongeboren kind.

60 Kottenhagen, TvGR 2008. 61 De Bruijn-Lückers, NJCM, 1986; Kottenhagen, TvGR 2008. 62 De Bruijn-Lückers, NJCM, 1986; Kottenhagen, TvGR 2008. 63 De Bruijn-Lückers, NJCM, 1986; Kottenhagen, TvGR 2008. 64 Leenen 2007, p. 138; Kottenhagen, TvGR 2008.

(18)

In het volgende hoofdstuk wordt de procedure Actio Caesarea besproken die gebaseerd is op een Engelse zaak van de High Court. De beraadgroep die deze rechtbankprocedure heeft ontwikkeld heeft delen van de conclusie van de Engelse High Court geïmplementeerd in het Nederlandse rechtssysteem en een gedwongen keizersnede onder de Nederlandse wetgeving geprobeerd juridisch vorm te geven.

(19)

4. Rechtbankprocedure Actio Caesarea 4.1 Inleiding

De beraadgroep bestaande uit C. de Groot, voormalig vice-president en kinderrechter bij de Rechtbank van Rotterdam, prof. mr. P. Vlaardingerbroek, hoogleraar familie- en jeugdrecht aan de Tilburg University en drs. A.J. Schneider, gynaecoloog en perinatoloog in het Erasmus Medisch Centrum, komt op voor de belangen van het kind.65 Deze beraadgroep noemt

zichzelf de Beraadgroep inzake rechten van het kind vóór de geboorte.66 De beraadgroep zoals hierboven beschreven beweert een rechtbankprocedure, genaamd Actio Caesarea, te hebben ontworpen voor de problematische specifiek situatie van een weigerende zwangere vrouw tot een medische ingreep, die in het belang van het kind is. De procedure is gebaseerd een recente uitspraak uit Engeland.67 In dit hoofdstuk wordt in paragraaf 2 de aanleiding tot de ontwikkeling van de procedure, de Actio Caeserea, besproken. Aansluitend wordt in paragraaf 3 de uitspraak uit Engeland besproken waarop deze procedure is gebaseerd. In paragraaf 4 komt deze procedure aan bod. Hierin wordt uitgelicht wat de procedure inhoudt, hoe er een beroep gedaan kan worden op de procedure, wat de toepassing van de procedure is en hoe deze procedure juridisch in elkaar steekt. In paragraaf 5 wordt deze betreffende

rechtbankprocedure beoordeelt in al zijn onderdelen en zal de kans van slagen worden bepaald.

4.2 Aanleiding Actio Caesarea

Bij de beraadgroep inzake rechten van het kind vóór de geboorte is door een gynaecoloog melding gemaakt van een dilemma. Het ging destijds om het specifieke geval van een weigerende zwangere vrouw tot een medische ingreep, een keizersnede, die in het belang is van het kind. Deze specifieke situatie kon de gynaecoloog niet zonder rechter af. Deze vrouw wilde met onbekende en onduidelijke redenen, hoe dan ook, natuurlijk bevallen.68 De vraag was of de arts in afwijking van het recht op weigeren van een medische behandeling toch had mogen overgaan tot, in dit geval, een sectio caesarea in belang van de ongeborene.69 Bij het doen van een sectio zou de geboorteschade, die bij de natuurlijke weg bewezen in ernstige mate zal optreden, geheel voorkomen kunnen worden.70 De wil van de moeder is niet

65 De Groot, NJB 2015, p. 1656-1657. 66 De Groot, NJB 2015, p. 1656-1657.

67 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam). (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs. AA & Ors); De

Groot, NJB 2015, p. 1656-1657.

68 De Groot, NJB 2015, p. 1656-1657. 69 De Groot, NJB 2015, p. 1656-1657. 70 De Groot, NJB 2015, p. 1656-1657.

(20)

verenigbaar met het belang van de ongeborene.71 De gynaecoloog in kwestie had een informeel verzoek ingediend bij de rechtbank tot behandeling en uitspraak over de

probleemsituatie. Hem werd verteld dat er geen rechtbankprocedure bestond voor dit soort gevallen en dat als de procedure er wel was geweest dat het verzoek formeel ingediend had moeten worden.72 Deze situatie is voor de beraadgroep de trigger geweest om een

rechtbankprocedure te ontwikkelen die in deze gevallen voorziet en het belang van het ongeboren kind voorop stelt.

Dit heeft geresulteerd in het ontwikkelen van een rechtbankprocedure die het in de

Nederlandse wetgeving mogelijk maakt een informeel verzoek bij de rechtbank te doen die leidt tot behandeling van - en uitspraak over de probleemsituatie, zoals hierboven beschreven, in belang van het ongeboren kind.73

4.3 Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs. AA 4.3.1 Inleiding

Deze paragraaf zal een bespreking inhouden van een zaak die zich op 28 januari 2014 afspeelde in de High Court van Engeland.74 Deze zaak heeft geleid tot een door de rechter opgelegde gedwongen keizersnede. De rechtbankprocedure Actio Caeserea is gebaseerd op deze recente zaak uit Engeland. De feiten, het proces en de conclusie van de High Court zullen kort uitgelicht worden.

4.3.2 Feiten en Proces

Uitgangspunt in deze betreffende zaak was een aanvraag door een ziekenhuis, Great Western Hospitals NHS Foundation Trust (vanaf nu ziekenhuis), om zich te beroepen op de

aanhangende wetgeving van de High Court in Engeland om een rechterlijke verklaring te krijgen in relatie tot de medische behandeling van AA, de zwangere vrouw die onder

behandeling was bij dit ziekenhuis.75 AA werkte de behandelingen tegen en gaf daarmee voor geen van de mogelijke behandelingen toestemming. 76AA was op dat moment een zwangere vrouw van 25 jaar oud. Ze was zwanger van haar eerste kind. De zwangerschap en dus het kind was gewenst bij haar, maar ook bij de partner en de andere familieleden.77 Op het

71 De Groot, NJB 2015, p. 1656-1657. 72 De Groot, NJB 2015, p. 1656-1657. 73De Groot, NJB 2015, p. 1656-1657.

74 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam). (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs. AA & Ors) 75 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), r.o.1. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs. AA & Ors) 76 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), r.o. 6. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs. AA & Ors) 77 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), r.o. 2. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs. AA & Ors)

(21)

moment van aankomst bij het ziekenhuis, op 26 januari 2014, was AA 38 weken zwanger. Ze begaf zich in een ernstig verwarde staat. Ze leed op dat moment aan manische periodes en had last van een posttraumatische stoornis, die zich uit in psychoses. 78 Het was niet nieuw voor AA om in zo een toestand te verkeren, ze heeft namelijk een historie van bipolaire

stoornissen, waar ze destijds nog steeds medicatie voor slikte om psychoses tegen te gaan. Daarnaast leed AA ook aan een alcohol verslaving. Ze heeft limitatief inzicht in de

consequenties van haar ziekte en is daarom van tijd tot tijd ook wel eens gestopt met het slikken van medicatie, omdat het haar onnodig leek.79 Bij aankomst bleek het water van AA al gebroken te zijn, alleen geloofde AA niet dat ze al aan het bevallen was. Ze was er namelijk stellig van overtuigd dat ze alleen op haar uitgerekende datum, erna of op haar eigen

verjaardag kon bevallen. Haar uitgerekende datum viel pas in februari 2014.80 Dit zorgde ervoor dat ze alle medische behandelingen heeft geweigerd of heeft tegengewerkt. Ze was daarnaast ook ernstig nerveus.81

AA had behandeling nodig omdat haar water gebroken was. Hoe langer de behandeling uitbleef, hoe hoger het risico werd op infectie bij de moeder en het ongeboren kind. Om deze reden heeft het ziekenhuis destijds een rechterlijke verklaring aangevraagd tot opheffing van de verplichte toestemming van de patiënt voor een medische behandeling, dit ook in belang van het ongeboren kind. Ze waren van mening dat haar psychische toestand niet alleen

haarzelf maar ook het ongeboren kind in gevaar zou brengen. De normale procedure in zo een situatie zou het inleiden van de bevalling zijn, alleen was het behandelteam ervan overtuigd dat AA niet zou kunnen meewerken aan zo een behandeling in deze psychische staat.82 Om die reden vroegen zij eigenlijk toestemming om over te gaan tot een keizersnede zonder toestemming van de patiënt.83 Tot zover de feiten.

Het proces is toen aangevangen door een informeel ‘noodverzoek’ aan de dienstdoende rechter buiten kantooruren. De dienstdoende arts van het ziekenhuis heeft destijds de situatie beschreven over de telefoon aan de rechter. De arts heeft toen mondeling een aanvraag

78 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), r.o. 3, 5 & 6. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs. AA &

Ors)

79 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), r.o. 3 & 4. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs. AA &

Ors)

80 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), r.o. 6 & 19. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs. AA &

Ors)

81 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), r.o. 6. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs. AA & Ors) 82 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), r.o.1, 7, 11, 19 & 20. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust

vs. AA & Ors)

(22)

ingediend tot een rechterlijke verklaring betreffende ontheffing van de verplichte toestemming van de zwangere vrouw voor een medische ingreep. Daarmee was ook het benoemen van een curator voor het ongeboren kind aangevraagd, wat nodig was in deze juridische procedure, omdat het kind vertegenwoordigd diende te worden, zolang het zichzelf niet kon vertegenwoordigen. Het betrof een situatie van moeder versus ongeboren kind. AA was op dat moment nog niet aan het bevallen. De rechter vond het daarom niet

gerechtvaardigd om in deze omstandigheden een rechterlijke verklaring te verlenen zoals aangevraagd over de telefoon. De rechter was van mening dat dit nog tot de ochtend kon wachten, tenzij AA toch die nacht zou gaan bevallen of tenzij er tekenen zouden zijn van infectie. Zou hier sprake van zijn dan zou de rechter alsnog een rechterlijke verklaring verlenen.84

Na die nacht heeft de dienstdoende rechter in de ochtend de zaak overgenomen, zich over de kwestie gebogen en een oordeel geveld. Eerst werden alle betrokken partijen gehoord. 85 Na de hoor en wederhoor was de rechter van mening dat er twee theoretische oplossingen waren betreffende de zorg voor AA. 86

Ten eerste was er de weg van het inleiden van de bevalling door middel van medicatie, met het doel om AA via de natuurlijke weg te laten bevallen. Alleen had deze weg wel zijn risico’s en was de kans relatief groot dat AA alsnog een noodkeizersnede moest ondergaan. Dit is namelijk het geval bij een kwart van de zwangere vrouwen die worden ingeleid. Deze noodkeizersnede kon leiden tot een infectie en sepsis wat voor de foetus kon leiden tot hersenschade of de dood en voor de moeder kon leiden tot een vergrote shockkans. Deze theoretische oplossing werd door alle behandelaren van AA als onwenselijk ervaren want om deze medicatie veilig te kunnen toedienen en om deze behandeling te kunnen uitvoeren, moest AA bij bewustzijn zijn en rustig genoeg zijn om te kunnen deelnemen. Op dat moment was AA juist niet rustig en erg nerveus.87

Ten tweede was er de keuze om een keizersnede onder volledige narcose uit te voeren. Deze keuze zou in het beste belang zijn voor AA. Dit omdat deze vorm van behandelen goed uit te voeren was in de omstandigheid waarin AA zich nu begaf. AA had namelijk geen

medewerking getoond gedurende haar opname tot nu toe. AA kon niet begrijpen en waarderen dat er monitoring nodig was van de ongeborene om een veilige bevallig te

waarborgen. Tot nu toe had AA daarom pas één monitoringsmoment toegestaan. AA leek bij

84 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), r.o. 8. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs. AA & Ors) 85 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), r.o. 9. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs. AA & Ors) 86 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), r.o. 10. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs. AA & Ors) 87 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), r.o. 10. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs. AA & Ors)

(23)

geen één aspect van de behandeling te kunnen inzien waar het goed voor was, na haar te hebben gehoord.88

De behandelaren van AA in het ziekenhuis begrepen dat een keizersnede een zeer zware en grote medische ingreep is, maar er was unanimiteit dat dit de meest veilige optie was voor AA. Hiervoor was ook al een plan van aanpak opgesteld, waarin aan elk detail en risico was gedacht. Hoe langer er werd gewacht, hoe groter de kans was op complicaties en/of nodig zijn van een noodkeizersnede wat levensgevaarlijk kon zijn.89

De vrijheid van AA mocht onder de Mental Capicity Act 2005 (MCA) beperkt worden wanneer AA wilsonbekwaam werd geacht. Toen is er om die reden een test uitgevoerd om te kijken of AA de capaciteit had om zelf een geschikte keuze te maken of dat AA eigenlijk wilsonbekwaam moest worden geacht. Onder de MCA diende AA zo een diagnostische test te ondergaan omdat een bipolaire stoornis werd gezien als een verwarring van de functies van haar brein wat een voorwaarde was om deze betreffende test te moeten ondergaan. AA werd naar aanleiding van deze test negatief gediagnostiseerd en werd geacht niet in staat te zijn om keuzes te kunnen maken die de veiligheid van haar en haar kind aangingen. Daarnaast was ze niet in staat de zorgen van de hulpverleners en haar familie te begrijpen en te verwerken. De getuigen, ook wel de partner en vader van AA, bevestigden dit. Dit gold dan ook als bewijs voor deze constatering.90 AA werd wilsonbekwaam geacht en dat maakte de inbreuk op haar vrijheden onder MCA gerechtvaardigd.91

Na deze constateringen is de rechter overgegaan tot een analyse van deze bevinding. Hieruit heeft de rechter vervolgens een conclusie getrokken en een oordeel geveld. Dit zal in de volgende paragraaf aan bod komen.

4.3.3. Conclusie High Court

De rechter geeft aan bij analyse en beoordeling van de bovenstaande casus zich volledig te focussen op het belang van de zwangere vrouw, de moeder, ook wel AA. De rechter heeft geen rekening gehouden met het belang van het ongeboren kind.92 Een belangrijk element voor de rechter in de beoordeling was of het nu nog ongeboren kind gewild ofwel gewenst

88 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), r.o. 10, 11, 12. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs. AA

& Ors)

89 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), r.o. 13, 14. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs. AA &

Ors)

90 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), r.o. 19, 20. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs. AA &

Ors)

91 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), r.o. 19, 21. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs. AA &

Ors)

(24)

was. Het betreft namelijk volgens de rechter niet alleen medische bewijzen, die voor een goede beoordeling van belang zijn. Bewijs in dit specifieke geval was dat er een steunende en welwillende familie was, zo bleek vanuit de partner en de vader, die als getuigen dienen. Daarnaast was de partner van AA ervan overtuigd dat, als AA niet verward zou zijn geweest, ze de aanwijzingen van artsen zou hebben opgevolgd. Dit diende als bewijs dat ook bij AA het ongeboren kind gewild was. Om deze reden diende er een uitspraak te worden gedaan met in het achterhoofd het belang dat het ongeboren kind levend en het liefst gezond ter wereld zou moeten komen.93

Ander bewijs was de testuitslag van de diagnostische test, die uitwees dat AA de capaciteit mistte om weloverwogen keuzes te maken en was daarom ook wel wilsonbekwaam verklaard. Dit met de ondersteunende bewijzen van de getuigen die dit bevestigden.94

Volgens de rechter waren er twee redenen om de een rechterlijke verklaring uit te geven.95 Ten eerste de juridische reden. De behandelaren hadden juridische toestemming nodig, officieel van de patiënt volgens het BW96, om de medische procedure uit te voeren. Daarnaast hadden ze deze toestemming nodig om zich te kunnen beschermen tegen enige

aansprakelijkheid.97

Ten tweede de klinische reden. Om een medische procedure uit te kunnen voeren is er medewerking of in ieder geval vertrouwen van de patiënt nodig voor de effectiviteit en het succes van de behandeling. Dit is cruciaal. Het niet verkrijgen van toestemming werkt in het nadeel van de behandeling, er heerst dan geen medewerking bij de patiënt en zo kan de behandeling niet effectief en succesvol worden uitgevoerd.98

De rechter legde uit dat de High Court alleen het recht heeft om over het juridische aspect uitspraak te mogen doen. Daarmee konden ze wel helpen het nadeel van het klinische aspect op te heffen door toestemming te verlenen voor een medische behandeling. De High Court had verder geen directe invloed op het klinische aspect.99

Nadat de rechter alle bewijzen en redenen had afgewogen kwam de High Court tot de volgende conclusie. AA mistte de capaciteit om keuzes te maken in relatie tot een serieuze medische behandeling, in dit specifieke geval betrof dit de keizersnede. Daarnaast mistte AA de capaciteit om keuzes te maken over de zorg en over de behandeling aangaande haar

93High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), r.o. 16, 17. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs. AA &

Ors)

94 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), r.o. 19. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs. AA & Ors) 95 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), r.o. 23. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs. AA & Ors) 96 Art 7: 450 BW.

97 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), r.o. 23. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs. AA & Ors) 98 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), r.o. 23. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs. AA & Ors) 99 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), r.o. 23. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs. AA & Ors)

(25)

zwangerschap. Tot slot mistte AA ook de capaciteit om deze medische procedures te

ondergaan, ze was namelijk niet in staat tot medewerking.100 Het was volgens de High Court daarom in AA’s beste belang om onder behandeling te blijven bij het ziekenhuis. Om deze behandeling als ziekenhuis te kunnen uitvoeren, was het noodzakelijk in haar eigen belang en noodzakelijk vanuit professionele opinie om voor een goede en veilige bevalling en

zwangerschap een rechterlijke verklaring te verkrijgen tot opheffing van de verplichte toestemming van de patiënt voor een medische behandeling, wat inhoudt dat het ziekenhuis toestemming kreeg van de rechter om AA en haar ongeboren kind te behandelen. De High Court heeft het ziekenhuis en de behandelaren dan ook de rechterlijke verklaring verleent en daarmee toestemming gegeven om over te gaan tot behandeling van AA en haar ongeboren kind, zonder persoonlijke toestemming van AA. 101 De High Court heeft wel in deze uitspraak vastgelegd voor welke behandelingen het ziekenhuis toestemming heeft verkregen om deze uit te mogen voeren zonder toestemming.102 Aan deze uitspraak wordt toegevoegd dat uit het juridisch kader volgt dat zolang het in AA’s beste belang is, het is toegestaan om redelijke en proportionele maatregelen te nemen om de behandelingen te kunnen uitvoeren en om ervoor te zorgen dat AA in het ziekenhuis blijft totdat zij ontslagen wordt. Dit is inclusief het beperken van AA’s vrijheid. 103Hieraan heeft de High Court wel een aantal voorwaarden verbonden.104

Tot slot heeft de High Court nog een aantal algemene voorwaarden gesteld aan deze procedure.105 Ten eerste dient over het algemeen altijd zo minimaal mogelijk inbreuk te worden gemaakt op de vrijheid van AA, alleen de noodzakelijke inbreuk is toegestaan. Deze inbreuk dient vervolgens altijd in overleg met anderen te worden gemaakt en altijd in belang van AA. Daarnaast dient in deze omstandigheid de waardigheid van AA zoveel mogelijk te worden behouden. 106 Ten tweede vinden de hoor en wederhoor en eventueel extra horen en wederhoren publiekelijk plaats.107 Ten derde is bepaald dat bij inbreuk op de vrijheid of bij

100High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), conclusion r.o. 1. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs.

AA & Ors)

101 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), conclusion r.o 2. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs.

AA & Ors)

102 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), conclusion r.o. 2 a t/m g. (Great Western Hospitals NHS Foundation

Trust vs. AA & Ors)

103 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), conclusion r.o. 3. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs.

AA & Ors)

104 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), conclusion r.o. 3 i t/m iii. (Great Western Hospitals NHS Foundation

Trust vs. AA & Ors)

105 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), conclusion r.o. 4 t/m 10. (Great Western Hospitals NHS Foundation

Trust vs. AA & Ors)

106 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), conclusion r.o. 4. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs.

AA & Ors)

107 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), conclusion r.o. 5, 6. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust

(26)

ernstige medische behandelingen en ontbering er een anonieme versie van het oordeel, en dus de eventuele goedkeuring wordt gepubliceerd. 108 Tot slot worden er nog wat algemene punten aangehaald aangaande de kosten, de bescherming van de High Court en het feit dat het iedereen is toegestaan te reageren op deze uitspraak.109

4.4 Procedure en analyse Actio Caesarea

De beraadgroep beweert een rechtbankprocedure te hebben ontwikkeld, die inhoudt dat een arts een informeel verzoek tot uitspraak kan indienen bij de rechter betreffende een

conflictsituatie rondom de geboorte. 110 Specifiek gaat het om het weigeren van een keizersnede door de moeder, terwijl dit van levensbelang is voor het ongeboren kind. Het verzoek betreft dan of de arts toestemming van de rechter kan krijgen om tegen de wil van de zwangere vrouw toch een keizersnede uit te voeren. 111 De procedure112 is, in stappen, als volgt vormgegeven:

“1. Een rechterlijke beslissing lijkt geboden in de situatie, waarin een vrouw geen

toestemming geeft voor een sectio, waarbij het nog niet geboren kind een eigen belang heeft. 2. Het belang van het nog niet geboren kind bij een geboorte, waarbij gevaar voor aantasting van de lichamelijke integriteit van het kind zo veel mogelijk wordt voorkomen, wordt geacht te vallen onder het bereik van artikel 1:2 BW (‘Het kind, waarvan de vrouw zwanger is, wordt geacht geboren te zijn voor zover zijn belang dat meebrengt.’) Het kan als inmiddels

achterhaald worden beschouwd om dit artikel alleen bij het erfrecht toepasselijk te achten: er zijn veel meer prenatale belangen, waarmee rekening valt te houden.

3. Aan het kind staat reeds vóór zijn geboorte een procedure ter beschikking jegens de moeder, welke voor wat betreft de positie van het kind gegrond is op artikel 1:2 BW en voor wat betreft de positie van de moeder op artikel 1:247 BW (verzorgingsplicht van de moeder van het kind, welke plicht zich ook uitstrekt tot vóór de geboorte).

4. Uitgaande van deze procesmogelijkheid, kan het kind daarin worden vertegenwoordigd door een op een informeel verzoek van de arts of ook verloskundige te benoemen bijzondere curator.

108 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), conclusion r.o. 7. (Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs.

AA & Ors)

109 High Court, 28 January 2014, EWHC 132 (Fam), conclusion r.o.8, 9, 10. (Great Western Hospitals NHS Foundation

Trust vs. AA & Ors)

110 De Groot, NJB 2015, p. 1656-1657. 111 De Groot, NJB 2015, p. 1656-1657. 112 De Groot, NJB 2015, p. 1656-1657.

(27)

5. Genoemde artikelen 1:2 BW en 1: 247 BW verschaffen de mogelijkheid tot vaststelling door de rechter van de verplichting van de moeder tot medewerking aan een sectio. Voor wat betreft de vaststelling en de nakoming van deze specifieke verplichting van de moeder kan artikel 3:296 BW (ingevolge de schakelbepaling 3:326 BW, ook toepasselijk op

familierechtelijke verplichtingen) extra steun verlenen: ‘Tenzij uit de wet, uit de aard der verplichting, of uit een rechtshandeling anders volgt, wordt hij die jegens een ander verplicht is iets te geven, te doen of na te laten, daartoe door de rechter op vordering van de

gerechtigde veroordeeld.’

6. Indien de rechter de moeder veroordeelt tot medewerking aan de sectio, wordt daarbij tevens bepaald, dat de arts gerechtigd is op het verzoek van het kind c.q. de bijzondere curator de ingreep te verrichten, waardoor de arts gelegitimeerd wordt.

7. Dwang. Indien de moeder na de beslissing tot verplichte medewerking desondanks zou blijven volharden in haar weigering resteert praktisch (helaas) slechts de toepassing van een geschikte mate van fysieke dwang (‘appropriate force’ in de Engelse uitspraak). Het

toepassen van dwang bij de moeder is op zichzelf wel te rechtvaardigen, omdat zij door de weigering een acuut gevaar voor het ongeboren kind veroorzaakt en het gevaar niet op andere wijze valt weg te nemen; dwang voldoet daarmee aan het vereiste van

proportionaliteit. Maar toepassen van dwang blijft uit de aard der zaak een precair punt. Over de feitelijke invulling daarvan zullen de beroepsgroepen van gynaecologen en

verloskundigen het nodige beraad moeten gaan voeren. Wat een geschikte mate van dwang is, zal in de concrete omstandigheden door de arts moeten worden uitgemaakt, waarbij wel het uitgangspunt is, dat als de rechter de sectio heeft opgelegd, deze ook inderdaad moet

plaatsvinden. Aan een discussie zouden naast gynaecologen en verloskundigen, ook ethici en juristen kunnen bijdragen. Als leidraad voor de discussie kunnen de HIV-arresten van de Hoge Raad dienen, waarbij op zichzelf aantasting van de lichamelijke integriteit niet onaanvaardbaar is geacht.

8. Tijdnood. In geval van tijdnood kan de procedure worden gevoerd zonder dat een formele dagvaarding is uitgebracht, hetgeen doorgaans het geval zal zijn. Praktisch zal dat er op neerkomen, dat, na een snelle benoeming van de curator, de rechter zich naar de vrouw c.q. ziekenhuis spoedt om de vrouw, voor wie desgevraagd rechtshulp wordt geregeld, de arts en de bijzondere curator te horen, waarna wordt beslist.

Indien door urgentie de arts meent dat het niet verantwoord is zelfs de komst van de rechter af te wachten en hij zich daardoor gedrongen zou voelen om tot de ingreep over te gaan, blijft

(28)

ook een rechterlijke beslissing achteraf inzake de gerechtvaardigdheid van de ingreep onverminderd van betekenis.”113

Indien de situatie zich voordoet zoals in punt 1 van de procedure beschreven, is een

rechterlijke beslissing hierbij geboden. In zo een situatie kan een arts een beroep doen op de procedure door een informeel verzoek indienen met korte toelichting betreffende de situatie bij de rechtbank tot benoeming van een bijzondere curator ten behoeve van het ongeboren kind, zoals beschreven in punt 4. Vervolgens kan deze laatstgenoemde curator ten behoeve van het ongeboren kind de procedure aangaan jegens de moeder. Zonder curator is geen procedure bij de rechtbank mogelijk aangezien het ongeboren kind anders niet

vertegenwoordigd is in de procedure.114

De uiteindelijke beslissing van de rechter moet leiden tot toepassing van wat is bepaald in het informele verzoek. De rechter beoordeelt de beschreven situatie, in punt 1, niet meer louter vanuit de moeder als individu waaronder ook het ongeboren kind valt. Moeder en ongeboren kind zullen ‘los’ van elkaar worden gezien en beide individueel onderdeel zijn van de sectio. Het ongeboren kind en de moeder zullen dus beide los onderdeel zijn van de beoordeling. Belangen, rechten en plichten van beide zullen in overweging worden genomen om als rechter tot een uitspraak te komen.

Indien de moeder wordt veroordeeld tot medewerking door de rechter aan de sectio, dan wordt daarbij tevens bepaald dat de arts ook gerechtvaardigd is tot het verrichten van deze ingreep. Bij verzoek kan nog goedkeuring gevraagd worden door de bijzondere curator, ook wel het ongeboren kind, voor het uitvoeren van de sectio maar deze wordt vaak aangenomen aanwezig te zijn. Dit blijkt uit punt 6. Bij blijven weigeren tot een sectio door de zwangere vrouw na veroordeling tot verplichte medewerking aan de sectio, bij beslissing van de rechter, is geschikte mate van dwang toegestaan. Deze (fysieke) dwang die blijkt uit punt 7 is

proportioneel omdat de moeder door weigering van de ingreep acuut gevaar voor het ongeboren kind creëert en het gevaar niet anders dan door het uitvoeren van de sectio valt weg te nemen. Uitoefening van deze ‘dwang’ vraagt nog wel verdere invulling. Onder de beroepsgroep dient gesproken te worden over wat als ‘geschikte dwang’ moet gelden. Dit is natuurlijk ook altijd afhankelijk van de omstandigheden per afzonderlijke situatie.115 De beraadgroep legt aan onderbouwing van deze ‘dwang’ de HIV arresten ten grondslag. Hierin

113 De Groot, NJB 2015, p. 1656-1657. 114 De Groot, NJB 2015, p. 1656-1657. 115 De Groot, NJB 2015, p. 1656-1657.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In figuur 11 is weergegeven hoe de druk als functie van de temperatuur verloopt als de slang tijdens het afstomen wordt dichtgeknepen en het veiligheidsventiel niet open zou gaan..

Hoewel de geluidsgolven zelf niet hoorbaar zijn, veroorzaakt het echoapparaat door duizenden malen per seconde steeds opnieuw pulsen uit te zenden, hoorbare trillingen in

4p 17 † Geef met behulp van pijlen in de figuur op de uitwerkbijlage aan bij welke energie-overgangen deze straling wordt uitgezonden.. Bereken daartoe eerst de energie van

Volgens de formule wordt het geboortegewicht van 3480 gram veel later bereikt dan de 280 dagen (= 40 weken) die we in de figuur aflezen. 4p 12 Bereken hoeveel

Eerst reken je uit bij welke t de formule een gewicht geeft van 3480 g.. Dit kun je met de

• Ouders weten niet wat er aan de hand is en jongere wil hen dat ook niet vertellen. • Ouders schakelen professionele

Een meisje mocht niet naar de begrafenis van haar vader die ze nooit gekend heeft omdat haar familie er niets mee te maken wou hebben; een ander meisje wordt

Wanneer een organisatie mensen laat samen komen, betekent dit niet per definitie dat er een open plaats gecreëerd wordt waar iedereen zich welkom voelt en waar kinderen