• No results found

Digitaal verbonden : de aard van online relaties binnen protestbewegingen : een verkennend mixed methods onderzoek naar de vorming van online relaties en de complexe rol van sociale media binnen protestbewegingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Digitaal verbonden : de aard van online relaties binnen protestbewegingen : een verkennend mixed methods onderzoek naar de vorming van online relaties en de complexe rol van sociale media binnen protestbewegingen"

Copied!
65
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Digitaal verbonden:

de aard van online

relaties binnen

protestbewegingen’

Een verkennend mixed methods onderzoek naar de vorming van online relaties en de complexe rol van sociale media binnen protestbewegingen

Dora Weijers (10579796)

Bachelorscriptie Sociologie

Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen

Aantal woorden: 17806

Eerste begeleider: mr. S.P.F. (Sander) van Haperen MSc

Tweede lezer: mw. dr. A.J.J. (Anna) Aalten

(2)

1 “For the ‘message’ of any medium or technology is the change of scale, or pace, or pattern

that it introduces into human affairs” (McLuhan, 1964, p. 108).

(3)

2

Inhoudsopgave

1. Inleiding: ‘27.657 likes, maar waar zijn al die boze studenten?’ ... 3

2. Theoretisch kader... 5

3. Casus: De Maagdenhuisprotestbeweging van 2015 ... 15

4. Methodologie en data ... 16

§4.1: Algemene keuzes en overwegingen ... 17

§4.2: Kwantitatieve fase ... 19

§4.3: Kwalitatieve fase ... 22

5. Resultaten en Analyse ... 25

§5.1: Kwantitatieve analyse ... 25

§5.2: Kwalitatieve analyse ... 29

§5.2.1: Deel I: De functies van Twitter ... 29

§5.2.2: Deel II: Tot hoe ver reikt een online relatie? ... 36

§5.2.3: Deel III: De invloed van Twitter ... 42

6. Conclusie en discussie ... 53

7. Bibliografie ... 57

Bijlage 1: Topic list interviews ... 61

(4)

3

1. ‘27.657 likes, maar waar zijn al die boze studenten?’______________________

Zo luidde de titel van het artikel van journalist Sondermeijer in de Volkskrant (2016) met betrekking tot de, door studenten via Facebook georganiseerde protestactie, getiteld: ‘NK Spitsrijden’. De ludieke protestactie was opgezet als reactie op de geplande gesprekken tussen de NS en de universiteiten om de colleges van studenten in de toekomst zo in te roosteren, dat zij niet meer gedurende spitstijden met de trein zouden komen te reizen. Dit zou voor de NS een mogelijke oplossing voor het probleem van overvolle treinen zijn. De verontwaardiging onder de studenten was echter enorm. Maar alhoewel de protestactie op Facebook in recordtijd een significant aantal likes ontving, bleek de grote verontwaardiging uiteindelijk niet genoeg voor het op de been krijgen van een significant aantal demonstranten. Slechts 25 van de beloofde 27.000 studenten kwamen op het protest af (Spierings, 2016). De schamele opkomst wordt in het artikel gelieerd aan de Maagdenhuisprotesten, waar de uiteindelijke bezetters eveneens bestonden uit ‘de minderheid van het aantal Amsterdamse studenten’. Hoewel de organisatoren claimen dat de actie ondanks de tegenvallende opkomst wel geslaagd was doordat de situatie via alle media-aandacht alsnog als probleem op de kaart is gezet, heeft het ‘muisklikactivisme’ in dit geval toch tot een teleurstellend resultaat geleid, zo concludeert Sondermeijer (2016) zijn artikel.

De sceptische conclusie van Sondermeijer is typerend voor hoe er op dit moment door een aantal wetenschappers tegen de rol van sociale media wordt aangekeken als schepper van nieuwe succesvolle vormen van protest. In het verhitte wetenschappelijke debat gaan cyberpessimisten en -optimisten elkaar verbaal te lijf over de revolutionaire kracht van het uit de postmoderniteit geboren ‘digitale activisme’.

De massale aandacht voor de relatie tussen sociale media en sociale bewegingen kwam er vanaf circa 2009. Vanaf 2009 gingen er dan ook beelden van demonstraties voor meer democratie vanuit Iran, Tunesië, Moldavië en Egypte in vogelvlucht de wereld over. Via sociale media als Twitter konden de ‘digitale revoluties’ in de Westerse wereld op de voet worden gevolgd. De Westerse elite reageerde euforisch op de roep om vrijheid van het volk uit het Midden-Oosten en bejubelde ‘de onstilbare golf van democratie’ die de autoritaire regimes was overkomen. De opkomst van nieuwe media, zo concludeerden een aantal wetenschappers en journalisten als Clay Shirky (2008) en Andrew Sullivan (2009), hadden het volk van deze landen de mogelijkheid gegeven om zich bottom-up te organiseren tegen de status quo. Via Twitter en andere sociale media

(5)

4 hadden ‘gewone mensen’ niet alleen hun agency teruggekregen, maar konden zij ook ontkomen aan de bias van de traditionele media van de status quo, doordat zij zelf direct tot de bron van informatie zouden kunnen komen (Morozov, 2009). De revolutie die in Iran plaatsvond in 2009 werd uiteindelijk zelfs bestempeld als ‘de Twitter Revolutie’ (ibid.).

Het pessimistische perspectief op de toebedeelde heldenrol en revolutionaire kracht van sociale media bleef echter niet lang uit. Zo stelt Esfandari (2010) bijvoorbeeld dat bij de revolutie in Iran Twitter slechts een faciliterende rol heeft gespeeld, maar geen causale, gezien veel prominente Twitteraars niet eens uit Iran zelf kwamen. Daarnaast schreef Malcolm Gladwell in 2010 tegenover Sullivan’s (2009) welbekende stuk ‘The revolution will be Twittered’ zijn eveneens invloedrijke artikel: ‘Small change: ‘Why the revolution will not be Tweeted’. In dit werk ondermijnt Gladwell de kracht van het tot dan toe bejubelde ‘online activisme’ en stelt hij dat online activisme nooit structurele politieke- en sociale verandering teweeg zou kunnen brengen. Digitale activisten, zo beargumenteert Gladwell (2010), zouden enkel verbonden zijn via een ongestructureerd netwerk van weak ties, waardoor draagvlak voor het uitvoeren van noodzakelijke risicovolle acties wegvalt en significante resultaten zullen uitblijven.

Kunnen digitale vormen van protest die ontstaan zijn door de komst van sociale media betekenisvolle sociale verandering veroorzaken? Deze vraag lijkt de spil te vormen in bovenstaand debat en in deze brede vraag is dit onderzoek dan ook onder andere ingebed. Hoewel er duidelijk sprake is van verschillen in mening binnen de wetenschappelijke wereld over de meerwaarde van sociale media voor protestbewegingen, lijken theoretici het wel eens over welke factoren er bijdragen aan het tot stand komen van een sterke protestbeweging. Eén van die factoren zijn goede onderlinge relaties tussen personen actief binnen de beweging. Het zijn dan ook deze onderlinge relaties en hoe deze beïnvloed worden en tot stand komen door sociale media, waar dit onderzoek zich primair op zal focussen. Want ondanks het feit dat er veel geconcludeerd is over hoe deze onderlinge relaties met de verwikkeling van sociale media een positieve- dan wel negatieve verandering zijn ondergaan, is er weinig onderzoek gedaan naar hoe deze relaties zich online precies vormgeven en nog minder naar hoe activisten zelf aankijken tegen hun deze relaties. Enkel gefocust op de potentiele voor- en nadelen van sociale media in relatie tot protestbewegingen, wordt er

(6)

5 op dit moment voorbij gegaan aan fundamentele vragen en het daadwerkelijk empirisch onderzoeken van de totstandkoming van online relaties. Want hoe komen online relaties precies tot stand? Vanuit welk perspectief bekijken activisten hun online relaties zelf? Staan online relaties altijd los van offline relaties? En wat voor een invloed oefent een sociaal medium eigenlijk uit op de vorming van online relaties? Door een verkennende neutrale houding in te nemen zal deze studie op dit soort vragen concrete antwoorden proberen te formuleren, met als doel een betekenisvolle empirische bijdrage te leveren aan het onderzoeksveld. Er is voor gekozen om dit te doen aan de hand van een casus: De Maagdenhuisprotestbeweging. Leidende vraag in dit onderzoek zal zijn: ‘Hoe komen online relaties tussen demonstranten op Twitter tot stand en hoe beschouwen zij hun onderlinge verbondenheid?’

2. Theoretisch kader______________________________________________________

In dit deel van het onderzoek zullen de twee verschillende theoretische debatten waarin dit onderzoek is ingebed uiteen worden gezet: over de functie en over de rol van sociale media in relatie tot protestbewegingen. In deze uiteenzetting zullen, naast het geven van een globaal overzicht van de belangrijkste theoretici in het veld, vooral de argumenten rondom online relaties worden uitgelicht, gezien deze het meest relevant zijn voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag. Ook zullen zowel meer theoretische-, als meer empirische stukken worden besproken.

Allereerst zal het wetenschappelijk debat over de functie van sociale media binnen protestbewegingen uiteen worden gezet en beargumenteerd waarom het belangrijk is om binnen dit debat specifiek in te gaan op online relaties. Vervolgens zal dit debat worden uitgediept aan de hand van het tegenover elkaar zetten van argumenten van de cyberoptimisten en –pessimisten, alsook een derde neutraler perspectief worden aangehaald waar dit onderzoek zich aan zal verbinden. Hierop volgend zal aan de hand van de theorieën van Marshall McLuhan (1964a) een tweede debat over de rol van sociale media in relatie tot de mens en binnen protestbewegingen worden geïntroduceerd. In dit tweede debat zullen drie perspectieven (instrumenteel, ingebed en reciprook) op de relatie tussen mens en sociale media worden onderscheden. Uiteindelijk zal eveneens de eigen positie binnen dit debat worden bepaald.

(7)

6 Debat 1: De functie van sociale media: cyberpessimisten versus de –optimisten

Kunnen digitale protestvormen, die zijn ontstaan door de komst van technologische vernieuwingen, betekenisvolle sociale verandering veroorzaken? Vele academici die zich bezighouden met het onderzoeken van de functie van sociale binnen protestbewegingen buigen zich inmiddels over deze centrale vraag, die op zichzelf weer nieuwe relevante vragen oproept. Want wat voor een nieuwe vormen van protest creëren sociale media? Waarin verschillen deze nieuwe vormen van de traditionele protestvormen? Kunnen zij net zo goed betekenisvolle sociale verandering tot stand brengen als hun voorgangers? En ook, misschien sociologisch gezien wel de belangrijkste vraag, wat voor een effect heeft de opkomst van sociale media op de mens en haar relaties binnen protestbewegingen? Vooral op deze laatste vraag speelt dit onderzoek in. Want ondanks dat niet elk academisch brein op bovenstaande vragen eenzelfde antwoord heeft, lijkt er wel sprake van een uniform standpunt over welke factoren bijdragen aan het tot stand brengen van een sterke protestbeweging. Eén daarvan zijn goede onderlinge relaties tussen personen actief binnen de protestbeweging. Het is daarom het onderzoeksveld van belang gedetailleerd onderzoek te doen naar hoe online relaties zich vormgeven. Hoe het debat over de functie en effecten van sociale media zich tot nu toe heeft ontwikkeld en in twee kampen uiteen is gevallen, zal nu verder worden besproken.

In 1973 schreef Granovetter het vandaag de dag meest geciteerde sociologische artikel: ‘The Strength of Weak Ties’ (AISSR, 2016). Granovetter (1973) was zijn tijd ver vooruit toen hij het inzicht verschafte dat er een verschil bestond tussen sterke relaties, relaties tussen mensen binnen dezelfde sociale kring waarin veel dezelfde informatie rondgaat en zwakke relaties, relaties tussen personen uit verschillende sociale kringen, waartussen juist vaak nieuwe informatie rondgaat. Met zijn stuk beargumenteerde Granovetter dat ‘de waarde van zwakte’ niet onderschat zou moeten worden en hoopt hij met zijn stuk duidelijk te maken dat ook zwak niet per definitie slecht betekent.

Toch zijn er hedendaagse vooraanstaande intellectuelen die aan de hand van zijn stuk precies datgene hebben beargumenteerd. Zo gebruikt Malcolm Gladwell (2010) in zijn roemruchte stuk ‘Why the revolution will not be Tweeted’ Granovetters ‘zwakke relaties’ om de disfunctionaliteit van sociale media, als voornaamste schepper van zwakke relaties, voor protestbewegingen aan te tonen. Gladwell (2010) stelt dat sociale media en het digitale activisme dat hieruit voortkomt, voor het creëren van

(8)

7 betekenisvolle sociale verandering tekort schiet op twee allesbepalende fronten: draagvlak en collectieve organisatiestructuur.

Zo begint Gladwell (2010) dat activisme waarmee men echte sociale- en institutionele verandering teweeg wil brengen, diepe structurele conflicten zal moeten durven aanpakken. Dit brengt in essentie een high-risk factor voor protesteerders met zich mee, doordat het de macht van de gevestigde orde aantast. Activisten zullen alleen bereid zijn dit hoge risico op persoonlijk gebied te nemen wanneer zij zich sterk verbonden voelen met hun medeprotestanten. Digitaal activisme, dat gepaard gaat met ‘zwakke’ en losse relaties tussen activisten, kan in tegenstelling tot hechte ‘offline’ relaties deze sterke vorm van solidariteit niet creëren en mist dus draagvlak om op terug te vallen voor het uitvoeren van risico- en betekenisvolle acties. Daarnaast vormen activisten die via de zwakke relaties zijn verbonden enkel een los netwerk met elkaar, waarin de noodzakelijke politieke collectieve organisatiestructuur ontbreekt. Dit kent meerdere negatieve gevolgen volgens Gladwell (2010). Gezien iedereen ‘gelijk’ is in het netwerk en hiërarchie en centrale autoriteit ontbreekt, wordt het voor de protestbeweging praktisch onmogelijk moeilijke beslissingen te nemen waardoor resultaten eveneens zullen uitblijven. Daarnaast maakt de afwezigheid van centrale controle het voor mensen relatief makkelijk weer uit het protestnetwerk te stappen, wat het netwerk onzeker en weerbarstig maakt. Aanvullend op deze twee tekortkomingen van het digitaal activisme en als antwoord op de cyberoptimisten, stelt Gladwell als laatste dat het een illusie is dat sociale media goed zouden zijn in het aanzetten van grote aantallen mensen tot betekenisvolle actie. Sociale media netwerken, zo formuleert Gladwell bondig, ‘are only effective in increasing participation by lessening the level of motivation, participation requires’ (Gladwell, 2010).

Gladwell’s kritiek kreeg al snel bijval vanuit de wetenschap. Zo concludeert Morozov (2011) in zijn boek ‘The net delusion: the dark side of internet freedom’ dat het internet en de nieuwe media die zich hierop baseren inderdaad ‘lui protest’ creëren. Aan de hand van sociale media worden enkel passieve vormen van protest gestimuleerd (denk hierbij aan een simpele like geven op Facebook), wat uiteindelijk zal leiden tot minder betekenisvolle acties en politieke- en sociale verandering (ibid.). Dit wordt tegenwoordig ook wel het ‘leunstoelactivisme’ genoemd (Poell, 2016). Empirische studies zoals die van Nisbet & Scheufele (2002) ondersteunen Morozov’s conclusie dat het internet mensen niet altijd aanzet tot actieve participatie. Nisbet & Scheufele (2002)

(9)

8 toonde aan de hand van 468 telefoon-enquêtes onder inwoners van New York aan dat frequente internetgebruikers zich vaak zelfs minder betrokken en aangezet tot politieke participatie voelden. Daarnaast waren zij opvallend genoeg ook vaak minder goed geïnformeerd over actuele onderwerpen dan niet-frequente gebruikers.

Alhoewel pessimisten als Gladwell en Morozov dus claimen dat sociale media ‘betekenisvol‘ en waardevol protest de kop in zouden drukken, stelt optimist Clay Shirky juist dat de komst van sociale media ‘de revolutie van de burger’ heeft ingeluid door nieuwe vormen van sociale- en politieke vrijheden te creëren (Shirky, 2011, p. 32). Het feit dat het ‘leunstoelactivisme’ via sociale media niet effectief is, betekent volgens Shirky niet automatisch dat sociale media in het algemeen dat ook niet zijn, zoals Gladwell en consorten doen laten geloven. Zo kunnen ‘dissident movements’ aan de hand van nieuwe media hun eigen frame neerzetten en gemakkelijk gecoördineerde acties uitvoeren (ibid.). Er zou dan ook gesteld kunnen worden dat sociale media protestbewegingen de agency om hun eigen beeldvorming te controleren verschaffen. Dat zou voor de meeste bewegingen, die naast de status quo ook tegen de onderdrukkende beeldvorming vanuit mainstream media moeten strijden, als waardevol machtsmiddel beschouwd kunnen worden.

Er bestaat van oudsher volgens Gamson & Wolfsfeld (1993 p. 116) dan ook een problematische asymmetrische machtsrelatie tussen protestbewegingen en mainstream media, waarin de protestbeweging meer afhankelijk is van de media dan andersom. De protestbeweging is van de media afhankelijk om drie redenen: mobilisatie (1), validatie (2) en uitbreiding van de schaal van het protest (3). Naast deze drie afhankelijkheden zijn protestbewegingen en media ook in strijd over meaning van berichtgeving, ofwel framing. Een frame is volgens Gamson & Wolfsfeld ‘a central organizing idea of what is at issue’ (1993, p. 118). Doordat journalisten beslissen welke ‘verhaallijn’ of ‘frame’ een podium krijgt en welke niet, zijn bewegingen onderschikt aan hun agendamacht. Gamson & Wolfsfeld schreven hun artikel echter in 1993. Er kan nu dan ook gezegd worden dat met de komst van sociale media is de asymmetrische machtsrelatie tussen de media en protestbewegingen in ieder geval ten dele rechtgetrokken. Aan de hand van sociale media kunnen protestbewegingen namelijk zelf mensen bereiken en aanzetten worden tot mobilisatie (1). Daarnaast kan via sociale media ook de schaal van het protest snel worden opgeschroefd (3). Dat betekent echter niet dat bewegingen nu compleet onafhankelijk zijn van de media, gezien de media nog steeds over het grootste

(10)

9 podium beschikken en de afhankelijkheid van validatie dus blijft bestaan. Wel hebben protestbewegingen via sociale media nu ook een eigen podium waarmee de framing in ieder geval ten dele bestrijd kan worden. Op deze manier is vervullen sociale media dan ook een belangrijke functie voor protestbewegingen in het bewerkstelligen van autonomie en bestrijden van beeldvorming zoals Shirky (2011) al stelde.

Naast het verstrekken van autonomie aan bewegingen zijn sociale media ook nog op andere manieren effectief volgens Shirky (2011). Ten eerste zijn sociale media zeer effectief in het coördineren van gezamenlijke actie (Shirky, 2011, p. 38). Hoewel Shirky de door Gladwell geschetste problematiek van ongestructureerde groepen erkent, stelt hij dat sociale media dit gemis compenseren door de kosten voor het coördineren van een actie dramatisch te reduceren (Shirky, 2011, p. 35). Ten tweede stimuleren sociale media in zijn ogen juist de bottom-up organisatiestructuur die protestbewegingen van oudsher hanteren. En is het kenmerk van bottom-up organisatie niet juist dat het iedereen betrekt in het beslissingsproces en daarmee dus wellicht juist sterke onderlinge relaties creëert? Als laatste stelt Shirky (2011) dat het grootste goed dat sociale media protestbewegingen brengen het faciliteren van het ontstaan een nieuwe publieke sfeer is. Shirky brengt hiermee de welbekende theoreticus Habermas (1989) in het sociale media debat. Habermas prees de publieke sfeer omdat elke burger hierin als gelijke deel kon nemen aan het debat over gezamenlijke belangen. Daarmee kenmerkte de publieke sfeer zich door toegankelijkheid en transparantie. Clay Shirky (2011) pleit er dan ook voor dat we tegen sociale media aan zouden moeten kijken als lange-termijn instrumenten die als voornaamste functie hebben om de publieke sfeer, waarin burgers debat met elkaar aangaan buiten de gevestigde orde om, terug te brengen (ibid.). Doordat mensen zelf het organisatorische heft in handen nemen, zullen formele organisaties in de toekomst overbodig worden en een concept als hiërarchie ouderwets. Gladwell’s argumenten schuift Shirky uiteindelijk van tafel als normatieve- en conservatieve ideeën over hoe sociale organisatie plaats zou moeten vinden om sociale- en politieke verandering teweeg te brengen.

Empirische studies zoals die van Vromen, Xenos & Loader (2015) naar nieuwe vormen van politieke geëngageerdheid onder Amerikaanse jongeren bevestigen Shirky’s optimistische visie. Vromen et al. (2015) komen tot de conclusie dat Amerikaanse jongeren hun politieke geëngageerdheid niet meer uiten door zich aan te sluiten bij een formele politieke organisatie, maar dat zij wel via sociale media als Facebook, Instagram

(11)

10 en Twitter actief bezig zijn hun persoonlijke politieke geëngageerdheid opnieuw uit te vinden (Vromen et al., 2015). Op het kritiekpunt dat sociale media geen verandering teweeg zouden kunnen brengen en daarom geen bijdrage leveren aan protestbewegingen stelt Christenen (2011) dat zelfs áls het betrekken van sociale media in een protest niet altijd leidt tot politieke of sociale verandering, dat niet automatisch betekent dat de nieuwe technologie geen functie kan hebben voor een protestbeweging. Sociale media kunnen volgens Christenen dan ook zeer bruikbaar bij het versterken van onderlinge banden van de activisten door het produceren van feel-good gevoelens (Christenen, 2011). Daarnaast hebben verschillende wetenschappers aangetoond dat online activisme, offline activisme op verschillende manieren kan stimuleren en deze twee vormen bijna nooit los van elkaar staan (Biddix & Park, 2008; Harlow & Harp, 2012; Poell, 2016; Schwarz & Halegoua, 2015). Poell (2016) illustreert deze online-offline verhouding aan de hand van memes: een idee, een slogan of een beeld wat eindeloos gedeeld kan worden waarbij het steeds bewerkt wordt en zich in nieuwe variaties voordoet. Op deze manier kan een offline beeld van een bepaalde protestactie online een nieuw leven gaan leiden en daarmee zowel de grenzen van lokaliteit opheffen, als het protest een persoonlijke tint te geven (ibid.). Daarnaast stelt Poell (2016) dat online actie kan aanzetten tot een diepere offline betrokkenheid. Zo concludeert Poell (2016) uiteindelijk dat sociale media op drie manieren toch effectief zijn voor protestbewegingen: het verlaagt de drempel tot actievoeren, maakt protest persoonlijk en zet aan tot een diepere betrokkenheid.

Dat er veel debat gaande is over of het gebruik van sociale media een positief- dan wel negatief effect heeft op relaties binnen sociale bewegingen en wat dit gebruik potentieel voor een gevolgen zou hebben voor een protestbeweging an sich, is zo goed als duidelijk. Maar hoe zij deze effecten leveren is veel minder duidelijkheid. Deze terechte observatie maakt ook Juris (2012) in zijn artikel ‘Reflections on #OccupyEverywhere’. Zo komt Juris tot de conclusie dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen sociale bewegingen die zich organiseren aan de hand van logic of networking en sociale bewegingen die zich organiseren aan de hand van logic of aggregation (Juris, 2012, p. 260). De eerste strategie/logica is van toepassing op sociale bewegingen waarbij ´ouderwetse´ digitale technologie in de vorm van bijvoorbeeld sms- en emaillijsten, dikwijls gecontroleerd door formele collectieve organisaties, wordt gebruikt voor het organiseren van mensen. Juris (2012) beargumenteert dat het gebruik

(12)

11 van deze vorm van communicatietechnologie een vorm van protestorganisatie creëert waarbij activisten collectieve actoren zijn doordat zij handelen vanuit eenzelfde betekenisvol ‘collectief repertoire’. Dit gedeelde repertoire stelt hen vervolgens in staat elkaars acties te duiden (ibid, p. 266). Hierdoor zijn mensen niet alleen horizontaal verbonden in een netwerk, maar creëren zij samen een duurzame vorm van collectiviteit en worden hun onderlinge relaties gekenmerkt door zekerheid. Bij de tweede logica (logic of aggregation), welke ontstaat bij protesten die zich aan de hand van nieuwere vormen van digitale technologie zoals Twitter organiseren, ontbreekt dit gedeelde repertoire echter. De actoren of individuen lijken eerder bij elkaar geraapt, dan daadwerkelijk aan elkaar verbonden. Daarnaast stappen actoren door het ontbreken van een duurzame vorm van collectiviteit, makkelijker uit het netwerk en komen onderlinge relaties onder druk te staan van onzekerheid (ibid.). Ook stelt Juris (2012, p. 268) dat alhoewel sociale media gevoelens van verbondenheid kunnen creëren, ze toch ‘far less effective than listservs for facilitating complex, interactive discussions regarding politics, identity, strategy and tactics’ zijn. Hij stelt dan ook dat verschillende netwerk instrumenten (ofwel verschillende soorten media) verschillende effecten kunnen creëren wegens hun unieke technologische opbouw (ibid.).

Alhoewel Juris (2012) in eerste instantie dus pleit voor een neutraal derde perspectief binnen het sociale media debat, schemert er ook in zijn werk een lichte aversie tegen de invloeden van nieuwere sociale media op protestbewegingen door. Juris (2012) benoemt net als Gladwell (2010) het problematische gemak waarmee actoren uit het netwerk kunnen stappen en de onzekerheid die dit onderlinge relaties oplegt. Als tweede nadeel stelt Juris: “The rise of what I have called “a logic of aggregation” presents a more serious problem of sustainability than that posed by the diffuse networks of a prior generation. (Juris, 2012, p. 267)”. Juris laat met dit citaat zien dat de onzekere relaties tevens leiden tot verhoogde weerbarstigheid van het protest.

De ontwikkeling van logic of networking naar logic of aggregation die Juris (2012) beschrijft, wordt door Bennett & Segerberg (2012) in hun theoretisch invloedrijke werk ‘The Logic of Connective Action’ omschreven als een ontwikkeling van collectieve naar connectieve netwerken van protest. Traditioneel gezien zijn protestnetwerken gebouwd op een gedeelde collectiviteit, dikwijls beheerd en verspreid door formele organisaties (ibid.). Deze formele organisaties fungeerden als het ware als fabrikanten van onderlinge verbondenheid door het produceren en verspreiden van

(13)

12 collectieve actie frames waar de betrokken activisten samen naar handelden. Connectieve netwerken vormen zich echter op een gepersonaliseerde wijze, waarbij het technologische platform als Twitter of Facebook de verbindende functie van de formele organisaties vervult (ibid, p. 750). Aan de hand van leuzen als ´we are the 99%´ en provocerende ‘memes’ wordt er gebruikt gemaakt van wervingsstrategieën die een direct beroep doen op personen en hun persoonlijke situaties, in plaats van op gedeelde belangen (ibid, p. 722; Poell, 2016). Als verklaring voor deze ontwikkeling stellen zij dat de individualisering van de maatschappij in de postindustriële periode, ervoor heeft gezorgd dat mensen hun politieke geëngageerdheid zich tot een individueel project heeft ontwikkeld, los van formele organisaties (ibid, p. 743). Deze ontwikkeling tot geïndividualiseerde politieke geëngageerdheid had als gevolg dat er ook behoefte ontstond aan meer gepersonaliseerde vormen van protest. Deze uitspraak wordt ondersteund door het eerder besproken empirisch onderzoek zoals dat van Vromen et al. (2015) naar nieuwe vormen van politieke geëngageerdheid onder Amerikaanse jongeren.

Aan de hand van hun beschrijvende onderzoek nemen Bennett & Segerberg (2012) dus een neutrale positie tegenover de functie van sociale media in. Beide netwerkvormen kennen verschillende logica van actie en organisatie die beide waardevol kunnen zijn. Bennett & Segerberg (2012) pleiten er voor dat, om de nieuwe vormen en logica goed te kunnen begrijpen, wetenschappers zich niet moeten vastklampen aan het idee van collectieve organisatievormen als de enige vormen van protestorganisatie. Door een open houding aan te nemen kan er op gedetailleerde wijze een concreet beeld worden gevormd van de structuur van de nieuwe connectieve netwerken (ibid. p. 750). Dit onderzoek kan dan ook gezien worden als antwoord op hun oproep tot verkennend doch gedetailleerd onderzoek naar de nieuwe vormen van protest.

Debat 2: De rol van sociale media en de relatie tussen mens en technologie

Tot zover is er voornamelijk ingegaan op de functie en effecten die sociale media hebben op relaties binnen protestbeweging. Maar naast het feit dat er gediscussieerd wordt over de effecten van sociale media binnen protestbewegingen, wordt er ook gediscussieerd over hoe wij als wetenschappers tegen de rol van sociale media aan moeten kijken in relatie tot de mens en protestbewegingen zelf.

(14)

13 Eén van de eerste en meest baanbrekende wetenschappers die zich verdiepte in de relatie tussen mens en technologie was Marshall McLuhan. McLuhan (1964) beargumenteerde dat in plaats van ons te richten op de inhoud die nieuwe media kunnen voortbrengen, de échte verandering in menselijke aangelegenheden al plaatsvindt door de uitvinding van het medium zelf. Het nieuwe medium is namelijk hetgeen dat de schaal, het tempo en de patronen van menselijke relaties sterk verandert (ibid.). Media zouden dan ook gezien moeten worden als een verlengingsstuk van de mens zelf, dat aan de ene kant de vermogens van de mens uitbreid, maar haar tegelijkertijd hiermee ook vormt en begrensd (McLuhan, 1964a). Alhoewel McLuhan in de sociologie nooit echt naam heeft gemaakt, raakt McLuhan hiermee een klassiek sociologisch proces: het wederkerige proces waarbij subject en het zelfgeproduceerde object elkaar continu beïnvloeden en vormgeven. Deze wederkerigheid is door de tijd heen dan ook al door verschillende groot sociologen als Marx, Durkheim en Simmel geduid. Daarmee sluit McLuhan aan in een roemvol rijtje. Maar hoe slaat dit alles terug naar de discussie over de rol van sociale media binnen protest?

De inzichten van McLuhan sluimeren op dit moment voort in het debat over wat voor een rol sociale media hebben binnen protestbewegingen. Sommigen zoals Shirky (2011) en Vromen et al. (2015) benaderen sociale media als een middel dat personen naar hun hand kunnen zetten om hun doelen te bereiken (instrumenteel perspectief). Zij spreken in hun werk dan ook vaak over sociale media als ‘instruments’ en ‘tools’. Anderen zoals Thomas Poell (2014; 2016) en Bennett & Segerberg (2011) pleiten juist voor een meer ingebed perspectief. Sociale media zouden door wetenschappers moeten worden begrepen als een complexe verzameling van communicatie die zijn ingebed in een bepaalde politieke, economische en sociale context waaruit je ze niet zomaar kunt losrukken (Poell, 2014). Sociale media zijn binnen dit perspectief geen neutraal inzetbare instrumenten (zoals in de instrumentele benadering), maar verzamelingen sociale acties die an sich weer zijn gevormd door andere sociale structuren. Wanneer een beweging dus sociale media betrekt in het protest, betrekt zij automatisch ook deze vormende sociale structuren.

Het instrumentele perspectief dicht de mens in relatie tot sociale media dus een actieve rol toe, terwijl het ingebedde perspectief een meer passieve rol waarneemt. Om erachter te komen hoe de online relaties van activisten gevormd en beïnvloed worden door sociale media is dit onderscheid belangrijk om te maken, maar ook om verder uit te

(15)

14 breiden. Met dit onderscheid zijn we namelijk ook terug bij het wederkerige proces dat McLuhan beschreef tussen mens en zijn technologie, waarin de mens zowel een actieve- als passieve rol krijgt aangeschreven. Daarmee kunnen we stellen dat de rol van sociale media binnen een protest dus afhangt van de acties van de activisten zelf, maar dat deze acties op zijn beurt beperkt worden door het medium waarop zij worden uitgevoerd. Dit derde perspectief op de rol van sociale media binnen protestbewegingen zouden we dan ook kunnen onderscheiden als het reciproke perspectief. Dit perspectief kan gezien worden als een verdere uitbreiding van het ingebedde perspectief. Vanuit dit perspectief zal in dit onderzoek gewerkt worden bij het beantwoorden van de onderzoeksvraag. Daarmee zijn vandaag de dag, ten midden van de discussie over wat voor een rol sociale media binnen een protestbeweging innemen, McLuhan’s theoretische inzichten nog steeds even relevant.

In deze literatuurbespreking zijn twee verschillende debatten uiteengezet. Het eerste debat focuste zich op de functie en effecten van sociale media binnen protestbewegingen. Door het tegenover elkaar zetten van harde claims van cyberoptimisten, -pessimisten en ´neutralen´ is naar voren gekomen hoeveel onduidelijkheid en ambiguïteit er eigenlijk nog bestaat rond de effecten van sociale media binnen protestbewegingen. Ook binnen het tweede debat, over de rol van sociale media in relatie tot protestbewegingen, waarin drie verschillende perspectieven uiteen zijn gezet lijken tegenstrijdige perspectieven te duiden op onwetendheid. Deze studie zal deze onduidelijkheid in ieder geval ten dele proberen op te heffen door specifiek een licht te werpen op hoe online relaties tot stand komen en hoe demonstranten actief binnen een protestbeweging aankijken tegen hun online relaties. Door ook het perspectief van demonstranten zelf op hun relaties te integreren, ontstaat er hopelijk meer begrip over de effecten en de rol van sociale media binnen hedendaagse protestbewegingen. Om dit doel te bereiken is er als casus voor dit onderzoek een protestbeweging uitgekozen waarbij online communicatie een grote rol heeft gespeeld: de Maagdenhuisprotestbeweging van 2015.

(16)

15

3. Casus: De Maagdenhuisprotestbeweging van 2015____________

Op 24 februari, een dag voor de roemruchte demonstratie die uitliep in de bezetting van het Maagdenhuis vond de onstuimige ontruiming van het Bungehuis, een ander gebouw in bezit van de UvA dat toebehoorde aan de Faculteit der Geesteswetenschappen (FGw), plaats. Deze eerdere bezetting was een protest vanuit de FGw tegen de verkoop van het gebouw en tegen het schrappen van vele kleine (voornamelijk talen) opleidingen aan hun faculteit. Onder de noemer van het ‘Liberal Arts Program’ zou er een algemeen eerste bachelorjaar komen, waarna studenten zich later zouden toespitsen in een bepaalde richting. Dit voorbeeld van ‘efficiëntiebeleid’ en ‘rendementsdenken’ schoot echter bij vele studenten en docenten in het verkeerde keelgat. Het afschaffen van de kleine opleidingen zou namelijk betekenen dat er vele docenten ontslagen zouden worden en dat de intimiteit van kleine opleidingen waarin persoonlijke aandacht centraal stond zou verdwijnen. Toen de ontruiming van het Bungehuis gepaard ging met politiegeweld dat niet geheel door de beugel kon, barste de bom. Deze ontruiming leidde dan ook tot de geboorte van de Maagdenhuisprotestbeweging.

‘Kleine groep hè Louise?’ ‘Screw us and we’ll multiply!’ ‘Ik heb ook een stem!’ zo luidden de leuzen op de borden van de verongelijkte demonstranten. De Maagdenhuisprotestbeweging, die uiteindelijk hoofdzakelijk is geclaimd door de organisatie De Nieuwe Universiteit (DNU) bestond uit studenten, docenten en andere betrokkenen, verzette zich tegen de top-down bestuurscultuur die de UvA was komen te overheersen en eiste meer democratie en inspraak bij beleidsmaatregelen en transparantie over de financiële uitgaven van de universiteit (Gray, 2015). De universiteit moest weer worden voor wie hij er was: de academische gemeenschap.

De steun voor de protestbeweging, die issues aan de kaak stelde die ook in andere sectoren van de Nederlandse samenleving zoals de zorg een rol speelden, was in het begin enorm (Gray, 2015). Op nationaal niveau werd de beweging gesteund door politieke partijen en vakbonden en op lokaal niveau werden er voedselpakketten aan de poort van het Maagdenhuis gebracht als gebaar van sympathie. Er werden in de anderhalve maand van bezetting ook allerlei lezingen, debatten, skypesessies met internationale academici en andere activiteiten in het Maagdenhuis georganiseerd, om aan de buitenwereld te laten zien dat het niet om ‘een stelletje beroepsactivisten’ zou gaan die gratis studiepunten wilden, maar om een betrokken en bezorgde beweging studenten en docenten die een intellectueel debat probeerden te stimuleren. Sociale

(17)

16 media hebben hierbij actieve rol gespeeld. Op Facebook werden nieuwe events aangekondigd en via het Maagdenhuis Twitteraccount was te volgen hoe debatten verliepen. Op deze manier werd de boodschap zodanig aantrekkelijk gemaakt en verspreid dat er uiteindelijk ook in andere Nederlandse studentensteden bewegingen ontstonden: Delft, Groningen, Leiden, Nijmegen, Rotterdam en Tilburg kenden na enige tijd allen hun eigen ‘Nieuwe Universiteit’. De communicatie via sociale media naar buiten toe was voor de beweging dus cruciaal voor het genereren van meer support bij zowel formele organisaties als het Nederlandse publiek.

Terugblikkend, bijna precies een jaar na de ontruiming van het Maagdenhuis, op het ontstaan en behaalde resultaten van de protestbeweging is er zeker te spreken over een toegenomen bewustzijn onder bestuurders rondom democratisering en het belang van het betrekken van de academische gemeenschap bij besluitvorming binnen de UvA. Er zijn door de beweging dan ook concrete resultaten behaald: er is een student-lid in het College van Bestuur (CvB) gekomen en er zijn commissies opgericht die diversiteit en democratisering binnen de UvA moeten bewaken en de uitvoering van het door het CvB opgestelde 10-punten plan controleren. Ten opzichte van de gezette doelen zou er echter ook geconcludeerd kunnen worden dat de beweging maar in beperkte mate succesvol is geweest. Zo komen de meeste besluiten nog steeds van bovenaf en is er nog steeds geen volledige transparantie over de financiële uitgaven.

Alhoewel de Maagdenhuisprotestbeweging opgehouden is te bestaan, staat zij nog steeds in dienst van de academische gemeenschap als intrigerend onderzoeksobject. Hoe dit onderzoek van plan is deze protestbeweging te gebruiken voor het beantwoorden van deze hoofdvraag, alsook de redenen waarom specifiek deze protestbeweging is uitgekozen, zal in de volgende sectie uiteen worden gezet.

4. Methodologie en data_________________________________________________

In deze sectie zullen de methodologische overwegingen bij het uitvoeren van dit onderzoek worden besproken. Allereerst worden de algemene keuzes besproken, om vervolgens per fase van onderzoek de werkwijze en problemen die zich hierbij voordeden uiteen te zetten. Tevens wordt per fase besproken hoe belangrijke begrippen zijn geoperationaliseerd.

(18)

17

§4.1: Algemene keuzes en overwegingen

Zoals eerder gesteld is het doel van dit onderzoek om op verkennende wijze aan de hand van de perspectieven van demonstranten zelf een concreet beeld te vormen van de vorming van online relaties in hedendaagse protestnetwerken. Op deze manier wordt er gepoogd tot een nieuwe inzichten te komen in hoe online relaties zich vormgeven en wat voor functie en rol van sociale media binnen protestbewegingen kunnen hebben. Daarmee wordt het perspectief van demonstranten zelf op hun online relaties in een breder debat geïntegreerd. Met deze aanpak wordt er geprobeerd een inzichtvolle empirische bijdrage te leveren aan verschillende theoretische debatten binnen het onderzoeksveld.

De leidende vraag van het onderzoek luidt: ‘Hoe komen online relaties tussen demonstranten op Twitter tot stand (a) en hoe beschouwen zij hun onderlinge verbondenheid?’ (b). Deze vraag is dus tweeledig. Voor het beantwoorden van het eerste deel van deze vraag (a) zijn er twee verschillende deelvragen opgesteld: ‘Wat was de functie van Twitter binnen de Maagdenprotestbeweging?’ (1) en ‘Hoe oefent de communicatiestructuur van Twitter invloed uit op de vorm en het tot stand komen van online relaties?’ (2). Deze twee deelvragen vloeien direct voort uit de twee uiteengezette theoretische debatten over de functie en rol van sociale media. Het tweede deel van deze onderzoeksvraag (b) zal worden gepoogd te beantwoorden aan de hand van een meer beschrijvende deelvraag: ‘Hoe beschouwen demonstranten hun online relaties en hoe verhoudt dit zich tot hun gebruik van Twitter?’(3). Deze derde en laatste deelvraag zal zich dus specifiek richten op het uiteen zetten van het perspectief van de demonstranten op hun online relaties en daarmee hun onderlinge verbondenheid. Samen leiden de drie deelvragen tot het formuleren van een compleet antwoord op de hoofdvraag.

In deze studie is er gekozen voor een mixed methods onderzoeksmethode. De voornaamste reden hiervoor is geweest dat er via een kwantitatieve methode een betekenisvol sample aan respondenten voor de kwalitatieve fase opgesteld heeft kunnen worden (Creswell & Plano Clark, 2011, p. 62). Daarnaast vult de ene onderzoeksmethode de zwaktes van de ander aan (complementariteit). Er is dan ook gebruikt gemaakt van een sequentieel participant-selectie mixed methods onderzoeksdesign, waarin na een oppervlakkige kwantitatieve fase de nadruk komt te liggen op uitgebreidere kwalitatieve fase (ibid., p. 66 + 86). Omdat de kwantitatieve fase dus slechts dient ter selectie van participanten voor de kwalitatieve fase, heeft de

(19)

18 kwalitatieve fase in dit mixed methods onderzoek de prioriteit. Hier is voor gekozen gezien het in het onderzoeksveld nu nog vaak ontbreekt aan een kwalitatieve insteek en daarmee het perspectief van demonstranten zelf op online relaties links blijft liggen, terwijl dit van grote waarde kan zijn voor het bredere debat. Gezien de strands min of meer onafhankelijk van elkaar zullen worden uitgevoerd (weinig interactie) vindt de mixing van beide methoden pas plaats in de fase van analyse tijdens interpretatie van de gegevens.

Een nadeel van het gekozen design is dat er researcher bias kan optreden tijdens de sampling van respondenten bij de overgang van de kwantitatieve naar de kwalitatieve fase. Om dit tegen te gaan zal elk selectiecriterium onderbouwd worden vanuit theoretische verwachtingen en zo de respondenten te selecteren die het best uitspraak kunnen doen over het centrale concept van dit onderzoek: online relaties (ibid., p. 186).

Verder is er voor dit onderzoek gekozen om te werken met een case study. De motivatie hiervoor is dat een case study een empirisch inzicht biedt in de aard van online relaties die dit onderzoek probeert te onderzoeken. Als case study is er gekozen voor de Maagdenhuisprotestbeweging. Deze casus is om twee verschillende redenen gekozen. Ten eerste is er bij deze protestbeweging veel gebruikt gemaakt van sociale media en dus kunnen we aannemen dat er binnen deze beweging veel personen te vinden zullen zijn die aan elkaar gerelateerd zijn via sociale media. Ten tweede vormt de protestbeweging een interessante casus wegens het feit dat er binnen deze protestbeweging zeer actief gebruikt is gemaakt van sociale media voor het promoten van de fysieke acties. Sociale media heeft bij dit protest dus een duidelijke rol gespeeld in het uitbreiden van het protest en het genereren van een achterban. Daarmee biedt deze casus een interessante inkijk in hoe online- en offline acties binnen een protestbeweging zich tot elkaar verhouden.

Als onderzoeksmedium is er gekozen voor het sociale medium Twitter. Twitter is eveneens gekozen om verscheidene redenen. Ten eerste functioneert Twitter via een logica waarin mensen aan elkaar én aan ideeën/onderwerpen gelinkt worden. Protestbewegingen zijn een goed voorbeeld van zo’n idee/onderwerp waarmee mensen met elkaar in contact kunnen komen. Dit maakt Twitter een goede onderzoekseenheid voor het onderzoeken van online relaties tussen mensen binnen protestbewegingen. Ten tweede is in al bestaand onderzoek vaak Twitter als onderzoekseenheid gekozen.

(20)

19 Door eveneens Twitter als onderzoekseenheid voor deze studie te nemen, kunnen de resultaten gemakkelijk vergeleken worden met andere studies en de door hen getrokken conclusies, waardoor er uiteindelijk een zinvollere empirische bijdrage geleverd wordt. Voor de eerste selectie van online Twitter gebruikers is er gekeken naar de periode van het protest die betekenisvol was voor de beweging en waarin veel online verkeer via sociale media als Twitter plaatsvond: de periode na de ontruiming van het Maagdenhuis in april 2015.

§4.2: Kwantitatieve fase

In deze fase is er gewerkt met een dataset die verkregen is van een ander onderzoek naar online verkeer binnen de Maagdenhuisprotestbeweging.1 De details voor de in deze fase onderzochte dataset zien er als volgt uit:

Tabel 1: Details dataset

Hashtags #maagdenhuis #cvbquit #maagdenhuisbezetting

#cvbaftreden #rethinkuva #academischelente #newuniversity #dnuniv #nieuweuniversiteit #cvbwegermee #actiedag #denieuweuniversiteit #studentenprotest #vanwieisdeuni #uvadebat #uvarethink #rethinkhva #rethinkuu #cvbresign #watdoethetcvb

Aantal unieke accounts 14451 Aantal tweets 131205

Periode 15-06-2015 - 29-02-2016

Bovenstaande tabel laat zien welke hashtags zijn er zijn geselecteerd om een overzicht te krijgen van de communicatie van activisten binnen de Maagdenhuisprotestbeweging. Na een schematisch overzicht te hebben gekregen van de gebruikte dataset is het voor deze eerste kwantitatieve fase van onderzoek van belang vast te stellen wanneer er kan worden gesproken van een weak tie tussen mensen. In dit onderzoek zullen online relaties onderzocht worden aan de hand van het concept weak ties. Online relaties zijn volgens Gladwell (2010) immers per definitie weak ties.. Er zal dan ook in de rest van

1

Afkomstig uit: Van Haperen, S., Nicholls, W.j., Uitermark, J.L. (forthcoming) "Building a protest movement on Twitter: Geographical Anatomy of an Open Source Campaign", under review, PLoS-ONE

(21)

20 deze studie wanneer er gesproken wordt over ‘weak ties’, hetzelfde bedoeld worden als met ‘online relaties’. Voor het vaststellen van weak ties tussen personen wordt gebruik gemaakt van de centraliteitsmaten uit het onderzoek van Tremayne (2014). Tremayne maakt onderscheid in zijn onderzoek vier verschillende soorten centraliteitsmaten: in-degree centraliteit (1), out-in-degree centraliteit (2) , eigenvector centraliteit (3) en inbetweenness centraliteit (4). Omdat er slechts gepoogd wordt een basale interactieve relatie vast te stellen (wederzijds noemen) en geen uitspraken te doen over relatieve posities in netwerken, is het voldoende voor dit onderzoek om slechts met de eerste twee centraliteitsmaten (out- en indegree) te werken.

Een weak tie tussen personen kan dus worden gemeten door te kijken naar de in-degree en out-in-degree activiteit van een bepaald persoon in het netwerk. In-in-degree centraliteit heeft te maken met of en hoe vaak een persoon genoemd wordt (mention) in het bericht van iemand anders (Tremayne, 2014, p. 117). Out-degree centraliteit heeft te maken met of en hoe vaak iemand zelf een bericht plaatst met een verwijzing naar een ander persoon (ibid., p. 116). Voor de aanwezigheid van een weak tie is het dus nodig dat persoon A persoon B in zijn/haar bericht noemt én dat persoon B persoon A in zijn/haar bericht noemt. Wanneer dit het geval is kunnen we spreken van een wederzijdse relatie en dus van een weak tie. Voor deze studie zullen dus personen worden geselecteerd die zowel zelf actief zijn in het noemen van anderen, als genoemd worden door diezelfde personen. Dit betekent echter niet, alhoewel het wenselijk is met het oog op de tweede fase van onderzoek dat er veel wederzijdse mentions zijn, dat enkel de accounts die het frequents genoemd worden/anderen accounts noemen in deze fase van onderzoek zullen worden geselecteerd. Dit kende twee redenen. Ten eerste is er het probleem van de non-respons. De non-respons werd onder andere veroorzaakt door het niet direct contact kunnen leggen met de gewenste respondenten doordat het contact via een sociaal medium moest verlopen. Dit heeft ertoe heeft geleid dat het niet altijd is gelukt de meest actieve persoonlijke accounts te samplen. Daarnaast bleek ook inactiviteit van bepaalde accounts te leiden tot een verhoogde non-respons. Sommige destijds actieve accounts begaven zich niet even actief meer op Twitter, als ten tijde van het protest, waardoor de reactie pas maanden later kwam.

De non-respons heeft ertoe geleid dat het uiteindelijke sample niet de optimale representativiteit heeft opgeleverd. Toch is er binnen het uiteindelijke sample genoeg variatie gedekt om gedegen uitspraken te kunnen doen. Ten tweede vallen onder de

(22)

21 meest actieve accounts ook betrokken collectieven (bijvoorbeeld De Nieuwe Universiteit, Humanities Rally). Aangezien dit onderzoek zich focust op het onderzoeken van online relaties tussen personen, zullen deze collectieven uitgesloten zijn van selectie en eveneens worden genegeerd in het opstellen van lijsten van actiefste gebruikers. Om deze accounts niet volledig buiten beeld te laten, is er in de interviews wel gevraagd naar of personen hun online relaties tot specifieke actieve organisatieaccounts anders ervaarden dan relaties die zij met persoonlijke accounts hadden.

De uiteindelijke sample bestaat uit zes respondenten die voldoen aan bepaalde selectiecriteria (zie tabel 5, pagina 28). Alhoewel het bekend is om wie het gaat, is er uit privacyoverwegingen voor gekozen de namen van de respondenten te anonimiseren. Dit geldt ook voor elke andere gebruikersaccount die betrokken is in de studie. Er is geprobeerd een zo gevarieerd mogelijk overtuigend sample te creëren (Creswell & Plano Clark, 2011, p. 174). Dit houdt in dat er bij het samplen van respondenten uit de dataset – zoveel als de non-respons toestond – een sample aan respondenten is gepoogd te creëren dat de diversiteit aan persoonskenmerken die ertoe zouden kunnen leiden dat een persoon een andere visie op zijn online relaties zou heeft, zoveel mogelijk dekt. Het creëren van een zo gevarieerd mogelijk sample zal de representativiteit van de studie en de uiteindelijke resultaten ten goede komen. Hierbij is hoofdzakelijk rekening gehouden met de hoeveelheid activiteit van de account (indegree-outdegree) en welke positie iemand in de protestbeweging destijds in heeft genomen (student, docent, publieke vertegenwoordiger etc.). Deze twee kenmerken zullen dan ook de voornaamste criteria van selectie vormen. Dit wegens het feit dat deze twee kenmerken waarschijnlijk het meest van invloed zullen zijn op hoe een persoon zijn online relaties zal hebben beschouwd. Naast deze twee hoofdcriteria is er ook gesampled op basis van de volgende criteria:

 Actieve duo’s

 Asymmetrie: meer indegree  Asymmetrie: meer outdegree  Woonplaats

De argumentatie voor het kiezen van woonplaats als selectiecriterium komt voort uit het theoretische concept ‘place attachment’. Place attachment ‘represents a symbolic

(23)

22 relationship that is created by people who give culturally shared emotional meanings to a particular place (Schwarz, 2014, p. 88). Via place attachment wordt door mensen gezamenlijk betekenis gegeven aan en geïnvesteerd in hun lokale omgeving. Doordat iemand dus al investeert in het hechten aan zijn of haar lokale gemeenschap, leidt dit ertoe dat hij of zij in verminderde mate kan investeren in een nieuwe (online) relaties met andere demonstranten dan een persoon die zich in de directe omgeving van andere demonstranten begeeft. Op die manier kan de afstand tot de kern van het protest (in dit geval Amsterdam) dus voor een verschil in hoe iemands online relaties zich vormgeven zorgen en is het selectiecriteria woonplaats dus belangrijk om in het sample mee te nemen.

Voor het criterium actieve duo’s is gekozen omdat op deze manier een intensieve online relatie van twee verschillende kanten belicht kan worden en hiermee wellicht aanvullende waardevolle kennis aan het licht kan worden gebracht die niet achterhaald had kunnen worden door alleen het onderzoeken van ‘enkele’ relatieperspectieven. Als laatste is gekeken naar asymmetrie van persoonlijke accounts (ofwel iemand mentioned meer of wordt meer gementioned). Het is wederom aannemelijk dat een asymmetrische relatie tot ander soort contact leidt en vandaar ook belangrijk om mee te nemen in het sample. Aan de hand van het gevarieerde sample zal worden gepoogd een zo diep mogelijk begrip te krijgen in hoe online relaties tot stand komen en hoe zij beschouwd worden door activisten zelf.

Gezien er in deze fase vanuit theoretische concepten wordt gewerkt waarmee de sociale werkelijkheid zoals zij toekomt wordt geduid, houdt deze fase er een meer positivistische/objectivistische wijze van onderzoek op na. Een voordeel hiervan is dat de betrouwbaarheid van de bevindingen hoog ligt, gezien er wordt gewerkt vanuit al getoetste theorieën. Een nadeel is dat er informatie verloren gaat die wellicht relevant had kunnen zijn en tot nieuwe inzichten had kunnen leiden. Dit laatste probleem wordt echter ten dele opgelost door een tweede kwalitatieve vervolgfase toe te voegen, waarin meer ruimte ligt voor nieuwe toevallige bevindingen.

§4.3: Kwalitatieve fase

Na het opsporen en selecteren van respondenten in de eerste fase van onderzoek, zal deze tweede en geprioriteerde kwalitatieve fase van onderzoek zich richten op het tot de kern komen van de eerder vastgestelde weak ties. Aan het tot dan toe vrij lege en

(24)

23 objectief vastgestelde begrip wordt in deze fase gepoogd inhoud te geven door op interpretatieve wijze subjectieve visies van demonstranten op hun eigen online relaties aan het licht te brengen. De gekozen methode hiervoor is het houden van semigestructureerde interviews, waarin de respondent aan de hand van open vragen gevraagd zal worden naar zijn of haar online relaties en onderlinge verbondenheid.

Onderlinge verbondenheid hangt af van de sterkte van de relatie die mensen met elkaar hebben. Granovetter (1973, p. 1361) definieert de kracht van de relatie als een combinatie van: de hoeveelheid tijd die erin wordt gestoken (1), de emotionele intensiteit (2), de mate van wederzijds vertrouwen (3) en wederzijdse diensten die de band karakteriseren (4). Gezien ‘onderlinge verbondenheid’ an sich een nogal breed concept is zijn deze vier kenmerken van Granovetter’s in de interviews als houvast gebruikt. De gestelde vragen zijn dan ook ten dele gebaseerd op deze definitie (zie topiclist bijlage 1) en ten dele voortgevloeid uit de deelvragen. Het doel van deze interviews zal zijn om open en algemeen te beginnen en gaandeweg het interview specifiekere vragen te stellen over de onderlinge relaties die de respondent wellicht heeft met specifieke personen. Er is dus gekozen voor een interviewstructuur waarin respondenten eerst zelf de kans krijgen te bedenken met wie zij op welke manier in contact stonden en later geconfronteerd worden met vijf de accountnamen waarmee zij het meest in contact stonden. Op deze manier kan er vergeleken worden of de ervaring van respondenten ook overeen komt met de gegevens in de dataset. Het uiteindelijke doel van de interviews zal zijn om via het perspectief van de respondenten inzicht te krijgen in de vorming van online relaties en de rol van Twitter binnen de protestbeweging.

Na het uitvoeren van de zes interviews is de data woord-voor-woord getranscribeerd. Voor deze manier is gekozen om de data uiteindelijk zoveel mogelijk te laten kunnen spreken en dichtbij wat de respondenten zeggen te blijven. Vervolgens is de data geanalyseerd in twee verschillende coderingsronden. Tijdens de eerste open/focussed coderingsronde zijn stukken tekst gecodeerd afhankelijk van wat er in specifieke stukken tekst/fragment naar voren kwam. Uit deze eerste fase van codering zijn dan ook vele codes naar voren zijn gekomen. Tijdens deze fase werd er al een stap naar de volgende fase gemaakt door meteen verschillende thema’s op abstracter niveau te signaleren. Wat opviel was de invloed van voorgaande fasen van analyseren op het coderen. Deze invloed was bijvoorbeeld merkbaar wanneer ik meteen een code op een

(25)

24 bepaald stuk tekst te plakte, omdat ik wist dat dat in een ander interview ook naar voren zal komen. Hier reflecteer ik dieper op in mijn memo (zie bijlage 2). Verder kende deze eerste coderingsfase als doel een eerste overzicht te krijgen van de belangrijkste onderwerpen in de data. In de tweede fase van codering (axiale fase) zijn de eerste codes gegroepeerd op basis van overeenkomsten tot overkoepelende thema’s (families). Omdat één van de doelen van dit onderzoek is om het perspectief van demonstranten zelf op de vorming van hun online relaties te integreren in het grotere wetenschappelijk debat, zal er tijdens deze tweede fase van onderzoek worden geprobeerd in de gedachtegang van de respondenten te duiken. Om dat te kunnen doen is een meer interpretatieve wijze van onderzoek noodzakelijk. Om deze reden zal in deze fase vanuit een meer constructivistisch wereldbeeld worden gewerkt. Dit wereldbeeld sluit dan ook goed aan bij de verkennende insteek van dit onderzoek. Een probleem wat echter samengaat met deze filosofische positie, is de invloed van de eigen rol als onderzoeker via vooronderstellingen op de resultaten. Het is daarom van belang mijn positie als onderzoeker uiteen te zetten. Als UvA-studente die onderzoek doet naar een studentenprotestbeweging aan de Universiteit kan het zo zijn dat er sprake is geweest van vertekening van resultaten. Zo kan het zo zijn dat er door affectie met de beweging ervaringen van de activisten, bijvoorbeeld met betrekking tot het fenomeen ‘negatieve framing’, overdreven geportretteerd zijn. Met deze achtergrondkennis kan de lezer nu voor zichzelf bepalen of hij de antwoorden van de respondenten op een juiste manier geïnterpreteerd vindt of niet. Verder zijn er ook concrete maatregelen genomen om de vertekening van de resultaten tegen te gaan. Zo is het onderzoek meerdere malen gepeerreviewd en zijn de resultaten met bijbehorende interpretaties dus ook beoordeeld en bekritiseerd door anderen. Op basis van deze reviews zijn aanpassingen gemaakt. Ook is er in de analyse geprobeerd een gedetailleerde beschrijving van de interviews en respondenten weer te geven. Zo kan de lezer zelf bepalen of de getrokken conclusies overeenkomen met de conclusies die hij of zij zelf zou trekken. Aan de hand van deze drie acties is er geprobeerd de effecten van de eigen rol zo klein mogelijk te houden en betrouwbaarheid van het onderzoek te waarborgen.

(26)

25

5. Resultaten en Analyse_________________________________________________

Het hoofdonderdeel van dit onderzoek zal bestaan uit twee fasen: een oppervlakkige kwantitatieve fase en een uitgebreide kwalitatieve fase. Beide fasen kennen als voornaamste doel het bijdragen aan het formuleren van een zo compleet mogelijk antwoord op de centrale vraag van dit onderzoek.

§5.1: Kwantitatieve analyse

Zoals eerder gezegd is het doel van deze fase van analyse het opsporen van respondenten voor de vervolgfase van het onderzoek. Hiervoor zullen de theoretische concepten van Tremayne (2014) worden gebruikt. Allereerst is er gekeken in de dataset naar welke personen de meeste out-degree activiteit (het sturen van tweets waarin een ander account wordt genoemd) kenden. De volgende tabel laat de top 10 personen binnen de dataset zien:

Tabel 2: Top 10 gebruikers (out-degree)

Gebruiker Gewicht (aantal tweets)

1. Activist 1 4128 2. Docent 1 1891 3. Activist 2 1501 4. Activist 3 1148 5. Student 1 963 6. Activist 4 953 7. Medewerker 1 880 8. Activist 5 798 9. Student 2 759 10. Activist 6 753

Bovenstaande tabel laat zien dat van het totaal aantal gestuurde tweets (131205) door alle gebruikers in de dataset (14451) de meeste (4128) waarin een ander account wordt genoemd zijn gestuurd door de gebruiker ‘Activist 1’. Deze gebruiker, net als de andere gebruikers uit deze top 10, lijken voor nu dus geschikte respondenten om op basis van het eerste selectiecriterium mee te nemen in het sample. Maar zoals gezegd is voor het

(27)

26 vaststellen van een weak tie enkel de out-degree activiteit weten niet genoeg. Voor het vaststellen van weak ties is het ook noodzakelijk de in-degree activiteit vast te stellen. Daarom is in tabel 3 eveneens de top 10 in-degree gebruikers uiteengezet:

Tabel 3: Top 10 gebruikers (in-degree)

Gebruiker Gewicht (aantal mentions)

1. Docent 2 3860 2. Studente 3 2123 3. Politicus 1 2083 4. Politicus 2 1973 5. Journalist 1 1696 6. Politica 3 1533 7. Medewerker 1 1391 8. Activist 7 1374 9. Student 4 1114 10. Politicus 4 978

Bovenstaande tabel laat zien dat gebruiker ‘Docent 2’ 3860 keer is gementioned (@) in tweets van anderen. Wat opvalt aan deze tabel in vergelijking met tabel 2, is dat de gebruikers die de meeste out-degree activiteit kennen, niet perse ook de gebruikers met de meeste indegree activiteit zijn. Er is zelfs maar één gebruiker in beide tabellen te vinden: Medewerker 1. Hieruit blijkt de relevantie van het onderzoeken van zowel de indegree-, als outdegree activiteit. Tot zover lijken alle respondenten genoemd in beide tabellen geschikt voor de sample op basis van het eerste selectiecriterium. Verder is er na het checken van de Twitteraccounts ook naar voren gekomen dat er in deze tabellen genoeg variatie in gebruikers en hun rol in het protest voorkomt (het tweede selectiecriterium). ‘Docent 2’ is bijvoorbeeld een docent aan de UvA, ‘Student 3’ is een UvA-studente en ‘Activist 1’ is een extern persoon.

Om een goed beeld te kunnen krijgen van hoe demonstranten hun online relaties beschouwen, is he naast de hoeveelheid activiteit (1) en rol van gebruikers in het protest (2) ook relevant om duo’s van gebruikers te onderzoeken die veel contact met elkaar hebben gehad. Om deze relaties te ontdekken is er gekeken naar hoeveel gebruiker A gebruiker B heeft gementioned is zijn of haar tweets, en hoeveel gebruiker B gebruiker A

(28)

27 heeft gementioned in zijn of haar tweets. Deze twee aantallen zijn bij elkaar opgeteld en vormen uiteindelijk het getal dat te zien is in de tweede kolom van tabel 4:

Tabel 4: Top 10 actiefste relaties tussen personen (in-degree + out-degree)

Relatie Gewicht (aantal wederzijdse mentions)

1. Activist 1 - Politicus 5 171* 2. Activist 1 - Studente 3 155 3. Activist 8 - Politicus 6 121 4. Activist 4 - Politicus 2 109 5. Politica 3 - Activist 4 108 6. Activist 1 - Journalist 2 93 7. Activist 9 - Journalist 3 87 8. Activist 10 - Politicus 2 82 9. Politiek lid 1 - Politicus 2 79 10. Opgeheven account - Activist 11 74

Een eerste observatie die gedaan kan worden is dat dezelfde gebruiker (Activist 1) die bovenaan stond in tabel 2 hier zowel de eerste, tweede, als zesde plaats van de top 10 actiefste relaties inneemt. Binnen al deze relaties is er sprake van asymmetrie. In relatie 1 heeft gebruiker ‘Activist 1’ bijvoorbeeld 170 van de 171 tweets verstuurd. In relatie 2 is dit aantal 142 van de 155. In relatie 6 zijn wederom het grootste aantal van de verstuurde berichten vanuit Activist 1 gekomen: 91 van de 93 wederzijdse mentions. ‘Activist 1’ is dus zeker een gewild persoon om te spreken gezien hij aan meerdere selectiecriteria voldoet. Verder zien we in deze tabel ook andere namen terugkomen zoals ‘Studente 3’. Uit tabel 3 blijkt dat deze gebruikster, in tegenstelling tot Activist 1, juist over veel indegree activiteit beschikt. Deze duo-relatie lijkt dan ook zeer interessant voor verder onderzoek. Naast ‘Studente 3’ steken ook de volgende gebruikers voor de tweede keer de kop op: Activist 4, Politicus 2 en Politica 3. Ook deze gebruikers zouden dus een goede keuze zijn voor de sample.

Na het aanspreken van al deze gebruikers zijn er zes respondenten geweest die hebben toegezegd mee te willen doen aan het onderzoek. In tabel 5 op de volgende pagina zijn deze gebruikers te vinden, alsook aan welke selectiecriteria zij voldoen:

(29)

28 Tabel 5: Overzicht sample op basis van selectiecriteria

Respondenten Selectiecriteria

Outdegree Indegree Rol in protest Duo Woonplaats

1. Activist 1 4128 878 Extern Ja Amsterdam

2. Studente 3 697 2123 Studente Ja Amsterdam

3. Politicus 1 707 2082 Politiek partijlid Nee Amsterdam

4. Studentenorganisatie- Vertegenwoordiger (SOV) 162 382 Vertegenwoordiger studentenorganisa- tie Nee Amsterdam

5. Student 5 56 67 Student Nee Amsterdam

6. Activist 12 230 8 Extern Nee Groningen

Bovenstaande tabel laat zien dat er in het uiteindelijk sample een goede variatie aan gebruikers aanwezig is. Alle selectiecriteria kennen ten minste één bijbehorende respondent. Van de zes respondenten zijn er vier die zeer veel activiteit gedurende de onderzochte periode kenden. Ook de rolverdeling in het sample is divers. Er zijn zowel externe activisten, studenten, als publieke vertegenwoordigers in het sample aanwezig. Ook is één van de meest actieve duo’s aanwezig in het sample (Studente 3 – Activist 1). Daarnaast voldoen verschillende gebruikers aan het selectiecriterium asymmetrie: Activist 1 en Activist 12 kent een outdegree asymmetrie, terwijl gebruikers Studente 3, Politicus 1 en Studentenorganisatievertegenwoordiger (SOV) juist een indegree asymmetrie kennen. Daarnaast komt gebruiker Activist 12 uit Groningen, dus is ook het criterium woonplaats vertegenwoordigt. Gebruikers Studente 3 en Student 5 zijn juist belangrijk doordat zij een zeer actieve rol binnen het studentenprotest innamen en behoorde tot de kern van het protest.. Al met al kan dan ook gesteld worden dat ondanks de problemen met non-respons, er een goed gevarieerd en representatief sample is opgesteld om mee te werken in de volgende fase van analyse.

(30)

29

§5.2: Kwalitatieve analyse

Deze tweede en geprioriteerde fase van de analyse zal bestaan uit drie verschillende onderdelen. In elk onderdeel wordt geprobeerd antwoord te geven op de in de methodologie vastgestelde deelvragen, om zo uiteindelijk een antwoord te kunnen vormen op de tweeledige onderzoeksvraag. Het eerste onderdeel zal daarom dieper in gaan op wat voor een functie Twitter heeft gehad voor de beweging. Hierbij zal een onderscheid worden gemaakt tussen wat voor een functie Twitter voor de respondenten zelf heeft gehad en wat voor functie de respondenten menen dat Twitter voor de beweging in zijn geheel heeft gehad. In het tweede onderdeel zal uiteen worden gezet hoe de respondenten hun online relaties hebben beschouwd en gekeken naar hoe dit zich verhoudt tot hun Twittergebruik. In het derde onderdeel van deze analyse zal de communicatiestructuur van Twitter uiteen worden gezet en het verband tussen het persoonlijke Twittergebruik en verschillende communicatiestromen op Twitter worden besproken.

Allereerst zal er nu worden gekeken naar wat voor een functie Twitter voor de respondenten zelf heeft gehad tijdens het hoogtij van de protestbeweging. Daarna zal worden ingegaan op wat voor een functie de respondenten denken dat Twitter voor de gehele beweging heeft gehad. De leidende vraag in deel I zal zijn: Wat was de functie van Twitter binnen de Maagdenprotestbeweging?

§

5.2.1: Deel I: De functies van Twitter

Aan het begin van elk interview vroeg ik de respondenten zichzelf allereerst even voor te stellen. Naast dat ik dit deed om het gesprek op gang te krijgen, was ik ook benieuwd naar wat voor een dingen mensen zouden kiezen om over zichzelf te vertellen. Deze eerste antwoorden lieten dan ook al meteen de variëteit zien binnen de respondenten. Eén respondente reageerde een beetje hakkelend en begreep niet zo goed wat ik met deze vraag precies van haar verwachtte, terwijl een andere respondent juist een kans schoon zag een korte biografie op te dragen. Gezien sociale media een digitaal podium aan iemands persoonlijke voorkeuren biedt, is het dan ook aannemelijk te denken dat verschillende mensen zich op verschillende wijze uiten op sociale media zoals Twitter. Ik was dan ook benieuwd naar de manier waarop deze respondenten Twitter hadden gebruikt ten tijde van het protest en vroeg hen naar wat voor een functie Twitter voor

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De scores op de partner phubbing scale (Roberts & David, 2016), de categorie brief en argumenten van de briefmethode, en de codes uit de groep attitude van het semigestructureerd

Iu het kader van de Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling wordt alle beoogd betrokkenen bij de totstandkoming van

Op grond van deze gedachte kunnen we nu de volgende verwachting formuleren over de wijze waarop het onderscheid [± autonomie] relevant is op tekstniveau: in volitio-

Verder wordt verwacht dat lerenden in de conditie ‘concreet rijk’ meer efficiënt experimenteergedrag zullen vertonen (meer hypotheses zullen formuleren, een hoger aandeel

The combination of superconductivity and surface states in Dirac semimetal can produce a 4π-periodic supercurrent in a Josephson junction configuration, which can be revealed by

Compared to people in traditional self-employment, both professional-managerial types (that is, technocrats and social-cultural specialists alike) have a higher propensity to vote

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim. Downloaded

On the basis of the interaction between NKB, NK3 and nitric oxide and a previous observation that the eNOS Glu298Asp variant impacts on the risk of complicated pre-eclampsia in