• No results found

Veranderingen (rechts)positie Wajong doelgroep na inwerkingtreding Participatiewet

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Veranderingen (rechts)positie Wajong doelgroep na inwerkingtreding Participatiewet"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Veranderingen (rechts)positie Wajong doelgroep na

inwerkingtreding Participatiewet

Naam

:

Marieke Hullegie

Universiteit

:

Universiteit van Amsterdam

Studentennummer

:

10771867

Scriptiebegeleider

:

Prof. Mr. M. Westerveld

(2)

2

Inhoudsopgave

Inleiding ... 4

Aanleiding en context ... 4

Probleemstelling en opzet van het onderzoek ... 5

Methodologie en structuur... 6

Lijst met gebruikte afkortingen ... 7

Hoofdstuk 1: Wetsgeschiedenis ... 8

1.1. Inleiding ... 8

1.2. Algemene Arbeidsongeschiktheidswet ... 8

1.3. Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten 1998 ... 9

1.3.1. Wajong uitkering ... 9 1.4. Wetswijziging Wajong 2010 ... 10 1.4.1. Aanleiding wetswijziging ... 10 1.4.2. Gevolgen wetswijziging ... 11 1.5. Conclusie ... 12 Hoofdstuk 2: Participatiewet ... 13 2.1. Inleiding ... 13

2.2. Wetsvoorstel Wet werken naar vermogen ... 13

2.2.1 Motieven wetsvoorstel WWNV ... 13

2.3. Wetsvoorstel WWNV & Participatiewet ... 14

2.3.1. Van wetsvoorstel WWNV naar Participatiewet ... 14

2.3.2. Verschillen wetsvoorstel WWNV & Participatiewet ... 14

2.3.2.1. Verantwoordelijkheid UWV ... 15

2.3.2.2. Banenafspraak ... 15

2.3.2.3. Loondispensatie en loonkostensubsidie ... 16

2.4. Geplande evaluatie Participatiewet ... 16

2.5. Conclusie ... 17

Hoofdstuk 3: Veranderingen rechtspositie Wajonger ... 18

3.1. Inleiding ... 18

3.2. Veranderingen Wajongers vòòr 2015 door de Participatiewet ... 18

3.2.1. Oude Wajong ... 18

3.2.2. Nieuwe Wajong ... 18

3.2.3. Herkeuring zittend bestand ... 18

(3)

3

3.3.1. Instroom Wajong vanaf 2015 ... 21

3.3.2. Instroom jonggehandicapten Participatiewet... 21

3.3.2.1. Arbeidsvermogen en recht op uitkering ... 22

3.3.2.2. Arbeidsvermogen zonder recht op uitkering ... 22

3.3.2.3. Arbeidsongeschikt niet duurzaam vastgesteld ... 22

3.3.3. Omvang werkende Wajongers ... 23

3.4. Re-integratie jonggehandicapten met arbeidsvermogen... 23

3.5. Conclusie ... 24

Hoofdstuk 4: Verwachtingen en kansen van de Wajong doelgroep ... 25

4.1. Inleiding ... 25

4.2. Ontvangst wetsvoorstel WWNV Tweede Kamer ... 25

4.3. Ontvangst Participatiewet in Tweede Kamer ... 26

4.4. Opvattingen Participatiewet andere partijen ... 27

4.5. Conclusie ... 29

Hoofdstuk 5: Conclusie ... 30

5.1. Wat betekent de Participatiewet voor de (rechts) positie van de Wajong doelgroep? ... 30

5.1.1. (Rechts)positie ingestroomde jonggehandicapte vòòr 1 januari 2015 ... 30

5.1.2. (Rechts)positie ingestroomde jonggehandicapten na 1 januari 2015 ... 31

5.1.3. Stimuleren van banen door middel van re-integratieinstrumenten ... 32

5.2. Welke gevolgen zal deze regeling hebben voor hun positie op de arbeidsmarkt? ... 32

5.2.1. Knelpunten ... 32

5.2.2. Vooruitgang positie Wajong doelgroep ... 33

5.2.3. Verslechtering positie Wajong doelgroep ... 34

5.3. Toekomst jonggehandicapten ... 35

Hoofdstuk 6: Bibliografie ... 36

6.1 Literatuurlijst ... 36

6.2. Kamerstukken ... 37

(4)

4

Inleiding

Aanleiding en context

In Nederland leven we in een verzorgingsstaat en krijgen mensen, die niet geschikt zijn om te werken, door middel van een uitkering toch een garantie van inkomen. Dit geldt ook voor jonggehandicapten die op jonge leeftijd arbeidsongeschikt zijn geraakt. Deze groep mensen wordt onvoldoende geprikkeld om actief deel te nemen aan het arbeidsproces, wat een (grote) afstand tot de arbeidsmarkt creëert.

Uit cijfers van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering (hierna: UWV) blijkt dat aan een toenemend aantal jongeren een Wajong uitkering wordt toegekend. In 2006 waren dat 156.000 jongeren, halverwege 2013 ruim 232.500 jongeren en naar verwachting zal de instroom in 2040 oplopen naar 300.000 Wajongers. 1 Gedurende het tijdsbestek 2013-2014 bedroegen de uitgaven van de WWB, de Wajong en Wsw bijna 11 miljard euro, welke zouden oplopen tot 13,5 miljard euro bij een ongewijzigd beleid.

Al decennia lang wordt er een discussie gevoerd over de balans tussen het recht op een

uitkering en de plicht om te werken en werd geprobeerd de jonggehandicapten in het reguliere arbeidsproces te laten deelnemen. Per 1 januari 2015 is de Participatiewet in werking getreden om concreet uitvoering te geven aan bovengenoemde transitie. De komst van de

Participatiewet zal niet direct leiden tot het dalen van de uitgaven, maar op de langere termijn wordt een daling van 1,7 miljard euro verwacht. 2

In onderhavige scriptie wordt specifiek ingegaan op de (rechts)positie van de Wajong doelgroep. De wettelijke aanpassingen, die gepaard gaan met de inwerkingtreding van de Participatiewet, worden onderzocht. De veranderingen voor de (rechts)positie van de mensen die voorheen onder de WWB en de Wsw vielen worden buiten beschouwing gelaten.

De Wajong doelgroep kan worden onderverdeeld in twee juridische groepen.

De eerste juridische groep betreft de jonggehandicapten die vòòr 2015 de Wajong zijn

ingestroomd en onder het oude regime vallen. Deze groep wordt vervolgens onderverdeeld in de Wajongers die voor 2010 zijn ingestroomd (oude Wajong) en Wajongers die tussen 2010 en 2014 de Wajong zijn ingestroomd (nieuwe Wajong). Vòòr 2015 werd onder een

jonggehandicapte verstaan: ‘de ingezetene die op de dag waarop hij 17 jaar wordt arbeidsongeschikt is’.3

1

UWV, Aan het werk zijn, komen en blijven van mensen met een arbeidsbeperking, 2013, p.6.

2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 566, nr. 65, p.2.

3

(5)

5

De tweede juridische groep betreft de jonggehandicapten die na 1 januari 2015 instromen, zij vallen onder het nieuwe regime. De Wajong staat vanaf 1 januari 2015 slechts open voor jonggehandicapten die op de dag waarop zij achttien jaar worden duurzaam geen

arbeidsmogelijkheden hebben. Kortom, vanaf 2015 geldt een strenger criterium voor de definitie van een jonggehandicapte om in aanmerking te komen voor een Wajong uitkering. 4 In onderhavige scriptie zullen beide groepen aan bod komen.

Probleemstelling en opzet van het onderzoek De probleemstelling luidt:

Wat betekent de Participatiewet voor de (rechts) positie van de Wajong doelgroep en welke gevolgen zal deze regeling hebben voor hun positie op de arbeidsmarkt?

Om antwoord te kunnen geven op de bovenstaande probleemstelling zijn de volgende vier deelvragen opgesteld:

1. Vanuit welke overwegingen is de Wajong, als voorganger van de Participatiewet, in het leven geroepen en hoe is deze vormgegeven?

2. Op welke onderdelen is de Wajong nadien aangepast en waarom?

3. Wat betekenen deze wijzigingen voor de (rechts)positie van de Wajong doelgroep onder de Participatiewet?

4. Welke verwachtingen zijn er uitgesproken over de kansen op de arbeidsmarkt van de Wajong doelgroep na inwerkingtreding van de Participatiewet?

4

(6)

6

Methodologie en structuur

Het antwoord op de probleemstelling is beschrijvend en analytisch interpretatief van aard. Bij het beschrijvend onderzoek is gebruik gemaakt van een literatuuronderzoek. In het bijzonder is gebruik gemaakt van Kamerstukken en meerdere kennisverslagen van het UWV. De geraadpleegde literatuur is opgenomen in de literatuurlijst. Naast de feitelijke onderbouwing van de Participatiewet, wordt ingegaan op de gevolgen van de positie van de Wajong

doelgroep aan de hand van een analytische interpretatieve methode.Gezien de recente inwerkingtreding van de wet, is het nog niet mogelijk is om de feitelijke ervaringen van betrokkenen bij dit onderzoek te behandelen.

Allereerst wordt in hoofdstuk 1 de hoofdlijn van de Wajong uiteengezet. De wetsgeschiedenis van de toepasselijke wetten wordt besproken, waarbij eveneens wordt ekeken naar de

doelstellingen van de verschillende wetten. Bovendien worden de wijzigingen die de Wajong de afgelopen decennia heeft ondergaan besproken.

Hoofdstuk 2 zal in het teken staan van het ontstaan van de Participatiewet. Er zal worden gekeken vanuit welke overwegingen deze wet in het leven is geroepen. Hierbij wordt het wetsvoorstel Wet werken naar vermogen (hierna:WWNV) onder de loep genomen.

Vervolgens worden de ondergane wijzigingen van het wetsvoorstel WWNV en de transitie tot de Participatiewet besproken.

In hoofdstuk 3 wordt een verband gelegd tussen de inwerkingtreding van de Participatiewet en de gevolgen voor de specifieke Wajong doelgroep. Per juridische groep wordt de

verandering besproken.

In hoofdstuk 4 komen de verwachtingen die zijn uitgesproken over het wetsvoorstel WWNV aan de orde. Vervolgens worden de opvattingen over de Participatiewet besproken. De opvattingen van onder andere Tweede Kamerleden en sociale partners worden behandeld. In hoofdstuk 5 wordt overgegaan tot beantwoording van de probleemstelling.

(7)

7

Lijst met gebruikte afkortingen

AAW: Algemene Arbeidsongeschiktheidswet Divosa: Directeuren van Sociale diensten FNV: Federatie Nederlandse Vakbeweging SER: Sociaal- Economische Raad

UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering VNG: Vereniging van Nederlandse Gemeenten WWB: Wet Werk en Bijstand

(oude) Wajong: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (nieuwe) Wajong: Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten Wajong: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

WML: Wettelijk minimumloon Wsw: Wet sociale werkvoorziening

(8)

8

Hoofdstuk 1: Wetsgeschiedenis

1.1. Inleiding

Om antwoord te kunnen geven op de eerste deelvraag, “ vanuit welke overwegingen is de Wajong, als voorganger van de Participatiewet, in het leven geroepen en hoe was deze vormgegeven “, wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de achtergronden en de bedoeling van de wetgever bij de invoering van de oude Wajong tot 2015. De wettelijke regelingen die van belang waren bij de totstandkoming waren respectievelijk: de Algemene

Arbeidsongeschiktheidswet (hierna: AAW), de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (hierna: (oude) Wajong ), die in 1998 in werking is getreden en de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (hierna: (nieuwe) Wajong) die in 2010 in werking is getreden. De aandacht voor de arbeidspositie van de jonggehandicapten behelst een lange voorgeschiedenis.

1.2. Algemene Arbeidsongeschiktheidswet

De eerste voorloper van de huidige Participatiewet, waarin zaken voor jonggehandicapten wettelijk werden geregeld, betreft de Tijdelijke Rijksgroepregeling Mindervaliden. Deze regeling maakte deel uit van de Algemene Bijstandswet, die in 1976 is vervangen door de AAW. De AAW is vooral in het leven geroepen om jonggehandicapten en zelfstandigen bescherming te kunnen bieden tegen de gevolgen van aanhoudende arbeidsongeschiktheid. 5 Tot 1998 konden jonggehandicapten tussen de 18 jaar en 65 jaar zich beroepen op een eigen inkomen op grond van de volksverzekering AAW, omdat zij als gevolg van

arbeidsongeschiktheid niet in staat waren om een behoorlijk inkomen te genereren. De AAW was voor de samenleving een geschikt middel om haar solidariteit ten aanzien van

gehandicapten te tonen. 6 De omvang van de uitkering werd gebaseerd op de mate van arbeidsongeschiktheid en de uitkeringsgrondslag. De meerderheid had een

arbeidsongeschiktheidspercentage rond de 80-100 procent en de uitkeringsgrondslag kwam in principe overeen met maximaal 70% van het Wettelijk minimumloon (hierna: WML). 7 De AAW werd bekostigd uit het Algemeen Arbeidsongeschiktheidsfonds, dat werd gevuld met de premies die de belastingdienst incasseerde. 8

In de jaren negentig was het kabinet van plan om de AAW en de Wet op de

arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) te integreren, om op deze manier premiedifferentiatie en parallelle privatisering mogelijk te maken. 9 Als gevolg van deze integratie, zou de AAW worden ingetrokken.

5

Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 760, nr. 3, p. 3.

6

Tweede Kamer, vergaderjaar 1974-1975, 13 231, nr. 1-4, p. 42.

7

Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 760, nr. 3, p. 4.

8

Ibid, p. 5.

9

(9)

9

Door de intrekking van de AAW zouden jonggehandicapten en zelfstandigen zich niet meer kunnen beroepen op een regeling tegen inkomensderving, wat in de ogen van het kabinet ongewenst was. 10Het voornemen van het kabinet om een afzonderlijke regeling te treffen voor jonggehandicapten, werd in het advies van de Sociaal- Economische Raad (hierna: SER) op 21 april 1995 ondersteund. 11

Het uiteindelijke resultaat was de komst van twee afzonderlijke regelingen, waarbij rekening werd gehouden met het veronderstelde inkomensverlies van studenten en jonggehandicapten en het feitelijke inkomensverlies van zelfstandigen.12 Voor de zelfstandigen is de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen opgericht en voor jonggehandicapten en studenten gold vanaf 1 januari 1998 de (oude) Wajong. 13

1.3. Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten 1998

1.3.1. Wajong uitkering

In 1998 is de (oude) Wajong in werking getreden. De uitkeringslasten die hiermee gepaard gingen, werden gefinancierd uit de algemene middelen van de rijksoverheid. 14 De (oude) Wajong sloot in belangrijke mate aan bij de huidige AAW, maar was toegespitst op de positie van jonggehandicapten en studenten. De voorwaarden voor het recht op een uitkering, het arbeidsongeschiktheidscriterium en de duur en de hoogte van de uitkering kwamen overeen. Rechthebbenden die aanspraak maakten op de Wajong waren alle burgers die vóór het passeren van de leeftijd van 17 jaar, arbeidsongeschikt zijn geraakt en de wachttijd van 52 weken hadden doorlopen. 15 Tevens hadden studenten, die de leeftijd van 30 jaar nog niet waren gepasseerd en die tijdens hun opleiding arbeidsongeschikt waren geworden, recht op een Wajong uitkering. Het UWV voerde de keuringen uit om te bepalen in welke mate iemand arbeidsongeschikt was. 16 Slechts jongeren die voor 25 procent of meer

arbeidsongeschikt waren, konden in aanmerking komen voor een uitkering.

Na de komst van de Wajong vond er een grote toename plaats van het aantal Wajongers, waarbij het UWV een flinke stijging van 300.000 jonggehandicapten verwachtte in 2040.17 Tegen deze achtergrond heeft de SER in 2007 haar advies ‘meedoen zonder beperkingen’ uitgebracht. Dit was naar aanleiding van vragen van het kabinet, hoe de bevordering van de arbeidsparticipatie van jonggehandicapten moest worden geregeld.

10

SER, Kabinetsvoornemen ZW, AAW en WAO, 1995/5, p. 201.

11

Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1996, 24 760, nr. 3, p.6

12 Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 760, nr. 3, p. 2. 13

Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 758, nr. 3, p. 2.

14 SER, Meedoen zonder beperkingen, 2007/6, p. 26. 15

Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 760, nr. 3, p. 9.

16

SER, Meedoen zonder beperkingen , 2007/6, p.25.

17

(10)

10

De aanbevelingen van de SER waren gebaseerd op twee hoofdlijnen, namelijk een betere overgang van school naar werk en perspectief op passende participatie.18 De SER achtte het nodig dat alle middelen moesten worden ingezet om zoveel mogelijk Wajongers te laten instromen bij een normale werkgever, onder de voorwaarde dat de beschermingsfunctie intact zou blijven.

In reactie op het SER-advies heeft het kabinet op 28 september 2007 gereageerd met het kabinetsstandpunt ‘participatie van jongeren met een beperking’. Participatie werd toen een expliciet doel van het kabinetsbeleid, waarbij het motto van het kabinet ‘samen werken, samen leven’ was. Het kabinet heeft daarbij aangegeven, dat er onderscheid moest worden gemaakt tussen jongeren die geen enkel werkperspectief hadden en jongeren die nog wel een kans hadden op deelname aan het werkproces. 19 Voor de jongeren die zo zwaar beperkt waren en nooit een betaalde baan zouden krijgen, verschafte de Wajong zekerheid.

Verder had het kabinet zich in het Regeerakkoord 2007-2011 voorgenomen om de Wajong uitkering van jonggehandicapten die algeheel arbeidsongeschikt waren, te verhogen van 70 procent naar 75 procent. Deze verhoging is per 1 juli 2007 voltrokken. 20

1.4. Wetswijziging Wajong 2010

1.4.1. Aanleiding wetswijziging

In 2010 was de aanzienlijke stijging van het aantal Wajongers, nadat de wet in 1998 was ingecoerd, in combinatie met de geringe arbeidsparticipatie van deze Wajongers, aanleiding tot een wetswijziging van de (oude) Wajong. Bij de wetswijziging van de Wajong in 2010 werd nog meer het accent gelegd op wat iemand wél kon. 21 Bij deze accentverlegging was de basisgedachte, dat veel jongeren zich vanaf hun 18e levensjaar nog verder konden

ontwikkelen.

Centraal in de wetswijziging stond het vinden en behouden van werk voor jonggehandicapten in plaats van het regelen van een uitkering. De citeertitel van de wet werd dan ook veranderd in ‘Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten’ in plaats van Wet

arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. Hieruit kan worden afgeleid dat arbeidsondersteuning voorop stond. De jonggehandicapten die beschikten over

arbeidsvermogen konden rekenen op arbeidsondersteuning.

18 Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 780, nr. 3, p. 3. 19 Ibid, p. 4

20

Regeerakkoord, Samen werken, samen leven, 2007, p. 26.

21

(11)

11 1.4.2. Gevolgen wetswijziging

Door deze wetswijziging in 2010 werd de Wajong opgesplitst in een oude Wajong en een nieuwe Wajong. Een ieder die op of na 1 januari 2010 een Wajong aanvraag had ingediend, viel onder de (nieuwe) Wajong. Alle jonggehandicapten die voor 1 januari 2010 aanspraak hadden op een uitkering, behielden het recht op uitkering en vielen onder de (oude) Wajong, Het kabinet gaf namelijk de voorkeur aan eerbiediging van de bestaande rechten van deze Wajongers.22

De doelgroep zoals is vastgesteld bij de (oude) Wajong in 1998 en de voorwaarden die hierbij golden zijn onveranderd gebleven. 23 De uitvoering van de Wajong is eveneens onder de verantwoordelijkheid van het UWV gebleven. Het UWV stelde vast of betrokkene niet meer kon verdienen dan 75 procent van zijn maatinkomen. 24 Een rechthebbende kon de Wajong uitstromen indien er gedurende langere tijd arbeid was verricht, waarbij tenminste 75 procent van het WML was verdiend en diegene moest kunnen functioneren zonder gebruik te maken van arbeidsondersteuning.25

Vanaf 2010 kregen jonggehandicapten, die de nieuwe Wajong instroomden te maken met drie regelingen, te weten: de uitkeringsregeling, de studieregeling of de werkregeling. 26

De uitkeringsregeling was bedoeld voor jonggehandicapten, die volledig en duurzaam

arbeidsongeschikt waren en ook nooit een betaalde baan zouden krijgen. Deze groep had recht op een uitkering gelijk aan 75% van het WML. De studieregeling gold voor

jonggehandicapten, die een studie volgden of nog op school zaten. Alle jonggehandicapten met arbeidsperspectief kwamen in de werkregeling terecht De jonggehandicapten met arbeidsvermogen konden desgewenst aanspraak maken op inkomensondersteuning. 27 Uit kerngegevens van het UWV is gebleken dat in 2013 17.700 jonggehandicapten in de Wajong zijn terechtgekomen , waarvan 1.600 mensen in de oude Wajong en 16.000 in de nieuwe Wajong zijn ingestroomd. Gedurende 2013 belandden 6 procent van het aantal nieuwe Wajongers in de uitkeringsregeling, 37 procent in de studieregeling en 57 procent in de

werkregeling. 28

Uit de Monitor arbeidsparticipatie van het UWV werd opgemerkt dat het aantal Wajongers bleef toenemen, waarbij de verklaring was dat de uitstroom geringer was dan de instroom. Naar verwachting zouden in 2014 vanwege de komst van de Participatiewet meer mensen de Wajong instromen dan in 2013. 29

22

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 780, nr. 3, p. 22.

23

Ibid, p. 20.

24 Ibid,p. 25. 25

UWV, Monitor Arbeidsparticipatie, 2014, p.7.

26 UWV, Monitor Arbeidsparticipatie, 2013, p.7. 27

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 780, nr. 3, p.6.

28

UWV, Kerngegevens Wajong, 2013, p. 1.

29

(12)

12

1.5. Conclusie

Jonggehandicapten konden zich voor de inwerkingtreding van de Wajong in 1998, beroepen op de Tijdelijke Rijksgroepsregeling Mindervaliden en op de AAW. De (oude) Wajong, als opvolger van de AAW, voorziet in een afzonderlijke regeling voor jonggehandicapten tegen inkomensderving, wat primair een uitkeringsregeling was. Tot 2010 was er een flinke stijging van het aantal Wajongers. De wetswijziging die de Wajong in 2010 heeft ondergaan, heeft geleid tot een drieledige regeling, naast de al bestaande uitkeringsregeling, zijn in 2010 de werkregeling en de studieregeling tot stand gekomen. Het uitgangspunt van deze

wetswijziging was het recht op arbeidsondersteuning met daarbij als doel het verhogen van het aantal jonggehandicapten die participeren in het reguliere arbeidsproces.

(13)

13

Hoofdstuk 2: Participatiewet

2.1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de tweede deelvraag, “op welke onderdelen de Wajong nadien is aangepast en waarom”. De Wajong, die in 2010 is gewijzigd, is op 1 januari 2015 wederom aangepast vanwege de inwerkingtreding van de Participatiewet. Allereerst wordt ingegaan op het wetsvoorstel Wet werken naar vermogen (hierna: WWNV), dat vooraf ging aan de Participatiewet. Verder zal de omzetting van het wetsvoorstel WWNV tot de Participatiewet worden besproken. De Participatiewet en de belangrijke verschillen met de voorganger WWNV komen hierbij aan de orde.

2.2. Wetsvoorstel Wet werken naar vermogen

2.2.1 Motieven wetsvoorstel WWNV

Voortbouwend op de wetswijziging van de Wajong in 2010, beoogde het kabinet in het wetsvoorstel WWNV één regeling te creëren voor iedereen die kan werken maar daarbij ondersteuning nodig hebben. 30 Voorheen konden mensen een beroep doen op de

uiteenlopende regelingen, de WWB, de Wajong en de Wsw.

Met de voorgestelde wetsvoorstel WWNV was de regering voornemens, de solidariteit, het draagvlak en de betaalbaarheid van de sociale zekerheid voor de toekomst te garanderen. De regering koos voor maatregelen die mensen, die nog niet werkten maar dat wel konden, prikkelden om arbeid te verrichten. Daarnaast werden werkgevers gestimuleerd om deze groep mensen in dienst te nemen. 31

Eén van de belangrijkste kenmerken van het wetsvoorstel WWNV was het creëren van een activerend stelsel van sociale zekerheid. Het wetsvoorstel voorzag in een sociaal vangnet dat alleen toegankelijk was voor mensen die niet in staat waren om bij een reguliere werkgever te participeren, waarbij de nadruk kwam te liggen op de arbeidsgeschiktheid in plaats van arbeidsongeschiktheid.

Het uitgangspunt bij het wetsvoorstel WWNV was de mentaliteitsaanpassing, die in de maatschappij en bij de werkgevers moest plaatsvinden. Uiteindelijk moest deze

accentverlegging leiden tot een situatie waarbij het voordeliger was om arbeid te verrichten, dan om een uitkering te ontvangen.32

Bij dit wetsvoorstel zou de gemeente verantwoordelijk worden voor de WWNV en zij zouden hierbij ondersteuning krijgen van onder andere de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) , Directeuren van Sociale diensten (hierna: Divosa) en de vereniging van gemeentelijke managers op het terrein van werk en inkomen. 33

30 Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 33 161, nr. 3, p. 4. 31

Ibid, p. 3.

32

Ibid, p. 2.

33

(14)

14

2.3. Wetsvoorstel WWNV & Participatiewet

2.3.1. Van wetsvoorstel WWNV naar Participatiewet

Vanwege de val van het kabinet-Rutte op 23 april 2012, is het wetsvoorstel WWNV door de Eerste Kamer controversieel verklaard, waardoor deze wet nooit in werking is getreden. In december 2013 heeft Staatssecretaris Klijnsma een redelijk vergelijkbaar wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend en door middel van de vierde nota van wijziging is het wetsvoorstel aangepast tot de Participatiewet. 34 Het idee achter de Participatiewet komt overeen met het wetsvoorstel WWNV, waarbij de Participatiewet balans moest brengen waar onbalans dreigde, aldus Staatssecretaris Klijnsma.35

Het doel van de Participatiewet wordt in de vierde nota van wijziging als volgt geformuleerd: “ de doelstelling van de Participatiewet is om iedereen met arbeidsvermogen naar werk toe te leiden, bij voorkeur naar regulier werk. De Participatiewet draagt zo bij aan de ambitie van het kabinet om zoveel mogelijk mensen mee te laten doen aan de maatschappij. Werk biedt de beste sociale zekerheid. Het is bovendien meer dan een inkomen; het biedt kansen op

zelfontplooiing, geeft mensen eigenwaarde en zorgt voor sociale contacten”. 36

Zowel in de WWNV als in de Participatiewet, worden de WWB, een deel van de Wajong en de Wsw samengevoegd. De Wajong staat vanaf 1 januari 2015 uitsluitend open voor

jonggehandicapten die duurzaam niet in staat zijn om bij een reguliere werkgever te werken. Het overige deel van de jonggehandicapten, die niet tot de Wajong worden toegelaten, vallen onder de Participatiewet, hetgeen inhoudt dat jonggehandicapten aanspraak kunnen maken op arbeidsondersteuning of op inkomensondersteuning. De Participatiewet moet maatwerk bieden om mensen zoveel mogelijk te laten deelnemen aan het reguliere arbeidsproces.

2.3.2. Verschillen wetsvoorstel WWNV & Participatiewet

Door de vierde nota van wijziging is de naam van het oorspronkelijke wetsvoorstel WWNV gewijzigd in de citeertitel ‘Invoeringswet Participatiewet’. 37 Enerzijds sluit de Participatiewet in belangrijke mate aan bij het wetsvoorstel WWNV, anderzijds is met de Participatiewet de WWNV op een aantal punten gewijzigd. Deze wijzigingen komen voort uit de afspraken die zijn overeengekomen in het regeerakkoord, het sociaal akkoord en uit de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer. Uit het regeerakkoord kan worden opgemaakt dat het kabinet streeft naar een breed draagvlak voor het uitvoeren van dit beleid. 38

34

Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 161, nr. 107, p. 1.

35 Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013 29 817, nr. 98, p. 2. 36

Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 161, nr. 107, p. 38.

37

Kamerbrief, Overzicht verschillen WWNV en PW, 2014, p. 1.

38

(15)

15

Een van de afspraken was dat alle Wajongers zouden worden herbeoordeeld op

arbeidsvermogen en alle Wajongers met arbeidsvermogen zouden worden overgeheveld naar de gemeenten.

2.3.2.1. Verantwoordelijkheid UWV

Belangenorganisaties, Wajongers en de Tweede Kamer hadden hun zorgen geuit over deze afspraak, met als gevolg dat staatssecretaris Klijnsma in februari 2014, een brief gestuurd heeft aan de Tweede Kamer, waarin dit voorstel is teruggedraaid. Hierdoor bleven alle herkeurde Wajongers met arbeidsvermogen, die al in de Wajong zaten, onder de verantwoordelijkheid van het UWV, waardoor zij niet geconfronteerd werden met de

kostendelersnorm en de partner- en vermogenstoets. 39 De kostendelersnorm is van toepassing als een jonggehandicapte met iemand anders of meerdere personen in dezelfde woning woont en er sprake is van een gezamenlijke huishouding. De partnertoets betekent dat het inkomen van een partner ook meetelt bij de berekening van de uitkering en de vermogenstoets houdt in dat een jonggehandicapte maximaal circa € 5.000 euro aan vermogen mag hebben. Als gevolg van deze toetsen kon de hoogte van de uitkering worden verlaagd. 40

2.3.2.2. Banenafspraak

Verder is met het sociaal akkoord van 11 april 2013 tussen het kabinet en sociale partners de steun voor de Participatiewet versterkt en hebben de sociale partners zich achter het streven van het kabinet geschaard om iedereen met een arbeidsbeperking in het reguliere

arbeidsproces te laten participeren. 41 Op basis van de banenafspraak uit het sociaal akkoord stellen werkgevers zich garant voor 125.000 extra banen. Hierdoor wordt er een stevig fundament gelegd om deze groep mensen aan de slag te krijgen. 42 Werkgevers in de marktsector staan garant voor 100.000 extra banen en bij de overheid worden 25.000 extra banen beschikbaar gesteld voor mensen met een arbeidsbeperking. 43

Bij het wetsvoorstel WWNV was het onduidelijk of er wel voldoende banen bij de reguliere werkgevers gecreëerd zouden worden. De zogeheten banenafspraak is geen vrijblijvende afspraak, het is de bedoeling dat de regering de naleving daarvan in de gaten houdt. Het kabinet heeft gekozen voor een quotumregeling, die wordt geactiveerd op het moment dat de afgesproken banen niet zijn verwezenlijkt. 44 Tot de doelgroep van de banenafspraak vallen Wajongers, iedereen met Wsw indicatie op de Wsw wachtlijst en alle mensen met een

verdiencapaciteit van minder dan het WML en die onder de Participatiewet vallen. De sociale partners en gemeenten zijn overeengekomen dat Wajongers en mensen op de Wsw wachtlijst voorrang hebben bij de invulling van deze banen.

Als gevolg van de banenafspraak komt de verantwoordelijkheid, om mensen met een arbeidsbeperking aan de slag te krijgen, nu ook bij de werkgever te liggen. 45 Er worden 35 Werkbedrijven opgericht, die de koppeling vormen tussen de werkgever en de

jonggehandicapten met een arbeidsbeperking bij het vinden van een baan. 46

39

Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 801, nr. 23, p. 8.

40

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 29 817, nr. 98, p. 2.

41 Kamerbrief, Overzicht verschillen WWNV en PW, 2014, p. 4. 42

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 33 566, nr. 15, p. 7.

43 UWV, Monitor Arbeidsparticipatie, 2014, p. 6. 44

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 33 801, nr. 55, p. 3.

45

Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 161, nr. 107, p. 40.

46

(16)

16 2.3.2.3. Loondispensatie en loonkostensubsidie

In het oorspronkelijke wetsvoorstel WWNV werd het instrument loondispensatie geïntroduceerd om werkgevers te compenseren voor verminderde productiviteit van

werknemers. De Participatiewet vervangt het instrument loondispensatie door het instrument loonkostensubsidie, maar het instrument loondispensatie blijft bestaan voor de huidige Wajongers met arbeidsvermogen en het instrument loonkostensubsidie geldt voor de

doelgroep van de Participatiewet. Bij loondispensatie betaalt de werkgever de loonwaarde aan de werknemer en vult de gemeente het loon aan tot het WML, terwijl de werkgever bij

loonkostensubsidie de werknemer conform het WML of cao loon betaalt. 47 Het gat tussen de loonwaarde en het minimumloon wordt door de overheid aangevuld met een

loonkostensubsidie van maximaal 70 procent van het minimumloon.48

Aanvankelijk was het kabinet voorstander van loondispensatie. Vanwege het draagvlak van gemeenten en sociale partners voor loonkostensubsidie en gedeelde verantwoordelijkheid, sloot het kabinet zich aan bij de voorkeur van sociale partners en gemeenten voor de

invoering van het instrument loonkostensubsidie. 49 Uit de vierde nota van wijziging volgde dat zowel de sociale partners als gemeenten voorstander waren van loonkostensubsidie. Zij voerden het volgende argument aan: “het voornaamste voordeel van loonkostensubsidie is dat de werknemer conform de op hem van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomst dan wel conform de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt beloond en dat op deze beloning ook de sociale zekerheid en de pensioenopbouw van de werknemer worden

gebaseerd. Dit sluit aan bij het uitgangspunt om ook mensen met arbeidsbeperkingen een volwaardige positie op de arbeidsmarkt te bieden”.50

Daarnaast voerden de sociale partners aan dat de werknemer bij loonkostensubsidie slechts één inkomstenbron heeft, waardoor de situatie overzichtelijker wordt.

2.4. Geplande evaluatie Participatiewet

In de ogen van de regering is het van groot belang om inzicht te krijgen in de effectiviteit van de Participatiewet. De Participatiewet is een ingrijpende wijziging in het sociale

zekerheidsstelsel, daarom heeft de regering voorgesteld om de Participatiewet uiterlijk na zes jaar te evalueren. 51 Als gevolg van het amendement van Schouten en Van Weyenberg wordt het vijfde jaar benut voor een evaluatie, die uiterlijk in 2019 de Staten-Generaal dient te bereiken. 52

47

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 33 161, nr. 3, p. 6.

48

Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 161, nr. 108, p. 4.

49

Ibid, p. 10.

50

Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 161, nr. 107, p. 59.

51

Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 566, nr. 65, p. 9.

52

(17)

17

2.5. Conclusie

Na de wetswijziging van de Wajong in 2010, is het wetsvoorstel WWNV ingediend, maar dit wetsvoorstel heeft nooit de status van wet bereikt. Bij de Participatiewet, die daarna is

ingediend en op 1 januari 2015 in werking is getreden, heeft het wetsvoorstel WWNV centraal gestaan en de Participatiewet en het wetsvoorstel WWNV vertonen dan ook de nodige overeenkomsten.

In zowel de Participatiewet, als in het wetsvoorstel WWNV, bestaat er één regeling voor alle mensen die in staat zijn om te werken. Het doel van de Participatiewet is om iedereen met arbeidsvermogen aan te het werk te helpen bij een reguliere werkgever.

Als gevolg van de Participatiewet staat de Wajong slechts open voor jonggehandicapten die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn. Alle Wajongers die vanaf 1 januari 2015 beschikken over arbeidsvermogen stromen de Participatiewet in en vallen onder verantwoordelijkheid van gemeenten.

De Participatiewet wijkt daarnaast op een aantal punten af van het wetsvoorstel WWNV. Wajongers die al voor 2015 recht hadden op een Wajong uitkering blijven onder de

verantwoordelijkheid van het UWV en gaan niet over naar de gemeenten. Daarnaast vervangt de Participatiewet het instrument loondispensatie door het instrument loonkostensubsidie. Het kabinet en sociale partners hebben in het sociaal akkoord afgesproken dat 125.000 extra banen worden gerealiseerd voor mensen met een arbeidsbeperking. Bij de WWNV was het niet duidelijk of deze banen beschikbaar zouden worden gesteld. Daarom heeft het kabinet gekozen voor de quotumregeling, die in gaat indien het aantal afgesproken garantiebanen niet worden gerealiseerd. Dit kan dan ook worden gezien als een aanzienlijke aanpassing ten opzichte van het wetsvoorstel WWNV.

(18)

18

Hoofdstuk 3: Veranderingen rechtspositie Wajonger

3.1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de derde deelvraag, “Wat betekenen deze wijzigingen voor de (rechts)positie van de Wajong doelgroep onder de Participatiewet”, beantwoord. Allereerst wordt de positie van de Wajongers die vòòr 1 januari 2015 de Wajong zijn ingestroomd besproken. Deze groep kan worden opgesplitst in de nieuwe en de oude Wajong. Daarna komt de positie van de Wajongers die vanaf 1 januari 2015 de Wajong instromen aan de orde. 3.2. Veranderingen Wajongers vòòr 2015 door de Participatiewet

De jonggehandicapten die vòòr 2015 de Wajong zijn ingestroomd kunnen worden

onderverdeeld in twee groepen, namelijk de oude en de nieuwe Wajong, die hieronder verder worden besproken.

3.2.1. Oude Wajong

De oude Wajong is slechts van kracht op de Wajongers die vòòr 2010 de Wajong zijn binnengekomen. 53 Jonggehandicapten, die duurzaam geen arbeid kunnen verrichten, behouden hun recht op uitkering van 75 procent van het WML en indien uit de

herbeoordeling blijkt dat een jonggehandicapte arbeidsvermogen heeft, wordt de uitkering per 1 januari 2018 verlaagd naar 70 procent van het WML.

3.2.2. Nieuwe Wajong

In de nieuwe Wajong bevinden zich alleen jonggehandicapten die tussen 2010 en 2014 de Wajong zijn ingestroomd. De nieuwe Wajong telt drie verschillende regelingen, te weten: de uitkeringsregeling, de werkregeling en de studieregeling.54 Er vindt geen herkeuring plaats voor jonggehandicapten die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben en dus zal er ook geen verandering plaatsvinden voor deze groep. Zij behouden het recht op een uitkering van 75 procent van het WML en de bepalingen van de nieuwe Wajong blijven van kracht.

3.2.3. Herkeuring zittend bestand

Uit de zesde nota van wijziging van de Participatiewet volgt dat het UWV alle Wajongers gaat herbeoordelen op arbeidsvermogen, deze herbeoordeling moet voor 2018 zijn afgerond. Het UWV maakt een verdeling tussen jonggehandicapten die kunnen werken en

jonggehandicapten die niet in staat zijn om te werken. Bij de herbeoordeling kijkt het UWV eerst in het dossier of er voldoende informatie aanwezig is om een beoordeling af te ronden. Als dat het geval is, is een fysieke keuring van de Wajonger niet nodig. Indien blijkt dat er niet voldoende informatie aanwezig is, wordt de Wajonger opgeroepen voor een beoordeling op arbeidsvermogen. 55

Het dossier van alle Wajongers, die voor 2010 de Wajong zijn ingestroomd, wordt eerst door het UWV bekeken voordat er een herkeuring plaatsvindt. Als hieruit wordt vastgesteld dat een jonggehandicapte geen arbeidsvermogen heeft, dan vindt er geen herkeuring plaats. Als uit de herbeoordeling volgt dat een jonggehandicapte arbeidsvermogen heeft, dan vindt er een

53

Mallee, Gevolgen Participatiewet voor burgers, 2014, p.7.

54

Ibid, p.8.

55

(19)

19

verlaging van de hoogte van de uitkering plaats, namelijk van 75 procent naar 70 procent van het WML.

Iedereen die vanaf 2010 een Wajong uitkering heeft aangevraagd krijgt geen herkeuring, want het UWV heeft sinds 2010 bij de uitkeringsaanvraag al vastgesteld of er sprake is van

arbeidsvermogen. Wajongers die in de werkregeling zitten krijgen een brief met de vermelding dat zij over arbeidsvermogen beschikken en de Wajongers die in de

uitkeringsregeling zitten krijgen via een brief te horen dat zij niet over arbeidsvermogen beschikken.

Bij de jonggehandicapten die per 1 januari 2015 in de werkregeling zitten, wordt aangenomen dat deze groep jonggehandicapten arbeidsmogelijkheden heeft, waardoor zij niet worden herkeurd. De uitkering van deze groep jonggehandicapten wordt per 1 januari 2018 verlaagd naar 70 procent van het WML en de bepalingen van de nieuwe Wajong blijven van

toepassing. Zij hebben recht op arbeidsondersteuning, die twee vormen kent, namelijk ondersteuning bij het vinden van een baan en inkomenssteun.56

De jonggehandicapten die per 1 januari 2015 in de studieregeling zitten, stromen de

studieregeling uit als ze hun studie hebben beëindigd. Op dat moment worden zij op basis van het nieuwe arbeidsgeschiktheidscriterium beoordeeld. Wanneer zij duurzaam geen

arbeidsmogelijkheden hebben, hebben zij recht op een uitkering van 75 procent van het WML en indien wordt vastgesteld dat zij arbeidsmogelijkheden hebben, dan hebben zij aanspraak op een uitkering van 70 procent van het WML. 57

Opgemerkt dient te worden dat er een complete keuring plaatsvindt indien de jonggehandicapte daarom vraagt.58

Het is voor iedereen van belang dat de mensen die het dichtst bij de arbeidsmarkt staan als eerste worden beoordeeld en worden overgedragen aan de gemeenten. Het doel is om een indeling van drie groepen te maken, waarbij het UWV per groep één jaar de tijd heeft om de mensen te beoordelen op arbeidsvermogen. 59 Bepalend voor de volgorde van herkeuring is de afstand tot de arbeidsmarkt. De mensen met de kleinste afstand tot de arbeidsmarkt komen als eerst aan de beurt. Factoren die van belang zijn, zijn de duur van de uitkering en de leeftijd van de Wajongers. 60 De zoektermijn van vier weken, die geldt in de bijstand, geldt niet voor de voormalige Wajonger bij wie is vastgesteld dat zij arbeidsvermogen hebben.61 De meeste ex-Wajongers hebben vaak al re-integratietrajecten gevolgd, waardoor het niet

vanzelfsprekend is dat hun uitkering wordt uitgesteld op basis van de zoektermijn. Deze uitzondering is alleen van kracht op het moment van de overdracht naar gemeenten. Indien er sprake is van arbeidsvermogen vervalt het recht op een Wajong uitkering na zes maanden. Na deze zes maanden vallen deze jonggehandicapten onder de Participatiewet, deze groep mensen kan aanspraak maken op arbeidsondersteuning en een bijstandsuitkering.

56

Klosse & Vonk, Socialezekerheidsrecht, 2014, p. 137.

57

Mallee, Gevolgen Participatiewet voor burgers, 2014, p. 9.

58

Ibid, p. 10.

59

Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 161, nr. 107, p. 72.

60

Mallee, Gevolgen Participatiewet voor burgers, 2014, p. 10.

61

(20)

20

Er is gekozen voor een termijn van zes maanden om mensen in staat te stellen maatregelen te nemen om de gevolgen van de inkomensverandering op te vangen. 62 Verder rust op de gemeenten de verplichting, om voor personen tot 27 jaar een individueel plan op te stellen op grond van de WWB. Dit heeft ook betrekking op de Wajongers met arbeidsvermogen die overkomen naar de gemeenten. Voor alle betrokkenen kunnen er ingrijpende veranderingen plaatsvinden waardoor de regering heeft gekozen voor een geleidelijke overgang.

62

(21)

21

3.3. Instroom jonggehandicapten vanaf 2015

3.3.1. Instroom Wajong vanaf 2015

Als gevolg van de invoering van de Participatiewet wijzigt de doelgroep van de Wajong, omdat vanaf 1 januari 2015 de Wajong slechts toegankelijk is voor jonggehandicapten die ‘volledig’ en ‘duurzaam’ niet in staat zijn om arbeid uit te oefenen. 63 Voorafgaand aan de Participatiewet werd de mate van arbeidsvermogen uitgedrukt in een percentage van

arbeidsongeschiktheid.64 De uitsluitingsgronden blijven voor het recht op Wajong behouden en er wordt een nieuw uitsluitingsgrond bijgevoegd: het volgen van een studie.

3.3.2. Instroom jonggehandicapten Participatiewet

Jonggehandicapten, die wel in staat zijn arbeid te verrichten, kunnen vanaf 1 januari 2015 geen nieuwe rechten meer ontlenen aan de Wajong.65 Het deel van de mensen die

arbeidsvermogen hebben, komen terecht in de Participatiewet en vallen onder de

verantwoordelijkheid van de gemeente. De Participatiewet introduceert een studieregeling voor mensen met een arbeidsbeperking. Deze studieregeling bestaat uit een individuele studietoeslag die wordt verstrekt aan personen die studeren en niet in staat zijn het minimumloon te verdienen, minimaal achttien jaar oud zijn, recht hebben op

studiefinanciering en niet beschikken over vermogen. 66 Deze groep jonggehandicapten met arbeidsmogelijkheden ontvangt een uitkering van 75 procent van het WML.

De Wajong die geldt vanaf 2015 kent geen aparte studieregeling, hetgeen resulteert in een situatie waarbij jongeren, die op school zitten of studeren en duurzaam geen

arbeidsmogelijkheden hebben, niet in aanmerking komen voor een Wajong uitkering.

63 Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 33 561, nr. 55, p. 4. 64

Mallee, Gevolgen Participatiewet voor burgers, 2014, p.7.

65

Klosse & Vonk, Socialezekerheidsrecht, 2014, p.135.

66

(22)

22

De jonggehandicapten die vanaf 1 januari 2015 de Participatiewet instromen kunnen worden onderverdeeld in drie groepen.67 Hieronder zullen deze groepen worden besproken.

3.3.2.1. Arbeidsvermogen en recht op uitkering

De eerste groep bestaat uit jonggehandicapten met arbeidsmogelijkheden die recht hebben op een uitkering. Uit het Regioplan 2014 volgt dat ongeveer 10.000 jonggehandicapten met arbeidsmogelijkheden aanspraak kunnen maken op een uitkering. Op deze groep zijn zeer strikte voorwaarden van toepassing, namelijk de partner- en vermogenstoets en de

kostendelersnorm. Door de kostendelersnorm wordt de hoogte van de uitkering van de

jonggehandicapte afhankelijk van het aantal volwassen huisgenoten, hierdoor kan de uitkering worden verlaagd naar 43⅓ procent van het WML. Op basis van de vermogenstoets mogen jonggehandicapte maximaal circa € 5.000 euro aan vermogen hebben. 68 Met

loonkostensubsidie of beschut werk kan de gemeente deze groep mensen ondersteunen.

3.3.2.2. Arbeidsvermogen zonder recht op uitkering

De tweede groep betreft jonggehandicapten die beschikken over arbeidsmogelijkheden, zonder dat zij recht hebben op een uitkering. Uit het Regioplan volgt dat dit circa 500 jonggehandicapten zijn en zij hebben geen recht op inkomensondersteuning vanwege de partnertoets. De partnertoets houdt in dat het gezamenlijk inkomen van de jonggehandicapte en zijn partner niet hoger mag zijn dan het sociaal minimum. Door het ontbreken van

inkomensondersteuning worden deze jonggehandicapten enorm geprikkeld om arbeid te verrichten en ze mogen alle inkomsten houden. Ook voor deze groep mensen kan de gemeente gebruik maken van loonkostensubsidie of beschut werk. 69

3.3.2.3. Arbeidsongeschikt niet duurzaam vastgesteld

De derde groep betreft jonggehandicapten die niet over arbeidsmogelijkheden beschikken, maar waarbij er geen duurzame arbeidsongeschiktheid is vastgesteld. Regioplan verwacht dat deze groep jonggehandicapten op termijn kan oplopen tot meer dan 10.000

jonggehandicapten. Wanneer er op een later moment wordt vastgesteld dat er sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid ontstaat er alsnog recht op een Wajong uitkering, mits aan alle voorwaarden is voldaan.

67

Ibid, p. 14.

68

RegioPlan, Gevolgen Participatiewet voor burgers, 2014, p.17.

69

(23)

23 3.3.3. Omvang werkende Wajongers

Uit de vierde nota van wijziging van de Participatiewet werd opgemerkt dat eind 2010 van de 140.000 Wajongers met arbeidsvermogen, slechts 54.000 Wajongers arbeid verrichten. Dit komt neer op ongeveer 39 procent. Het kabinet verwacht dat op 1 januari 2015 het zittend bestand neerkomt op 240.000 Wajongers.70 De verwachting is dat 100.000 jonggehandicapten volledig en duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben en dat er 140.000 Wajongers zijn die beschikken over arbeidsvermogen.

3.4. Re-integratie jonggehandicapten met arbeidsvermogen

Uit het bovenstaande volgt dat er een grote groep jonggehandicapten is die arbeidsvermogen hebben in de ogen van het UWV en van hen wordt verwacht dat zij re-integreren in de maatschappij.

De gemeenten en het UWV hebben verschillende instrumenten om jonggehandicapten te ondersteunen bij het re-integreren bij een reguliere werkgever. Momenteel beschikken het UWV en gemeenten niet over dezelfde re-integratie instrumenten. Het maakt voor werkgevers een verschil of het een persoon betreft uit de doelgroep van de Participatiewet of uit de UWV doelgroep.

Het UWV heeft de beschikking over de instrumenten loondispensatie, proefplaatsing, job coaching, mobiliteitsbonus en no riskpolis. No riskpolis houdt in dat de werkgever niet wordt geconfronteerd met de kosten van de verplichte loondoorbetaling bij ziekte van de Wajonger. Het UWV houdt de beschikking om gebruik te maken van loondispensatie bij het zittend bestand van de Wajong met arbeidsvermogen en om de activering te stimuleren wordt er een extra budget vrijgemaakt in de jaren 2015 tot 2018 om de groep Wajongers die voor 2010 is ingestroomd met arbeidsvermogen te activeren. 71

Gemeenten beschikken over het instrument loonkostensubsidie en kunnen het instrument beschut werk inzetten. Om de negatieve gevolgen van de kostendelersnorm voor

jonggehandicapten te compenseren is een regeling in het leven geroepen, waarbij de gemeente door middel van individueel maatwerk mensen helpt bij het vinden van een baan. Om dit te kunnen uitvoeren is er € 100 miljoen beschikbaar gesteld in het gemeentefonds. 72

De Werkkamer heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij brief van 10 oktober 2014, verzocht om harmonisatie van drie instrumenten voor de doelgroep van de banenafspraak, te weten een uniforme no- riskpolis bij het UWV, een gelijke mobiliteitsbonus en de mogelijkheid van één jobcoach per bedrijf.73 De VNG en het UWV hebben afgesproken dat de no-riskpolis ook in 2015 geldt voor de gemeentelijke doelgroep van de banenafspraak. Het wetsvoorstel, om vanaf 2016 een uniforme no-riskpolis via het UWV en een gelijke mobiliteitsbonus voor de doelgroep van de banenafspraak gedurende de periode 2016-2020 te realiseren, ligt bij de Tweede Kamer.74

70

Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 161, nr. 107, p. 107.

71 Mallee, Gevolgen Participatiewet voor burgers, 2014, p. 11. 72

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 33 566, nr. 55, p. 7.

73

Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 33 161, nr. 195, p. 1.

74

(24)

24

Harmonisatie van de beschikbare instrumenten is van belang voor het realiseren van de banenafspraken, waardoor er een gelijk speelveld wordt gecreëerd tussen het UWV en gemeenten voor de doelgroep van de banenafspraak en er een eenduidiger en eenvoudiger pakket van ondersteunende voorzieningen ontstaat.

3.5. Conclusie

Door de Participatiewet verandert de rechtspositie van de Wajong doelgroep. De Wajongers die voor 2015 al een uitkering hadden, blijven onder de verantwoordelijkheid van het UWV vallen. Zij worden allemaal herbeoordeeld door het UWV en indien uit de herkeuring volgt dat iemand beschikt over arbeidsvermogen, dan wordt de uitkering per 1 januari 2018 verlaagd van 75 naar 70 procent van het WML.

Door de Participatiewet wordt de doelgroep van de Wajong gewijzigd, omdat vanaf 1 januari 2015 alleen jonggehandicapten die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn de Wajong kunnen instromen. De groep Wajongers die aan deze eis voldoen, kunnen aanspraak maken op een uitkering van 75 procent van het WML.

De groep jonggehandicapten, die over arbeidsvermogen beschikt en na 2015 instromen, valt onder de Participatiewet en de gemeente is belast met de uitvoering van de Participatiewet. Voor deze groep jonggehandicapten gelden strenge voorwaarden, zoals de kostendelersnorm, de vermogenstoets en de partnertoets. De toepassing van deze voorwaarden kan resulteren in het verlagen van de uitkering.

Om jonggehandicapten aan een baan te helpen, hebben de gemeenten en het UWV de beschikking over verschillende re-integratie instrumenten. Het doel is om vanaf 2016 een uniforme no-riskpolis via het UWV en een gelijke mobiliteitsbonus voor de doelgroep van de banenafspraak te realiseren. De harmonisatie moet de verschillen tussen het UWV en

(25)

25

Hoofdstuk 4: Verwachtingen en kansen van de Wajong doelgroep

4.1. Inleiding

In dit hoofdstuk komt de vraag, “welke verwachtingen zijn er uitgesproken over de kansen op de arbeidsmarkt van de Wajong doelgroep na de inwerkingtreding van de Participatiewet” aan de orde.

Arbeidsparticipatie van de jonggehandicapten is het streven van het huidige kabinet, wat breed wordt gedragen, maar toch lopen de verwachtingen van de Participatiewet uiteen. De regering verwacht dat ongeveer 6.000 jonggehandicapten in 2015 de Wajong zullen

instromen, ten opzichte van 16.000 jonggehandicapten die zouden instromen bij een ongewijzigd beleid.75

Allereerst worden de opvattingen van Tweede Kamerleden over het wetsvoorstel WWNV, als voorganger van de Participatiewet, besproken. Vervolgens komen de opvattingen van de Kamerleden over de Participatiewet aan bod. Ten slotte worden de commentaren, van onder andere sociale partners besproken.

4.2. Ontvangst wetsvoorstel WWNV Tweede Kamer

Voordat de leden van de Tweede Kamer kennis hebben genomen van het wetsvoorstel WWNV heeft de Afdeling advisering van de Raad van State op 13 januari 2012 advies uitgebracht. De Afdeling advisering van de Raad van State ondersteunt de integratie van de regelingen in de WWNV, de bundeling van re-integratiebudgetten en de inzet van het

instrument van loondispensatie. Maar de Afdeling advisering van de Raad van State wil graag meer duidelijkheid over de opzet en effectiviteit van de voorgestelde maatregelen. 76

De leden van de Tweede Kamer hebben met veel belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel WWNV. 77 Het uitganspunt van de WWNV wordt door meerdere partijen ondersteund, waaronder de VVD-fractie, de PVV-fractie, de CDA-fractie en de ChristenUnie-fractie. De CDA-fractie heeft opgemerkt dat de grondgedachte van dit wetsvoorstel zichtbaar is in de verkiezingsprogramma’s van de CDA-fractie. De leden van de SP-fractie en de GroenLinks-fractie zijn teleurgesteld over de uitvoering van het wetsvoorstel en de leden van de GroenLinks-fractie zien de WWNV slechts als een kille bezuinigingsslag, waardoor mensen slechts uitzicht hebben op een uitkering. 78

75

Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 161, nr. 107, p. 106.

76

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 33 161 nr. 4, p. 2.

77

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 33 161, nr. 8, p. 2.

78

(26)

26

Naar het oordeel van de leden van de GroenLinks-fractie beperkt de WWNV de positie en mogelijkheden om aan het werk te komen voor Wajongers. Om mensen naar werk te kunnen begeleiden is het nodig dat uitvoerders en andere partners de benodigde handvaten moeten krijgen, terwijl deze partners nauwelijks betrokken zijn geweest bij de uitvoering van de wet.79 De WWNV is onderworpen aan strakke financiële kaders, waardoor leden van de GroenLinks-fractie grote twijfels hebben over de ruimte die gemeenten krijgen om maatwerk te kunnen bieden om mensen aan het werk te helpen.80

Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie, PVV-fractie en de GroenLinks-fractie zich af waarom de regering heeft gekozen om geen studieregeling voor jonggehandicapten in de WWNV op te nemen. 81

Ook zijn er door verschillende fracties vragen gesteld over de evaluatie van de WWNV. De leden van de ChristenUnie-fractie en de PvdA-fractie zijn benieuwd op welke manier de regering, zowel de effecten als de effectiviteit van de WWNV, gaan monitoren. De CDA-fractie merkt op dat het gebruikelijk is dat een wet geëvalueerd wordt, en vraagt zich af waarom dat voor deze wet niet geldt. 82

Opgemerkt dient te worden dat de WWNV op 16 april 2012 is aangenomen door de Tweede Kamer. VVD, PvdA, CDA, D66, CU, SGP en Bontes hebben voor gestemd, terwijl de SP, PVV, GroenLinks, PvdD en 50PLUS tegen hebben gestemd. Als gevolg van het

demissionaire kabinet, heeft de Eerste Kamer de WWNV controversieel verklaard. De nieuwe coalitie heeft de WWNV aangepast tot de invoeringswet Participatiewet. 83

4.3. Ontvangst Participatiewet in Tweede Kamer

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft op 1 november 2013 advies uitgebracht over de invoeringswet Participatiewet en vraagt zich af of gemeenten de beschikking hebben over genoeg instrumenten om de toebedeelde taken die zij als gevolg van het wetsvoorstel krijgen naar behoren uit te kunnen voeren.84 Zij hebben daarom geadviseerd om de nota van wijziging nader te overwegen.

Een ruime Kamermeerderheid heeft voor de nieuwet wet gestemd, onder andere de CDA-fractie, VVD-fractie en de PvdA-fractie hebben voor de wet gestemd. Onder andere de SP-fractie en de PVV-SP-fractie behoorden tot de groep die tegen de wet hebben gestemd. Door de meerderheid is de Participatiewet op 20 februari 2014 aangenomen door de Tweede Kamer. Leden van de Tweede Kamer hebben over de mogelijke gevolgen voor Wajongers omtrent de invoering van de Participatiewet lang gedebatteerd. Net als bij de WWNV onderschrijven verschillende fracties de gedachte van de wetgever om de WWB, een deel van de Wajong en de Wsw samen te voegen tot één regeling. De VVD-fractie is content met de komst van de Participatiewet en de inwerkingtreding van de Participatiewet wordt gezien als het uitkomen van een lang gekoesterde wens. 85

79

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 33 161, nr. 8, p. 43.

80 Ibid, p.3. 81

Ibid, p. 46.

82 Ibid, p. 49. 83

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011/2012, 33 161, nr. 102, p. 2.

84

Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 161, nr. 108, p. 2.

85

(27)

27

Leden van de Tweede Kamer hebben bij de bespreking van de WWNV verzocht om een evaluatie van de WWNV. In de Participatiewet is derhalve een evaluatiebepaling opgenomen, waardoor aan voorgenoemd verzoek is voldaan. Via een amendement van D66 lid, Steven van Weyenberg, is in de Participatiewet een studieregeling gekomen, hiermee is het gebrek van een studieregeling in de WWNV opgelost. 86

Leden van de GroenLinks-fractie hebben, net als bij de WWNV, de verwachting uitgesproken dat door het beperkte re-integratiebudget de Participatiewet voor jonggehandicapten kan leiden tot “een enkeltje bijstand”. 87 Leden van de SP-fractie stellen dat de aanvaarding van de Participatiewet tot gevolg hebben dat meerdere jonggehandicapten in de bijstand

terechtkomen en hun kans op economische onafhankelijkheid kwijtraken. De maatregelen kunnen in de ogen van de SP-fractie leiden tot uitsluiting en verarming van

arbeidsgehandicapten en werklozen en resulteren in een groeiende tweedeling in de maatschappij. 88

Naar aanleiding van het Rapport ‘Vraag naar Arbeid’ van het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft de PvdA opgemerkt dat onder de groep werkgevers weinig belangstelling is om meer arbeidsgehandicapten in dienst te nemen. 89 In de Memorie van Antwoord van 6 juni 2014 heeft de regering desondanks uitgesproken dat zij verwacht dat de afgesproken extra banen ook daadwerkelijk worden verwezenlijkt. 90

4.4. Opvattingen Participatiewet andere partijen

Net als veel Tweede Kamerleden scharen de VN en Divosa zich achter de gedachte van de Participatiewet.

In de analyse van onderzoeksbureau Regioplan in 2013 wordt geconstateerd dat door de Participatiewet het vooruitzicht op arbeid voor arbeidsgehandicapten verminderd wordt. 91 Zo wordt gesteld dat er een grote kans aanwezig is dat de 125 000 extra banen de komende tien jaren niet gerealiseerd worden.

In december 2013 heeft de VNG opgemerkt dat dit niet de meest gunstigste economische periode is om te decentraliseren. 92

Verder heeft de FNV in januari 2014 opgemerkt dat de Wajongers naar verwachting geen schijn van kans zullen maken wanneer zij de concurrentie met de gezonde mensen op de arbeidsmarkt aan moeten gaan. 93

Divosa verwacht dat alle uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt betere kansen krijgen doordat de concurrentie wordt weggenomen tussen de verschillende regelingen en doordat werkgevers de gelegenheid krijgen om mensen tegen realistische loonkosten aan de slag te laten gaan. Daarnaast heeft Divosa in februari 2014 haar teleurstelling geuit in het besluit van het kabinet, om de huidige Wajongers met

arbeidsvermogen, na de herkeuring niet onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten te

86

Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 161, nr. 125, p. 2.

87

GroenLinks, Bezuiniging participatiewet zet arbeidsgehandicapten aan de kant, 2013 [online].

88 SP, Tweedeling in Nederland vergoot door participatiewet, 2014 [online]. 89

Eerste Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 161, nr. E, p. 19.

90 Sociaal en Cultureel Planbureau, Vraag naar arbeid, 2014, p. 65 [online]. 91

RegioPlan, Gevolgen Participatiewet voor burgers, 2013, p. [online]

92

Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 161, nr. 107, p. 81.

93

(28)

28

brengen. Hierdoor wordt afgezien om één regeling te creëren voor mensen die het

minimumloon niet kunnen verdienen bij een werkgever. Divosa verwacht dat er een grote kans bestaat dat er een concurrentiestrijd ontstaat tussen de overheidsdiensten met betrekking tot de verschillende regelingen. 94

In februari 2014 wordt duidelijk dat door de aanpassing van de doelgroep van de

garantiebanen en de komst van de zachte landing voor Wajongers de Gehandicaptenzorg Nederland (hierna: VGN) toch tevreden is met de komst van de Participatiewet. 95

Halverwege 2014 hebben Klosse & Vonk in het boek ‘Socialezekerheidsrecht’ zich

uitgesproken over de problemen die de Participatiewet kunnen opleveren op het gebied van de inpasbaarheid van bepaalde mensen bij een reguliere werkgever. Zij betwijfelen aan de

bereidheid van werkgevers om investeringen te doen die essentieel zijn om langdurige uitkeringsafhankelijkheid te voorkomen. 96 Klosse & Vonk omschrijven deze problemen aks volgt: “wil de overheid langdurige uitkeringsafhankelijkheid voorkomen dan zal zij de

grondwettelijke zorgplicht om een werkgelegenheidsbeleid te ontwikkelen dat mensen gelijke kansen biedt op een zo volwaardige mogelijke arbeidsplaats, veel serieuzer moeten gaan nemen. Gebeurt dat niet, dan komen de gevolgen daarvan als een boemerang weer terug bij de overheid in de vorm van uitkeringslasten die men nu juist zoveel mogelijk wilde

terugdringen”. 97

Eind 2014 heeft het ‘Binnenlands Bestuur’ en het NCRV-programma ‘Altijd Wat’ een enquête afgenomen bij 975 gemeenteambtenaren en bestuurders. Een van de bevindingen uit desbetreffende enquête is dat slechts enkele medewerkers verwachten dat de verschuiving van de verantwoordelijkheid naar de gemeenten vlekkeloos gaat verlopen. Zelfs acht op de tien gemeenteambtenaren voorspellen een stroeve of ongeordende overgang, gezien de omvang van de beschikbare budgetten. 98 Terwijl een overgrote meerderheid van ambtenaren (64,5 procent) de decentralisaties ondersteunen.99

In de brief van 30 januari 2015 aan de Tweede Kamer heeft staatssecretaris Klijnsma het volgende geschreven over de verwachting van de Participatiewet: “Ik ben van mening dat de Participatiewet een juist evenwicht biedt tussen enerzijds het wettelijke kader van de

maatregelen bij het niet nakomen van arbeidsverplichtingen waardoor een verwijtbaar onnodig beroep op de bijstand wordt gedaan, en anderzijds het individueel maatwerk met de expliciete mogelijkheid (geheel of gedeeltelijk) van een maatregel af te zien in situaties als waarop de geharmoniseerde arbeidsverplichtingen zien. Ik heb er vertrouwen in dat

gemeenten hier, zeker wanneer zij de wet (langer) in de praktijk brengen, adequaat mee omgaan”.100

In een artikel van mei 2015 in de Volkskrant heeft wethouder en onderhandelaar namens de VNG, Huib van Olden, zijn zorgen geuit over het bescheiden budget om de Participatiewet te realiseren. 101 In de ogen van deze wethouder houden gemeenten, na het financieren van het

94

Divosa, Analyse akkkoord wwb maatregelen en participatiewet, 2014 [online].

95

Stam, Gehandicaptenzorg blij met aanpassing Participatiewet, 2014 [online]

96

Klosse & Vonk, Socialezekerheidsrecht, 2014, p. 299-300.

97

Klosse & Vonk, Socialezekerheidsrecht, 2014, p. 300.

98

Van Meteren, Ambtenaren voorzien chaos bij overhevelen zorg, 2014, alinea 1-4 [online]

99

Bekkers, Ambtenaren vrezen chaos bij decentralisaties, 2014, kopje 1 & 2 [online]

100

Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 28 719, nr. 92, p. 1-2.

101

(29)

29

loon in de SW-bedrijven, bijna geen budget over om arbeidsgehandicapten ondersteuning te bieden bij het vinden van werk.

4.5. Conclusie

De verwachtingen over de gevolgen voor de positie van de Wajong doelgroep op de arbeidsmarkt lopen uiteen. Het streven van het kabinet om jonggehandicapten te laten participeren aan het arbeidsproces wordt breed gedragen.

De meeste Tweede Kamerleden, zijn net als de VNG en Divosa voorstander van de gedachte achter de Participatiewet, namelijk het samenvoegen van de drie regelingen tot de

Participatiewet. Er worden door verschillende partijen vraagtekens gezet bij de uitvoerbaarheid van de kansen op arbeidsmarkt van de Wajong doelgroep na

inwerkingtreding van de Participatiewet. Onder andere hebben de Raad van State, leden van de GroenLinks-fractie en Divosa hun zorgen geuit over het beperkte budget dat de gemeenten tot hun beschikking hebben om hun toebedeelde taken te kunnen uitvoeren. De GroenLinks-fractoe en de SP-fractie verwachten dat door de Participatiewet jonggehandicapten kunnen terechtkomen in de bijstand in plaats van bij een reguliere werkgever. Daarnaast hebben Klosse & Vonk vraagtekens gezet bij de bereidheid van werkgevers om te investeren in het aannemen van jonggehandicapten.

Kortom, er zijn partijen die de gedachte achter de Participatiewet aanmoedigen, maar er zijn ook partijen die problemen constateren bij de praktische uitvoerbaarheid van deze wet. De kritiek van alle partijen is eenduidig: De primaire doelstelling van de Participatiewet, het aanspreken van arbeidsvermogen van jonggehandicapten is wenselijk, maar of de uitvoering ervan haalbaar is, is de vraag. Bij de financiering en investeringsbereidheid van werkgevers worden vraagtekens gezet.

(30)

30

Hoofdstuk 5: Conclusie

Aan de hand van de besproken deelvragen wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvraag, “wat betekent de Participatiewet voor de (rechts)positie van de Wajong doelgroep en welke gevolgen zal deze regeling hebben voor hun positie op de arbeidsmarkt”.

Allereerst wordt een antwoord gegeven op het eerste deel van de onderzoeksvraag en vervolgens worden de mogelijke gevolgen van de positie van de Wajong doelgroep door de Participatiewet besproken en gewogen.

5.1. Wat betekent de Participatiewet voor de (rechts) positie van de Wajong doelgroep?

5.1.1. (Rechts)positie ingestroomde jonggehandicapte vòòr 1 januari 2015

Voor 1998 konden jonggehandicapten zich beroepen op de Tijdelijke Rijksgroepsregeling Mindervaliden en daarna op de AAW. Nadat de AAW werd ingetrokken werd een

afzonderlijke regeling voor jonggehandicapten tegen inkomensderving gewaarborgd in de (oude) Wajong die in 1998 in werking is getreden. Ook studenten, die de leeftijd van 30 jaar nog niet gepasseerd waren en tijdens hun studie arbeidsongeschikt waren geworden, konden aanspraak maken op deze regeling.

Door de flinke stijging van het aantal Wajongers ontstond er bij het kabinet het besef dat het beleid moest worden aangepast, waarna getracht werd om jonggehandicapten te laten

instromen in het reguliere arbeidsproces. Dit heeft in 2010 geleid tot een wetswijziging van de (oude) Wajong, ook wel ‘de nieuwe Wajong’ genoemd. De nieuwe Wajong werd

onderverdeeld in drie verschillende regelingen. Naast de al bestaande uitkeringsregeling, zijn in 2010 de werkregeling en de studieregeling tot stand gekomen. Bij de totstandkoming van de nieuwe Wajong is het accent komen te liggen op ‘wat iemand wel kon’ in plaats van ‘wat iemand niet kon’. In de ogen van het kabinet was het doel van bovenstaande wetswijziging het participeren in de samenleving en daarbij het recht op arbeidsondersteuning.

Ondanks deze wetswijziging in 2010, heeft het kabinet in 2012 wederom een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer. Het doel was om iedereen met arbeidsvermogen bij een reguliere werkgever aan het werk te helpen. Vanwege de val van het kabinet-Rutte op 23 april 2012 is het wetsvoorstel nooit in werking getreden doordat de Eerste Kamer het wetsvoorstel controversieel heeft verklaard. Vervolgens heeft staatssecretaris Klijnsma in december 2013 een redelijk vergelijkbaar wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend en door middel van de vierde nota van wijziging is het wetsvoorstel aangepast tot de Participatiewet. De

Participatiewet is op 1 januari 2015 in werking getreden en voegt op deze manier de WWB, een deel van de Wajong en de Wsw samen tot één regeling voor iedereen die wel kan werken maar daarbij ondersteuning voor nodig heeft.

Het wetsvoorstel WWNV staat centraal bij de totstandkoming van de Participatiewet en de Participatiewet is een voortzetting van de WWNV met een paar serieuze aanvullingen. Deze aanvullingen betreffen de verantwoordelijkheid van het UWV voor de huidige Wajongers, loonkostensubsidie en de quotumwet. Het UWV blijft verantwoordelijk voor de huidige Wajongers in plaats van dat er een overgang plaatsvindt van de huidige Wajongers naar gemeenten. Hierdoor worden de huidige Wajongers niet geconfronteerd met de strenge voorwaarden die gelden voor de doelgroep van de Participatiewet. Deze groep Wajongers kan worden opgesplitst in de oude Wajong en de nieuwe Wajong. De jonggehandicapten die voor

(31)

31

2010 de Wajong zijn ingestroomd vallen onder de oude Wajong en de jonggehandicapten die na 2010 de Wajong zijn ingestroomd vallen onder de nieuwe Wajong. Alle Wajongers worden door het UWV herbeoordeeld, er wordt vastgesteld of een jonggehandicapte beschikt over arbeidsvermogen en indien dit het geval is wordt de uitkering per 1 januari 2018

verlaagd van 75 procent naar 70 procent van het WML.

De Wajongers die na 2010 de Wajong zijn ingestroomd worden niet allemaal herkeurd, omdat bij hen al is vastgesteld of zij beschikken over arbeidsvermogen. Indien arbeidsvermogen was vastgesteld dan zit de jonggehandicapte in de werkregeling en indien de jonggehandicapte geen arbeidsvermogen had dan kwam hij terecht in de uitkeringsregeling,

5.1.2. (Rechts)positie ingestroomde jonggehandicapten na 1 januari 2015

Sinds de invoering van de Participatiewet op 1 januari 2015 vallen jonggehandicapten die na 2015 instromen onder verschillende regelingen, er zijn namelijk verschillende groepen te onderscheiden.

Door de Participatiewet is de doelgroep van de Wajong aangepast. De Wajong is vanaf 1 januari 2015 alleen toegankelijk voor jonggehandicapten die duurzaam en volledig

arbeidsongeschikt zijn en deze groep Wajongers heeft recht op een uitkering van 75 procent van het WML.

Alle jonggehandicapten die vanaf 1 januari 2015 beschikken over arbeidsvermogen stromen de Participatiewet in en vallen onder verantwoordelijkheid van de gemeente, die belast is met de uitvoering van de Participatiewet. Voor de doelgroep van deze wet gelden strenge

voorwaarden, waaronder de kostendelersnorm, de vermogenstoets en de partnertoets. Indien een van deze voorwaarden van toepassing is, dan kan dit leiden tot een verlaging van de hoogte van de uitkering.

De Participatiewet vervangt het instrument ‘loondispensatie’ door het instrument

‘loonkostensubsidie’, waardoor de werknemer slechts één inkomstenbron heeft en er een overzichtelijker situatie ontstaat voor de werkgever. Verder hebben het kabinet en de sociale partners in het sociaal akkoord afgesproken dat er 125.000 extra banen worden gerealiseerd voor mensen met een arbeidsbeperking. Om een stok achter de deur te hebben heeft het kabinet gekozen voor een quotumregeling. Indien het afgesproken aantal garantiebanen niet wordt gerealiseerd, zal dit consequenties voor de werkgever ten gevolge hebben in de vorm van een boete van 5.000 euro per niet ingevulde garantiebaan.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vanaf 1 september 2020 gaan de eerste wijzigingen in en veranderen de regels voor het volgen van een opleiding met Wajong.. Ben je Wajonger en volg je een studie of opleiding of ben

Vanaf 2025 zal de secundaire instroom verder toenemen, omdat in de wet is vastgelegd dat voor mensen bij wie tijdelijk geen arbeidsvermogen is vastgesteld en die in tien jaar

Wij hebben de heer / mevrouw X laten weten dat <hij / zij> bij de gemeente begeleiding naar werk en eventueel inkomen kan aanvragen..

De huidige afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Albrandswaard 2015 en de Handhavingsverordening Uitkeringen 2013 B- Albrandswaard-R zijn niet meer in overeenstemming

> of omdat ze bang zijn dat ze niet meer terug kunnen in de Wajong, als ze hun baan verliezen.. Door de veranderingen kunnen Wajongers makkelijker meedoen in

In 2010 vond de overgang plaats van de oude Wajong (oWajong) naar de Wajong2010. De dienst- verlening in de Wajong2010 is meer activerend dan in de oWajong. 16 Een mogelijkheid is

In deze paragraaf beschrijven we bevorderende en belemmerende factoren voor de arbeidsparticipatie van Wajongers die gerelateerd zijn aan de vormgeving van de samenwerking

Met de inrichting van werkgeversservicepunten zet UWV naar het oordeel van de inspectie stappen die van belang zijn om werkgevers te werven voor Wajongers en om een