• No results found

Het brein en privacy

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het brein en privacy"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het brein en privacy

Welke waarde hechten mensen aan privacy instellingen op Facebook en

correleert dit in een bepaalde mate met de hersenactiviteit die zij

vertonen als hun privacy wordt geschonden?

Abstract.

Sociale media is op dit moment erg populair. Iedereen deelt zijn/haar persoonlijke informatie met de rest van de wereld. Echter ontstaat hier een probleem. Aangezien er dan ook nog maar weinig privacy is. Privacy instellingen worden vaak niet gebruikt, terwijl men vaak wel aangeeft dat het goed is om ze te gebruiken. In dit onderzoek wordt er daarom gekeken naar de volgende vraag: Welke waarde hechten mensen aan privacy instellingen op Facebook en correleert dit in een bepaalde mate met de hersenactiviteit die zij vertonen als hun privacy

wordt geschonden? Met een vragenlijst die kijkt naar de attitude tegenover privacy instellingen en een empirisch onderzoek waarbij de hersenactiviteit gemeten wordt wanneer

de privacy van de deelnemers geschonden werd. Vervolgens werd er gekeken naar een verband tussen deze twee. Gevonden is een significant (allen <.05) verschil tussen condities

(privacy wel/niet geschonden) en een correlatie tussen het ERP onderzoek en de vragenlijst na het ERP onderzoek over privacy (allen <.04).

Irene Stellingwerf - 10198318 Lois van Vliet - 10438033

Willem G. Kiel - 6180574 Tutor: Ger Post

Woorden:

Inhoudsopgave

Inleiding Theoretisch kader Methoden Resultaten

(2)

Discussie Conclusie Literatuurlijst Appendix A (Vragenlijst 1) Appendix B (Vragenlijst 2) Inleiding

Privacy is een lastig te definiëren begrip. Het is veel meer dan de gordijnen dicht doen en geheim houden op welke politieke partij je stemt. Met de opkomst van internet en met name het populairder worden van social media, is het begrip nog lastiger te begrijpen. Wat is prive? Wanneer wordt er te veel gedeeld? Is privacy gevoel in ons DNA ingebakken en hoe bepalen we wat privacy voor ons betekent?

Door de opkomst van internet zijn de vraagstukken omtrent privacy dus complexer geworden. Het idee is nu dat persoonlijk informatie, foto’s of andere dingen die op internet zijn verschenen, altijd op internet beschikbaar zullen blijven. Het kan altijd opgezocht worden door anderen en eindeloos gekopieerd worden. Bepaalde informatie kan je lange tijd

alchtervolgen wanneer die zonder bescherming op internet wordt geplaatst. (Saerie et al, 2014).

Social media speelt een belangrijke rol in het delen van informatie. Media zoals; Instagram, Twitter en Facebook geven iedereen de mogelijkheid op snel informatie en foto’s

(3)

met vrienden te kunnen delen. Facebook is op dit moment één van de grootste sociale netwerken en wordt door honderden miljoenen mensen gebruikt. Om de meest optimale ervaring ervaring te hebben, is het de bedoeling dat je persoonlijke informatie deelt met mede Facebookgebruikers (Taneja, Vitran en Gengo, 2014). Echter, ontstaat er hier het probleem van privacy. Denk hierbij aan beschamende foto’s van scholieren die alcohol misbruiken en daar op latere leeftijd mee geconfronteerd kunnen worden. Of de mogelijkheid tot het opslaan van privé conversaties of zelfs de mogelijkheid tot identiteitsfraude (Saeri et al, 2014).

Door bovengenoemde problemen is Facebook ook een interessant onderwerp voor vele onderzoeken. Zo zijn er onderzoeken geweest die keken naar een verband tussen het nemen van risico’s, vertrouwen van de mensen om je heen en het privacy op Facebook (Fogel en Nehman, 2009, aangehaald in Taneja et al, 2014). Er worden onderzoeken gedaan naar de achterliggende gedachtes voor het delen van de persoonlijke informatie en onderzoeken die uitleggen waarom sociale netwerken zo populair zijn.

Ook zijn er al meerdere onderzoeken gedaan naar privacy op Facebook. Een belangrijk begrip die men tegenkomt bij dit onderzoek is het privacy paradox: hoewel mensen goede privacy instellingen waarderen, zijn er toch veel mensen die ze niet in acht nemen (Saeri et al, 014). Al deze onderzoeken gaan voornamelijk in op het psychologische aspect van het probleem. In dit onderzoek zal er ook gekeken worden naar de reactie van het brein bij een inbreuk op de privacy. Het is daarom belangrijk dat er vanuit een

interdisciplinair perspectief naar dit onderwerp gekeken wordt.

De hoofdvraag die zal worden geprobeerd te beantwoorden: Welke waarde hechten mensen aan privacy instellingen op Facebook en correleert dit in een bepaalde mate met de hersenactiviteit die zij vertonen als hun privacy wordt geschonden? Dit onderzoek bestaat uit verschillende delen. Vanuit een literatuuronderzoek zal gekeken worden naar hoe de vraag theoretisch in elkaar steekt. Er wordt eerst vanuit de psychologie gekeken naar hoe attitudes gevormd worden en hoe dat het gedrag op Facebook beïnvloedt. Dit zal uitgelegd worden aan de hand van de Theory of Planned behavior. Vanuit neurobiologie zal worden gekeken naar welke hersengebieden betrokken zijn bij het gedrag zoals dat plaatsvindt op Facebook. Het zal niet makkelijk zijn de vertaalslag te maken tussen de gevormde attitudes en cognitie. Daarom zal worden gekeken naar waar die attitudes op gebaseerd zijn en welke

onderliggende processen hier aan ten grondslag liggen. Vanuit biomedisch aspect zal veel dieper op het empirisch onderzoek in worden gegaan en dit zal ook geïntegreerd worden met het cognitieve onderzoek.

Het tweede deel bestaat uit een empirisch onderzoek waarbij een vragenlijst over de attitude tegenover privacy zal worden afgenomen en waar neuronale reacties worden op inbreuk van privacy worden verbonden aan de antwoorden uit deze vragenlijst.

Ten slotte zal in de discussie en conclusie de resultaten worden samengevoegd en de hoofdvraag beantwoord worden.

Theoretisch kader

Om eerst een duidelijk beeld te krijgen van wat er precies gebeurt bij situaties die met privacy te maken hebben, moet er worden gekeken naar wat voor gedrag men bedoelt met wanneer online privacy in acht genomen wordt.

Op internet wordt veel informatie gedeeld, zowel persoonlijke informatie (zoals telefoon nummer of adres), als foto’s en interesses. In de inleiding is al duidelijk naar voren gekomen dat privacy een belangrijk onderdeel van social media is geworden. Alles wat op internet staat kan gebruikt en misbruikt worden. Het is aan de persoon zelf om deze

informatie te beschermen. Dit kan leiden tot te weinig privacy maatregelen. Dit werd dan ook duidelijk bij het onderzoek van Limeux (2012). Hier werd een niet-bestaand persoon op Facebook gecreëerd, die vervolgens vreemden ging uitnodigen om vrienden te worden. De resultaten logen er niet om; 72 % van de studenten voegde de niet-bestaande persoon toe.

(4)

Deze vreemdeling had vervolgens wel toegang had tot alle persoonlijke informatie die op Facebook te vinden was.

Zoals hiervoor wordt beschreven is het belangrijk dat mensen nadenken over wat anderen wel en niet mogen zien. Hier is het belangrijk dat privacy instellingen dus goed worden afgesteld. Het gedrag dat ervoor zorgt dat persoonlijke informatie wel of niet

beschermt tegen anderen, wordt bedoeld met het in acht nemen van de privacy instellingen (Dienlin en Trepte, 2015).

Hoewel mensen vaak wel bewust van misbruik van informatie zijn, wordt er toch niet veel actie ondernomen. Barnes (2006), was al eerder bekend met dit fenomeen. Hij merkte op dat dit gebeurde, ondanks de vele waarschuwingen en horrorverhalen omtrent privacy. Hij kwam daarom met de term: privacy paradox (Barnes, 2006). Deze term geeft aan dat ondanks de vele bezorgdheden en angsten omtrent privacy, deze angsten het gebruiken van Facebook , of andere Social Media, niet in de weg staan. Al vele anderen hebben over deze paradox geschreven, zoals Dienlin en Trepte en Lemieux. Echter komt steeds vaker de vraag naar boven of deze paradox wel bestaat, of dat dit gedrag ook op een andere manier te verklaren is?

Theory of Planned Behavior.

Diemlin en Tretpe (2015) zijn onderzoekers die het bestaan van het privacy paradox ontkennen en het gedrag dat hier ontstaat verklaren aan de hand van de Theory of Planned behavior (TPB).

Attitudes die men vormt over privacy op het internet worden door meerdere factoren beïnvloedt. Voorbeelden van die factoren zijn: meningen van anderen, gebruiksgemak van sociale media en eerdere ervaringen. Het gedrag dat vervolgens naar voren komt wordt gevormd door die attitudes. Om een goed beeld te krijgen van de TPB, zal er eerst een korte geschiedenis beschreven worden. Ajzen is de grondlegger van TPB. Voordat hij de term introduceerde had hij al veel onderzoek gedaan naar de theory of reasoned action. Deze theorie beschrijft de relatie tussen attitude en gedrag. Hier wordt mee bedoeld dat door een bepaalde attitude jegens bepaald gedrag, het waarschijnlijker of onwaarschijnlijker wordt dat dit gedrag vertoond wordt (Schifter en Ajzen, 1985). TPB is hier een uitgebreidere versie van en heeft in plaats van attitude nog twee andere voorspellende factoren die van invloed zijn op het geplande gedrag (Taneja et al, 2014). De voorspellers van het gedrag zijn hierdoor:

 Attitude

 Sociale normen

 Controle op het geplande gedrag

Onder attitude wordt de houding bedoeld die iemand heeft tegenover het gedrag. Wanneer een individu een positieve attitude heeft tegen het voorgenomen gedrag wordt de kans groter dat men dit gedrag gaat vertonen.

De tweede voorspeller is de sociale factor die invloed heeft op een individu. Door sociale druk kan bepaald gedrag als juist gezien worden of wordt bepaald gedrag juist afgekeurd worden.

De derde voorspeller is de controle over het geplande gedrag. Hiermee wordt de moeilijkheid bedoeld van het gedrag. Als iets makkelijk uit te voeren is, zal dit gedrag sneller vertoond worden dan wanneer een handeling moeilijk is. Blijkt het geplande gedrag tijdens het uitvoeren echter toch nog te moeilijk zijn dan wordt dit ook nog tijdens het uitvoeren geëvalueerd (Doll en Ajzen, 1992).

Neem nu het volgende voorbeeld: stel een individu wil een bepaalde foto op

Facebook plaatsen. Hij/zij vindt het leuk om die foto te plaatsen (positieve attitude), volgens sociale normen is het een normale foto en daarnaast is het plaatsen van een foto makkelijk op facebook. Oftewel men plaatst de foto.

Volgens Taneja, Vitrano en Genco (2014) kan de TPB gebruikt worden om een indicatie te geven over de persoonlijke voorkeur om een privacy instellingen in acht te nemen. Saeri et al (2014) voegt daar ook nog aan toe dat de TPB individueel gedrag kan

(5)

voorspellen dankzij relevante intenties en attitudes. In dit onderzoek is ervoor gekozen om hetzelfde model als Taneja et al (2014) aan te houden. Dit model is te zien in Afbeelding 1. In dit model is een onderverdeling gemaakt. Helemaal rechts is het kopje dat staat voor het gedrag dat uitgevoerd moet worden. In de tweede kolom vanaf rechts zijn de

onderverdelingen te zien die Ajzen heeft bedacht: Social Norm, Attitude en Perceived Behavioral Control. Aangezien er in het onderzoek van Taneja als in dit onderzoek voornamelijk is gekeken naar de attitude tegenover privacy, is dit onderdeel verder onderverdeeld.

Afbeelding 1. Onderzoeksmodel met bijhorende coëfficiënten uit het onderzoek van Taneja et al (2014).

In de tweede kolom vanaf links staan de geloofsovertuigingen die de attitude kunnen beïnvloeden. Hier moet gedacht worden aan de voordelen en nadelen van het gebruik van privacy instellingen. Taneja en de andere onderzoekers zijn vervolgens nog een stap verder gegaan door te kijken naar de gevolgen van bepaald gedrag en zijn dus zo tot een conclusie te komen of een bepaald gedrag het waard is. Dit is helemaal links te zien. Zo staat helemaal bovenaan in de linkerkolom intrinsic benefit. Bij deze uitkomst wordt er nagedacht over het krijgen van positieve gevoelens bij het in acht nemen van privacy instellingen.

In Afbeelding 1 is de samenhang te zien tussen verschillende begrippen. Zo is te zien dat Resource Safety ( dat houdt wanneer iemand zijn Facebook op een bepaalde manier heeft beveilig, dat diegen zich ook veilig voelt) veel invloed heeft op een positieve attitude. Het Correleert namelijk voor 0.530 met het het voordeel om privacy instellingen in acht te nemen.

Er kan dus geconcludeerd worden dat hoe men omgaat met de privacy instellingen voornamelijk bepaald worden door de attitude die men heeft tegenover privacy. En dat deze attitude wordt gevormd door te kijken naar de kosten of onkosten die ontstaan bij het gebruik van privacy instellingen of juist door het niet gebruiken van privacyinstellingen.

Betrokken hersengebieden

Het is lastig gevoelens, moraliteit, zelfbewustzijn en dus ook privacy-attitude een specifieke plek toe te kennen in het brein. Een attitude jegens privacy is enerzijds rationeel (voor bijna iedereen geldend), maar hangt ook nauw samen met het gevoel (een grote verscheidenheid in de mate waarin privacy wordt gewaarborgd). Moleculair kan veel gezegd

(6)

worden over blijdschap en angst in de vorm van hormonen, maar een daadwerkelijk cognitief proces is lastig meetbaar. In 2001 is er door Sobel naar gekeken. In haar onderzoek komt naar voren dat ook vaak rationele denkpatronen een onderliggend emotioneel proces vertonen. Ook geeft zij aan dat er nog veel verbeterd moet worden aan de technieken om naar hersenprocessen te kijken. Interessant is het daarom om te zien dat in een artikel uit 2012 hersenprocessen nauwkeuriger zijn beschreven dan in 2001 mogelijk was. Een fMRI studie van Young & Dungan (2012) heeft gekeken hoe het gevoel voor moraliteit in het brein wordt verwerkt. Hierbij is bijvoorbeeld gekeken naar hoe wordt gereageerd op een zin als ‘er valt een steen in het water’ vs. ‘ik overtreed de wet als het nodig is’ en meer moreel

gevoelige zinnen. Naar voren komt dat moreel-gevoelige zinnen duidelijk verwerkt worden in de ventromediale prefrontale cortex (VMPFC).

Afbeelding 2. : Saggitale doorsnede van het brein met daarin de VMPFC en de amygdala duidelijk zichtbaar. Ook de amygdala de superior temporal sulcus (STS) en andere gebieden zijn betrokken bij het verwerken van deze informatie. In een vervolgstudie is ook naar voren gekomen dat VMPFC patienten moeite hebben met hun gevoel voor moraliteit. Desondanks is het lastig hard te maken waar ons gevoel voor moraliteit echt zit. Zoals de onderzoekers zeggen; het is overal te vinden en tegelijkertijd nergens. Voor privacy is dit nog moeilijker om een concreet pathway aan te geven. Het is moeilijk om een cognitieve beschrijving te geven voor privacy. Er is geen eenduidige omschrijving voor wat privacy is. Het privacy gevoel verschilt per persoon, maar in bepaalde mate wordt er een standaardnorm gehanteerd. Zo kennen de meeste mensen het gevoel hun lichaam in het openbaar te willen bedekken en hun diepste geheimen voor zichzelf te houden. Dit is niet zozeer meetbaar in

hersenpatronen, maar overschrijding van het privacy gevoel is wel meetbaar. Voor dit onderzoek is dit dan ook het uitgangspunt geweest. Vergelijkbaar met het

moraliteitsonderzoek, is het mogelijk om onderzoek te doen naar privacy. Gezien bekend is dat emotie onder andere gereguleerd wordt in de VMPFC, is het mogelijk met EEG

onderzoek te kijken wat er gebeurt tijdens privacy kwesties. Tijdens een MRI scan zoals in het onderzoek hierboven is gedaan, komt vooral naar voren welke hersengebieden

(7)

betrokken zijn bij het denken over moraliteit. Om die reden hebben wij gekozen ook die hersengebieden nader te bekijken tijdens het EEG onderzoek.

Elektro-encephalogram

Voor het empirisch deel van dit onderzoek is gebruikt gemaakt van zowel

vragenlijsten als van een elektro-encephalogram (EEG). Aangezien het lastig is om een onderzoek te doen naar privacy omdat het al een moeilijk te definiëren begrip is, word er in dit paper getracht met een EEG onderzoek enig licht op de kwestie te schijnen. Bij EEG onderzoek worden de hersengolven van de proefpersonen gemeten door middel van elektrodes op de hoofd. Deze hersengolven kunnen bijvoorbeeld iets zeggen over de toestand waar een proefpersoon zich op dat moment in bevindt, zoals of de proefpersoon ontspannen is of zeer geconcentreerd. Een EEG kan worden gemeten doordat de neuronen in de hersenen gebruiken maken van kleine elektrische stromen om informatie door te geven. Deze stromen kunnen gemeten worden door elektrodes op de hoofdhuid te plaatsen met een geleidende vloeistof tussen de hoofdhuid en de elektrodes. Mulder (2015) legt uit hoe dit precies werkt: alle neuronen in de hersenen hebben een rustmembraanpotentiaal, oftewel de neuronen wekken een elektrisch potentiaal op over hun membraan door bepaalde ionen (Na+, Ka+) actief naar binnen of buiten te pompen. Hierdoor ontstaat er een

membraanpotentiaal van ruwweg -65 mV over het membraan. Als een neuron (neuron B) vervolgens gestimuleerd wordt door een ander neuron (neuron A), gaan bepaalde ion-kanalen openstaan waardoor er ionen door het membraan heen kunnen bewegen en zo wordt het neuron B gedepolariseerd. Als er genoeg depolarisatie is, wordt er een actie potentiaal opgewekt in het neuron B.

(8)

Deze actie potentiaal is niks anders dan een elektrische stroom die gaat lopen over de lengte van het gestimuleerde neuron B, aangekomen bij het uiteinde van het neuron B zorgt de actie potentiaal voor het afgeven van neurotransmitters van het gestimuleerde neuron B aan het volgende neuron (neuron C). Dit volgende neuron C kan dan geactiveerd of geïnhibeerd worden, afhankelijk van hoe dit neuron C reageert op de specifieke neurotransmitters die zijn afgegeven. Alle hersenactiviteit vindt plaats op deze manier. Door de actiepotentiaal is de extracellulaire vloeistof aan het ene uiteinde negatiever geladen dan aan het andere uiteinde van het neuron. Oftewel, er ontstaan een dipool-moment. De som van alle dipool-momenten van verschillende neuronen is sterk genoeg om opgepikt te worden door elektrodes op de schedel, mede door de manier waarop de neuronen in de neocortex georiënteerd zijn. Als deze hersengolven vervolgens gemeten zijn ontstaat er met behulp van gespecialiseerde software, die de binnenkomende informatie verwerkt, een beeld van de hersenactiviteit (Afbeelding 3). Deze resultaten worden vervolgens met andere software verder verwerkt. Mulder legt uit dat dit op twee manieren kan, men kan kijken naar de hersenfrequentie of naar Event-Related Potentials (ERPs). Bij hersenfrequentie kijkt men welke frequentie van het vuren van de neuronen het meeste voorkomt over bepaalde periodes, de frequentie die gemeten worden zeggen iets over de staat waarin het brein verkeerd. Deze staat kan variëren van diepe slaap tot volledige aandacht. In dit onderzoek is echter gekeken naar ERPs. In het geval van een ERP kijkt men wat er gebeurt in de hersenen tijdens een specifieke gebeurtenis.

ERP

ERPs worden gebruikt om de effecten van een enkele specifieke stimulus te meten/bekijken. Mulder (2015) gaat verder met het beschrijven van hoe een ERP precies werkt. In de resultaten van een EEG is het moeilijk om de effecten van zo’n enkele stimulus terug te zien doordat er altijd sprake is van continue hersenactiviteit, resulterend in

achtergrondruis. Men kan dit oplossen door een enkele stimulus meerdere keren aan te bieden en dan alle resultaten van het moment dat de stimulus wordt aangeboden bij elkaar op te tellen. Zo kan men de achtergrondruis zoveel mogelijk elimineren. Men kan

verschillende soorten stimuli meerdere keren aanbieden, vervolgens de resultaten van de verschillende stimuli bij elkaar optellen en dan de twee stimuli met elkaar vergelijken. In afbeelding 4 zijn de resultaten van een vergelijkend ERP onderzoek te zien. Wanneer een ERP gemaakt is, moet men ook in staat zijn om de pieken die te zien te interpreteren. Hoof (2015a) legt uit dat de verschillende pieken die te zien zijn in een ERP verschillende namen krijgen en verschillende aspecten van hersenactiviteit representeren afhankelijk van de tijd waarop ze te zien zijn. De eerste positieve piek heet P100, de eerste negatieve piek heet N100. De tweede positieve piek heet P200, etcetera (Hoof, 2015a). Hoof (2015a, 2015b) legt uit dat P100 stimulus detectie en selectieve aandacht representeert, P200 de evaluatie van het belang van de stimulus voor de taak en P300 representeert stimulus evaluatie en cognitieve vergelijking met andere stimuli. P100 en P200 zijn onderbewust, vanaf P300 worden de processen meer bewust beleefd. In een oddball taak bijvoorbeeld, waarin een proefpersoon een reeks stimuli aangeboden krijgt met af en toe een afwijkende stimulus erin (bijvoorbeeld een reeks plaatjes van bossen met af en toe een plaatje van een stad) zal de P300 bij de ERP van de afwijkende stimuli significant hoger zijn dan bij de plaatjes van neutrale stimuli (Alexander et al., 1994; Hoof, 2015a; Hoof, 2015b).

(9)

Afbeelding 4: Een voorbeeld van de resultaten van een vergelijkend ERP onderzoek. In het onderzoek werden de reacties van de proefpersonen op plaatjes van gezichten vergelijken met die van huizen. (Mulder, 2015).

In dit onderzoek is ook gebruik gemaakt van een Oddball taak met drie categorieën. Er werden drie categorieën gecreëerd, Anoniem, Bekend Verwacht en Bekend Onverwacht. Voor de Bekend Verwacht (BV) categorie werd voor aanvang van de EEG meting de proefpersonen verzocht om vier foto’s van zichzelf van Facebook op te sturen waar zij herkenbaar opstonden. Voor de Anoniem (A) categorie zijn er twaalf willekeurige foto’s van mensen van internet gehaald. Ook zijn er vier foto’s van de proefpersoon van Facebook afgehaald die zij niet zelf hebben aangeleverd, dit is de Bekend Onverwacht (BO) categorie. Het is bekend dat mensen een sterkere reactie vertonen op de P200 en P300 wanneer zij een foto van zichzelf zien dan wanneer zij een foto zien van een onbekend iemand (Hoof, 2015a). Er wordt verwacht dat mensen ook een sterkere reactie zullen vertonen wanneer zij een foto zullen zien zien in de P200 en P300 piek bij de BO categorie dan bij de andere twee categorieën. Er is gekozen voor deze aanpak, omdat op deze manier een link gelegd kon worden tussen attitude tegenover privacy (de vragenlijsten) en hoe (de hersenen van) mensen reageren als hun privacy geschonden wordt (de EEG).

Materiaal & Methode

Zoals eerder gezegd is voor het empirisch deel van dit onderzoek is gebruik gemaakt van twee vragenlijsten en een EEG. De opzet bestond uit het afnemen van een vragenlijst, het meten van de ERPs en vervolgens weer een vragenlijst. In de eerste vragenlijst werd gekeken naar de houding van de proefpersonen tegenover privacy, met name op facebook. In de ERP meting werd getracht te kijken of er een meetbaar verschil in hersenactiviteit te vinden was tussen neutrale foto’s en foto’s waarbij de privacy geschonden werd. De laatste vragenlijst werd gebruikt om te kijken hoe de proefpersonen reageerden op de

(veronderstelde) privacyschending. Vragenlijst 1

De vragenlijst die in dit onderzoek is gebruikt, is gebaseerd op een al bestaande vragenlijst van Taneja et al. (2014). Deze vragenlijst bestond oorspronkelijk uit 51 vragen. Uit deze vragenlijst zijn 25 vragen gebruikt en vertaald naar het Nederlands. Om te controleren of deze vragenlijst nog steeds de attitude tegenover privacy meet, is deze eerst

geanalyseerd door middel van een Item Response Theory (IRT) analyse. Er waren 56 deelnemers. Aan de assumptie van unidimensionaliteit was voldaan. Vervolgens is een model gefit op de data. Het best passende model was het 2-parameter model. Hieronder zijn de Item Characteristic curves (ICC), de Item Information Curves (IIC) en de Test Information Curve(TIC) te zien. Aan de IIC is te zien dat bij items 8,12, 26, 29, 28 en 29 de

(10)

items het tegenovergestelde meten van de rest. Oftewel hoe kritischer de attitude tegenover privacy is, hoe minder mensen deze vragen goed beantwoordt hadden. Dit klopt niet met de verwachtingen. De IIC laat zien welke vragen het meest informatief waren. Hier is te zien dat voornamelijk item 8 en 9 hier belangrijk zijn.

Afbeelding 5: Links: Item characteristic curves, Midden: Item informatie curves, Rechts: Test information Curves.

In de TIC zien we dat de vragenlijst een goed beeld geeft van mensen die positief staan tegenover privacy. Op basis van deze analyse zijn de volgende items: 5, 8, 13 , 15, 16, 18, 19, 20, 21, 22, 25 en 26 aangepast en zijn items 27 en 29 aan de vragenlijst toegevoegd. De definitieve vragenlijst die bij verder onderzoek is gebruikt is te vinden in Appendix A. De vragenlijst houdt in dat hoe hoger men scoort hoe kritischer men staat tegenover privacy.

ERP Onderzoek

De EEG meting werd gedaan met een G-Tec Gammacap, dit is een speciale muts die de proefpersonen kunnen dragen, MobiLab, een set met gespecialiseerde apparatuur om een EEG meting te kunnen doen, en een sampling rate van 256 samples/seconde. In de G-Tec Gammacap werden 4 elektrodes in aangebracht welke in contact stonden met de hoofdhuid. Tevens werd een 5de elektrode op het oor geplaatst om omgevingsruis weg te

kunnen filteren. De elektrodes werden in de MobiLab geplugd en deze recorder stond in contact met een computer met het programma EEG Recorder 4.2, gespecialiseerde software voor het meten van de EEG. Bij alle elektrodes is er een geleidende vloeistof tussen de

(11)

elektrode en de huid aangebracht. De elektrodes werden op Cz, Pz, P3, P4 en A2 geplaatst

(Afbeelding 6).

Afbeelding 6: Overzicht van de mogelijke posities om elektrodes te plaatsen in een G-Tec Gammacap. Wegens tijdsgebrek en teveel errors is de data van de Cz elektrode niet meegenomen in de resultaten. De reden voor het kiezen van deze locaties voor de elektrodes is dat deze locaties de ERP reactie opleveren wanneer men werkt met een oddball taak, met plaatjes waar gezichten in voor komen (Hoof, 2015b). Wanneer de

proefpersoon aangesloten was en er een proefronde was gedraaid om te kijken of alles goed werkte, werd de oddball taak gestart.

Oddball Taak

Voor de oddball taak waren, zoals al eerder al uitgelegd twintig foto’s beschikbaar per proefpersoon in drie categorieën (A, BV, BO). Met het computerprogramma Stimulus

Designer (in Matlab) werden deze foto’s vervolgens acht maal per stuk aan de proefpersoon getoond (Afbeelding 7). De proefpersoon kreeg dus in totaal 160 plaatjes te zien. Elk plaatje was 0,5 seconde zichtbaar, waarna er 0,5 een zwart scherm te zien was voor dat het

volgende plaatje zichtbaar werd. De pauze tussen de plaatjes was zodat de reactie op het eerste plaatje de reactie op het volgende plaatje niet zou beïnvloeden.

(12)

Afbeelding 7: Overzicht van de oddball taak waarin de drie categorieën (A, BV, BO) willekeurig getoond worden. Vragenlijst 2

Na het ERP onderzoek moesten de deelnemers nogmaals een vragenlijst invullen. Deze vragenlijst is te vinden onder Appendix B. Deze lijst bestond uit 6 vragen op een 5-punts likertschaal. Deze vragen dienden voornamelijk als controle voor het ERP-onderzoek en is om die reden ook niet geanalyseerd. Wel is deze vragenlijst gebruikt in het statistische onderzoek om te kijken of er een correlatie te zien is tussen de verschillende delen van het onderzoek.

ERP Analyse

Na de meting werd de EEG meting geanalyseerd Voor de analyse werden de delen uit de EEG geknipt die in tijd overeenkwamen met het tonen van een plaatje. Vervolgens werden alle geknipte stukjes EEG bekeken om te kijken of er geen interferentie was

opgetreden (bijvoorbeeld omdat de proefpersoon bewogen had). De onbruikbare data werd verwijderd. Daarna werd de bruikbare data in de drie categorieën verdeeld en per categorie bij elkaar opgeteld. De resultaten van alle proefpersonen werden vervolgens weer bij elkaar opgeteld in de drie verschillende categorieën. Zo ontstonden drie Grand Average ERPs voor de drie groepen (A, BV, BO). Deze drie Grand Average ERPs werden gebruikt voor

statistische analyse. Statistische Analyse

Voor de statistische analyse werd gebruikt van Shapiro-Wilk om te toetsen voor normale distributie, Levene voor de homogeniteit van de variantie, een Repeated measures ANOVA om te kijken of er een significant verschil was tussen de condities en pairwise t-testen werden gebruikt om te controleren voor significantie tussen een variatie aan mogelijke combinaties.

(13)
(14)

Het onderzoek is gedaan met 20 proefpersonen; vier mannen en 16 vrouwen, met een gemiddelde leeftijd van 21,8 jaar.

Afbeelding 8: Demografie van de proefpersonen.

De eerste vragenlijst die door de proefpersonen is ingevuld leverde voor de proefpersonen een score op tussen de 0 en 25 (zie appendix A). De laagst behaalde score was echter 14 (alle proefpersonen hechten een minimale bepaalde waarde aan hun privacy), de hoogst behaalde score 25 en een gemiddelde score van 19,1. Het ERP onderzoek werd gedaan met meerdere elektrodes en hierbij is gekeken naar meerdere pieken. Vervolgens kon op de tweede vragenlijst ook een score tussen 0 en 25 worden behaald (appendix B). Hier was de laagst behaalde score vijf en de hoogste score 15, met een gemiddelde score van 12,1. Voor het kijken naar de resultaten zijn verschillende resultaten met elkaar vergeleken:

 Vragenlijst 1 en Vragenlijst 2

 De verschillende elektrodes en hun p300 piek

 Dezelfde pieken tussen verschillende elektrodes

 Vragenlijst 1 met de P200 en P300 piek voor de verschillende elektrodes

 Vragenlijst 2 met de P200 en P300 piek voor de verschillende elektrodes In Afbeelding 9, 10 en 11 zijn de Grand Average ERPs van de verschillende elektrodes weergegeven. Om de afbeeldingen goed te begrijpen is het makkelijk te kijken naar de Pz-elektrode. Hierin is duidelijk te zien dat alle drie de lijnen een verschillend piek gemiddelde hebben voor de P200 en de P300 piek. Voor de andere elektroden is dit verschil minder eenduidig. Voor elke elektrode zijn dee P200 en P300 piek met een repeated measures ANOVA vergeleken met de gemeten hersenactiviteit tijdens rust, om te kijken of deze significant verschilden. De resultaten zijn te zien in Tabel 1.

(15)

Afbeelding 9: Grand Average ERP van de Pz-elektrode.

Afbeelding 10: Grand Average ERP van de P3-elektrode.

(16)

P200

piek

Pz 0.014

P3 0.016

P4 0.0065

P300

piek

Pz <0.0001

P3 0.0021

P4 <0.0001

Tabel 1: De resultaten van de repeated measures ANOVA test .

Zoals te zien leveren de twee pieken op alle drie de elektrodes significante p-waardes op. Vervolgens is met post hoc t-tests gekeken naar welke condities significant van elkaar verschillen. De resultaten hiervan zijn te zien in Tabel 2 en Tabel 3

Voor de P2 piek:

Tabel 2: De resultaten van de post hoc t-tests voor de P200 piek Voor de P3 piek:

Tabel 3: De resultaten van de post hoc t-tests voor de P300 piek.

Een post-hoc t-test levert minder significante resultaten op. Voor de P2 piek wordt geen significantie gevonden en voor de P3 piek wordt significantie gevonden op de Pz-elektrode tussen de anonieme conditie en de twee bekende condities. Dit verschil is beter zichtbaar in de boxplot hieronder (Afbeelding 12).

(17)

Afbeelding 12: Boxplot van de resultaten van de P300 piek op de Pz-elektrode.

Zoals hierboven genoemd, zijn ook de resultaten van devragenlijsten met de ERP pieken vergeleken. Gekeken is naar het verschil tussen BO en BV (corrigerend voor

gezichtsherkenning), dit levert een waarde op die is afgezet tegen de waarde van de tweede vragenlijst. Voor de eerste vragenlijst leverde dit alleen niet-significante resultaten op. Ook de resultaten van de tweede vragenlijst zijn vergeleken met de verschillende ERP pieken. In Tabel 4 zijn de significante resultaten te zien:

P3-elektrode, P2 piek p-waarde: 0.01692

P4-elektrode, P2 piek p-waarde: 0.04111

Tabel 4: Correlatie tussen de vragenlijst en de P200 piek voor de P3- en P4-elektrode

Ook zijn de vragenlijsten onderling vergeleken, dit leverde een niet-significante p-waarde (0.8254).

Conclusie

Voor zowel de P200 als de P300 piek werden significante resultaten gevonden voor de drie verschillende condities op alle elektrodes. Ook waren de pieken voor BV en BO significant hoger dan de piek voor A op de P300 op de Pz-elektrode. Op de andere twee elektrode was er geen significantie voor dit verschil tussen A en BV/BO, maar neigde de resultaten wel naar significantie. Bij het vergelijken van Vragenlijst 1 met de resultaten van zowel de P200 als P300 piek op alle elektrodes werden geen significante resultaten gevonden, hieruit kunnen we concluderen dat de attitude tegenover privacy geen voorspellende factor is voor de gemeten hersenactiviteit na schending van de privacy.

Wel opvallend binnen de resultaten was dat er een significantie gevonden werd van de P200 piek, wat niet terug te vinden is in vergelijkbaar onderzoek, dit wijst erop dat de proefpersonen al onbewust bezig waren met het verwerken van de stimuli die aangeboden werden.

(18)

Dit onderzoek heeft onderzocht hoe het brein reageert bij de schending van privacy en een verband met de attitude tegenover privacy. De vragenlijst was gebaseerd op een onderzoeksmodel die werd ontworpen aan de hand van de Theory of Planned Behavior. De resultaten van dit onderzoek laten zien:

Dit onderzoek heeft ook zijn tekortkomingen. Één van die tekortkomingen heeft te maken met de vragenlijst. De vragenlijst had eigenlijk van te voren door meer deelnemers ingevuld moeten worden, zodat de analyse grondiger gedaan kon worden . Helaas was er een bepaalde tijdsdruk waardoor dit niet heeft kunnen gebeuren. Daarnaast zou het goed zijn als er meerdere antwoordmogelijkheden zouden zijn. Verder is de vragenlijst gebaseerd op een model die gevormd is aan de hand van de Theory of Planned behavior. Het is hier mogelijk dat niet alle factoren in dit model opgenomen zijn. Zo is het mogelijk van belang dat er een verband is tussen de de mate waarin iemand vertrouwen heeft in zijn omgeving of is dit resultaat het gevolg van een risicovol leven van de studenten. Zo is Saeri ervan overtuigd dat het geobserveerde risicogehalte en dat subjectieve normen belangrijker zijn dan attitude. Dit zou moeten blijken bij vervolgonderzoek.

Voor vervolgonderzoek is het goed om meer deelnemers te laten deelnemen aan het onderzoek. Voor een EEG onderzoek waren er wel genoeg deelnemers. Echter om

antwoorden op de vragenlijst los van het EEG onderzoek te kunnen analyseren, zijn er meer deelnemers nodig.

Een andere mogelijkheid tot verder onderzoek is het onderzoeksmodel uitgebreider te maken, door meer te concentreren op de invloed van sociale normen en de mogelijkheid tot het controleren van je gedrag. Hierdoor zou het model verder uitgebreid kunnen worden en zou er beter begrepen kunnen worden waarom men privacy belangrijk vindt, maar er weinig tijd eraan besteden.

Literatuurlijst

Alexander, J. E., Polich, J., Bloom, F. E., Bauer, L. O., Kuperman, S., Rohrbaugh, J., Morzorati, S., O’Connor, S. J., Porjesz, B., & Begleiter, H. (1994). P300 from an auditory oddball task: inter-laboratory consistency. International journal of psychophysiology, 17(1), 35-46.

Ajzen, I. (1991). The theory of planned behaviour. In: Organizational behavior and

Human Decision Processes. 50, 179-211

Barnes, S. B. (2006). A privacy paradox: Social networking in the Unites States. First

Mondays, 11(9). Retrieved from:

http://firstmonday.org/htbin/cgiwrap/bin/ojs/index.php/fm/article/view/1394/1312

.

Dienlin, T.& Trepte, S. (2015). Special section article: Putting the Social (Psychology) into social media. Is the privacy paradox a relic of the past? An in-depth analysis of privacy attitudes and privacy behaviors. In: European Journal of Social Psychology .45, 285-297.

Doll, J., & Ajzen, I. (1992). Accessibility and stability of predictors in the theory of planned behavior. Journal of Personality and Social Psychology, 63, 754-765.

Hoof, H. van (2015a). Event-related potential (ERP) onderzoek - Theorie. Geraadpleegd op 23-1-2016, van http://blackboard.uva.nl/bbcswebdav/pid-5856250-dt-content-rid-8438023_1/courses/2315N001.5052NEU12Y.S1.1.2015/ERPbiomed2_theorie %281%29.pdf

(19)

Hoof, H. van (2015b). Event-related potential (ERP) onderzoek - Praktijk. Geraadpleegd op 23-1-2016, van http://blackboard.uva.nl/bbcswebdav/pid-5856294-dt-content-rid-8438024_1/courses/2315N001.5052NEU12Y.S1.1.2015/ERPbiomed_praktijk.pdf

Keil, A., Debener, S., Gratton, G., Junghöfer, M., Kappenman, E. S., Luck, S. J., Luu, P., Miller, G. A., & Yee, C. M. (2014). Committee report: publication guidelines and

recommendations for studies using electroencephalography and magnetoencephalography.

Psychophysiology, 51(1), 1-21

Lemieux, L.(2012).Fictional privacy amond facebook users. In: Psychological

Reports: Relationships & communication). 111, 1, 289-292

Mulder, A. B. (2015). Neurosystemen [syllabus]. Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica

Saeri, A.K. & Ogilvie, C. & Macchia, S.T. & Smith, J.R. & Louis, W.R. (2014). Predicting Facebook users’ online privacy protection: Risk, Trust, Norm Focus Theory, and the Theory of Planned Behavior. In: The journal of Social Pscyhology. 154: 352-369.

Shoeb, A. H. (2009). Application of Machine Learning to Epileptic Seizure Onset Detection and Treatment [PhD Thesis ]. Massachusetts Institute of Technology, Division of Health Sciences and Technology

Taneja, A. & Vitrano, J. & Gengo, N.J. (2014). Rationality-based beliefs affecting individual’s attitude and intention to use privacy controls on facebook: an empirical investigation. In: Computers in Human Behavior. 38, 159-173.

Young, L., & Dungan, J. (2012). Where in the brain is morality? Everywhere and maybe nowhere. Social Neuroscience, 7(1), 1-10.

Appendix A

Vraag Antwoord

1 proefpersoon nummer

2 Geslacht Man/vrouw

3 Privacy op Facebook is belangrijk Eens/oneens 4 Ik ben tevreden met de privacy instellingen voor mijn Facebook. Eens/oneens 5 Ik vind het vervelend als anderen mensen foto's van mij op Facebook zetten,

omdat ik niet weet wie het allemaal kan zien.

Eens/oneens

6 Ik vertrouw mijn vrienden Eens/oneens

7 Privacy instellingen op Facebook zijn nodig. Eens/oneens 8 Het maakt me niet uit of mijn privacy instellingen op Facebook goed zijn

ingesteld. Eens/oneens

9 Het is goed om privacy instellingen in acht te nemen. Eens/oneens 1 De beschikbare privacy instellingen op Facebook zijn voor mij voldoende. Eens/oneens

(20)

0 1

1 Ik zie alleen voordelen aan de instellingen voor het beschermen van mijn privacy op Facebook. Eens/oneens 1

2

Ik voel me goed als ik de privacy instellingen voor mijn Facebook bekijk/verander

Eens/oneens 1

3 Privacy instellingen houden misbruik van informatie op Facebook tegen. Eens/oneens 1

4 het is nadelig om de privacy instellingen van Facebook niet te gebruiken. Eens/oneens 1

5

Privacy instellingen op Facebook werken goed. Eens/oneens 1

6 Het is nadelig om de privacy instellingen van Facebook te gebruiken. Eens/oneens 1

7 De privacy Instellingen op Facebook houden tegen dat andere mensen meer teweten komen over mij dan dat ik wil dat ze weten. Eens/oneens 1

8 Door slechte privacy instellingen op Facebook is er meer informatie van mij op internet beschikbaar dan ik wil. Eens/oneens 1

9 Informatie die op Facebook staat wordt voor andere doelen gebruikt dan alleen voor Facebook. Eens/oneens 2

0

Als ik privacy controles gebruik heb ik het idee dat mijn informatie en foto's veilig zijn

Eens/oneens 2

1 Privacy instellingen instellen en lezen verdoet mijn tijd. Eens/oneens 2

2 Privacy instellingen op Facebook zijn makkelijk in te stellen. Eens/oneens 2

3

Privacy instellingen op Facebook beperken me in het gebruik van Facebook. Eens/oneens 2

4 Mijn privacy instellingen zijn geheeld afhankelijk van mij. Eens/oneens 2

5 Dankzij de privacy instellingen heb ik de mogelijkheid om mensen selectief teverwijderen zodat ze geen toegang meer krijgen tot mijn informatie. Eens/oneens 2

6 Ik heb zelf de controle over de privacy instellingen op Facebook Eens/oneens 2

7 Ik vind de manier waarop met privacy wordt omgegaan door Facebook goed. Eens/oneens 2

8

Ik vind het nutteloos om aandacht te besteden aan privacy instellingen. Eens/oneens 29 ik twijfel nooit om iets op Facebook te posten vanwege de privacy instellingen.

(21)

Appendix B

vraag

antwoord

1 Proefpersoon nummer

2 Ik ben tevreden met mijn privacy instellingen

Oneens /Beetje oneens

/Neutraal/ Beetje eens/ Eens

3 Ik was geschokt over de foto's die werden laten

zien van mij, maar die ik niet had opgestuurd.

Oneens /Beetje oneens

/Neutraal/ Beetje eens/ Eens

4 Ik ga mijn privacy instellingen veranderen

Oneens /Beetje oneens

/Neutraal/ Beetje eens/ Eens

5 Door dit onderzoek ben ik me bewuster

geworden van de privacy instellingen op

facebook.

Oneens /Beetje oneens

/Neutraal/ Beetje eens/ Eens

6 Ik had onmiddelijk door dat er foto's tussen zaten

die ik niet zelf heb aangeleverd

Oneens /Beetje oneens

/Neutraal/ Beetje eens/ Eens

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er werd onder- zocht hoeveel testen zijn toegevoegd, hoe vaak er een afwijkend patroon werd gevonden dat paste bij de ver- denking van de laboratoriumspecialist en hoe vaak er

De trajecten voor persoonlijke ontwikke- ling zijn niet ontworpen omdat de be- denkers wisten dat ze werkelijk van waarde waren voor de persoonlijke ontwikkeling van

Door de kadernota In Control of Alcohol&amp;Drugs 2016 – 2020 vast te stellen besluit de raad in te stemmen met het voortzetten van de integrale aanpak op het gebied van alcohol,

De koppeling van deze drie factoren, namelijk planning, programmatie en erkenning, zorgt er dan ook voor dat het contingent personeelsle- den/zorgverstrekkers binnen het Vlaamse

Kan aannemelijk worden gemaakt dat het op daders en verdachten gerichte justitie- beleid uit de jaren 2002-2010, heeft bijgedragen aan de over die periode gemeten afname

Genesis 6:4: “In die dagen, en ook daarna, waren er reuzen op de aarde, toen Gods zonen bij de dochters van de mensen waren gekomen en die kinderen voor hen baarden; dit zijn

Indien deze waarde wordt overschreden wordt verondersteld dat het risico zo groot is dat moet worden afgezien van gebruik van filtrerende abm en dat een onafhankelijk type abm

Vanuit deze rol is het onderzoek uitgevoerd naar de problematiek van jonge mantelzorgers en de wensen en behoeften van deze groep met betrekking tot steun- en hulpverlening..