• No results found

De paradox van de pil : de seksuele revolutie als gevolg van de anticonceptiepil volgens het psychoseksuele evolutiemodel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De paradox van de pil : de seksuele revolutie als gevolg van de anticonceptiepil volgens het psychoseksuele evolutiemodel"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Paradox van de Pil:

de Seksuele Revolutie als Gevolg van de Anticonceptiepil

volgens het Psychoseksuele Evolutiemodel

Duane J. de Freitas

Bachelorthese Studentnummer: 560 30 80 Begeleider: dr. A. Ploeger Woorden: 9,718

(2)

2

Abstract. De seksuele autonomie geboden door de anticonceptiepil wordt door veel vrouwen als positief ervaren, maar de langetermijngevolgen zijn mogelijk niet enkel voordelig: het hier gepresenteerde Psychoseksuele Evolutiemodel toont aan dat het lagere zwangerschapsrisico door anticonceptie gezorgd heeft voor fellere seksuele competitie onder vrouwen, waardoor de voorwaarden waaronder seks plaatsvindt in toenemende mate in het voordeel zijn van mannen. De seksuele revolutie, gekenmerkt door de zogenaamde hook up-cultuur van verbintenisarme seksuele relaties, is dientengevolge ontstaan. Daarnaast gaat de Pil ten koste van de onderhandelingsmacht van vrouwen met betrekking tot het huwelijk, wat mogelijk de oorzaak is van het afnemende geluksniveau van vrouwen van de afgelopen vijftig jaar. Het Psychoseksuele Evolutiemodel en de daarin bepleite paradoxale werking van de Pil worden uitgediept.

Kernwoorden: Psychoseksuele Evolutiemodel, seksuele revolutie, de Pil

Inleiding

Begin 2014 waren 1,3 miljoen Nederlanders actief op de geosociale smartphone-applicatie Tinder (Borren, 2014). Deze populaire applicatie faciliteert online daten met behulp van de locaties van gebruikers. De gebruiker krijgt een serie potentiële kandidaten voor een date binnen een bepaalde straal te zien en kan op basis van foto’s beoordelen in hoeverre hij of zij geïnteresseerd is. Wanneer twee gebruikers door de applicatie aan elkaar voorgesteld zijn – en zij allebei op basis van elkaars foto’s aangeven geïnteresseerd te zijn in een date – wordt de connectie gemaakt en verschijnt er een scherm om af te spreken. Het ongecompliceerde karakter en het eenvoudigerwijs afspreken op basis van uiterlijk typeert het populaire Tinderen. Het bedrijf maakte bekend dat het wereldwijd al één miljard van dergelijke

connecties heeft gemaakt. Tinder is daarmee de meest gebruikte datingapplicatie wereldwijd en door het arbitraire koppelen op basis van locatie en de beoordeling van het uiterlijk, staat het symbool voor het ongecompliceerde daten dat kenmerkend is voor

met name studenten (Borren, 2014).

Ongecompliceerd daten en daaruit voortvloeiende casual seks zijn betrekkelijk nieuw: in de afgelopen eeuw heeft een revolutie in seksueel gedrag plaatsgevonden (Fernández-Villaverde, Greenwood & Guner, 2010). De houding ten opzichte van pre-echtelijke seks blijkt

veranderd, met name na 1970: een longitudinaal onderzoek in Amerika waarbij 3000 deelnemers in geboortecohorten vanaf voor 1900 tot 1949 gevraagd werden in hoeverre zij

(3)

3

seks voor het huwelijk acceptabel vonden, toont aan dat met elk opvolgend cohort vanaf 1900 het percentage deelnemers dat aangaf pre-echtelijke seks acceptabel te vinden steeg. Van 54 procent van de mannen en zeven procent van de vrouwen voor het oudste cohort, tot 89 procent van de mannen en 63 procent van de vrouwen geboren tussen 1940 en 1949 (Regnerus, 2012). Die ontwikkeling stopte daar niet: sinds 1970 is casual seks de norm

geworden tussen studenten op campus (Paul & Hayes, 2002). Kenmerkend aan deze vorm van seks is het ontbreken van sterke emotionele betrokkenheid tussen de sekspartners. De term hook up-cultuur beschrijft deze campuscultuur, waarbij men op korte termijn afspreekt voor seks, vaak binnen een paar uur of binnen één dag na ontmoeten. Het nadrukkelijk naderhand ontbreken van romantische of exclusieve verbintenis tussen de sekspartners is typerend voor de hook-up (Morse, 2006). Daarnaast is de leeftijd waarop men trouwt en het aantal

echtscheidingen gestegen terwijl het totaal aan huwelijken is gedaald, waardoor seks vaker plaatsvindt voor of buiten het huwelijk wat gezien kan worden als de sterkste vorm van exclusieve verbintenis (Goldin & Katz, 2002).

De opvattingen van mannen zijn in de afgelopen eeuw altijd al permissiever geweest met betrekking tot verbintenisarme seks dan vrouwen (Oliver & Hyde, 1993), dus het is met name de attitude van de vrouw die rond 1970 een ommezwaai gemaakt heeft (Fernández-Villaverde e.a., 2010). Zowel lange relaties als korte affaires bestonden uiteraard altijd al, maar de populariteit lijkt na 1970 van het eerstgenoemde naar het laatstgenoemde verschoven. Echter, voor mannen en vrouwen is het belang van emotionele verbintenis tussen sekspartners

verschillend: volgens Oliver en Hyde’s (1993) literatuurstudie van 177 onderzoeken naar sekseverschillen bijvoorbeeld is de voorkeur voor verbintenisarme seks van alle verschillen tussen mannen en vrouwen zelfs de grootste. Vrouwen geven vaker dan mannen aan spijt te hebben van casual seks, het gevoel gebruikt te zijn en bang te zijn voor reputatieschade (Paul & Hayes, 2002). Een toename in verbintenisarme seks is daarmee mogelijk niet even

wenselijk voor mannen als voor vrouwen. Daarom is het belangrijk in kaart te brengen in hoeverre de omstandigheden waaronder seks plaatsvindt zijn veranderd en wat hier de oorzaak van is.

Wetenschappers en politici hebben zich reeds gebogen over wat deze verandering teweeg gebracht heeft. Omdat data veranderingen in seksuele moraal laten zien vanaf met name de jaren ’60, worden maatschappelijke veranderingen in die periode dikwijls gekoppeld aan de seksuele revolutie. De grotere onderwijsparticipatie van vrouwen bijvoorbeeld zou geleid hebben tot vaker gemengd of dicht bij elkaar wonen van jonge mannen en vrouwen vanaf 1960 (Paul & Hayes, 2002). Dit zou dan onderling seksueel contact vergemakkelijkt kunnen

(4)

4

hebben. Andere theoretici onderstrepen de rol van de groei van media vanaf 1960: met name de groei in emotieloze pornografie en de seksuele objectificering van vrouwen zouden het beeld van emotieloze seks verheerlijkt hebben (e.g. Attwood, 2007). Dit zou dan het beeld van jongeren van hoe seks behoort te zijn hebben gewijzigd. Weer anderen zien de groei van het feminisme en emancipatie in dezelfde periode als niet-willekeurig: de erkenning van vrouwelijk genot tijdens seks; de onderstreping van de autonome vrouwelijke

beslissingsbevoegdheid met betrekking tot de eigen seksualiteit; en de verlossing van de beklemming door het huwelijk zouden vrouwen de vrijheid hebben gegeven om – net zoals mannen – verbintenisarme seks naar wens op te zoeken (e.g. Auchmuty, 2012). Er is vooralsnog geen consensus in de literatuur.

De jongste opvattingen in deze wetenschappelijke discussie – met een biomedische inslag – hebben aan invloed gewonnen en wijzen in de richting van het anticonceptiemiddel ‘de Pil’ als oorzaak van de veranderde seksuele moraal en het ontstaan van een hook up-cultuur. Hoewel een direct verband tussen de Pil en een drang naar verbintenisarme seks niet is

aangetoond, geven moderne onderzoeken, waarbij gebruik wordt gemaakt van marktmodellen en evolutionaire psychologie, een verklaring van hoe de Pil indirect toch een rol kan spelen bij seksuele moraal. Volgens deze modellen zijn mannen en vrouwen spelers in een ‘markt’ voor seks: mannen en vrouwen willen elk intieme toegang tot elkaars lichamen, waarbij ze bereid zijn om bronnen hiervoor op te offeren. Omdat er een discrepantie bestaat tussen de bereidwilligheid van mannen en vrouwen om bronnen op te offeren, is er sprake van relatieve schaarste en dus een machtsverhouding tussen de seksen. De komst van

anticonceptiemiddelen zoals de Pil zou dan een exogene verandering zijn op een dergelijke markt en de interseksuele machtsverhoudingen wijzigen – in het voordeel van mannen – wat bijgedragen zou hebben aan het ontstaan van de hook up-cultuur. In deze bachelorthesis worden de doctrines vanuit de biologie, (evolutionaire) psychologie en economie gebundeld tot één model – het Psychoseksuele Evolutiemodel – dat de seksuele ontwikkeling na de komst van de Pil poogt te verklaren.

In de paragrafen die volgen wordt de basis gelegd voor het model. In paragraaf twee en drie worden twee basistheorieën besproken, respectievelijk de Ouderlijke-investeringstheo-rie en de Seksuele-strategieëntheorie. Het gebruik van (economische) marktmodellen in de biologie en psychologie wordt toegelicht in paragraaf vier en de komst van de Pil wordt uitgediept in paragraaf vijf. Tot slot worden de gevolgen van de Pil voor de voortplantingsstrategieën van mannen en vrouwen besproken in paragraaf zes en het hele model en alternatieve verklaringen gepresenteerd in de discussie in paragraaf zeven. Vanwege de omvang van het

(5)

5

Psychoseksuele Evolutiemodel is een visualisatie van de deeltheorieën toegevoegd in de Appendix.

2 De Ouderlijke Investering 2.1 Seksuele selectie

Halverwege de negentiende eeuw beschreef Charles Darwin zijn verbazing over natuurlijke fenomenen die hij had waargenomen (Buss, 2007). De opvallende veren van de pauw, of het imposante gewei van een hert leken niet te stroken met zijn theorie van optimale aanpassing: dergelijke opvallende eigenschappen zouden roofdieren moeten aantrekken of anderszins zorgen voor een (metabolisch) nadeel. Ook nam hij waar dat in de meeste soorten het mannetje groter is en eerder sterft dan het vrouwtje. Gegeven dat mannetjes en vrouwtjes doorgaans onder dezelfde omstandigheden moeten overleven, was het onduidelijk wat dit verschil veroorzaakte. Zijn theorie van seksuele selectie bracht uitkomst voor deze paradoxale bevindingen: een selectieproces dat ervoor zorgt dat bepaalde individuen succesvoller zijn in voortplanting dan anderen. Dit proces bestaat uit twee componenten: in de eerste plaats is er sprake van intraseksuele competitie wanneer individuen van de ene sekse in competitie zijn met elkaar om toegang tot de andere sekse. Van die sekse kan gezegd worden dat het de ‘competitieve sekse’ is. Eigenschappen die zorgen voor een voordeel bij de competitie (zoals groot of sterk zijn) zijn daarmee automatisch een voordeel bij de voortplanting. Het tweede component in de theorie is interseksuele selectie, wat aangeeft dat individuen van de andere sekse kieskeurig zijn qua voortplantingspartners. Van de sekse die deze interseksuele selectie ervaart, kan gezegd worden dat het de ‘kieskeurige sekse’ is. De keuze van deze sekse

beïnvloedt het pad dat de evolutie zal nemen: de twee componenten van intraseksuele competitie en interseksuele selectie beïnvloeden elkaar wederzijds. Eigenschappen waar de competitieve sekse mee strijdt, zoals de kleur van veren, kunnen de voorkeuren van de kieskeurige sekse beïnvloeden zodat zij na verloop van tijd hierop selecteert. Dit proces noemde Darwin co-evolutie.

Bij de meeste soorten zijn mannetjes de competitieve sekse en vrouwtjes de kieskeurige sekse. Dit verklaart dan ook het eerder genoemde verschil in omvang: de mannetjes hebben competitie op kracht – en vrouwtjes kiezen de sterkere mannetjes uit – waardoor sterk zijn een voortplantingsvoordeel geeft voor mannen, maar niet voor vrouwen. Competitie op kracht brengt dan ook de hogere sterfte met zich mee. Ondanks evidentie hiervoor kon Darwin niet verklaren waarom vrouwtjes vaker de kieskeurige sekse zijn en mannetjes de competitieve

(6)

6

sekse: het had tenslotte ook omgekeerd gepast binnen het kader van de seksuele selectie en dit is bij sommige diersoorten ook het geval.

2.2 Ouderlijke-Investeringstheorie

Robert Trivers gaf in een invloedrijke paper meer dan honderd jaar later een mogelijk antwoord op de bovenstaande vraag. Hij nam waar dat (1) mannelijk voortplantingssucces doorgaans veel meer varieert dan vrouwelijk voortplantingssucces; (2) vrouwelijk

voortplantingssucces doorgaans niet afhing van het vermogen om mannetjes aan te trekken; en (3) het voortplantingssucces van vrouwtjes nauwelijks toeneemt na de eerste keer paren (Trivers, 1972). Een mogelijke verklaring gegeven door twee voorgaande onderzoekers – Bateman en Williams – voor bovenstaande bevinding is dat de mannelijke sekse minder metabolische energie investeert in voortplanting dan de vrouwelijke sekse omdat hun

sekscellen kleiner zijn (Trivers, 1972). Hierdoor is de limiterende factor bij het vermogen van mannetjes om zich voort te planten het aantal vrouwtjes dat hij kan bevruchten, in

tegenstelling tot vrouwtjes waarbij het productievermogen van eicellen de limiterende factor is. Trivers herkende dit patroon bij andere diersoorten ook in bredere zin en sprak van een verschil in ouderlijke investering. Hij definieert dit als elke investering van een individu in een nakomeling die ten koste gaat van investeringen in andere nakomelingen. De sekse met de grootste ouderlijke investering – meestentijds vrouwtjes door grotere gameten – wordt de beperkende sekse: deze sekse heeft een prikkel om kieskeuriger te zijn omdat het een grotere investering te verliezen heeft met een slecht gekozen voortplantingspartner. De sekse met de mindere investering is met name uit op zoveel mogelijk toegang tot de beperkende sekse. Ouderlijke investering beperkt zich echter niet tot gameetniveau: alle investeringen in een nakomeling, dus het paren zelf, het bouwen van nesten of het zogen van een jong vallen onder deze noemer. Volgens Trivers zorgt de grootte van de begininvestering op gameetniveau ervoor dat de kieskeurige sekse committed is aan de begininvestering: dat wil zeggen, de begininvestering is van dusdanige omvang dat het een prikkel levert tot vervolginvesteringen. De gevolgen van ouderlijke investering zijn voortschrijdend. Soorten waarbij de investering (bijna) gelijk is ontwikkelen monogamie, zoals soms het geval is bij vogels. Soorten waarbij er een discrepantie is in ouderlijke investering vertonen polygyny of polyandry. Deze

laatstgenoemde soorten kennen een promiscuïteitprikkel voor de competitieve sekse. Ondanks dat mannen bij de mens veelal betrokken zijn bij de opvoeding van hun kinderen, is de

vrouwelijke investering door zwangerschap en borstvoeding groter. Conform vrouwelijke selectievoorkeur op kracht, zijn mannen dan ook groter (12 procent) en sterven mannen eerder

(7)

7

(Trivers, 1972). Deze selectievoorkeuren hoeven in het geval van mensen uiteraard niet rationeel of bewust overwogen te worden: net als hoe een evolutionaire drang naar zoet voedsel mensen onbewust leidt naar efficiënte voedingsbronnen, zo kan een drang naar eigenschappen in partners leiden tot efficiënte voortplanting, zonder dat contemplatie daaraan vooraf hoeft te gaan.

2.3 Kritiek op de Ouderlijke-investeringstheorie

Niet alle theoretici zijn overtuigd van deze Ouderlijke-investeringstheorie. Met name feministische wetenschappers hebben in de afgelopen vier decennia bijdragen geleverd aan de kritieken op de theorie en tekortkomingen aan het licht gebracht (Gowaty, 2003). Deze

onderzoekers onderstrepen veelal dat de sterk essentialistische theorie intuïtief aannemelijk klinkt, maar dat zij gestoeld is op de rolbevestigende tendens om vrouwen te zien als passieve, kieskeurige wezens en mannen als assertieve, promiscue wezens. Deze tendens zou het

onderzoek naar gevallen die inconsistent zijn met de theorie belemmerd hebben. Zo zijn er bijvoorbeeld diersoorten zoals de zeepaardjes waarbij het mannetje ‘zwanger’ raakt en er sprake is van een grotere mannelijke ouderlijke investering. Mannetjeszeepaardjes vertonen conform voorspelling kieskeurigheid in partnerkeuze; een omgekeerd rollenpatroon voor de seksen (i.e. sex-role reversal). Lang werd deze casus dan ook gezien als sterke evidentie voor de Ouderlijke-investeringstheorie, tot Vincent (1994) de voorspelling grondig toetste:

mannelijke zeepaardjes bleken inderdaad kieskeurig, maar uit laboratoriumonderzoek bleken vrouwelijke zeepaardjes eveneens kieskeurig te zijn, ondanks de discrepantie in investering. Een soortgelijk resultaat werd gevonden bij een straalvinnige vissensoort uit de familie van kardinaalbazen: de voorspelde sex-role reversal bleef ook daar uit, ondanks grotere

mannelijke investering (Okura, 1999). Daarnaast is er bij de kolonies van chimpanzees en bonobo’s sprake van een veel grotere vrouwelijke ouderlijke investering maar blijft polygyny uit: de vrouwtjes zijn het tegenovergestelde van kieskeurig en paren met veel verschillende mannetjes, tot acht verschillende per uur (Parish, 1994). De belangrijke boodschap is hier dat er soorten zijn die met hun gedrag niet passen binnen de Ouderlijke-investeringstheorie en dat deze soorten minder aandacht van de wetenschap hebben gekregen.

Het kieskeurig gedrag van vrouwtjes bij het paren zou bovendien het gevolg kunnen zijn van manipulatie door mannetjes. Bij de Drosophila-vliegen bijvoorbeeld blijkt dat in het inseminatievocht van de mannetjes chemicaliën zitten die het vrouwtje verminderd

ontvankelijk maken voor volgende mannetjes. Deze vorm van chemische manipulatie biedt mannetjes een voortplantingsvoordeel en kan de vrouwelijke terughoudendheid bij het paren

(8)

8

wellicht ook verklaren (Gowaty, 2003). Doorgetrokken naar de mensheid bepleit Gowaty dat de onderdrukking van de vrouwelijke seksualiteit door mannen in de wereld past binnen deze verklaring en dat vrouwelijke kieskeurigheid geen intrinsieke natuurlijke drijfveer van

vrouwen, maar een extrinsieke sociale controle van mannen betreft. Zo bezien hoeft

seksualiteit niet essentialistisch vastgelegd te zijn in biologische, onveranderlijke impulsen, maar zou een sociaal-constructivistische benadering – waarbij geldt dat seksimpulsen aan culturele veranderingen onderhevig zijn – eveneens mogelijk zijn.

Niettegenstaande de bovenstaande kritieken is er veel evidentie voor de kern van de Ouderlijke-investeringstheorie: binnen de discipline van de evolutionaire psychologie mag gesteld worden dat de theorie geaccepteerd is. Volgens sommige theoretici is het raamwerk van voortplantingsstrategieën op basis van evolutionaire drijfveren zelfs het grootste

succesverhaal van de evolutionaire psychologie als veld en kan het de seksuele impulsen die mannen en vrouwen ervaren goed verklaren (Buss, 2007). Net als de evolutietheorie als geheel, vormt de Ouderlijke-investeringsthe-orie een beschrijving van de ontwikkeling van gedrag en geen rechtvaardiging van dat gedrag: dat wil zeggen, er wordt in deze these nadrukkelijk niet verondersteld dat mannen en vrouwen zich volgens de Ouderlijke-investeringstheorie behoren te gedragen.

3 Menselijke Seksuele Strategieën

De mens is een bijzonder dier. Bij mensen is de ouderlijke investering van vrouwen groter dan die van mannen en in tachtig procent van alle samenlevingen is conform de

voorspellingen van de Ouderlijke-investeringstheorie polygyny de norm (Buss & Schmitt, 1993). Ook in samenlevingen waar monogamie gebruikelijk is, zoals in de Verenigde Staten, is er veel sprake van echtscheidingen (meer dan 50 procent) en kortstondige affaires.

Daarnaast wijzigen voortplantingsvoorkeuren over de loop van het leven. De

voortplantingsvoorkeuren van mensen zijn daardoor complex en ter verklaring ontwikkelde Buss en Schmitt (1993) de Sexual Strategies Theory (SST). Hoeksteen van deze theorie is dat mensen strategisch, oftewel doelgericht en probleemoplossend, hun seksuele voorkeuren aanpassen aan hun leefomgeving. Anders dan Trivers gaat de SST er vanuit dat de beide seksen zowel uit zijn op verbintenisarme seks op korte termijn in de vorm van een

kortstondige affaire (hierna ‘kortetermijngemeenschap’) als verbintenisrijke seksuele relaties op lange termijn (hierna ‘langetermijngemeenschap’). Door hun afwijkende ouderlijke investering zouden de seksen de nadruk op beide strategieën afhankelijk van de context anders leggen.

(9)

9

3.1 Kortetermijnstrategieën

De minimale investering die nodig is voor mannen om een nakomeling te produceren is de bijdrage van sperma. Zijn voortplantingssucces loopt daardoor mogelijk uit naar vele

honderden nakomelingen. Het limiet op de voortplantingssucces van mannen is niet de hoeveelheid spermacellen die zij kunnen produceren, maar is toegang tot de eicellen van vrouwen en om die reden is kortetermijngemeenschap voor mannen voordelig omdat het hen in staat stelt het aantal bevruchte eicellen te maximaliseren.

Volgens Buss en Schmitt moeten mannen die een dergelijke optimalisatie nastreven een viertal problemen overwinnen om succesvol zo veel mogelijk kortetermijngemeenschap te bewerkstelligen. Mannen moeten (1) het aantal sekspartners zien te maximaliseren; (2) kunnen herkennen welke vrouwen het vruchtbaarst zijn; (3) herkennen welke vrouwen bereid zijn tot kortetermijngemeenschap en welke niet en ten slotte (4) zo veel mogelijk

betrokkenheid en investeringen vermijden. De SST postuleert dat mannen in de loop van de evolutie psychologische adaptaties hebben ontwikkeld om deze problemen te overwinnen. Deze adaptaties zouden bij mannen aanvoelen als een aantrekking tot bepaalde eigenschappen in een partner. De mannelijk voorkeur voor vrouwen van idealiter tussen de 20 en 25 jaar oud bij kortetermijngemeenschap bijvoorbeeld, is in lijn met de oplossing van het probleem van vruchtbaarheidsherkenning: vruchtbaarheid bereikt een piek begin twintigerjaren (Buss & Schmitt, 1993). Daarnaast gaat de voorkeur uit naar seksueel ervaren vrouwen die niet veel betrokkenheid van mannen vereisen en dit komt overeen met een psychologische adaptatie om bereidheid tot kortetermijngemeenschap te herkennen en om vervolginvesteringen te vermijden.

Uit onderzoek naar seksuele voorkeuren van mannen blijkt verder dat zij in het geval van kortetermijngemeenschap hun seksuele standaarden verlagen. Hierdoor ontstaat de

kenmerkende discrepantie tussen de kritische houding van mannen op de lange termijn en de minder kritische houding op de korte termijn. Daarnaast kennen mannen een sterkere drang naar variatie in seksuele partners. Het ideale aantal sekspartners over het hele leven ligt gemiddeld vier keer zo hoog bij mannen (achttien) in vergelijking met vrouwen (vier tot vijf), en de aangegeven tijd die nodig is voordat een man akkoord gaat met seks is lager: mannen gemiddeld één dag, vrouwen gemiddeld zes maanden (Buss & Schmitt, 1993). De minder kritische houding, grotere drang naar variatie en de kortere tijd die nodig is voorafgaand aan copulatie zijn drie aanwijzingen voor een psychologische adaptatie om het probleem van maximalisatie van sekspartners op te lossen.

(10)

10

Voor vrouwen is kortetermijngemeenschap een minder voordelige aangelegenheid. Haar minimale investering is – naast de bijdrage van een eicel tijdens ovulatie – negen maanden zwangerschap en bevalling. Door de duur van de zwangerschap en de menopauze is het voortplantingssucces van vrouwen gemaximeerd. Omdat vrouwen tijdens zwangerschap van die nakomelingen geen andere kinderen kunnen verwekken – in tegenstelling tot mannen – leidt meer seks dan ook niet tot meer voortplantingssucces. Desalniettemin beslaat deze strategie een substantieel deel van het portfolio aan voortplantingstrategieën van vrouwen. Een van de voordelen ervan is dat het directe toegang tot bronnen van mannen kan opleveren, zoals geld of bescherming: prostitutie is daar het meest duidelijke voorbeeld van (Buss & Schmitt, 1993). Naast directe toegang tot bronnen stelt kortetermijngemeenschap vrouwen in staat na te gaan hoe wenselijk een man is als partner op de lange termijn: in die zin is de kortstondige relatie een proef voor de lange termijn.

De SST onderstreept dat vrouwen eveneens geconfronteerd worden met een aantal problemen bij het nastreven van kortetermijngemeenschap en zij psychologische adaptaties ontwikkeld hebben om hiermee om te gaan. Om succesvol direct toegang te krijgen tot bronnen moeten vrouwen (1) accuraat herkennen welke mannen bereid en vermogend zijn bronnen op te offeren in ruil voor gemeenschap. Daarnaast lopen vrouwen die geen vaste partner hebben (2) meer risico op geweld van andere mannen omdat ze geen bescherming hebben. Om tenslotte het grootste voordeel te halen uit de partnertest moeten vrouwen (3) een goede inschatting kunnen maken van de aantrekkelijkheid op de lange termijn. Vrouwen geven doorgaans op de korte termijn meer de voorkeur aan fysiek sterke mannen, iets wat voor andere mannen waarschuwend werkt en haar bescherming biedt. Daarnaast wordt meer nadruk gelegd op materiële zaken: de voorkeur gaat meer uit naar mannen die geld aan hen uitgeven en een extravagante levensstijl hebben. Het profiel van de ideale man voor

kortetermijngemeenschap dat zo ontstaat is een profiel van een man met veel bronnen die hij graag aan haar uitgeeft en een man die sterk is zodat de kans op een aanval van andere

mannen kleiner is, passend bij de psychologische adaptaties. De discrepantie tussen het ideale profiel op de korte termijn en lange termijn is bij vrouwen kleiner: een psychologische

adaptatie voor het probleem van goede inschatting.

3.2. Langetermijnstrategieën

Zowel mannen als vrouwen zijn ook op zoek naar langetermijngemeenschap. In

overeenstemming met Trivers (1972) onderstreept de SST dat mannen even kritisch zijn in partnerkeuze als het om langetermijngemeenschap gaat, maar wel kritisch zijn op andere

(11)

11

terreinen. Het verschil in ouderlijke investering zorgt ook hier voor verschillende

psychologische adaptaties. Omdat vrouwen het kind dragen is het voor vrouwen – maar niet voor mannen – altijd zeker dat zij de ouder zijn van hun kind. Mannen lopen het risico dat hun partner heimelijk zwanger raakt van een andere man en hij hun nakomeling grootbrengt. Deze (1) ouderlijke onzekerheid is een belangrijk probleem bij langetermijngemeenschap voor mannen. Daarnaast zijn mannen het meest gebaat bij vrouwen die veel van hun kinderen kunnen baren, omdat dit het voortplantingssucces vergroot. De voortplantingswaarde1 zou het voortplantingssucces van mannen kunnen beïnvloeden, maar is niet direct zichtbaar. Hiermee is (2) het probleem van obscure voortplantingswaarde kunnen herkennen evident. In lijn met de theorie vinden Buss en Schmitt dan ook dat mannen – anders dan vrouwen en anders dan op de korte termijn – zich aangetrokken voelen tot vrouwen veeleer zedig dan promiscue en tot vrouwen vlak na de puberteit omdat zij een hogere voortplantingswaarde hebben in vergelijking met vrouwen die dichter bij hun menopauze staan. Deze twee impliciete

voorkeuren – voor jonge en kuise meisjes – corresponderen met psychologische adaptaties om eerder genoemde problemen op te lossen: jeugdige meisjes hebben een hogere

voortplantingswaarde en ouderlijke onzekerheid wordt teruggedrongen naarmate zij kuiser is. Er is daarmee een grote discrepantie tussen de profielen van de ideale partner op de korte en lange termijn voor mannen.

De problemen die vrouwen moeten oplossen bij voortplanting op de lange termijn zijn anders: vrouwen moeten met name (1) inschatten welke mannen vermogend zullen zijn om te investeren in hun nakomelingen en (2) welke mannen bereid zullen zijn dit te doen. Vrouwen verlenen dan ook op de lange termijn de voorkeur aan eigenschappen van mannen die wijzen op een groot (huidig of toekomstig) investeringsvermogen, zoals intelligentie, ambitie, een goede baan of een goed financieel vooruitzicht, en die wijzen op een grotere

investeringsbereidheid, zoals trouw en eerdere investeringen. Het profiel van de ideale partner op lange termijn is daarmee dat van een trouwe man, rijk aan bronnen en bereid die aan haar uit te geven. Figuur 1 (appendix) geeft samenvattend de uiteenlopende problemen aan die mannen en vrouwen moeten oplossen om tot succesvolle voortplanting te komen.

3.3. De ‘Portfolioverschuiving’

Ook al hebben mannen en vrouwen allebei baat bij en behoefte aan kortetermijngemeenschap, de voorkeur die zij hieraan verlenen – en dus de energie die ze erin steken – verschilt. In een

1

Voor de hoeveelheid kinderen die een vrouw nog zou kunnen baren voorafgaand aan de menopauze gebruiken Buss en Schmitt (1993) de term reproductive value (‘voortplantingswaarde’). Gedurende de levensloop neemt deze waarde af.

(12)

12

onderzoek van Clark en Hatfield in 1989 werden een aantrekkelijk mannelijk en vrouwelijk model gevraagd om studenten te benaderen op een universiteitscampus. Buiten wetenschap van de benaderde studenten om werden deze modellen geïnstrueerd om te flirten door aan te geven zich aangetrokken te voelen tot de student. Hierna stelden zij drie vragen: (1) of de student met hen die avond op date wilde gaan, (2) of de student met hen die avond mee naar het appartement wilde gaan en (3) of de student met hen die avond naar bed wilde gaan. In het geval van de vrouwen daalde de bereidheid om akkoord te gaan met elk voorstel: van 50 procent die mee wil op date, zes procent die mee zou gaan naar het appartement naar nul procent die akkoord was met seks. De mannelijke studenten laten een omgekeerd patroon zien: daar ging eveneens 50 procent akkoord met een date, 69 procent ging akkoord met mee naar huis gaan en 75 procent ging akkoord met seks. Dat een substantieel deel van de mannen wel bereid is seks te hebben, maar niet om te daten, illustreert de grotere voorkeur van

mannen voor kortetermijngemeenschap (Clark & Hatfield, 1989).

Daarnaast blijkt dat vrouwen vaker aangeven “dicht bij elkaar zijn” belangrijk te vinden bij seks, terwijl mannen vaker “seksuele opwinding” verkiezen als belangrijkste reden voor seks (De Graaf, 2012). De voorkeur voor een emotionele connectie vertaalt zich mogelijk naar een drang van vrouwen om te streven naar verbintenisvolle (en dus langetermijn-) seksuele connecties, in tegenstelling tot mannen voor wie de fysieke bevrediging bij

kortetermijngemeenschap vaker afdoende is. Naast het bovenstaande is er evidentie voor meer mechanismen die mannen in staat stellen zo veel mogelijk kortetermijngemeenschap te

bewerkstelligen, zoals de ‘affectieve shift’; een daling in aantrekkingskracht tot de

sekspartner direct na het orgasme, wat mogelijk een vlug vertrek na copulatie faciliteert en een emotionele connectie tot de sekspartner belemmert (Haselton & Buss, 2001).

Met betrekking tot de seksuele revolutie van de afgelopen eeuw lijkt er sprake te zijn van een verschuiving binnen het portfolio aan voortplantingsstrategieën. De in de inleiding genoemde populariteit van Tinder en de hook up-cultuur lijken erop te duiden dat het gewenste percentage van kortetermijngemeenschap is gegroeid bij mannen en vrouwen. De ontwikkeling is mogelijk het sterkst bij vrouwen, omdat mannen altijd al een grotere voorkeur voor kortetermijngemeenschap zouden hebben. De vervolgvraag is dan wat mogelijk deze verschuiving binnen het portfolio aan voortplantingsstrategieën heeft veroorzaakt. Er kan op dusdanig korte termijn vrijwel geen sprake zijn van een evolutionaire ontwikkeling.

Universele strategische seksuele voorkeuren komen lokaal tot uiting en zijn

contextafhankelijk: mannen en vrouwen passen hun seksueel gedrag en voorkeuren aan op de sociale dynamiek tussen de seksen. Ten grondslag aan de gewijzigde voorkeur voor korte- en

(13)

13

langetermijngemeenschap van mannen en vrouwen – en dus de ‘portfolioverschuiving’ – liggen veranderingen in de sociale dynamiek tussen de seksen. Voor het in kaart brengen van die dynamiek bieden marktmodellen zoals het Psychoseksuele Evolutiemodel uitkomst. De onderbouwing voor het gebruik van marktmodellen voor sociaal gedrag en psychoseksuele ontwikkelingen wordt in de volgende paragraaf uitgediept.

4 Marktmodellen: Economie van de Evolutie

Dierlijke interacties vertonen volgens biologen overeenkomsten met menselijk gedrag op markten. Poetsvissen bijvoorbeeld, zijn kleine vissen die in een symbiotische relatie leven met allerlei vissoorten (Bshary & Noë, 2003). Deze poetsvissen verblijven in grote hoeveelheden op bepaald koraalrif – zogeheten poetsstations – waar andere vissen langs zwemmen. Door middel van een herkenbare zwembeweging geven gastvissen aan ‘gepoetst’ te willen worden; het signaal voor de poetsvis om restanten dode huid en parasieten te verwijderen. Bij dit proces komt ook gezond weefsel mee waar de poetsvis voedingswaarde uit haalt, maar wat de gastvis irriteert. Voor de poetsvis is het daarom zaak een goede balans tussen poetsen en eten te slaan teneinde de gastvissen niet te veel te irriteren maar wel afdoende te eten. Een

opmerkelijk verschijnsel is dat de ‘kwaliteit’ waarmee de poetsvis poetst, correleert met het zwembereik van de gastvis: gastvissen met een klein zwembereik – zoals vissen die verblijven op hetzelfde koraalrif – worden meer geïrriteerd dan vissen die een groter zwembereik

hebben. Dit gedrag laat zich goed verklaren met het economisch model van monopolistische concurrentie: hoe minder opties kopers op een markt hebben – zoals in het geval van een monopolie – hoe meer macht de verkoper kan uitoefenen en hoe voordeliger de deals die hij kan sluiten. Gastvissen met een groter zwembereik kunnen langs meerdere poetsstations en kunnen door kieskeurigheid druk uitoefenen op de poetsvis, waardoor deze gedwongen is beter schoon te maken (Hammerstein & Hagen, 2005).

Volgens Noë en Hammerstein is de analogie van ‘marktgedrag’ in de biologie

gerechtvaardigd als (1) individuen goederen of diensten uitwisselen voor wederzijds voordeel; (2) de voorwaarden (oftewel prijs) waaronder de goederen of diensten uitgewisseld worden, leiden tot conflict; en (3) gedragsmechanismen zoals partnerkeuze en competitie de

samenstelling van de handelsparen beïnvloeden (1995). Wanneer mensen zich voortplanten is er sprake van een dienst waarbij beide partijen voordeel behalen: immers, enkel door toegang tot de andere sekse is voortplanting mogelijk. De ideale omstandigheden voor seks voor vrouwen komen niet geheel overeen met de wensen van mannen. De vereiste investering voor seks is reden tot conflict en daardoor de ‘munteenheid’ tussen de seksen: mannen ervaren een

(14)

14

prikkel tot geringe investering en vrouwen juist het tegenovergestelde. Omdat seks (doorgaans) vrijwillig is, kunnen mannen en vrouwen door middel van partnerkeuze druk uitoefenen op de onderhandelingen en dus de voorwaarden voor seks beïnvloeden. Menselijke voortplanting voldoet daarmee aan de genoemde criteria en de toepassing van marktmodellen is onderbouwd (Hammerstein & Hagen, 2005).

Meestentijds zijn de ‘onderhandelingen’ tussen mannen en vrouwen omtrent de investering voor seks niet direct zichtbaar. In gevallen waarbij investeringen voor seks en relaties de vorm aannemen van meetbare financiële investeringen echter wel: de traditie van bruidsschatten op het platteland van India is een voorbeeld van hoe gedrag bij mensen onder marktmechanismen kan werken (Rao, 1993). In die regio betaalt de familie van de bruid geld aan de bruidegom dat het echtpaar kan investeren in samenwonen. De hoogte van deze bruidsschat kiezen de ouders maar is onder invloed van marktomstandigheden: Rao (1993) vindt in zijn onderzoek dat de gemiddelde hoogte van de bruidsschat is toegenomen. Dat komt onder andere door populatiegroei: door technische verbeteringen in de medische wereld is de sterfte onder jonge mensen in India teruggedrongen. Hierdoor is het cohort van jonge mensen in de leeftijd 10 tot 19 jaar gegroeid, terwijl het cohort 20 tot 29 jaar hetzelfde in omvang is gebleven. In India is het gebruikelijk dat meisjes op jonge leeftijd met oudere mannen trouwen. De meisjes in het cohort van 10 tot 19 zijn dan ook potentiële bruiden, terwijl de jongens in datzelfde cohort dat pas later zijn. Dit zorgt voor een surplus aan potentiële bruiden en schaarste aan potentiële bruidegommen, waardoor de bruidegommen een monopolistische positie innemen. Net zoals de gastvissen met een groter zwembereik kunnen zij een betere deal eisen, kieskeurig zijn en dit drijft de waarde van de bruidschat omhoog: de schaarstepositie betekent dus macht. De basis van de economie – de theorie van vraag en aanbod – veronderstelt dat vraag en aanbod in een markt gelijk moeten zijn en dat de prijs fluctueert om dit te bewerkstelligen: als de vraag naar een goed stijgt maar het aanbod gelijk blijft, is er sprake van een verstoord evenwicht. Aanbieders merken dat er schaarste is en laten de prijs na verloop van tijd stijgen. Dit maakt het aantrekkelijker voor nieuwe aanbieders om het goed ook aan te bieden –

waardoor het aanbod stijgt – of minder aantrekkelijk wordt om te vragen – waardoor de vraag daalt – en het evenwicht wederom wordt bereikt. Dit proces wordt market clearing genoemd. Het platteland in India is niet de enige plek waar een verandering in de virtuele2 sekseratio en vervolgens prijsfluctuatie door market clearing invloed heeft gehad op de

2 De ‘virtuele’ sekseratio is anders dan de reguliere sekseratio: van belang is niet het daadwerkelijke aantal

mannen en vrouwen, maar de hoeveelheid mannen en vrouwen die geschikt (en dus geïnteresseerd) zijn om te trouwen.

(15)

15

onderhandelingsmacht van de seksen. Ten tijde van de grote immigratiestroom in Amerika rond het begin van de twintigste eeuw kwamen mannen vaak als eerst aan en later pas vrouwen. De immigrantengemeenschap was in die tijd redelijk gesloten: men trouwde met elkaar en van gemengde huwelijken met de autochtone bevolking was verminderd sprake. Dit zorgde voor een aanbodsoverschot van mannelijke immigranten in Amerika wat

verstrekkende gevolgen had (Angrist, 2002). De kans dat een vrouw trouwde was veel hoger in die tijd en mannen waren meer met elkaar in competitie om huwelijken. In een poging om hun aantrekkelijkheid te vergroten, investeerden mannen in opleiding en financieel

perspectief. De kinderen uit deze generatie hadden dan ook relatief vermogende vaders in vergelijking met de generaties na hen. De groei in vrouwelijke macht bleef niet beperkt tot huwelijksonderhandelingen: mannen gaven aan minder vaak ‘hoofd van het gezin’ te zijn. Daarnaast hadden mannen in die tijd minder verschillende relaties, zij het door verminderde polygyny of verminderde seriële monogamie. De boodschap is hier dat de (tijdelijk)

verstoorde sekseratio het mechanisme van market clearing in werking zet. De ‘prijs’ die mannen betalen voor een vrouw – in de vorm van voldoen aan haar eisen – wordt hoger. Technologische maar ook politieke veranderingen (zoals immigratiewetgeving) kunnen via de virtuele sekseratio gevolgen hebben voor menselijke voortplanting en het welzijn van

mannen, vrouwen en kinderen.

Met hun Female Resource Theory (FRT) verhelderen Baumeister en Vohs (2004) de dynamiek tussen de seksen op de ‘voortplantingsmarkt’. Mannen en vrouwen genieten allebei van seks, maar er is veel evidentie dat seks voor mannen gewenster is dan voor vrouwen. Vrouwelijk aanbod van seks is daardoor schaars en beheer van een schaarse bron leidt tot onderhandelingsmacht voor vrouwen. Sommige vrouwen ruilen deze bron voor een belofte tot levenslange trouw en het delen van alle eigendommen, andere vereisen tenminste een serieuze relatie, terwijl weer anderen volstaan met enkele dates of zelfs een hook up. Des te

waardevoller haar bron is voor de man, door bijvoorbeeld jeugdigheid, des te groter haar onderhandelingsmacht en des te idealer haar potentiële partners zijn. Seks vindt plaats

wanneer vrouwen het willen, onder de voorwaarden die vrouwen willen (Baumeister & Vohs, 2004), maar de prijs voor seks is niet haar individuele beslissing alleen; net als dat de prijs van een auto medeafhankelijk is van de marktprijs en niet enkel de beslissing is van de verkoper. In zekere zin zijn sociale normen de lokale prijs voor seks: ze schrijven voor onder welke relatieomstandigheden het geaccepteerd is dat seks plaatsvindt en wat seks dus ‘waard’ is. Hier is ook evidentie voor: de gemiddelde lengte van de rok van vrouwen tussen 1885 en 1976 in Amerika correleert met de sekseratio: wanneer het aanbod aan mannen schaarser is,

(16)

16

wordt de gemiddelde rok korter (Barber, 1999). Korte rokken dragen en de seksuele aantrekkelijkheid vergroten is een vorm van adverteren en doorgaans adverteren verkopers agressiever wanneer de vraag laag is zoals bij een tekort aan mannen. Dit geldt ook voor de sociale normen die voorschrijven wanneer seks geaccepteerd is: schaarste in mannen zou zorgen voor fellere vrouwelijke intraseksuele competitie doordat zij onbewust de prijs van seks verlagen door minder verbintenis te eisen. De sociale norm werkt hier als onzichtbare hand3: wanneer schaarste optreedt, verandert langzamerhand de sociale norm passend bij de machtsposities van de seksen, zodat door market clearing voortplanting op grote schaal blijft plaatsvinden.

Net als de eerdergenoemde psychologische adaptaties om voortplantingsproblemen op te lossen, ervaren mannen en vrouwen onbewust neigingen om de prijs van seks te beïnvloeden. Baumeister en Vohs suggereren dat ‘het glazen plafond’ en andere vormen van mannelijke verhindering van een gelijkwaardige vrouwelijke maatschappelijke positie voortkomen uit een onbewuste drang om de vrouwelijke toegang tot bronnen te belemmeren teneinde de prijs van seks laag te houden. Omgekeerd zouden vrouwen pogen de prijs van seks kunstmatig hoog te houden. In een onderzoek naar seksuele moraal onder tieners bleek dat het met name de meisjes zijn – en niet de jongens – die een afkeer ervaren van meisjes die gemakkelijk seks hebben met jongens. Dikwijls volgde groepsverstoting voor deze meisjes (Baumeister & Vohs, 2004). Restricties plaatsen op het aanbod van een goed is een effectieve methode om de schaarste groot en de prijs hoog te houden. Het druk uitoefenen op anderen om de vraagprijs van een dienst hoog te houden – en negatieve consequenties verbinden aan deviatie – komt overeen met industriële kartelafspraken en bedrijfsrepresailles (Baumeister & Twenge, 2002). Ten slotte zijn het wereldwijd veel vaker vrouwen die ongenoegen uiten over pornografie, mannelijke masturbatie en prostitutie. Baumeister en Vohs (2004) suggereren dat de

vrouwelijke neiging hiertoe voortvloeit uit een onbewuste afkeer van substituten voor seks die de mannelijke vraag naar seks afwentelen en daardoor een drukkend effect kunnen hebben op de marktwaarde: een voorbeeld van een psychologische adaptatie om de prijs van seks te beïnvloeden.

De eerder genoemde seksuele revolutie en de groei in populariteit van hooking up betekenen een daling van de marktprijs van seks. Uit opinieonderzoeken blijkt dan ook dat vrouwen vaker dan mannen aangeven de seksuele revolutie als negatief te hebben ervaren en te betreuren (Smith, 1994). De Pil krijgt in de FRT slechts een bescheiden rol toebedeeld in

3

De ‘onzichtbare hand’ is het zelfregulerende mechanisme van economische markten waarbij iedereen het eigen belang nastreeft en zodoende het optimale resultaat behaalt voor de gehele groep (in dit geval het overleven van de soort).

(17)

17

het ontstaan van de seksuele revolutie, maar heeft volgens andere theoretici (e.g. Regnerus, 2012; Reichert, 2010) een belangrijke rol gespeeld bij het verlagen van de marktwaarde van seks. In de volgende paragraaf wordt de komst en ontvangst van de Pil besproken.

5 De Komst van de Pil

Onder het merknaam Enovid werd de Pil in 1960 goedgekeurd door de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA). Aan de goedkeuring door de FDA ging een politieke storm vooraf en het gebruik van de Pil werd met name in religieuze kringen veroordeeld (Goldin & Katz, 2002). De publieke opinie veranderde echter allengs en in 1976, zestien jaar na het vrijgeven van de Pil had 73 procent van alle vrouwen die anticonceptiva gebruikten het middel eens gebruikt. Het hormoon ethynylestradiol is de werkzame oestrogeen van de Pil die de ovulatie van vrouwen blokkeert. Door het uitblijven van de eisprong is een zwangerschap vrijwel uitgesloten.

Het gebruik is echter niet zonder bijwerkingen: vrouwen die geen hormonen slikken

ervaren allerlei processen in hun lichaam rondom de ovulatie. Deze processen zijn uitkomsten van evolutiegestuurde adaptaties. Gebruik van de Pil voorkomt hormonale ovulatieprocessen en beïnvloedt het gedrag dat normaliter gedurende de ovulatie plaatsvindt. Zo is bekend dat vrouwen pieken en dalen hebben in hun mate-retention behaviour tijdens de ovulatie: gedrag gericht op het behouden van de huidige partner, zoals jaloers gedrag. Bij vrouwen die de Pil gebruiken is dit gedrag de gehele periode stabiel en verhoogd aanwezig (Welling, Putts, Roberts, Little & Burriss, 2012). Daarnaast verandert de seksuele voorkeur van vrouwen normaliter: ten tijde van ovulatie ervaren vrouwen een grotere voorkeur voor mannen met typisch mannelijke eigenschappen, zoals fysieke kracht en een lage stem. Bij vrouwen die de Pil gebruiken is deze cyclische voorkeursverandering niet aanwezig (Alvergne & Lummaa, 2009). Tot slot blijven maandelijkse gedragsveranderingen die vrouwen aantrekkelijker maken tijdens de ovulatie bij Pilgebruikers uit: de cyclische vervrouwelijking van de stem (Piptone & Gallup Jr., 2008) alsook de neiging tot het dragen van provocerende kleding (Durante & Li, 2008) verdwijnt. Overigens zijn de gevolgen van de Pil niet beperkt tot vrouwen. Mannen bemerken tijdens ovulatie een grotere drang om geld uit te geven aan vrouwen. Door pilgebruik blijft de ovulatie uit en dus ook dit fenomeen (Miller, Tybur & Jordan, 2007).

Naast directe gevolgen op de korte termijn zijn er ook langetermijngevolgen. Omdat de Pil een anticonceptivum is dat een vrouw kan gebruiken zonder medeweten van een man, biedt het vrouwen algehele voorafgaande controle over hun seksualiteit (anders dan bij condooms

(18)

18

of abortus). Daarnaast werd de Pil vanaf 1974 op de meeste plaatsen vanaf achttien jaar al verstrekt en ook aan ongehuwde vrouwen. Deze twee ontwikkelingen samen zorgden ervoor dat vrouwen autonomie kregen over zwangerschap aan het begin van de studententijd: de fase waarin zij belangrijke beslissingen nemen over hun maatschappelijke carrière. Onderwijs- en arbeidsparticipatie vereiste uitstel van kinderen en vóór de komst van de Pil was dat

voornamelijk mogelijk door geheelonthouding van seks. De Pil4 heeft dat veranderd en stelde jonge koppels in staat een maatschappelijke carrière na te streven, zonder zich te hoeven onthouden van seks. In feite heeft de Pil daarmee de ‘uitstelkosten’ van zwangerschap verlaagd en de aantrekkelijkheid van een maatschappelijke carrière verhoogd. De

langetermijngevolgen van de Pil omvatten dan ook een aanzienlijke groei van vrouwen op de arbeidsmarkt, een hogere leeftijd van trouwen en een hogere leeftijd voor het krijgen van een eerste kind (Goldin & Katz, 2002). Bailey (2006) zet deze vondst kracht bij door aan te tonen dat vrouwen die niet de pil gebruikten, niet meer zijn gaan werken: een bewijs dat eerder ontbrak en aangeeft dat het met name de Pil was – en niet andere beïnvloedende factoren zoals welvaartsgroei – die de groei in onderwijs- en arbeidsparticipatie teweeg heeft gebracht. Een directe relatie tussen de Pil en promiscuïteit is herhaaldelijk gepostuleerd maar

onvoldoende onderbouwd. Cohen (1970) vroeg naar Pilgebruik bij een groep vrouwelijke gonorroepatiënten en vergeleek dit met een controlegroep. Hij vond dat Pilgebruik hoger lag in de klinische populatie en concludeerde dat angst voor zwangerschap werkt als een rem op seksueel gedrag van vrouwen. De Pil zou die rem verhelpen en dus leiden tot promiscue vrouwen en gonorroe-infecties. Onbeantwoord blijft echter of de Pil leidt tot een grotere drang tot seks, of dat een grotere drang tot seks leidt tot het gebruiken van de Pil. De

alternatieve verklaring ligt voor de hand: de Pil werkt mogelijk net als provocatieve kleding en vergemakkelijkt wisselende seksuele contacten voor vrouwen die dat willen, maar het veroorzaakt ze niet. Daar is ook evidentie voor: in het onderzoek van Reichelt (1978) werden 213 tienermeisjes bij aanvang van Pilgebruik gevolgd. Voorafgaand aan hun eerste gebruik en een jaar later beantwoordden de deelneemsters een serie vragen over hun seksualiteit. Uit de resultaten blijkt dat de hoeveelheid seksuele partners van de meisjes gelijk blijft, terwijl de frequentie van seks stijgt. Door de longitudinale opzet van het onderzoek is er evidentie dat jonge vrouwen door Pilgebruik meer seks hebben, maar niet met meer partners dan voorheen, wat niet wijst op een promiscuïteitgroei mits promiscue gedefinieerd is als het hebben van veel wisselende seksuele contacten.

4Naast de komst van de Pil in 1960 hebben andere anticonceptiva zoals het condoom en de legalisatie van de

(19)

19

6 Splitsing van de Voortplantingsmarkt

Volgens sommige theoretici is de Pil de grootste invloed op relaties van de afgelopen vijftig jaar (e.g. Regnerus, 2012). Het gebruik van de Pil heeft van seks overwegen en huwelijk overwegen hele verschillende beslissingen gemaakt, wat heeft geleid tot een tweedeling van de voortplantingsmarkt: doordat zwangerschap gemakkelijk voorkomen kan worden, is er nu sprake van één markt voor seks en één markt voor huwelijken. Regnerus spreekt van

respectievelijk een ‘seksmarkt’ en een ‘huwelijksmarkt’ en onderstreept dat tieners

aanvankelijk onderhandelen op de seksmarkt en gedurende hun leven verschuiven richting de huwelijksmarkt. Echter, door de menopauze en de eerdergenoemde uiteenlopende drang naar korte- en langetermijngemeenschap is het moment waarop van markten gewisseld wordt voor de seksen anders: mannen kunnen en willen langer verblijven op de seksmarkt, terwijl

vrouwen – omdat voor het krijgen van kinderen een zekere betrokkenheid gewenst is – eerder naar de huwelijksmarkt verplaatsen. Er heerst zodoende relatieve schaarste van één der seksen per markt waardoor de prijs van seks voor vrouwen voordelig hoog is in de seksmarkt en de prijs van het huwelijk voor mannen voordelig laag is in de huwelijksmarkt. In totaliteit zijn de mannen in het voordeel: het überhaupt bestaan van een seksmarkt is in het voordeel van mannen in vergelijking met de periode vóór 1970 waarin seks zonder betrokkenheid niet goed mogelijk was.

De veranderde seksuele moraal is dus niet noodzakelijkerwijs veroorzaakt door culturele veranderingen of emancipatie; ook al voelen seksuele normen aan als ‘de eigen keus’, ze zijn het gevolg van evolutiegestuurde reacties op marktomstandigheden, net als hoe ‘schoonheid’ niet zozeer de eigen keus is maar het gevolg van psychologische adaptaties. Door de prijsdrop van seks, veroorzaakt door de Pil, heeft een grootschalige marktreorganisatie plaatsgevonden waardoor seks veel vrijer verkrijgbaar is. Daarnaast kunnen de mannen in de huwelijksmarkt – vanwege hun voordelige onderhandelingspositie – aandringen op langdurige,

verbintenisarme seks met vrouwen die op zoek zijn naar een relatie. Regnerus (2012) koppelt deze ontwikkelingen dan ook aan het ontstaan van de hook up-cultuur als marktplaats voor de grotere handel in seks en de terugval in huwelijken doordat mannen investeringen zo veel mogelijk vermijden: rationeel gedrag dat past bij een sterkere onderhandelingspositie, maar dat voor vrouwen op de huwelijksmarkt geïnterpreteerd kan worden als ‘bindingsangstig’ gedrag.

Belangrijk echter, is de notie dat vrouwen uiteraard ook allerhande voordelen halen uit het bestaan van een seksmarkt. Het geeft hen in de eerste jaren van hun volwassen leven een machtspositie, naast uiteraard seksueel plezier. Echter, vrouwen zijn door eerder genoemde

(20)

20

evolutionaire drijfveren over het algemeen meer op zoek naar (en genieten meer van) seks in stabielere relaties (Reichert, 2010). De verbintenisarme hook-ups zijn met name voor mannen bevredigend (Paul & Hayes, 2002). Daarnaast, naarmate vrouwen verouderen en naar de huwelijksmarkt verplaatsen, verschuift de onderhandelingsmacht richting de mannen. Twintig procent van de mannen tussen 18 en 23 jaar heeft ooit seks gehad met een vrouw op de dag van ontmoeten: een trend die volgens Regnerus niet het gevolg is van een cultuurgestuurde moraliteitsswitch, maar een bifurcatie in markten, teweeggebracht door de Pil.

Onbeantwoord blijft de vraag hoe de Pil gezorgd zou hebben voor een seksmarkt. Regnerus (2012) veronderstelt dat de Pil het gevaar van seks verkleint en het dus

aantrekkelijker maakt voor vrouwen om veel seks te hebben, voor een lagere ‘prijs’. Echter, hij onderbouwt niet waarom vrouwen minder verbindende omstandigheden zouden tolereren bij seks. Een belangrijke schakel ontbreekt: vrouwen zouden evengoed kieskeurig kunnen blijven, verbintenis afdwingen en dan vaker seks hebben binnen hun relatie: een redenering die overeenkomt met de eerdergenoemde resultaten van de tienermeisjes die aanvingen met Pilgebruik (Reichelt, 1978). Die meisjes hadden namelijk wel meer seks, maar niet meer sekspartners.

Reichert (2010) biedt in een populairwetenschappelijke bijdrage een suggestie voor het mechanisme waarmee de Pil zou hebben geleid tot een seksmarkt. Zoals alle goederen en diensten heeft seks kosten voor de verkoper en een vraagprijs voor de klant, waarbij een positieve discrepantie tussen kosten en prijs in het voordeel is van de verkoper. De kosten zijn in dit geval onder andere het risico op zwangerschap. De Pil als technologische vooruitgang drukt de kosten van seks omlaag, maar in principe de prijs niet: als vrouwen de prijs van seks hoog houden is dit kostenvoordeel in hun voordeel als verkopers. Ze kunnen dan meer seks hebben zonder zwangerschapsrisico binnen verbintenisvolle relaties, mits alle vrouwen maar dezelfde (hoge) verbinteniseisen hanteren. Echter, zodoende is volgens Reichert een

Prisoner’s Dilemma ontstaan. Het Prisoner’s Dilemma is een concept uit de speltheorie en beschrijft een sociale situatie waarbinnen een collectief doel te behalen valt als individuen samenwerken. Kenmerkend aan dit specifieke dilemma echter, is dat het voor elk individu aantrekkelijk is om te freeriden en samenwerking te weigeren. Dit leidt tot de bekende tragedy of the commons, waarbij een ogenschijnlijk gemakkelijk haalbaar collectief doel niet gehaald wordt omdat de individuen een sterke prikkel ervaren om te handelen in het eigen belang. Een voorbeeld hiervan gegeven door Reichert, is het duurzame visgedrag van vissers: wanneer alle vissers hun visgedrag in een meer beperken, blijft de natuurlijke balans intact en kan iedereen op lange termijn gebruik blijven maken van de voordelen van het vissen. Echter,

(21)

21

ongeacht of iedereen zich aan bovenstaande regel houdt, is het voor elke individuele visser voordelig om (heimelijk) de regel te breken en meer te vissen: als de andere vissers de regel wel respecteren, dan heeft hij meer vis dan de rest en is zijn gedrag slechts van kleine invloed op de visvoorraad. Als de andere vissers ook de regel negeren, dan is het zaak om zoveel mogelijk vis te vangen voordat het meer leeg is en ontstaat een run op vis die leidt tot een spiraal van steeds meer vissen dan de andere vissers. Meestal eindigen deze sociale situaties tot een algeheel loslaten van ‘de regel’: de vissers zouden na verloop van tijd maximaal vissen totdat het meer leeg is. Deze Prisoner dilemma’s zijn niet gemakkelijk te doorbreken, en vereisen bijvoorbeeld strenge wetgeving en stringente controle. Andere voorbeelden vindt men bij de koolstofdioxide-uitstoot van bedrijven of de houtkap in het regenwoud: als de keuzevrijheid van de individuen niet wordt beperkt, wordt het collectieve doel niet behaald omdat het – ongeacht de keuzes van de rest van de groep – voor individuen altijd voordeliger is om samenwerking te weigeren.

Wanneer vrouwen een relatief hoge prijs vragen voor seks als collectief, terwijl de kosten van seks laag zijn geworden door de Pil, ontstaat een situatie gelijk aan die van de vissers: als alle vrouwen een hoge prijs blijven vragen voor seks en met maar weinig mannen seks hebben, leidt dit op lange termijn tot voordelen voor de gehele groep. Echter, ongeacht of de andere vrouwen zich aan deze regel houden of niet is het voor elke individuele vrouw voordelig om (heimelijk) seks onder de marktwaarde te verkopen en dus iets minder investering te vereisen dan de andere vrouwen. In het geval dat de andere vrouwen de hoge prijs hanteren, is zij aantrekkelijker voor veel mannen en in het geval dat de andere vrouwen eveneens de prijs laten zakken is het zaak om niet buiten spel gezet te worden en met de concurrentie mee te gaan. Omdat dit geldt voor alle vrouwen, is het grootschalig negeren van het collectieve doel het gevolg en uiteindelijk ontstaat een spiraal van seksuele competitie totdat het gehele kostenvoordeel van de Pil doorberekend is aan de klant – in dit geval mannen – en er een nieuw evenwicht ontstaat. Als maar genoeg vrouwen hieraan meedoen, zakt de prijs van pre- en buitenechtelijke seks onder het niveau dat nodig is voor de vorming van een seksmarkt (Reichert, 2010).

7 Discussie 7.1 Het Psychoseksuele Evolutiemodel

In dit literatuuroverzicht is de rol van het anticonceptivum ‘de Pil’ bij het ontstaan van de seksuele revolutie belicht. Vanuit het snijpunt tussen theorieën uit de biologie, (evolutionaire) psychologie en de economie komt een theorie naar voren – hier het Psychoseksuele

(22)

22

Evolutiemodel genoemd – waarin de besproken doctrines als puzzelstukken gekoppeld worden aan de algemenere leerstellingen over marktwerking vanuit de economie. Het model is gevisualiseerd in figuur 2 in de Appendix. Elk onderdeel komt overeen met eerder

gepresenteerde vooronderstellingen. Het model heeft het door Trivers geopperde verschil in ouderlijke investering tussen mannen en vrouwen (A) als startblok: hierdoor zouden volgens Darwin de mannen intraseksuele competitie en vrouwen interseksuele selectie ervaren (B), wat – overeenkomstig Buss & Schmitt – ertoe heeft geleid dat de seksuele strategieën van de seksen haaks op elkaar staan. Mannen zijn meer gebaat bij verbintenisarme seks op korte termijn en ervaren een sterke prikkel naar seksuele variatie. Vrouwen daarentegen ervaren met name een prikkel voor verbintenisrijke seks en exclusiviteit (C). Hierdoor zijn mannen en vrouwen met elkaar in ‘conflict’ volgens Baumeister en Vohs, waardoor onderhandeling plaatsvindt over de voorwaarden waaronder seks zal geschieden: als verkopers en kopers op een markt (D) worden seks en verbintenis geruild, waarbij de ‘marktprijs’ zich volgens Regnerus vertaalt naar sociale normen. Daarmee is niet gezegd dat mannen geen verbintenis of vrouwen geen seks willen: er is enkel verschil in belang die mannen en vrouwen aan beide hechten, wat een relatieve schaarstepositie, en dus machtsverschil, creëert. De kosten van seks voor de verkoper zijn gekoppeld aan het risico op zwangerschap: vrouwen delen volgens Fernandez-Villaverde e.a. dat risico door verbintenis van de mannen te vereisen.

De komst van de Pil in 1960 echter, verlaagde het zwangerschapsrisico verbonden aan seks (E). Hierdoor ontstond er een positieve discrepantie tussen de relatief hoge prijs van vereiste verbintenis (e.g. huwelijk) en de lage kosten van risico op bevruchting. Er ontstond aldus een Prisoner’s dilemma volgens Reichert (F) en fellere vrouwelijke intraseksuele competitie, zodanig dat de markt in tweeën werd gesplitst: een seksmarkt waar met name

jongvolwassenen verbintenisarme seks verruilen en een huwelijksmarkt waar men later heen schuift (G). Door de uiteenlopende psychologische adaptaties van de seksen – als gevolg van disparate ouderlijke investering en de menopauze – ervaren mannen een sterkere drang naar de seksmarkt en vrouwen naar de huwelijksmarkt. De virtuele sekseratio op de markten is dientengevolge verschillend: vrouwen zijn qua onderhandelingsmacht in het voordeel op de seksmarkt, maar in het nadeel op de huwelijksmarkt (H). Volgens het Psychoseksuele

Evolutiemodel heeft de Pil dus gezorgd voor reorganisatie van de voortplantingsmarkt in twee nieuwe markten, een verlaging van de prijs van seks, een vergroting van de

onderhandelingsmacht van mannen en uiteindelijk een permissieve seksuele moraal (i.e. ‘de seksuele revolutie’) en de hook up-cultuur. De Pil is daardoor te vergelijken met een Trojaans

(23)

23

paard: ondanks seksuele emancipatie holt het de machtspositie van vrouwen uit en is het met betrekking tot seksuele relaties in het voordeel van mannen.

De machtsverschuiving tussen de seksen leidt mogelijk tot de paradoxale bevinding dat hoewel vrouwen er sinds 1960 op vooruitgaan met betrekking tot opleiding, salaris en een scala aan andere welvaartsparameters, er een afname waarneembaar is in aangegeven geluk: een resultaat dat robuust blijkt over verschillende datasets, culturen en demografische groepen waarbij er gecontroleerd wordt voor verscheidene variabelen zoals werkloosheid en bruto binnenlands product (Stevenson & Wolfers, 2009). Mannen en vrouwen geven allebei aan minder geluk te ervaren in hun huwelijken – wat een belangrijke bron is voor de afname in geluk – maar het niveau van vrouwen ligt lager dan dat van mannen en de correlatie tussen algeheel geluk en geluk in het huwelijk is groter voor vrouwen. Dit suggereert dat

ontevredenheid binnen het huwelijk een grotere weerslag heeft op algeheel geluk bij vrouwen (Stevenson & Wolfers, 2009). De seksuele revolutie en de verzwakte machtspositie met betrekking tot huwelijken voor vrouwen staat wellicht centraal in deze geluksafname (Reichert, 2010).

7.2 Evidentie en Alternatieve Verklaringen

Het is belangrijk grondig te toetsen in hoeverre de theorie de data kan verklaren, zeker gezien de politieke consternatie bij anticonceptie. Uit dit literatuuronderzoek zijn drie grote ontwikkelingen naar voren gekomen sinds de komst van de Pil in 1960. Allereerst (1) is er sprake van veranderd seksueel gedrag, waarbij met name jonge mensen vaker de nadruk leggen op verbintenisarme kortetermijngemeenschap dan voorheen (Paul & Hayes, 2002). Daarnaast (2) zijn er minder huwelijken en trouwen koppels op latere leeftijd. Het aantal vrijgezellen op middelbare leeftijd is hoger met elk opvolgend geboortecohort van de

afgelopen eeuw (Fernández-Villaverde e.a., 2010). Ten slotte (3) is er vanaf de komst van de Pil als betrouwbaar anticonceptivum een paradoxale stijging waarneembaar in het aantal kinderen dat buiten het huwelijk geboren wordt. Het Psychoseksuele Evolutiemodel slaagt erin deze drie ontwikkelingen holistisch te verklaren: door lagere kosten van seks en het Prisoner’s dilemma is seksueel gedrag en moraal veranderd als reactie op

marktomstandigheden (1), door een overschot aan vrouwen op de huwelijksmarkt kunnen mannen meer aandringen op polygyny (2). Tot slot, vrouwen die om principiële of

gezondheidsredenen geen anticonceptie willen gebruiken staan voor een dilemma. Als zij niet zwanger willen worden, moeten ze abstinent zijn van seks, maar door de lagere prijs van seks om hen heen zal het dan lastig zijn mannen aan te trekken. Het gevolg is dat zij evenwel

(24)

24

akkoord gaan met seks, maar dan alsnog onveilig: een verklaring voor de paradoxale stijging in kinderen buiten het huwelijk (3) (Reichert, 2010). De Pil is volgens het Psychoseksuele Evolutiemodel met name in het voordeel van mannen.

Het probleem echter, is dat er nog meer theorieën zijn die deze drie ontwikkelingen kunnen verklaren. De stigmatiseringtheorie van Fernández-Villaverde e.a. (2010) neemt

nadrukkelijke de rol van ouders en de maatschappelijke opinie over seksualiteit mee. Voorafgaand aan de Pil liepen stellen die seks hadden een groot risico op de negatieve gevolgen van zwangerschap. De ouders van voornamelijk meisjes anticipeerden hierop en stigmatiseerden seks (als zijnde vies of verkeerd) als het buiten het huwelijk plaatsvond, in de hoop seksuele ontremming te verhinderen. Mocht er dan toch een ongewenste zwangerschap voorkomen, dan was de vader in ieder geval in beeld: hij deelt in het risico. Door de komst van de Pil was die stigmatisering redundant: de risico’s op zwangerschap waren nihil. Doordat ouders stopten met stigmatiseren, veranderde de seksuele moraal (1), hoefden mannen minder in het risico te delen dus waren huwelijken minder nodig (2) en door de samenlevingbrede moderne houding ten opzichte van seks buiten het huwelijk, steeg het aantal kinderen geboren buiten het huwelijk na komst van de Pil (3). Ook deze theorie slaagt erin evidentie te vinden en de drie grote ontwikkelingen te verklaren: echter, de Pil is volgens de stigmatiseringtheorie met name in het voordeel van ouders en opvoeders.

Tot slot is er dan ook de structural powerlessness-hypothese die veronderstelt dat voorafgaand aan de Pil vrouwen slechts via huwelijken met mannen een machtige

maatschappelijke positie konden bereiken. Door de onderwijs- en arbeidsparticipatiegroei als gevolg van de Pil, die geleid heeft tot de welvaartsgroei en onafhankelijkheid van vrouwen, is de noodzaak van een werkende man die in vrouwen investeert afgenomen.

Kortetermijngemeenschap en samenwonen in plaats van trouwen zijn daardoor in

aantrekkelijkheid toegenomen: iets wat de veranderde seksuele moraal zou verklaren (1). Daarnaast, vóór de Pil was er sprake van specialisatie: de ene partner specialiseert in arbeid buitenshuis en de ander in het huishouden. Omdat bij meer koppels beiden werken, valt het specialisatievoordeel weg: iets dat geleid zou hebben tot minder (nut van) huwelijken (2). Door dit alles willen vrouwen nog wel kinderen, maar dit hoeft niet per se binnen een

huwelijk (zoals de Bewust Ongehuwde Moeders uit de jaren ’70) wat de stijging van kinderen verwekt buiten het huwelijk (3) kan verklaren. Volgens deze structural

powerlessness-hypothese – de naam komt van de structurele onmacht die vrouwen zouden hebben ervaren voorafgaand aan de emancipatiegolf – is de Pil met name in het voordeel van vrouwen.

(25)

25

Naar zowel de in deze these gepresenteerde hoofdtheorie als de alternatieve verklaringen is nog weinig onderzoek gedaan: de theorieën zijn betrekkelijk jong. Buss en Schmitt (1993) vonden al wel sterke aanwijzingen dat de structural powerlessness-hypothese op onjuiste veronderstellingen gestoeld is. Volgens de theorie zouden vrouwen die een welvaartsgroei meemaken, minder behoefte hebben aan de bronnen van mannen en liever zelfstandiger willen zijn. Uit data komt echter naar voren dat welvarende vrouwen juist meer bronnen en verbintenis eisen van mannen, in plaats van minder: een vondst die haaks staat op de voorspelling. Daarmee is de hypothese echter nog niet ontkracht: er is behoefte aan meer empirisch onderzoek – iets dat ook geldt voor het Psychoseksuele Evolutiemodel en de stigmatiseringtheorie.

8 Tot Besluit

Hoewel intuïtief aannemelijk ontbeert het Psychoseksuele Evolutiemodel adequate evidentie voor consensus over de langetermijngevolgen van de Pil. Vervolgonderzoek zal hiertoe uitkomst moeten bieden. Wel is het duidelijk dat – ongeacht welke theorie men aanhaalt – de Pil een belangrijke rol speelt bij de seksuele revolutie en de permissieve moraal die de seksuele realiteit van vandaag kenmerkt: volgens deze these niet zozeer omdat vrouwen seksueel permissiever zijn of zijn geworden, maar omdat mannen dat zijn en hun

onderhandelingspositie versterkt is. De Pil is daardoor meer dan een anticonceptivum alleen; de voortvloeiende voordelen qua maatschappelijke carrières en autonomie, gaan ten koste van de sterke positie op relationeel vlak voor vrouwen. De werking van de Pil als katalysator van vrouwenemancipatie is paradoxaal en op seksueel vlak met name voordelig voor mannen.

(26)

26

Bibliografie

Alvergne, A., & Lummaa, V. (2009). Does the contraceptive pill alter mate choice in humans?. Trends in Ecology and Evolution, 25(3), 171-179.

Angrist, J. (2002). How do sex ratios affect marriage and labor markets? Evidence from America’s second generation. The Quarterly Journal of Economics, 997-1038.

Attwood, F. (2004). Pornography and objectification. Feminist Media Studies, 4(1), 7-19. Auchmuty, R. (2012). Law and the Power of Feminism: How Marriage Lost its Power to Oppress Women. Feminist Legal Studies, 20, 71-87.

Bailey, M. (2006). More power to the Pill: The impact of contraceptive freedom on women’s life cycle labor supply. The Quareterly Journal of Economics, 289-320.

Baumeister, R. F., & Twenge, J. M. (2002). Cultural suppression of female sexuality. Reviews of General Psychology, 6, 166-203.

Baumeister, R. F., & Vohs, K. D. (2004). Sexual Economics: Sex as Female Resource for Social Exchange in Heterosexual Interactions. Personality and Social Psychology Review, 8(4), 339-363.

Barber, N. (1999). Women's dress fashions as a function of reproductive strategy. Sex Roles, 40, 459- 471.

Borren, B. (2014). Allemaal ‘voor de grap’ op Tinder. FoliaMagazine, 28, 6-9.

Bshary, R., & Noë, R. (2003). Biological Markets: The Ubiquitous Influence of Partner Choice on the Dynamics of Cleaner Fish – Client Reef Fish Interactions. In: Hammerstein, P. (Ed.), Genetic and Cultural Evolution of Cooperation. MIT Press, Cambridge, London. Buss, D. M. (2007). The Evolution of Human Mating. Acta Psychologica Sinica, 39(3), 512.

Buss, D. M., & Schmitt, D. P. (1993). Sexual strategies theory: An evolutionary perspective on human mating. Psychological Review, 100, 204-232.

Clark, R. D., & Hatfield, E. (1989). Gender differences in receptivity to sexual offers. Journal of Psychology and Human Sexuality, 2, 39-55.

Cohen, J. (1970). The ‘pill’, promiscuity, and veneral disease. The British Journal of Venereal Diseases, 46, 108-110.

De Graaf, H. (2012). Seksueel gedrag en seksuele beleving in Nederland. Tijdschrift voor

Seksuologie, 36(2), 87-97.

Durante, K. M., Li, N. P., & Haselton, M. G. (2008). Changes in Women’s Choice of Dress Code Across the Ovulatory Cycle: Naturalistic and Laboratory Task Based Evidence. Personality and Social Psychology Bulletin, 34, 1451-1460.

Ellingsen, T., & Robles, J. (2012). The evolution of parental investment: Reexamining the anisogamy argument. Journal of Theoretical Biology, 299, 113-119.

Fernández-Villaverde, J., Greenwood, J., & Guner, N. (2010). From Shame to Game in One Hundred Years: An Economic Model of the Rise in Premar- ital Sex and its

stigmatization. IZA Discussion Paper No. 4708.

Garris, L., Steckler, A., McIntire, J. R. (2010). The relationship between oral contraceptives and adolescent sexual behavior. The Journal of Sex Re-search, 12(2), 135-146.

Goldin, Claudia and Lawrence F. Katz. 2002. The power of the pill: Oral contraceptives and women's career and marriage decisions. Journal of Political Economy, 110(4), 730-770. Gowaty, P. A. (2003). Sexual Natures: How Feminism Changed Evolutionary Biology. Signs, 28(3), 901-921.

Hammerstein, P., & Hagen, E. H. (2005). The second wave of evolutionary economics in biology. Trends in Ecology and Evolution, 20(11), 604-609.

Haselton, M., & Buss, D. M. (2001). The affective shift hypothesis: The functions of emotional changes following sexual intercourse. Personal Relationships, 8, 357-369.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze behelst zowel poliklinisch als klinisch (- opgenomen) behandelde patiënten. De tot landelijke aantallen opgehoogde steekproefaantallen kunnen in de tijd

Gat in Zeylen, komende van benoorden soo myd de Noord-Wal, en Seylt by het Zuyd Eylant in en daar digt by langs, soo laat gy de Blinde aan Bak-Boort en hout soo u Koerts tot dight

PREVALENTIE VAN (KENMERKEN VAN) GD BIJ MENSEN MET ASS EN VERSCHILLEN TUSSEN BIJ DE GEBOORTE TOEGEWEZEN MANNEN EN VROUWEN Onderzoek naar kenmerken van gd bij mensen met ass

These may include, but are not limited to, issues such as indigenous people’s right to free, prior and informed consent; ethical issues arising from the

The very argument is that metric relations of power, proximity and distance co-evolve with non-Eucledian relations, and that methodologically drawing from political topography

Wij hebben voor vijf groepen nagegaan hoe zij zich tol het overheidsimago verhouden: vrouwen, jongeren, hoog opgeleiden, werknemers in de publieke sector ('ambtenaren') en mensen

Voor alle werknemers binnen het hoger beroepsonderwijs, met uitzondering van universitair opgeleide mannen, geldt dat het bruto uurloon op jongere leeftijd lager ligt dan in

Jongere vrouwen doen in de geteste beroepen hun voordeel aan het vermelden van de lesbische seksuele geaardheid, vermoedelijk omdat werkgevers bij heteroseksuele vrouwen op die