• No results found

De toepassing van het algemene bewijsbeslag : een onderzoek naar de praktische toepasbaarheid van het door de Hoge Raad op 13 september 2013 gewezen arrest

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De toepassing van het algemene bewijsbeslag : een onderzoek naar de praktische toepasbaarheid van het door de Hoge Raad op 13 september 2013 gewezen arrest"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

θωερτψυιοπασδφγηϕκλζξχϖβνµθωερτψυιοπ

ασδφγηϕκλζξχϖβνµθωερτψυιοπασδφγηϕκλ

ζξχϖβνµθωερτψυιοπασδφγηϕκλζξχϖβνµθω

ερτψυιοπασδφγηϕκλζξχϖβνµθωερτψυιοπασ

δφγηϕκλζξχϖβνµθωερτψυιοπασδφγηϕκτψυι

οπασδφγηϕκλζξχϖβνµθωερτψυιοπασδφγηϕ

κλζξχϖβνµθωερτψυιοπασδφγηϕκλζξχϖβνµ

θωερτψυιοπασδφγηϕκλζξχϖβνµθωερτψυιοπ

ασδφγηϕκλζξχϖβνµθωερτψυιοπασδφγηϕκλ

ζξχϖβνµθωερτψυιοπασδφγηϕκλζξχϖβνµθω

ερτψυιοπασδφγηϕκλζξχϖβνµθωερτψυιοπασ

δφγηϕκλζξχϖβνµθωερτψυιοπασδφγηϕκλζξχ

ϖβνµρτψυιοπασδφγηϕκλζξχϖβνµθωερτψυι

οπασδφγηϕκλζξχϖβνµθωερτψυιοπασδφγηϕ

κλζξχϖβνµθωερτψυιοπασδφγηϕκλζξχϖβνµ

θωερτψυιοπασδφγηϕκλζξχϖβνµθωερτψυιοπ

ασδφγηϕκλζξχϖβνµθωερτψυιοπασδφγηϕκλ

ζξχϖβνµθωερτψυιοπασδφγηϕκλζξχϖβνµθω

ερτψυιοπασδφγηϕκλζξχϖβνµθωερτψυιοπασ

δφγηϕκλζξχϖβνµθωερτψυιοπασδφγηϕκλζξχ

ϖβνµθωερτψυιοπασδφγηϕκλζξχϖβνµθωερτ

ψυιοπασδφγηϕκλζξχϖβνµρτψυιοπασδφγηϕ

De toepassing van het algemene

bewijsbeslag

Een onderzoek naar de praktische

toepasbaarheid van het door de Hoge Raad op 13

september 2013 gewezen arrest

Jacqueline de Vries 23 juli 2014

Masterscriptie Privaatrecht, Privaatrechtelijke Rechtspraktijk

Universiteit van Amsterdam Auteur: J.M. de Vries Studentnummer: 6164501

Scriptiebegeleider: dhr. mr. R.G. Hendrikse Tweede lezer: dhr. mr. R.F. Groos

(2)

Masterscriptie Privaatrecht, Privaatrechtelijke Rechtspraktijk

Universiteit van Amsterdam Auteur: J.M. de Vries

Studentnummer: 6164501

Scriptiebegeleider: dhr. mr. R.G. Hendrikse Tweede lezer: dhr. mr. R.F. Groos

Universiteit van Amsterdam 23 juli 2014

(3)

Inhoudsopgave

Voorwoord 5

Hoofdstuk 1. Inleiding 6

§ 1.1. Het onderwerp 6

§ 1.2. De te beantwoorden onderzoeksvraag 7

§ 1.3. De opbouw van deze scriptie 7

§ 1.4. Onderzoeksmethode 7

Hoofdstuk 2. Het conservatoir beslag 8

§ 2.1. Inleiding 8

§ 2.2. De doelen en gevolgen van het conservatoir beslag 8

§ 2.2.1. Een introductie 8

§ 2.1.2. De effecten en gevolgen van het conservatoir beslag 9 § 2.3. De procedure tot het leggen van een conservatoir beslag 9

§ 2.3.1. Het onderzoek van de voorzieningenrechter 9

§ 2.3.2. De tenuitvoerlegging van het verkregen beslagverlof 12

§ 2.4. De positie van de beslagene 13

§ 2.4.1. Procedures ter opheffing van het conservatoir beslag 13

§ 2.4.2. Een vordering tot schadevergoeding 15

Hoofdstuk 3. Het conservatoir bewijsbeslag 16

§ 3.1. Inleiding 16

§ 3.2. Het bewijsbeslag als bijzondere vorm van conservatoir beslag 16

§ 3.2.1. Het bewijsbeslag in IE-zaken 16

§ 3.2.2. De grondslag voor een algemeen bewijsbeslag 17

§ 3.3. De exhibitieplicht 18

§ 3.3.1. De exhibitieplicht: algemeen 18

§ 3.3.2. De vereisten van artikel 843a Rv 19

§ 3.3.2.1. Bepaalde bescheiden 19

§ 3.3.2.2. Een rechtmatig belang 20

§ 3.3.2.3. Partij bij de rechtsbetrekking 21

§ 3.4. Het antwoord: HR 13 september 2013 21

§ 3.4.1. Algemene overwegingen ten aanzien van het bewijsbeslag 21 § 3.4.2. Bijzondere situaties bij de tenuitvoerlegging van het bewijsbeslagverlof 23

(4)

Hoofdstuk 4. Knelpunten bij het algemene bewijsbeslag 25

§ 4.1. Inleiding 25

§ 4.2. De conclusie van A-G Wesseling-Van Gent 25

§ 4.3. De aanvaarding van de grondslag van artikel 730 jo. 843a Rv in de literatuur voor het

arrest van de Hoge Raad 26

§ 4.4. Kanttekeningen bij de door artikel 730 jo. 843 Rv geboden grondslag 27

§ 4.4.1. Grondrechten 27

§ 4.4.2. Rechtszekerheid en rechtseenheid bij de tenuitvoerlegging 29

§ 4.4.3. De wetgever toch aan zet? 31

Hoofdstuk 5. Conclusies en aanbevelingen 33

§ 5.1. Conclusies 33 § 5.2. Enkele aanbevelingen 34 Bibliografie 35 Boeken en naslagwerken 35 Tijdschriftartikelen 38 Jurisprudentie 39 Parlementaire stukken 41

(5)

Voorwoord

Deze scriptie vormt het sluitstuk van mijn opleidingen aan de Universiteit van Amsterdam. ‘Opleidingen’, want naast het masterprogramma ‘Privaatrechtelijke rechtspraktijk’ heb ik tevens het masterprogramma Publiekrecht, met het traject Gezondheidsrecht, gevolgd.

Tijdens de master Privaatrecht heb ik verschillende vakken met uiteenlopende strekkingen gevolgd. Veelal hebben de vakken een verdieping op de stof van de vakken die reeds in de bachelor aan de orde zijn gekomen gevormd. Het feit dat het masteronderwijs voor wat betreft het privaatrecht voornamelijk bestaat uit materieelrechtelijke vakken, vormde voor mij de aanleiding een scriptie op het gebied van het burgerlijk procesrecht – een onderwerp waarmee een jurist in de praktijk met enige regelmaat in aanraking zal komen – te schrijven. Een verdieping in de enigszins complexe wereld van het beslag- en bewijsrecht vormde voor mij een prachtige uitdaging.

Ik sluit dit voorwoord af met een woord van dank. Dit is voor wat betreft mijn periode van zes jaar studeren natuurlijk een dank aan mijn ouders, zusje en vrienden. Voor wat betreft deze scriptie mag ook zeker een dank aan de heer Robert Hendrikse, die mij hier en daar een aantal belangrijke ‘steuntjes in de rug’ heeft gegeven, niet ontbreken.

(6)

Hoofdstuk 1. Inleiding

§ 1.1. Het onderwerp

Het beslag- en bewijsrecht is volop in beweging1 en is een onderwerp waar menig (beginnend) jurist in de praktijk veelvuldig te maken heeft. Een uitgelezen mogelijkheid om een in de literatuur over het burgerlijk procesrecht veelvuldig besproken en bediscussieerd onderwerp nader te belichten: het bewijsbeslag.

Het bewijsbeslag kan worden gekenmerkt als een ‘beslag dat onder een wederpartij of derde wordt gelegd op bewijsmateriaal ter zake van een door de beslaglegger gestelde rechtsbetrekking.’2 Voor zaken betreffende intellectuele eigendom bestaat voor het gebruik van een conservatoir bewijsbeslag sinds mei 20073 een wettelijk verankerde regeling. Een grondslag voor een algemeen bewijsbeslag kent de Nederlandse wet echter niet.

Deze scriptie handelt over het door de Hoge Raad op 13 september 2013 ‘toegestane’ bewijsbeslag in zaken die geen betrekking hebben op intellectuele eigendom (niet IE-zaken), oftewel een algemeen bewijsbeslag. Tot de datum van dit arrest bestond in de literatuur en lagere rechtspraak grote verdeeldheid over het antwoord op de vraag of een algemeen bewijsbeslag mogelijk was en of de daarvoor in lagere rechtspraak gehanteerde grondslag4 de artikelen 730 en 843a Rv – een voldoende wettelijke grondslag bood en biedt. In zijn arrest van 13 september 20135 heeft de Hoge Raad het gebruik van bewijsbeslag in civiele procedures die geen betrekking hebben op het intellectuele eigendom, met als grondslag de artikelen 730 en 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), zonder meer aanvaard.

Met dit arrest en de nu geopende mogelijkheid tot het gebruik van een algemeen bewijsbeslag zou kunnen worden gesteld dat de Hoge Raad zijn rechtsprekende taak ver te buiten is gegaan, te meer nu in de literatuur zeer verschillend werd en nogsteeds wordt gedacht over de mogelijke grondslag voor een algemeen beslag en het maar de vraag is of er met het arrest voldoende waarborgen voor de beslagene zijn gegeven.6 In deze scriptie staat centraal welke problemen er bij de uitvoering van een algemeen bewijsbeslag ontstaan en zouden kunnen ontstaan.

1 Hier te noemen zijn Kamerstukken II, 2011/12, 33 079, nrs. 1, 3, 5 en 6, waarin ook ruim aandacht aan Europese ontwikkelingen wordt gegeven.

2 De Knijff, TCR 2011, nr. 1, p. 27. 3 Stb. 2007, nr. 108.

4 Een (van de) eerste voorbeelden is te vinden in een noot bij Barendrecht en Van den Reek 1994: een uitspraak van de president van de rechtbank te Utrecht. Zie p. 743, waar in noot nummer 47 wordt verwezen naar ‘rolnummer 92/74’. Een recenter en na te slaan voorbeeld vormt het arrest van de voorzieningenrechter ’s-Hertogenbosch, 27 maart 2002, JBPr 2002, nr. 10.

5 Hoge Raad 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9958 (Molenbeek Invest/Gerekwestreerden)

6 Te noemen zijn hier Bodewes 2009, Boeder, BER 2012, nr. 7, Broekveldt, NTBR 2013, nr. 15, Linssen 2009 en Ten Wolde, TvPP 2014, nr. 1. Meer standpunten en auteurs komen in hoofdstuk 4 aan de orde.

(7)

§ 1.2. De te beantwoorden onderzoeksvraag

Zoals hierboven kort uiteen is gezet, is er geen expliciete wettelijke grondslag voor het algemeen bewijsbeslag. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 september echter wel een aantal aanvullende eisen gegeven waaraan een verzoekschrift tot het leggen van een bewijsbeslag dient te voldoen en hoe de positie van de beslagene, met name ten aanzien van de vertrouwelijkheid van diens beslagen gegevens, kan worden gewaarborgd. In deze scriptie wordt daarom ingegaan op deze aanvullende eisen en wordt onderzocht of een wettelijke grondslag wellicht meer soelaas zou bieden. Dit leidt tot de volgende onderzoeksvraag:

‘In hoeverre kan het arrest van de Hoge Raad van 13 september 2013, inzake de

toelaatbaarheid van het algemeen bewijsbeslag, als een met voldoende waarborgen omklede toevoeging voor de praktische toepassing ervan worden aangemerkt?’

§ 1.3. De opbouw van deze scriptie

Deze scriptie bestaat uit in totaal vijf hoofdstukken en begint in hoofdstuk 2 met een beschrijving van het gebruik van het conservatoir beslag in Nederland. Er wordt kort besproken wat het conservatoir beslag inhoudt, waarvoor het wordt gebruikt en welke waarborgen de beslagene heeft.

In hoofdstuk 3 wordt voorts toegespitst op het bewijsbeslag als specialis van het conservatoir beslag. Hiertoe wordt stilgestaan bij het bewijsbeslag in zaken betreffende intellectuele eigendom en wordt, als aanvulling hierop, de exhibitieplicht van procespartijen besproken. Hoofdstuk 3 wordt afgesloten met een bespreking van het door de Hoge Raad op 13 september 2013 gewezen arrest waarin een algemeen bewijsbeslag wordt toegestaan.

Hoofdstuk 4 begint met een bespreking van de conclusie van de A-G bij het hiervoor bedoelde arrest. In navolging van deze bespreking volgt een analyse van de in de literatuur ontstane discussie omtrent de aanvaarding van het algemene bewijsbeslag met als grondslag de artikelen 730 en 843a Rv. Daarbij wordt tevens stilgestaan bij de in de literatuur aan de orde komende knelpunten en problemen, die veelal betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van het algemene bewijsbeslag. Hoofdstuk 5 betreft de conclusie.

§ 1.4. Onderzoeksmethode

Het onderzoek is begonnen met als uitgangspunt de over het onderwerp beschikbare naslagwerken op het gebied van het burgerlijk procesrecht, zoals de Asserserie, de Tekst en Commentaarserie en de Groene Serie. Voorts is het onderzoek toegespitst op specifieke literatuur, jurisprudentie en verschenen tijdschriftartikelen over het conservatoir (bewijs-) beslag en wordt aandacht besteed aan de in deze bronnen gevormde standpunten en meningen. Bij de selectie en het gebruik van literatuur en jurisprudentie is voor wat betreft de literatuur met name gekeken naar de auteurs en de opbouw van hun betoog; een minder grote waarde is gehecht aan de kwantiteit van de in deze literatuur naar voren gekomen standpunten.

(8)

Hoofdstuk 2. Het conservatoir beslag

§ 2.1. Inleiding

In dit hoofdstuk staat de introductie van de figuur van het conservatoir beslag centraal. In paragraaf 2 wordt een korte introductie op het begrip ‘conservatoir beslag’ gegeven en wordt stilgestaan bij de effecten, het gebruik en de gevolgen ervan. In de derde paragraaf komt de beslagprocedure aan de orde. Paragraaf 4, tot slot, handelt over de waarborgen van de beslagene die zich geconfronteerd ziet met een conservatoir beslag.

§ 2.2. De doelen en gevolgen van het conservatoir beslag

§ 2.2.1. Een introductie

Het conservatoir beslag, waar vroeger – in de zestiende eeuw, ten tijde van de Unie van Utrecht7– werd gesproken van een ‘arrest’, wordt van oudsher gebruikt als ‘verzekering van een schuld’.8 Feitelijk is deze ‘verzekering’ nogsteeds een juiste omschrijving: het conservatoir beslag, als onderdeel van het algehele beslagrecht,9 is bedoeld om uit het privaatrecht voortkomende aanspraken te verwezenlijken10 en is bestemd om te vervallen dan wel over te gaan in een executoriaal beslag.11

De bedoelde uit het privaatrecht voortkomende aanspraken zijn – voornamelijk – te vinden in het Burgerlijk Wetboek (BW). Meijsen noemt hier het voorbeeld van de projectontwikkelaar en de afnemer die elk op hun beurt een verplichting aangaan: de projectontwikkelaar verbindt zich een pand te leveren en de afnemer verplicht zich voor dit pand te betalen.12 Komt een van de partijen zijn verbintenis niet na, dan staan de wederpartij – de schuldeiser – verschillende middelen ter beschikking.

In eerste instantie valt hier dan te denken aan het recht van parate executie, maar indien er geen pand- dan wel hypotheekrecht is gevestigd13 kan de wederpartij gebruik maken van het beslagrecht zoals dit is gecodificeerd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Een recht tot executie van goederen komt de schuldeiser echter niet toe voordat hiertoe een geschikte – executoriale – titel is verkregen.14 Heeft de schuldeiser nog geen executoriale titel verkregen maar wil hij, voordat uiteindelijk een vonnis15 wordt gewezen, zekerheid dat de schuld wordt of kan worden voldaan, dan biedt het conservatoir beslag een uitkomst.

7 Meijsen 2013, p. 30. 8 Idem.

9 Waarvan het executierecht ook deel uitmaakt. 10 Meijsen 2013, p. 34.

11 Van Mierlo, GS Burgerlijke Rechtsvordering, Tweede boek Rv, aant. 12 (online, laatst bijgewerkt op 1 juli 2006). 12 Idem.

13 Vgl. respectievelijk de artikelen 3:248 BW en 3:268 BW.

14 Het betreft hier dan een verhaalsexecutie, zoals bedoeld in artikel 3:276 BW. Een omschrijving van een executoriale titel is te vinden in artikel 430 Rv: te noemen zijn grossen van in Nederland gewezen vonnissen, van beschikkingen van de Nederlandse rechter en van in Nederland verleden authentieke akten alsmede van andere bij de wet als executoriale titel aangewezen stukken.

15 Een vonnis in de hoofdzaak.

(9)

Er kunnen vier categorieën conservatoir beslag worden onderscheiden: dit zijn het conservatoir verhaalsbeslag, het conservatoir beslag tot afgifte van roerende zaken of levering van goederen, het conservatoir maritaal beslag en het conservatoir bewijsbeslag.16 Het conservatoir beslag kan zich daarbij uitstrekken over vrijwel alle soorten zaken dan wel goederen: hierbij valt ook te denken aan digitale bestanden, zoals opgeslagen in the cloud.17

§ 2.1.2. De effecten en gevolgen van het conservatoir beslag

Naast het feit dat het conservatoir beslag kan worden aangemerkt als maatregel van bewaring,18 kan het ook worden gezien pressiemiddel.19 Bij het conservatoir beslag gaat het immers met name om het blokkeringseffect: het belangrijkste rechtsgevolg van een conservatoir beslag is dat bepaalde rechtshandelingen van de beslagene, ook wel gerekwestreerde genoemd, met betrekking tot het goed dat is beslagen door de beslaglegger kunnen worden genegeerd. Hierbij kan worden gedacht aan de vervreemding dan wel bezwaring van de beslagen goederen: een goed dat is verkocht en geleverd aan een derde blijft onderwerp van het beslag en een goed waarop een pandrecht is gevestigd is ten aanzien van de beslaglegger ‘vrij’ van dit zekerheidsrecht. De rechtshandelingen blijven ten aanzien van derden – niet zijnde beslaglegger – wel geldig.20

Het voorgaande – ten aanzien van het conservatoir beslag als pressiemiddel – wordt onderschreven door de resultaten van een onderzoek naar conservatoir beslag in Nederland.21 In twee derde van de vraaggesprekken die voor dit onderzoek zijn gevoerd gaf de advocaat van de beslaglegger aan dat het uitoefenen van druk (mede) een rol speelde bij het vragen van beslagverlof. Daarbij was tevens relevant dat cliënten door het beslag verwachtten dat zij met het beslag onder andere een betere positie in de onderhandeling zouden hebben: dit punt werd eerder genoemd dan het verzekeren van de vordering of executie en verhaal.22

§ 2.3. De procedure tot het leggen van een conservatoir beslag

§ 2.3.1. Het onderzoek van de voorzieningenrechter

De eerste afdeling van de vierde titel van het derde boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vermeldt algemene bepalingen ten aanzien van het kunnen leggen van een 16 Hugenholtz 2012, p. 241.

17 Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft in het derde boek aparte regelingen voor conservatoir beslag op rechten uit een sommenverzekering (vijfde afdeling A), conservatoir beslag op onroerende zaken (zesde afdeling), conservatoir beslag op schepen (zesde afdeling A) en conservatoir beslag op luchtvaartuigen (zesde afdeling B), naast uiteraard de regeling voor een conservatoir beslag op roerende zaken (die geen registergoederen zijn).

18 Andere bewarende maatregelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn verzegeling (artikel

658-670 Rv), boedelbeschrijving (artikel 671-675 Rv), gerechtelijke bewaring (artikel 709 Rv), geschillenbewind (artikel 710 Rv) en noodverkoop: Stein 2010, p. 114.

19 Stein/Rueb 2013, p. 440. Zie hieromtrent ook het Rapport Conservatoir beslag in Nederland, p. 55. 20 Zie ten aanzien van deze blokkerende werking de artikelen 712 jo. artikel 453a (beslag onder schuldenaar), artikel 720 jo. 475h (beslag onder derde) en artikel 726 jo. 505 Rv (onroerende zaken).

21 Rapport Conservatoir beslag in Nederland. 22 Rapport Conservatoir beslag in Nederland, p. 55.

(10)

conservatoir beslag.23 Om conservatoir beslag te leggen is, op straffe van nietigheid,24 op de voet van artikel 700 lid 1 Rv verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen het rechtsgebied waar de betrokken zaken zich bevinden vereist.25 In het geval het beslag geen betrekking heeft op zaken is de voorzieningenrechter in de woonplaats van de schuldenaar of de derde onder wie het beslag wordt gelegd bevoegd. Met het gegeven dat er een voorzieningenrechter bevoegd is om beslagverlof te verlenen, is – in beginsel – ook de bevoegdheid gegeven om in Nederland beslag te leggen.26 Daarbij moet wel opgemerkt worden dat het verlof alleen betrekking heeft op zaken die zich in Nederland bevinden of vorderingen die in Nederland betaalbaar zijn. Hierbij dient, in een geval van derdenbeslag, de derde in Nederland woonachtig of gevestigd te zijn.27

Een beslagverlof van de voorzieningenrechter kan op grond van artikel 700 lid 2 Rv worden verkregen door de indiening van een verzoekschrift, ofwel een beslagrekest. De voorzieningenrechter doet ingevolge artikel 700 lid 2 Rv summier onderzoek naar de door de verzoeker verstrekte gegevens en toetst daarbij onder meer aan de in de Beslagsyllabus opgenomen voorschriften, welk laatste document kan worden omschreven als ‘een handleiding bij de beoordeling van beslagrekesten’. 28 De toetsing van de voorzieningenrechter gaat volgens de Beslagsyllabus uit van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit29 en omvat zowel materiële als formele aspecten.30 Nu deze scriptie als onderwerp het conservatoir bewijsbeslag met als grondslag de artikelen 730 en 843a Rv heeft, dient voor ogen te worden gehouden dat de hieronder beschreven toetsing – gelet op de schakelbepalingen van artikel 702 en 734 Rv – tevens van toepassing is op het in artikel 730 Rv geregelde conservatoir beslag tot afgifte of levering.

Een eerste aspect van de toetsing door de voorzieningenrechter is formeel van karakter: door de rechter dan wel gerechtssecretaris wordt beoordeeld of het beslagrekest voldoet aan de daarvoor gestelde (formele) vereisten. Nu op de voet van artikel 700 lid 2 Rv een verlofbeschikking wordt verleend op basis van een verzoekschrift(-procedure), impliceert dit de toepasselijkheid van de artikelen 261 en 278 Rv en de daarin gestelde eisen waaraan een verzoekschrift – het beslagrekest – moet voldoen. Het beslagrekest dient op de voet van het 23 Voor de volledigheid zij opgemerkt dat de uit deze bepalingen en de verderop nader te bespreken vereisten tevens van toepassing zijn op de specifiek genoemde beslagen in de overige afdelingen van deze titel. 24 Rapport Conservatoir beslag in Nederland, p. 57.

25 Behoudens de situatie waarin een beslaglegger een exequatur voor een buitenlandse uitspraak heeft

verkregen onder het E(V)EX-verdrag (de EEX-Verordening). Deze kan gedurende de verzettermijn conservatoir beslag leggen zonder dat daarvoor een bijzonder verlof nodig is: HvJEG 3 oktober 1985, NJ 1987, nr. 118 (Capelloni/Pelkmans). Zie ook de artikelen 31 en 47 van de EEX-Verordening.

26 Parlementaire Geschiedenis Wijziging Rv e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 339.

27 Uitgaande van de territoriale werking van het (conservatoir) beslag: vgl. HR 26 november 1954, NJ 1954, nr. 698 (Lindeteves/Meilink).

28 De Beslagsyllabus is beschikbaar via <www.rechtspraak.nl>. Het document wordt in de verantwoording gekenmerkt als rechterlijk beleid, dat steeds is gebaseerd op een besluit van het Landelijk overleg Vakinhoud Civiel en Kanton van de rechtbanken (LOVCK). De laatste versie is die van augustus 2013, gebaseerd op het besluit van 22 april 2013. De Beslagsyllabus bevat tevens voor onder meer advocaten relevante een aanvullende informatie: per te leggen soort beslag wordt een opsomming aan vereisten voor het beslagrekest vermeld (vgl. p. 17 en verder Beslagsyllabus).

29 Beslagsyllabus 2013, p. 5.

30 Rapport Conservatoir beslag in Nederland, p. 43.

(11)

laatstgenoemde artikel de aard van het te leggen beslag, het door de verzoeker ingeroepen recht en, wanneer dit recht een geldvordering betreft, ook de hoogte van deze geldvordering te vermelden.

Als tweede aspect kan de gegrondheidstoets worden genoemd. Bij deze toets gaat de voorzieningenrechter na of de verzoeker een plausibele, consistente, juridisch logische en bij voorkeur beknopte uiteenzetting heeft gegeven van de vordering die aan het willen en kunnen leggen van een conservatoir beslag ten grondslag ligt.31 De voorzieningenrechter gaat zodoende na of er een gerede kans is dat de vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen.32

Bij de gegrondheidstoets maakt de rechter tevens een belangenafweging: hierbij worden de belangen van zowel de verzoeker als de gerekwestreerde in acht genomen. Gezien het feit dat de gerekwestreerde in beginsel,33 gelet op het bepaalde in artikel 279 lid 1 Rv,34 niet behoeft te worden gehoord,35 is de voorzieningenrechter hier afhankelijk van en mag hij afgaan op de door de verzoeker aangedragen stukken.36 Volgens Loesberg, maar ook Meijsen,37 welke laatste zich baseert op een onderzoek onder ervaren voorzieningenrechters, spelen het mogelijk vexatoire38 karakter van het verlof alsmede de mogelijkheid tot verhaal van de beslaglegger de voornaamste rol bij de beoordeling van het beslagrekest. Dit is volledig anders voor de vraag naar een mogelijke schadevergoeding achteraf: volgens het door Meijsen aangehaalde onderzoek39 nemen rechters dit punt vrijwel nooit mee in de belangenafweging, ondanks de daarvoor aanwezige grond in de wet.40 Een vrees voor verduistering tot slot, behoeft, met het oog op hetgeen is bepaald in het vierde lid artikel 734 Rv, voor wat betreft een conservatoir beslag tot afgifte of levering op grond van artikel 730 Rv, niet te worden gesteld.41

Wanneer de voorzieningenrechter voornemens is het verlof tot het leggen van conservatoir beslag niet te verlenen, wordt de beslaglegger dan wel de advocaat van de beslaglegger in veel gevallen gehoord.42 Nadien kan deze tevens hoger beroep en vervolgens 31 Idem, zie in deze bewoordingen ook Meijsen-Tierates, TvPP 2008, nr. 6.

32 Meijsen-Tierates, TvPP 2008, nr. 6, p. 167 en Rapport Conservatoir beslag in Nederland, p. 43.

33 Uitzonderingen zijn denkbaar. Vgl. ook Gieske in T&C Burgerlijke Rechtsvordering, Voorwaarden conservatoir beslag bij: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, artikel 700, aant. 4 sub c (online, laatst bijgewerkt op 1 januari 2014) en de gerechtelijke bewaring, die in paragraaf 2.3.2 wordt besproken.

34 Het artikel spreekt over ‘belanghebbenden’, hetgeen impliceert dat de verzoeker ook niet wordt gehoord: zie hieromtrent ook de Beslagsyllabus, p. 8.

35 In de praktijk lijkt dit horen ook niet wenselijk: immers zal deze aspirant-beslagene, door kennis te nemen van de oproep tot verhoor, te weten komen dat zijn wederpartij beslag wil leggen en vervolgens mogelijk

bewerkstelligen dat het goed waarop de verzoeker beslag wil leggen wordt verduisterd. Vgl. Beslagsyllabus, p. 8. 36 Parlementaire Geschiedenis Wijziging Rv e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 310.

37 Meijsen-Tierates, TvPP 2008, nr. 6.

38 Vexatoir: ‘onnodig hinderlijk’, dan wel onrechtmatig. Een term die hier vaak mee in verband wordt gebracht is ‘misbruik van recht’ of ‘misbruik van bevoegdheid’ in de zin van artikel 3:13 BW. Een recent voorbeeld van een (mogelijk) vexatoir beslag is de uitspraak van de rechtbank Overijssel op 5 maart 2014, JBO 2014, nr. 98.

39 Het onderzoek heeft betrekking op vraaggesprekken met ervaren rechters.

40 Artikel 701 Rv geeft de voorzieningenrechter de mogelijkheid de beslaglegger een aanvullende zekerheid tot verhaal door de gerekwestreerde te geven.

41 Anders is dit voor een conservatoir beslag tot verhaal, op grond van artikel 711 Rv. 42 Beslagsyllabus, p. 8.

(12)

eventueel cassatie instellen. Wijst de voorzieningenrechter een verlof wel toe, dan stelt hij de verzoeker op grond van artikel 700 lid 3 Rv een termijn – van ten minste acht dagen – om een eis in de hoofdzaak in te stellen.43 Wordt deze termijn overschreden, dan vervalt het verlof dan wel het inmiddels gelegde beslag.

§ 2.3.2. De tenuitvoerlegging van het verkregen beslagverlof

Ingevolge artikel 702 Rv wordt een conservatoir beslag tenuitvoergelegd met overeenkomstige toepassing van de voorschriften die gelden voor – kortgezegd – het leggen van een executoriaal beslag tot verhaal.44 Gelet op het eerste lid van artikel 702 Rv wordt in het beslagexploot dan niet de executoriale titel, maar het op de voet van artikel 700 Rv verkregen verlof vermeld. De deurwaarder betekent het beslagexploot voorts samen met het verlof en verzoekschrift op de voet van artikel 702 lid 2 Rv aan de beslagene.

Op het moment dat wordt overgegaan tot beslaglegging, duidt de deurwaarder op grond van artikel 443 lid 1 Rv welke zaken in beslag worden genomen. Dit doet hij in een proces-verbaal, door nauwkeurig te beschrijven – met opgave van getal, gewicht en maat dan wel overeenkomstig de aard – wat de beslagen goederen zijn of inhouden. Een beslaglegger mag op grond van lid 2 niet bij de inbeslagneming aanwezig zijn, tenzij de deurwaarder dit voor een goede tenuitvoerlegging nodig acht. De deurwaarder heeft op de voet van artikel 444 Rv toegang tot elke plaats, voor zo ver dit voor de vervulling van zijn taak nodig is. Het proces-verbaal dat bij de beslaglegging wordt opgemaakt, wordt binnen drie dagen na de inbeslagneming aan de geëxecuteerde betekend.45

Wanneer de deurwaarder een executoriaal beslag legt, kan hij de beslagen zaken op grond van artikel 446 Rv tevens onder zich nemen en in bewaring geven wanneer hij dit nodig acht voor het behoud van deze zaken. Deze bewaring wordt geduid als gerechtelijke bewaring. Een conservatoir (verhaals-)beslag kan, maar behoeft niet, samen te gaan met een gerechtelijke bewaring.46 Anders dan in de situatie van een executoriaal beslag,47 komt een bevoegdheid tot het toestaan van een gerechtelijke bewaring voor wat betreft het conservatoir beslag op grond van artikel 709 Rv toe aan de voorzieningenrechter.48 De gerechtelijke bewaring van artikel 709 Rv betreft bewaring van roerende zaken die geen registergoed zijn.49

De gerechtelijke bewaring kan tegelijk met het verlof tot beslag worden verzocht, maar ook nadat het beslag is gelegd. In tegenstelling tot de situatie waarin niet om gerechtelijke bewaring wordt verzocht, is het uitgangspunt dat de gerekwestreerde of een andere 43 In de praktijk wordt hier een termijn van veertien dagen voor gehanteerd: Beslagsyllabus, p. 10.

44 De artikelen 439 tot en met 444b Rv.

45 Verderop, in hoofdstuk 3 en 4, wordt nader stilgestaan bij de rol van de deurwaarder ten aanzien van het leggen van een bewijsbeslag, en in het bijzonder bewijsbeslag op digitale bescheiden.

46 Parlementaire Geschiedenis Wijziging Rv e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 117-118, 215 en 233. Vgl. ook Parlementaire Geschiedenis Burgerlijk Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 538 en 539.

47 Vgl. de artikelen 445 en 446 Rv.

48 Deze bevoegdheid werd door de wetgever te ingrijpend geacht: zie Parlementaire Geschiedenis Wijziging Rv

e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 317.

49 Is er sprake van een beslag op onroerende zaken, dan dient te worden uitgeweken naar de onderbewindstelling van artikel 710 Rv.

(13)

belanghebbende wordt gehoord bij de behandeling van een verzoekschrift waarin ook wordt verzocht om een gerechtelijke bewaring op grond van artikel 709 lid 3 Rv.50 De wet laat hier echter wel ruimte: van het horen van een gerekwestreerde dan wel belanghebbende kan toch worden afgeweken indien ‘bijzondere omstandigheden eisen dat het bevel terstond wordt gegeven.’ Dit is bijvoorbeeld het geval in de situatie waar verzocht wordt om een bewijsbeslag in een zaak betreffende intellectuele eigendom.51 Wordt een bevel tot gerechtelijke bewaring gegeven, dan wordt een onafhankelijk bewaarder benoemd. Deze onafhankelijke bewaarder is een niet aan de verzoeker verbonden rechtspersoon.52 Hier valt te denken aan een notaris.

In de volgende paragraaf wordt stilgestaan bij de positie van de beslagene en wordt ingegaan op de remedies die deze heeft om het conservatoir beslag, en daarmee de bewaring, op te heffen.

§ 2.4. De positie van de beslagene

§ 2.4.1. Procedures ter opheffing van het conservatoir beslag

Een bespreking van het waarborgenstelsel, dat de huidige wettelijke regeling de beslagene biedt, kan hier niet ontbreken. Dit onderwerp is hier met name van belang gezien het feit dat een beslagene niet per definitie de wederpartij van de verzoeker in de beslagprocedure behoeft te zijn: ook een derde, onder wie zich de bescheiden bevinden, kan bij de beslagprocedure worden betrokken. Nu de aspirant-beslagene in beginsel53 niet wordt gehoord en er tegen een toewijzende verlofbeschikking op grond van artikel 702 lid 2 Rv geen hogere voorziening openstaat, is een beslagene toegewezen op de hem achteraf – na het verlenen van de verlofbeschikking – geboden garanties.

Wanneer een eis in de hoofdzaak aanhangig is gemaakt,54 kan de beslagene de (bodem-) rechter op grond van artikel 223 Rv verzoeken een voorlopige voorziening te treffen die eruit bestaat het conservatoir beslag op te heffen.55 Een andere mogelijkheid is de opheffing van het beslag te vorderen in een kort geding, op grond van artikel 705 lid 1 Rv.56 Een kort geding heeft echter de voorkeur boven het vragen van een voorlopige voorziening, nu een beslissing van de kortgedingrechter veel gemakkelijker en sneller is te verkrijgen dan een beslissing van

50 Beslagsyllabus, p. 13.

51 Een bewijsbeslag op grond van artikel 1019b lid 1 jo. 1019c lid 1 Rv. Een ander voorbeeld vormt een situatie waarin conservatoir beslag wordt gelegd op gemakkelijk te verduisteren goederen, zoals auto’s en

kunstvoorwerpen. Vgl. hieromtrent tevens de Beslagsyllabus, p 13. 52 Beslagsyllabus, p. 14.

53 Voor de volledigheid zij terugverwezen naar hetgeen in paragraaf 2.3.2 is besproken. 54 Door het uitbrengen van een dagvaarding: vgl. artikel 125 Rv.

55 Hierbij zij opgemerkt dat zowel de eiser als gedaagde in de hoofdzaak een dergelijk verzoek doen, en dat de voorlopige voorziening moet samenhangen met de eis in de hoofdzaak. Vgl. Snijders, GS Burgerlijke

Rechtsvordering, artikel 223 Rv, aant. 4 (online, laatst bijgewerkt op 15 oktober 2013).

56 Hoewel de tekst van artikel 705 Rv anders doet voorkomen, is in de rechtspraak uitgemaakt dat elke

voorzieningenrechter – naast de ‘oorspronkelijke’ verlofrechter – bevoegd is tot het wijzen van een vonnis in een opheffingskortgeding: HR 23 februari 1996, NJ 1996, nr. 434 (Deutsche Kredit- und Handelsbank/Kunststoffen

Industrie Volendam).

(14)

de bodemrechter.57 De opheffing kan in kort geding door elke belanghebbende58 worden gevorderd.

In artikel 705 lid 2 Rv wordt een viertal imperatieve, maar niet limitatief opgesomde,59 opheffingsgronden gegeven: verzuim van vormen, het summierlijk blijken van ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht, de onnodigheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht en het stellen van zekerheid in het geval beslag is gelegd tot het voldoen van een geldvordering.

De eerste opheffingsgrond is formeel van aard en ziet toe op de vormvereisten die gelden voor het verlenen van een verlof.60 Een opheffing op basis van deze grond kan echter worden geweigerd wanneer de voorzieningenrechter een bevel tot herstel van het verzuim meer passend acht.61

Een tweede opheffingsgrond vormt het summierlijk blijken van de ondeugdelijkheid van het beslagverlof. Een vordering op deze grond behoeft niet naar de reguliere bewijsregels te worden onderbouwd, maar het is in beginsel aan de eiser aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gestelde vordering – ter zake waarvoor het conservatoir beslag is gelegd – ondeugdelijk is.62 De rechter beslist voorts na een afweging van wederzijdse belangen omtrent hetgeen door partijen in het kort geding naar voren is gebracht.63

De onnodigheid dan wel het vexatoire karakter van het beslag vormt de derde opheffingsgrond. Van onnodigheid kan worden gesproken indien er feitelijk geen reden is om een beslag te leggen. Een voorbeeld van een dergelijk geval vormen situaties waarin vaststaat dat er geen verduistering hoeft te worden gevreesd of dat de beslagene – op welke manier dan ook64 – wel voldoende verhaal zal kunnen bieden.65 Dit is anders in de situatie van een mogelijk vexatoir – onrechtmatig – beslag: de vraag of een beslag vexatoir is dient te worden beantwoord aan de hand van omstandigheden van het geval ten tijde van de beslaglegging. Punten die hier kunnen meewegen zijn de hoogte van de vordering, de waarde van de beslagen goederen en de onevenredigheid van het beslag.66

57 Snijders, GS Burgerlijke Rechtsvordering, artikel 223 Rv, aant. 7 en 12 (online, laatst bijgewerkt op 15 oktober 2013).

58 Dit kan ook een derde-eigenaar, die geen partij bij het geding is en die zijn zaak onder artikel 5:2 BW

revindiceert, zijn. Vgl. ook Gieske in T&C Burgerlijke Rechtsvordering, Opheffing bij: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, artikel 705, aant. 2 (online, laatst bijgewerkt op 1 januari 2014).

59 Algemeen is aanvaard dat ook andere gronden tot opheffing kunnen leiden. Vgl. Meijsen 2013, p. 164, en het

Rapport Conservatoir beslag in Nederland, p. 64. 60 Zoals in paragraaf 2.3.1 besproken.

61 Op grond van artikel 702 jo. 438 lid 2 Rv. Zie ook artikel 66 lid 2 Rv ten aanzien van de nietigheid van een exploot.

62 Een vordering die in eerste aanleg een bodemzaak is afgewezen maar waartegen nog wel hoger beroep is

ingesteld, is niet zonder meer een indicatie voor een summierlijk ondeugdelijke vordering: zie HR 30 juni 2006,

NJ 2007, nr. 483 (Bijl/Van Baalen c.s.).

63 HR 14 juni 1996, NJ 1997 nr. 481 (De Ruijterij/MBO-Ruijters), r.o. 3.3. Hierbij wordt ook terugverwezen naar Parlementaire Geschiedenis Wijziging Rv e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 314 en 315.

64 Hierbij valt te denken aan een door verzekering gedekte aansprakelijkheid.

65 Gieske in T&C Burgerlijke Rechtsvordering, Opheffing bij: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, artikel 705, aant. 3 (online, laatst bijgewerkt op 1 januari 2014).

66 HR 24 november 1995, NJ 1996, nr. 160 (Tromp/Regency).

(15)

De vierde en laatste opheffingsgrond vormt het alsnog geven van zekerheid door de beslagene. Een maatstaf biedt hier artikel 6:51 lid 2 BW: de gestelde zekerheid moet zodanig zijn dat de vordering – kortgezegd – voldoende gedekt wordt en dat de beslaglegger zonder veel moeite verhaal moet kunnen nemen. Het uitgangspunt is het bedrag waarvoor eerder het bedrag werd toegestaan, maar beslissend is de begroting die de rechter die over de opheffing beslist maakt.67

Het vonnis in het opheffingskortgeding heeft pas de opheffing van het beslag tot effect wanneer het in kracht van gewijsde is gegaan.68 In het geval er alsnog – tijdig – hoger beroep tegen het voornoemde opheffingsvonnis wordt ingesteld, impliceert het voorgaande dat het beslag nog niet is opgeheven tenzij het eerste vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.69 Wordt het eerste vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard in hoger beroep alsnog vernietigd, dan ‘herleeft’ het beslag.70

§ 2.4.2. Een vordering tot schadevergoeding

Een middel dat een beslagene na de verlofverlening tevens toekomt is een vordering op grond van artikel 6:162 BW, in het geval het beslag onterecht gelegd is. Er kunnen twee soorten onrechtmatig beslag worden onderscheiden.

In de eerste plaats is er de soort waarbij een beslag in zijn geheel uiteindelijk niet in rechte wordt erkend.71 In verschillende arresten – waarbij telkens dezelfde regel is herhaald, heeft de Hoge Raad geoordeeld72 dat het risico voor een onterecht beslag bij de beslaglegger dient te rusten en dat dan aldus sprake is van een risicoaansprakelijkheid.73

Onder de tweede soort vallen beslagen die ten dele niet in rechte worden erkend, lichtvaardig gelegde beslagen en onnodig gehandhaafde beslagen.74 Onrechtmatigheid staat hier niet zonder meer vast: de beoordeling hangt in deze situatie af van de criteria die gelden voor het leerstuk van misbruik van recht uit artikel 3:13 BW.75 Relevant zijn hier alle omstandigheden van het geval.76

67 Gieske in T&C Burgerlijke Rechtsvordering, Opheffing bij: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, artikel 705, aant. 3 (online, laatst bijgewerkt op 1 januari 2014).

68 HR 20 januari 1995, NJ 1995, nr. 413, rechtsoverweging 3.2. 69 Dit kan op verzoek en ambtshalve: artikel 233 en 257 Rv.

70 Behoudens wijzigingen ‘in de rechtstoestand’ van het beslagen goed: HR 23 februari 1996, NJ 1996, nr. 434

(Deutsche Kredit- und Handelsbank/Kunststoffen Industrie Volendam). 71 Rapport Conservatoir Beslag in Nederland, p. 89.

72 Een begin vormde HR 15 april 1965, NJ 1965, nr. 331 (Snel/Ter Steege). De regel werd uiteindelijk herhaald in onder meer HR 21 februari 1992, NJ 1992, nr. 321 (Van Gastel & Van de Laar q.q./Elink-Schuurman q.q.) en betrekkelijk recent in HR 8 februari 2008, NJ 2008, nr. 92 (Bruns/Golden Anchor).

73 De literatuur heeft een zelfde uitgangspunt: zie Rapport Conservatoir Beslag in Nederland, p. 90. 74 Rapport Conservatoir Beslag in Nederland, p. 89 en 91.

75 HR 11 april 2003, NJ 2003, nr. 440 (Hoda International/Mondi Foods) en HR 5 december 2003, NJ 2004, nr. 150.

76 Genoemd kunnen worden de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en

eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op een van die goederen in zijn belangen wordt getroffen. Zie HR 24 november 1995, NJ 1996, nr. 161. Deze overwegingen zijn in de hierboven aangehaalde arresten herhaald.

(16)

Hoofdstuk 3. Het conservatoir bewijsbeslag

§ 3.1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt, als uitwerking van hetgeen is besproken in hoofdstuk 2, ingegaan op het begrip en de werking van het bewijsbeslag in zaken betreffende intellectuele eigendom (IE-zaken) en zaken die daar geen betrekking op hebben (niet IE-zaken, of algemeen bewijsbeslag). In de paragrafen 2 en 3 wordt derhalve stilgestaan bij de achtergrond van het bewijsbeslag en de bij deze achtergrond horende exhibitieplicht van partijen. Vervolgens wordt in paragraaf 4 het door de Hoge Raad op 13 september 2013 gewezen arrest besproken.

§ 3.2. Het bewijsbeslag als bijzondere vorm van conservatoir beslag

§ 3.2.1. Het bewijsbeslag in IE-zaken

Het bewijsbeslag is een bijzondere vorm van conservatoir beslag: het kan worden beschreven als een conservatoir beslag dat ‘onder een wederpartij of derde wordt gelegd op bewijsmateriaal ter zake van een door de beslaglegger gestelde rechtsbetrekking’.77 Voor ogen moet worden gehouden dat het bewijsbeslag alleen in conservatoire vorm voorkomt: het doel ervan is te voorkomen dat bewijsmateriaal mogelijk verloren gaat. Een recht op afschrift of inzage komt de beslaglegger pas toe wanneer een eis in de hoofdzaak is ingesteld.78

Het algemene bewijsbeslag werd al in 1990 in de Nederlandse literatuur benoemd.79 Het zou een gedegen middel zijn om te bewerkstelligen dat een tegenpartij die onwillig is dan wel tegenwerkt de feitelijke grondslag(en) in een procedure uit te laten breiden en zodoende procedures te versnellen.80 De wet voorziet echter alleen in een specifieke regeling inzake het leggen van bewijsbeslag in zaken betreffende intellectuele eigendom. De regeling voor IE-zaken is er sinds 1 mei 2007: op dat moment is de Richtlijn betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten81 – in de vorm van de artikelen 1019 tot en met 1019i Rv – geïmplementeerd.82 De tekst van artikel 1019c Rv is duidelijk: het conservatoir bewijsbeslag in zaken betreffende intellectuele eigendom wordt gelegd ‘met overeenkomstige toepassing van de voorschriften betreffende middelen tot bewaring van zijn recht’, met uitzondering van lid 3 van artikel 709 Rv.83

77 De Knijff, TCR 2011, nr. 1, p. 27.

78 Op grond van het hieronder te bespreken artikel 843a Rv. Vgl. Stein 2010, p. 61. 79 Vranken 1990. Zie ook: Hoyng 1991.

80 Ten Wolde, TvPP 2014, nr. 1, p. 10.

81 Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004:

Publicatieblad van de Europese Unie, L 157. Later gerectificeerd: Publicatieblad van de Europese Unie, L 195 (‘IE-Handhavingsrichtlijn’).

82 Stb. 2007, nr. 108.

83 De vierde titel van het derde boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Deze procedure is reeds in hoofdstuk 2 aan de orde gekomen.

(17)

Een met de Beslagsyllabus vergelijkbaar document dat als leidraad voor deurwaarders en eventuele it-deskundigen bij de tenuitvoerlegging van een bewijsbeslag kan dienen, bestaat momenteel nog84 niet. Een handreiking of ‘houvast’ voor de uiteindelijke tenuitvoerlegging van het bewijsbeslag in IE-zaken85 kan echter worden gevonden in de Richtlijn Werkwijze bewijsbeslag en inzage (hierna: de Richtlijn). De Richtlijn vermeldt dat het doel ervan is structuur aan te brengen in de uitvoering van de beslaglegging en inzage, waarmee wordt beoogd ‘een effectief bewijsbeslag te verzoenen met de rechten van de beslagene, controle mogelijk te maken op de uitvoering van de beslaglegging en inzichtelijkheid te creëren in de bewijsbeslagpraktijk’.86

Uit de Richtlijn komt naar voren dat de gerechtsdeurwaarder bij de uitvoering van een beslagverlof uitgaat van de beschikking zoals de voorzieningenrechter deze heeft gegeven, maar dat er ook ruimte is om zelf onderzoek te doen.87 In het bijzonder is er aandacht voor beslaglegging op digitale bescheiden: de gerechtsdeurwaarder maakt bij het verzamelen van (digitale) gegevens zo veel mogelijk gebruik van digitale selectiemethoden. Als voorbeeld van een dergelijke selectiemethode wordt hier de term ‘zoekvragen’ gebruikt: zoekvragen worden aan de hand van de gegevens uit de beschikking bepaald en kunnen bij het onderzoek – op basis van de op dat moment verkregen gegevens – eventueel worden uitgebreid.88

De Richtlijn is echter louter een handreiking voor de praktijk en heeft geen enkele bindende kracht, waar dit wel het geval is bij bijvoorbeeld de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders, welke op grond van artikel 57 lid 2 jo. 94 van de Gerechtsdeurwaarderswet is vastgesteld en de status van een Ministeriële regeling heeft.89

§ 3.2.2. De grondslag voor een algemeen bewijsbeslag

Een eerste daadwerkelijke wens om een algemeen bewijsbeslag, dan wel een betoog dat de huidige wet reeds mogelijkheden zou bieden voor het kunnen leggen van een bewijsbeslag, is geuit door Barendrecht en Van den Reek in 1994.90 Deze auteurs gaan uit van de artikelen 730 Rv en artikel 843a Rv als grondslag, welke artikelen betrekking hebben op het conservatoir beslag tot afgifte en levering, respectievelijk de exhibitieplicht.

Volgens Barendrecht en Van den Reek vormt artikel 843a Rv – het artikel dat betrekking heeft op de hieronder te bespreken exhibitieplicht – in samenhang met artikel 730 Rv een voldoende grondslag voor het kunnen leggen van een algemeen conservatoir bewijsbeslag.91 Bij hun betoog gaan zij allereerst in op het gegeven dat het oorspronkelijke uitgangspunt dat niemand wordt gedwongen bewijs tegen zichzelf te leveren92 op het moment van het

84 Volgens de laatste berichtgeving – per e-mail, van Redactieraad Beslagrecht – verschijnt een nieuwe editie van de Beslagsyllabus op 1 augustus 2014 op <www.rechtspraak.nl>.

85 De Richtlijn lijkt nu nog alleen uit te gaan van een bewijsbeslag in IE-zaken. 86 Richtlijn Werkwijze bewijsbeslag en inzage, p. 7.

87 Vergelijk artikel 3 van de Richtlijn Werkwijze bewijsbeslag en inzage: p. 9 en 18. 88 Richtlijn Werkwijze bewijsbeslag en inzage, p. 19.

89 Stcrt. 2001, nr. 132. Laatstelijk gewijzigd bij Stcrt. 2005, nr. 15.

90 Barendrecht en Van den Reek, WPNR 1994, nr. 6155, vgl. hier ook Ten Wolde, TvPP 2014, nr. 1, p. 10.

91 Barendrecht en Van den Reek, WPNR 1994, nr. 6155, p. 745.

92 ‘Nemo cogitur edere contra se’.

(18)

schrijven van het artikel al enige tijd is verlaten93 en dat in het civiele procesrecht steeds meer nadruk is komen te liggen ‘op het doodringen tot de materiële waarheid’.94 Voorts wijzen zij op het beginsel van equality of arms95 in de civiele procedure en staan zij stil bij de reeds in 1994 verschenen rechtspraak, waarin artikel 843a Rv – zij het een enkele keer – als grondslag voor het kunnen leggen van het bewijsbeslag is gebruikt.96 Tot slot wordt de wettekst van artikel 843a Rv beschouwd: de bewoordingen van het tweede lid zouden een bewijsbeslag, ondanks het ingrijpende karakter ervan, mogelijk maken, gezien de door de wetgever eerder in 1992 geïntroduceerde mogelijkheid tot het leggen van een conservatoir beslag tot verhaal op de voet van artikel 730 Rv.97

In de Memorie van Toelichting bij de artikelen 1019 en verder Rv wordt de exhibitieplicht van partijen, evenals in het artikel van Barendrecht en Van den Reek, genoemd, en wordt gesteld dat de implementatie van de genoemde Richtlijn en de introductie van een vijftiende titel in het derde boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een aanvulling vormt op dan wel kan worden aangevuld met artikel 843a Rv.98 Daarom wordt, teneinde een helder begrip te krijgen van het (gebruik van het) algemeen bewijsbeslag, in de volgende paragraaf de algemene exhibitieplicht van partijen besproken.99

§ 3.3. De exhibitieplicht

§ 3.3.1. De exhibitieplicht: algemeen

De hierboven kort geschetste figuur van het bewijsbeslag geeft aan dat procespartijen niet altijd de beschikking hebben over (bewijs-)materiaal teneinde hun stellingen in een geding te onderbouwen en, indien nodig, te bewijzen. Voor deze ‘bewijsproblematiek’ kunnen de artikelen 843a en 843b Rv een uitkomst bieden: onder omstandigheden kan een partij inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden, die de ander100 onder zich heeft, te verkrijgen. De plicht om vervolgens aan deze aanspraak te voldoen is kenmerken als de exhibitieplicht.101

Naar Nederlands recht bestaat er voor procespartijen geen algemene exhibitieplicht: partijen zijn in een procedure jegens elkaar dan wel ten opzichte van de rechter niet verplicht

93 Hier wordt verwezen naar HR 12 juni 1953, NJ 1954, nr. 61.

94 Barendrecht en Van den Reek, WPNR 1994, nr. 6155, p. 740. Hierbij wordt tevens verwezen naar J.E.

Bosch-Boesjes, Lijdelijkheid in het geding (diss.), Deventer: Kluwer 1991.

95 In de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden

(EVRM), in jurisprudentie ook in civiele procedures aanvaard: vgl. EHRM 27 oktober 1993, nr. 14448/88, gepubliceerd in NJ 1994, nr. 534 (Dombo Beheer B.V./Nederland).

96 Een uitspraak van de president van de rechtbank Utrecht. Zie Barenrecht en Van den Reek p. 743, waar in noot nummer 47 wordt verwezen naar ‘rolnummer 92/74’. Tevens wordt Hoyng 1991, p. 108-111, aangehaald, die een afwijzende uitspraak behandelt.

97 Artikel 730 Rv is in werking getreden op 1 januari 1992: Stb. 1987, nr. 327 en Stb. 1991, nr. 603. 98 Kamerstukken II 2005/06, 30 392, nr. 3, p. 18 en 19.

99 Hiermee wordt vooruitgelopen op het nader te bespreken arrest van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR2013:BZ9958

(gepubliceerd in verschillende tijdschriften), specifiek rechtsoverweging 3.6.1. 100 De ‘ander’ kan in dit kader zowel de wederpartij als een derde zijn.

101 Stein/Rueb 2011, p. 156.

(19)

om bepaalde informatie en documenten te verschaffen. Aldus kan worden gezegd dat exhibitie op grond van artikel 843a Rv een uitzondering is op deze hoofdregel.102

Een vordering tot inzage kan zowel voor als tijdens een geding, in een kort geding, als onderdeel van de hoofdvordering of bij wege van incident worden ingesteld.103 Voor het opvragen van bescheiden voorts dient te worden voldaan aan drie cumulatieve104 voorwaarden, om zogenaamde fishing expeditions105 te voorkomen.106 Er moet sprake zijn van a.) een vordering die toeziet op bepaalde bescheiden, b.) een rechtmatig belang en c.) een partij bij de rechtsbetrekking: degene die de vordering instelt dient partij te zijn bij de rechtsbetrekking die in het geding is. De beperking van artikel 843a Rv ligt besloten in het vierde lid: aan de vordering op grond van het eerste lid behoeft niet te worden voldaan indien daarvoor gewichtige redenen zijn of wanneer redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder de verschaffing van de desbetreffende gegevens is gewaarborgd.

§ 3.3.2. De vereisten van artikel 843a Rv

§ 3.3.2.1. Bepaalde bescheiden

Het begrip ‘bescheiden’ dient volgens de wetgever ruim te worden geïnterpreteerd.107 Niet alleen ondertekende geschriften en andere schriftelijke bescheiden zoals betalingsopdrachten of computeruitdraaien dienen als bescheiden in de zin van artikel 843a Rv te worden aangemerkt, ook op een gegevensdrager opgeslagen gegevens behoren onder het begrip ‘bescheiden’ te vallen. Te denken valt aan foto’s, films, geluidsfragmenten en andere computerbestanden die zijn opgeslagen op een cd-rom, DVD of een usb-stick. Tevens gegevens die zijn opgeslagen op een harde schijf en eerst moeten worden opgespoord worden door de wetgever tevens niet uitgesloten.108 Het ligt voor de hand aan te nemen dat wanneer de hier genoemde gegevens zijn opgeslagen in the cloud ook onder de reikwijdte van het begrip vallen.109

102 HR 29 juni 2007, NJ 2007, nr. 639 (HBU/Groenendijk C.S.).

103 Stein/Rueb 2011, p. 157. Niet geheel zeker is of een eis ook in een verzoekschriftprocedure kan worden ingesteld, maar hierbij zij wel verwezen naar HR 18 februari 2000, NJ 2001, nr. 259 (News International/ABN

AMRO), waarin de Hoge Raad spreekt over een ‘eiser’ dan wel ‘verzoeker’ en Sijmonsma in TvPP 2013 nr. 6, p.

174.

104 HR 18 februari 2000, NJ 2001, nr. 259 (News International/ABN AMRO).

105 ‘Het onbeperkt doorzoeken van andermans gegevens zonder een daartoe rechtens relevant belang te

hebben’, vgl. Parlementaire Geschiedenis Burgerlijk Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 552. 106 Parlementaire Geschiedenis Burgerlijk Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 552.

107 Parlementaire Geschiedenis Burgerlijk Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 553.

108 Kamerstukken II, 2011/12, 33 079, nr. 3, p. 10 (Memorie van Toelichting bij het Wetsvoorstel Aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de wijziging van het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden).

109 Bosch-Boesjes in T&C Burgerlijke Rechtsvordering, Vordering inzage of afschrift van

bescheiden bij: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Artikel 843a, aant. 4 (online, laatst bijgewerkt op 1 januari 2014), alsook Adviescommissie voor het Burgerlijk Procesrecht, TCR 2008, nr. 4. In dit laatste artikel wordt betoogd dat omdat bewijs op de voet van artikel 152 lid 2 Rv door alle middelen kan worden geleverd, de exhibitieplicht zich niet alleen over informatie op gegevensdragers hoeft uit te strekken.

(20)

De bescheiden als bedoeld in artikel 843a Rv dienen voorts bepaald te zijn: een partij kan alleen inzage verkrijgen in bescheiden die hij als zodanig heeft benoemd. Duidelijk moet aldus zijn waarin inzage wordt gevorderd.110 Naast voorbeelden in de rechtspraak111 biedt ook de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp tot wijziging van het inzagerecht een verheldering van het begrip ‘bepaald’: ‘De vermoedelijke inhoud en strekking van de bescheiden behoeft niet te worden gespecificeerd. Wel zal moeten worden aangegeven waarom verwacht wordt dat die bescheiden relevant zijn voor het gerezen dan wel (mogelijk) te verwachten geschil.’112 Daarbij wordt tevens opgemerkt dat ‘de bescheiden zo concreet mogelijk geduid moeten dat duidelijk is waarop aanspraak wordt gemaakt. Getoetst moet kunnen worden of degene die daarop aanspraak maakt, ook een rechtmatig belang daarbij heeft.’113 Er wordt aldus uitgegaan van relevantie, maar ook van het tweede vereiste van artikel 843a Rv: het rechtmatige belang van de eiser.114 Dit belang wordt hieronder besproken.

§ 3.3.2.2. Een rechtmatig belang

Om te voorkomen dat een houder van bescheiden niet ‘nodeloos’ wordt ‘lastiggevallen’, dient de eiser tot inzage – tevens – een rechtmatig belang bij die bescheiden te hebben. Het uitgangspunt vormt hierbij dat een partij niet een onredelijk voordeel geniet dan wel nadeel heeft doordat een bepaald stuk in niet als bewijs wordt of kan worden gebruikt.115 In sommige gevallen wordt het rechtmatig belang al in een wettelijke regeling gegeven.116 Tevens kan uit de onderlinge rechtsverhouding tussen partijen voortvloeien dat er sprake is van een rechtmatig belang.117

De Hoge Raad heeft zich vooralsnog niet uitgelaten over de nadere invulling het begrip ‘rechtmatig belang’ in de zin van artikel 843a Rv.118 Sijmonsma stelt hieromtrent echter dat de erkenning van materiele waarheidsvinding zo groot is geworden, dat van een rechtmatig belang kan worden gesproken zolang er geen onrechtmatig belang is.119 Een overweging van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin een ‘rechtmatig belang’ wordt gekarakteriseerd als een bewijsbelang, illustreert dit:120 volgens de rechtbank is er een rechtmatig belang wanneer ‘een bewijsstuk kan bijdragen aan het onderbouwen dan wel aantonen van een voor de te beoordelen vorderingen relevante, mogelijk doorslaggevende stelling, die voldoende concreet 110 Sijmonsma 2010, p. 166. De inhoud hoeft daarentegen niet bekend te zijn: vgl. Sijmonsma 2010, p. 167. 111 Voldoende bepaald: HR 26 oktober 2012, NJ 2013, nr. 220 (X/Theodoor Gilissen Bankiers), rechtsoverweging 3.8.2. Onvoldoende bepaald: HR 18 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BS1706 (ISG c.s./Cornefruit c.s.)

112 Kamerstukken II, 2011/12, 33 079, nr. 3, p. 10. 113 Kamerstukken II, 2011/12, 33 079, nr. 3, p. 6.

114 Vgl. tevens Adviescommissie voor het Burgerlijk Procesrecht, TCR 2008, nr. 4. 115 Parlementaire Geschiedenis Burgerlijk Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 553.

116 Vgl. bijvoorbeeld de artikelen 7:619 BW (vaststelling van loon door werknemer) en artikel 3:15j BW (openlegging van de tot de administratie horende boeken bij faillissement).

117 Echtelieden of vennoten bij een VOF of maatschap, vgl. Bosch-Boesjes in T&C Burgerlijke Rechtsvordering, Vordering inzage of afschrift van bescheiden bij: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, artikel 843a, aant. 3 (online, laatst bijgewerkt op 1 januari 2014).

118 Ekelmans, GS Burgerlijke Rechtsvordering, artikel 843a Rv, aant. 4.2 (online, laatst bijgewerkt op 22 juli 2013). 119 Sijmonsma 2010, p. 163.

120 Rechtbank ’s-Gravenhage, 8 januari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:51, rechtsoverweging 3.26.

(21)

is onderbouwd en voldoende concreet is betwist.’121 Deze overweging sluit tevens aan bij een reeks eerder verschenen uitspraken, waarin belang werd gehecht aan de mogelijkheid tot het onderbouwen van feitelijke stellingen van partijen,122 de vaststelling van de juistheid van deze stellingen123 en de mogelijke relevantie bij de uiteindelijke beoordeling van het geschil.124

§ 3.3.2.3. Partij bij de rechtsbetrekking

Een rechtsbetrekking wordt door de wetgever ruim gedefinieerd: ‘alle burgerrechtelijke betrekkingen tussen private partijen’.125 Deze laatste grond wordt voor wat betreft bewijsbeslag in IE-zaken uitdrukkelijk in artikel 1019a Rv genoemd. De wetgever heeft daarnaast tevens aangegeven dat de desbetreffende rechtsbetrekking nog niet in rechte vast hoeft te staan.126

De eiser die inzage in de bescheiden wil, moet daarnaast partij zijn bij de desbetreffende rechtsbetrekking, of een van zijn rechtsvoorgangers moet dit zijn geweest. Samenhang ten aanzien van dit begrip is te vinden met het vereiste ‘rechtmatig belang’ zoals hierboven besproken: doorslaggevend is of de opgevraagde bescheiden relevant zouden kunnen zijn bij de beoordeling van het geschil. Dit maakt het begrip ‘partij’ erg ruim: eenieder die bescheiden, die mogelijk relevant zijn voor het geding, onder zich heeft, moet als partij worden aangemerkt.127 Of de persoon met de betreffende bescheiden daadwerkelijk partij is bij de rechtsbetrekking die in het geding is, is niet relevant.128

§ 3.4. Het antwoord: HR 13 september 2013

§ 3.4.1. Algemene overwegingen ten aanzien van het bewijsbeslag

Na het verschijnen van het hierboven besproken artikel van Barendrecht en Van den Reek hebben verschillende auteurs zich uitgelaten over de wenselijkheid dan wel mogelijkheid een bewijsbeslag te gronden op de artikelen 730 en 843a Rv en hebben verschillende feitenrechters zich over deze vragen gebogen.129 Op 13 september 2013 heeft de Hoge Raad uiteindelijk in een prejudiciële beslissing op grond van artikel 392 Rv ‘met een volmondig ‘ja’’130 geoordeeld dat de artikelen 730 en 843a Rv in hun onderlinge samenhang een 121 Zie hieromtrent specifiek rechtsoverweging 3.26.

122 Een voorbeeld onder vele uitspraken vormt Rechtbank 's-Hertogenbosch 16 april 2008, NJF 2008, nr. 228 (Allianz c.s./De Langstraat Verhuur), rechtsoverweging 2.8.

123 Wederom een uitspraak onder velen: rechtbank Dordrecht 19 december 2007, ECLI:NL:RBDOR:2007:BC1176

(X/Y), rechtsoverweging 2.5.

124 Opnieuw een zaak onder velen, in dit geval een faillissement: rechtbank Rotterdam, 24 februari 2010, ECLI:NL:RBROT:2010:BL5639 (X/Van Galen q.q.), rechtsoverweging 5.6 en 5.7.

125 Kamerstukken II, 2011/12, 33 079, nr. 3, p. 9. Ten aanzien van de verbintenis uit onrechtmatige daad is de bevestiging van de toepasselijkheid al eerder terug te vinden: Parlementaire Geschiedenis Burgerlijk Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 554.

126 Kamerstukken II, 2011/12, 33 079, nr. 3, p. 9.

127 HR 29 januari 2010, NJ 2011, nr. 270 (Van Wassenaer van Catwijk/Knowsley), rechtsoverweging 3.6.1. 128 Een enge interpretatie van het begrip ‘partij’ is nog te vinden in HR 18 februari 2000, NJ 2001/259 (News

c.s./ABN AMRO), maar deze opvatting is inmiddels verlaten.

129 Een nadere bespreking hiervan komt aan de orde in hoofdstuk 4. 130 Noija, NTBR 2013, nr. 45.

(22)

voldoende wettelijke grondslag bieden voor het leggen van een algemeen conservatoir bewijsbeslag.131 Dit, als antwoord op de eerste door de voorzieningenrechter te Amsterdam gestelde prejudiciële vraag.132 De voorzieningenrechter heeft de Hoge Raad in totaal zes vragen gesteld. Deze vragen hebben, naast de toelaatbaarheid van het bewijsbeslag, betrekking op – kortgezegd – 2.) de aanvullende eisen bij een bewijsbeslag in woonhuizen, toetsing aan de eisen van artikel 843a Rv, 3.) de rol van de voorzieningenrechter en de betrekking van een IT-specialist bij de tenuitvoerlegging van het beslag, 5.) het opmaken van verschillende versies van het proces-verbaal door de deurwaarder bij de tenuitvoerlegging en 6.) de medewerkingsplicht van de beslagene.133

Met zijn arrest antwoordt de Hoge Raad aan hetgeen de wetgever ten aanzien van het bewijsbeslag heeft overwogen.134 Deze laatste heeft bij de herziening van de exhibitieplicht van artikel 843a Rv aangegeven dat het bewijsbeslag buiten IE-zaken een onderwerp is dat door de ontwikkelingen in de praktijk zou moeten worden uitgekristalliseerd.135

De Hoge Raad overweegt voorts ten aanzien van de toelaatbaarheid van het bewijsbeslag dat het een ingrijpend dwangmiddel is, waardoor onder omstandigheden aanzienlijke hinder of schade kan worden toegebracht. 136 Met betrekking tot de noodzakelijkheid van het kunnen leggen van een bewijsbeslag overweegt de Hoge Raad daarbij dat het niet altijd nodig hoeft te zijn een beslag te leggen: immers kan een rechter in de hoofdzaak, wanneer een partij medewerking zonder voldoende grond weigert, daar op de voet van artikel 21 Rv gevolgtrekking maken die hij geraden acht.137 Toch acht de Hoge Raad het nodig het algemene bewijsbeslag toe te laten en het ‘met adequate en effectieve waarborgen te omringen’, om zodoende willekeurige inmenging en misbruik te voorkomen en ervoor te zorgen dat eventueel toch volgende schadelijke gevolgen binnen redelijke grenzen blijven.138

De waarborgen bij een bewijsbeslag bestaan er volgens de Hoge Raad uit dat de regeling omtrent het bewijsbeslag in IE-zaken – de artikelen 1019a leden 1 en 3, 1019b leden 3 en 4 en 1019 Rv – voor zo ver nodig van overeenkomstige toepassing is. Dit betekent volgens de Hoge Raad dat ook de in paragraaf 3.3.2 besproken eisen van artikel 843a Rv gelden: een bewijsbeslag kan alleen worden gelegd op ‘bescheiden’ in de zin van deze laatste bepaling. ‘Bescheiden’ betreffen volgens de Hoge Raad ‘tevens voorwerpen waarin, of de

131 HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR2013:BZ9958. Zie voor publicaties IER 2014, nr. 9, m.nt. Eijsvogels, JOR 2013, nr. 330, m.nt. Loesberg, NJB 2013, nr. 2022 en RvdW 2013, nr. 1059.

132 Tussenbeschikking van de rechtbank Amsterdam 4 december 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6220 en de op het

arrest van de Hoge Raad volgende beslissing: rechtbank Amsterdam 12 november 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:7447.

133 De gehanteerde nummering is dezelfde als die van de gestelde prejudiciële vragen in HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR2013:BZ9958, rechtsoverweging 3.2. Vraag 4 betreft de in de desbetreffende casus aanwezige omstandigheden en behoeft in deze scriptie geen behandeling.

134 HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR2013:BZ9958, rechtsoverweging 3.4.1.

135 Kamerstukken II, 2011/12, 33 079, nr. 3, p. 5, 7 en 8.

136 HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR2013:BZ9958, rechtsoverweging 3.3.2.

137 Idem.

138 HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR2013:BZ9958, rechtsoverweging 3.5.

(23)

gegevensdragers waarop deze bescheiden zich bevinden.’139 Hierbij benadrukt de Hoge Raad wel het conserverende karakter van het bewijsbeslag: hij overweegt dat het bewijsbeslag niet verder gaat dan bewaring. Het verlof dan wel de beslaglegging geven de beslaglegger geen recht op afgifte, inzage of afschrift, maar bieden de beslaglegger enkel zekerheid dat de bescheiden niet verdwijnen. Tevens heeft de beslaglegger – verzoeker – geen recht bij de beslaglegging aanwezig te zijn.140 De Hoge Raad overweegt hierbij wel dat de beslagen bescheiden ‘onder omstandigheden ter gerechtelijke bewaring kunnen worden afgegeven.’141 Artikel 709 Rv blijft van toepassing, hetgeen betekent dat de verzoeker een verzoek tot gerechtelijke bewaring dient op te nemen in zijn verzoekschrift.142

Het verzoekschrift dient daarnaast zo precies mogelijk te vermelden op welke bescheiden het beslag betrekking heeft, voor zo ver redelijkerwijs van de verzoeker kan worden verlangd. Dit, om te voorkomen dat het bewijsbeslag ontaardt in een fishing

expedition.143 Duidelijk moge zijn dat het verzoekschrift dient te voldoen aan de in artikel 700 Rv gestelde (formele) eisen, en voorts – op grond van artikel 843a Rv – tevens dient te vermelden hoe het belang van de verzoeker als rechtmatig kan worden aangemerkt en dient de toekomstig beslagene partij te zijn bij de rechtsbetrekking.144 Als aanvullend vereiste kan hier voorts worden genoemd de proportionaliteit en subsidiariteit van de maatregel. Door de verzoeker moet worden gesteld dat er gegronde vrees bestaat dat de betreffende bescheiden anders verloren gaan. Aldus wordt een extra proportionaliteitseis gegeven en wordt tevens afgeweken van hetgeen in artikel 734 Rv wordt vermeld: een vrees voor verduistering moet bij een algemeen bewijsbeslag wel worden gesteld. Een verlof wordt niet verleend indien de eventuele vertrouwelijkheid van de in beslag te nemen bescheiden onvoldoende kan worden gewaarborgd.145 De Hoge Raad overweegt ten aanzien van de eis van subsidiariteit voorts dat indien minder ingrijpende maatregelen dan het bewijsbeslag voor handen zijn, hier naar moet worden ‘uitgeweken’.146

§ 3.4.2. Bijzondere situaties bij de tenuitvoerlegging van het bewijsbeslagverlof

De Hoge Raad kent de voorzieningenrechter die op het verzoek tot het leggen van een conservatoir bewijsbeslag beslist een grote rol toe: deze laatste ‘kan op de omstandigheden van het geval toegesneden voorwaarden in zijn uitspraak opnemen.’147 Bijzondere aandacht krijgt de situatie waarin bescheiden – bestanden – in digitale vorm worden beslagen, naar

139 HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR2013:BZ9958, rechtsoverweging 3.6.1.

140 HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR2013:BZ9958, rechtsoverweging 3.6.2.

141 HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR2013:BZ9958, rechtsoverweging 3.6.3.

142 Hierbij zij verwezen naar hetgeen besproken in paragraaf 2.4.2.

143 HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR2013:BZ9958, rechtsoverweging 3.7.1.

144 Zoals dit begrip naar huidig recht wordt uitgelegd: zie paragraaf 3.3. Dit vereiste is tevens terug te lezen in rechtsoverweging 3.7.1 en 3.9.3.

145 HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR2013:BZ9958, rechtsoverweging 3.7.3.

146 HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR2013:BZ9958, rechtsoverweging 3.7.1. Hierbij zij tevens verwezen naar de

Memorie van Toelichting bij artikel 1019b Rv: Kamerstukken II 2005/06, 30 392, nr. 3, p. 20.

147 HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR2013:BZ9958, rechtsoverweging 3.9.2.

(24)

aanleiding van de door de voorzieningenrechter gestelde prejudiciële vragen met de nummers 2, 3, 5 en 6.148

De Hoge Raad overweegt ten aanzien van vraag 3.2, die de vraag naar de aanwezigheid van een IT-specialist bij de beslaglegging betreft, dat deze moet worden begrepen als de vraag naar de waarborg van de vertrouwelijkheid van de desbetreffende bescheiden. Bij het beslaan van digitale bescheiden kunnen zich namelijk verschillende problemen voordoen: de bescheiden kunnen versleuteld op een gegevensdrager, of – al dan niet versleuteld – zijn opgeslagen in the cloud.149 De Hoge Raad overweegt hier dat de door de voorzieningenrechter voorgestelde aanwezigheid van een ‘willekeurige IT-specialist’150 bij de tenuitvoerlegging niet per definitie de vereiste vertrouwelijkheid van deze digitale, al dan niet versleutelde, bescheiden waarborgt en geeft vervolgens aan dat de bedoelde vraag niet in zijn algemeenheid kan worden beantwoord. Dit, omdat de vertrouwelijkheid op verschillende manieren kan worden gewaarborgd. Genoemd worden hier een zekerheidstelling, toezicht van de voorzieningenrechter die het verlof voor de beslaglegging heeft gegeven, de aanwezigheid van de advocaat van de beslagene bij de beslaglegging of een combinatie van deze maatregelen. Ook kan ervoor worden gekozen twee verschillende versies van het bij de beslaglegging gemaakte proces-verbaal op te (laten) maken wanneer de deurwaarder hiertoe aanleiding ziet. Wanneer dit het geval zou moeten zijn, wordt echter niet vermeld.151

Wat de uitvoeringsmaatregelen betreft is volgens de Hoge Raad eveneens een grote rol voor de voorzieningenrechter weggelegd: deze moet een beslissing tot verlofverlening nemen met inachtneming van alle omstandigheden van het geval.152 Ten aanzien van het door de voorzieningenrechter gehouden toezicht is de Hoge Raad kort en stelt hij dat deze op alle uren beschikbaar moet zijn voor eventuele beantwoording van vragen en problemen die rijzen bij de tenuitvoerlegging.153 In welke situaties wel en niet tot contact moet worden overgegaan, blijkt echter niet uit het arrest.

Voorts kan, tot slot, stil worden gestaan bij de tenuitvoerlegging van het beslag in samenhang met de medewerkingsplicht van de aankomend beslagene. Volgens de Hoge Raad behoeft een medewerkingsplicht niet te worden aangenomen ‘indien tijdens de beslaglegging een gegevensdrager wordt aangetroffen waarop een of meer versleutelde – of met een toegangscode beschermde – bestanden staan.’154 Wanneer er wel een redelijke grond is om te vermoeden dat deze bestanden relevante dan wel bepaalde bescheiden – in de zin van artikel 843a Rv – zijn, kan de deurwaarder, indien de beslagene medewerking weigert, de desbetreffende gegevensdrager zelf in beslag nemen.155 Ten aanzien van gegevens in the

148 Zoals hierboven, in paragraaf 3.4.1, benoemd. 149 Vergelijk hier ook Ten Wolde, TvPP 2014, nr. 1.

150 Het lijkt erop dat de voorzieningenrechter deze vraag ook met het oog op de Richtlijn bewijsbeslag en inzage heeft gesteld. Vergelijk ook Computerrecht 2012, nr. 179. Hierover meer in hoofdstuk 4.

151 HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR2013:BZ9958, rechtsoverweging 3.9.7.

152 HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR2013:BZ9958, rechtsoverweging 3.9.5.

153 HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR2013:BZ9958, rechtsoverweging 3.9.4.

154 HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR2013:BZ9958, rechtsoverweging 3.9.9.

155 Vervolgens zou de rechter in de hoofdzaak moeten beoordelen of de versleutelde bescheiden alsnog

openbaar dienen te worden gemaakt.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bovendien kan een toevertrouwd belang volgens de memorie van toelichting niet alleen zijn gelegen in rechtstreeks uit de wet verkregen taken, maar even- eens in

1 tracht door een analyse van de centrale categorie van de sociologie, namelijk het positionele handelen, vast te stellen wat de oorzaken ' van het conflict zijn en in welke

Naast het bestaande pedagogisch spreekuur van Kind en Gezin en het huidige aanbod van de opvoedingswinkel zouden medewerkers van het spel- en ontmoetingsinitiatief (en/of

Enkele van deze criteria zijn: (a) er is sprake van een preventieve opvoedingssituatie, (b) het gezin stelt zelf een vraag tot opvoedingsondersteuning, (c) het gezin beschikt over

In de nieuwe constellatie was kortom de persoonlijke normatieve motivatie dominant en werd deze ondersteund door de economische motivatie (de angst voor meer boetes).. Ook wat

De convocatie voor deze dag wordt meegestuurd met het volgende nummer van Afzettingen. 23 september 2006

The model construction data set consists of initial rate kinetics for each of the enzymes, which is very different from the steady state characteristics of the complete pathway in

Nog dringender word hierdie aardgebondenheid verbeeld in die gedig ~t~Ewene ( bl. En die raakpunt van hierdie tweo uiterstes is in die mens wat hierdie