• No results found

Verdeeld, verscheurd en verward: Politiek en sociaal-cultureel activisme onder Molukse jongeren na de radicale acties van de jaren zeventig.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verdeeld, verscheurd en verward: Politiek en sociaal-cultureel activisme onder Molukse jongeren na de radicale acties van de jaren zeventig."

Copied!
87
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verdeeld, verscheurd en verward: Politiek en sociaal-cultureel activisme

onder Molukse jongeren na de radicale acties van de jaren zeventig.

Molukse jongeren. (Bron: Madjalah Pattimura #1, 1978).

Masterscriptie geschiedenis

Eerste beoordelaar: dhr. dr. J.J.B. Turpijn Tweede beoordelaar: dhr. dr. A.G.M. Mellink Student: Dewi Hoijtink

Studentnummer: 10618562

E-mailadres: dewihoijtink@live.nl

(2)

Inhoud

1 Inleiding 4

- Wegwijzer 7

2 Molukse jongeren in Nederland: een korte voorgeschiedenis (1951-1977) 8

- Jongeren in opkomst 9

- Inspiratie uit het buitenland 11

- De Molukse kapingen 13 3 Tijdschriften 16 - Toma (1965-1988) 17 - Madjalah Pattimura (1973-1983) 18 - Zelfbeschikking (1970-1991) 19 - Tjengkeh (1978-1987) 20 - Kora Kora (1981-1988) 21

4 Eind jaren zeventig: de RMS ter discussie 23

- Het socialisme als voorbeeld 26

- Geweld overboord? 30

- Het leven in Nederland 33

- Drugsproblematiek (I): hulpverlening in de kinderschoenen 36

- De Molukse vrouw (I): voorzichtige emancipatie 40

- De Molukse kerk (I): de jeugd scheurt zich los 45

5 Begin jaren tachtig: culturele verrijking 49

- De Molukse vrouw (II): emancipatie naar binnen toe 51

- De Molukse kerk (II): het huwelijk op de schop 54

- Drugsproblematiek (II): de handen ineen 57

- Een realistisch politiek ideaal 63

- Ontwikkelingshulp op de Molukken 67

(3)

- Een nieuwe nationale poging 72

- 1986: de Gezamenlijke Verklaring 76

7 Conclusies 79

- Politieke heroriëntatie 79

- Culturele inhaalslag 80

- Politiek als middel 81

- ‘Gewoon Molukkers’ 81

- Tikkende tijdbom? 83

(4)

1 Inleiding

‘Op de school waar ik een jaar of wat lesgaf, zat een aantal Molukse leerlingen. Tijdens zo’n gijzelcrisis verschenen zij niet in de klas en de directie ging daar dan niet achteraan. Als alles voorbij was, namen zij hun vaste plaatsen weer in en niemand deed of er iets aan de hand was. Wij keken wel uit om over de kwestie te beginnen en ik hield het onderwerp buiten de lessen. Dat zou alleen maar tot pijnlijke confrontaties leiden.’1

Bovenstaande schreef historicus Han van der Horst in september 2017 in een artikel voor opiniewebsite Joop. In dat artikel blikte hij terug op zijn tijd als docent ten tijde van de Molukse kapingen van de jaren zeventig, waarmee in Nederland verblijvende Molukkers een onafhankelijke republiek trachtten te realiseren. Van der Horst zag toen met eigen ogen hoe de Nederlandse bevolking in zijn woorden ‘een waardige afkeuring’ tegen Molukkers ontwikkelde, verpakt in een beheerst en toch sterk veroordelend stilzwijgen. Er waren nog geen Baudets die olie op het vuur gooiden, er waren nog geen sociale media waarop burgers elkaar ophitsten. Het onbehagen werd opgekropt, de hysterie bleef uit.

Het taboe dat op de Molukse kwestie kwam te liggen, tekent voor een belangrijk deel hoe er ook anno 2019 nog naar de geschiedenis van Molukkers in Nederland wordt gekeken. Want nog steeds gaapt er in de Molukse geschiedschrijving een mysterieuze leegte na 1977, het jaar van de laatste kapingen bij De Punt en Bovensmilde. In bestaande publicaties wordt vaak gesuggereerd dat Molukkers hun oude ideaal van een vrije Molukse republiek na de mislukte acties vrij abrupt verwierpen en opgingen in de Nederlandse samenleving. In zijn boek Nederland en de jaren zeventig meent historicus Duco Hellema bijvoorbeeld dat na 1977 tamelijk snel een normalisering in de verhouding tussen Molukkers en Nederlanders optrad.2 Ook Van der Horst zag de Molukse gemoederen na 1977 bedaren, schrijft hij in De mooiste jaren van Nederland.3 Het zijn vaak de conclusies waarmee dergelijke auteurs het

hoofdstuk ‘Molukkers’ afsluiten.

Het lijkt daarmee of de geschiedenis van Molukkers in Nederland na de acties van de jaren zeventig ‘stopt’. Misschien ging het na de acties inderdaad allemaal zo vloeiend als deze

1 Zie het opiniestuk van Van der Horst op de website van Joop: https://joop.bnnvara.nl/opinies/terrorisme-de-punt-1977 2 Hellema, Nederland en de jaren zeventig (2012) 98.

(5)

auteurs beweren, en leefden de Molukkers in Nederland nog lang en gelukkig. Toch lijkt er meer aan de hand. Het doet vrij onwaarschijnlijk aan dat een dertig jaar oud ideaal, zonder toezeggingen van Nederlandse kant, van de ene op de andere dag bij het oud vuil werd gezet. Daarbij werd pas in 1986 een historisch verdrag gesloten dat daadwerkelijke integratie van Molukkers in Nederland in banen moest leiden.4 Waarom kwam dit verdrag er niet al in 1977,

direct na de acties? Wat hield de totstandkoming van zo’n verdrag bijna tien jaar lang tegen? Waarschijnlijk zijn Molukkers voor veel auteurs en lezers na de spectaculaire acties gewoon niet zo interessant meer. Wat na zo’n turbulente periode van agressie en ontregeling volgt, kán bijna alleen maar een teleurstelling zijn. Maar een vergrootglas op de periode tussen 1977 en 1986, met de historische overeenkomst als eindpunt, onthult een verrassend beeld. ‘Verdeling, verscheuring en verwarring’; zo omschreef de Molukse journalist Rob Sitania het probleem dat zich in die jaren met name onder Molukse jongeren voordeed.5 Als

een reactie op de mislukte acties vergruisde de ooit zo eensgezinde Molukse jongerengemeenschap tot talloze met elkaar rivaliserende groepen en individuen die het opgelopen trauma allemaal op hun eigen manier verwerkten. Die kakofonie getuigde van een geheel nieuw activisme onder Molukse jongeren waarin een progressief en liberaal denkklimaat de boventoon voerde.

Interessant is de verdeeldheid binnen dat activisme. Hoe herformuleerden de uiteengevallen Molukse jongeren hun idealen, en wat voor conflicten leverden al die verschillende visies op? En welke wegen bleven er voor Molukse jongeren nog over om hun idealen na te streven, nu ook geweld geen uitkomst had geboden? Belangrijk in dit proces van herbezinning is de invloed van de Nederlandse samenleving op het gedrag en denken van Molukse jongeren. Door de westerse opvoeding die deze jongeren in Nederland hadden genoten, was hun denkwijze anders dan die van hun ouders. Hoe was dat terug te zien in de manier waarop de jongeren het Molukse probleem aanpakten, en wat voor gevolgen had die aanpak voor de relatie met de oudere generatie? Ook de toenmalige politieke cultuur van Nederland wordt bij de analyse betrokken, aangezien die invloed had op de manier waarop Molukkers midden jaren tachtig het politieke spel speelden om hun ideeën te uiten.

De verdeeldheid onder Molukse jongeren na 1977 komt nergens beter tot uiting dan in Molukse tijdschriften uit die periode, die in dit onderzoek dan ook de hoofdbron vormen. Molukse tijdschriften waren vanaf het midden van de jaren zeventig een veelgebruikt

4 Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven (2006) 302. 5 ‘Badan Pengarang Jang Terhormat’, Pattimura 1 (1978).

(6)

discussieplatform voor de Molukse kwestie.6 Vooral hun ongeremdheid maakte deze

tijdschriften fascinerend. De meeste werden niet gesubsidieerd en waren daarom niet aan enige vorm van censuur gebonden. Die vrijheid leverde de felste discussies op, waarbij Molukse jongeren controversiële uitspraken zonder al te veel negatieve consequenties konden doen. Het was om die reden dat de Molukse antropoloog Elias Rinsampessy de Molukse jongerentijdschriften een belangrijke waarde toeschreef: ‘een […] kritisch informatiecircuit is van wezenlijk belang voor de emancipatie van de gehele Molukse gemeenschap’.7

Naast dat dit onderzoek een toevoeging vormt op de tot dusver bekende geschiedenis van Molukkers in Nederland en die van Molukse jongeren in het bijzonder, kunnen de uitkomsten ook in een breder debat over multiculturalisme worden geplaatst. Het integratieverhaal van Molukkers was uitzonderlijk voor haar tijd: het was de enige migrantengroep in Nederland die liever niet integreerde, maar die eigenlijk geen keus had. Dat leverde uitdagingen voor zowel de groep zelf als voor de overheid die dit integratieproces moest inrichten. Dat verhaal kan leerzaam zijn voor de actuele vluchtelingenkwestie en andere bestaande culturele spanningen, die westerse overheden er ook toe dwingt grote groepen onvrijwillige en getraumatiseerde nieuwkomers in hun maatschappij op te nemen.

Daarnaast schept dit onderzoek een vernieuwend beeld van Molukkers, die nog te vaak enkel met de kapingen geassocieerd worden. Zo’n imago zal op de een of andere manier altijd blijven voortmodderen als er niet voorbij die kapingen wordt gekeken. Dat doet dit onderzoek wel: het toont aan hoe groot het aanpassingsvermogen en de wil van deze groep nog was op het moment dat haar grote droom uit elkaar was gespat. Molukkers zijn altijd door hun temperament gedreven; in de jaren zeventig uitte dat zich in woede, in de onzekere jaren daarna in een ongekende veerkracht.

Tot slot heeft deze scriptie ook een persoonlijke waarde. Mijn opa, zoon van een Molukker en een Javaanse, geboren op Java, kwam in 1949 tijdens de dekolonisatie van Indonesië naar Nederland. Als voormalig marinier in Indonesië kon hij meteen aansluiten bij de Nederlandse marine. Een Nederlandse collega bood hem een slaapplek aan bij hem thuis in Leiden, waar hij verliefd werd op de zus van zijn collega, mijn oma. Ze verhuisden naar Den Helder en kregen zes kinderen, met mijn moeder als jongste. Mijn opa heeft het leven in Nederland van begin af aan omarmd. Over zijn verleden praatte hij nooit. Tijdens mijn master ben ik me daarom zelf gaan verdiepen in zijn afkomst en geschiedenis. Zo ontdekte ik hoe uniek de geschiedenis van Molukkers in Nederland is en dat het onderscheid tussen

6 Smeets en Steijlen (2006) 262.

(7)

Indonesiërs en Molukkers veel groter is dan ik ooit had gedacht. Het contrast tussen die twee werelden bewoog me om mijn scriptie daar op de een of andere manier aan te wijden, ook om mijn kennis van mijn afkomst te vergroten.

Wegwijzer

De analyse van de periode 1977 tot 1986 is in deze scriptie opgedeeld in drie kernhoofdstukken, die achtereenvolgens de late jaren zeventig, de vroege jaren tachtig en het midden van de jaren tachtig behandelen. Die enigszins ambigue indeling is gekozen omdat er van periode naar periode, ondanks overlappingen hier en daar, duidelijke onderscheidende veranderingen in het activisme van Molukse jongeren hebben plaatsgevonden. Zo is er per tijdvak steeds een verschuiving in de waardering van politieke en sociaal-culturele aspecten binnen dat activisme zichtbaar. De politieke aspecten van het debat betroffen geografische doelen, zoals de Molukse republiek (RMS) en andere vormen van zelfbeschikkingsrecht voor Molukkers in Indonesië. De sociaal-culturele kant haakte in op alles wat met het leven van Molukkers in Nederland te maken had. Omdat de sociaal-culturele discussie behoorlijk veelzijdig was, worden in dit onderzoek steeds drie essentiële thema’s belicht die op dit terrein grote beroering onder Molukkers veroorzaakten. Dat waren de positie van de Molukse vrouw, de rol van de Molukse kerk en de hevige drugsproblematiek waarin Molukkers vanaf de late jaren zeventig verzeild raakten.

Aan de analyse gaat eerst een beknopte voorgeschiedenis van Molukse jongeren in Nederland (hoofdstuk twee) en een introductie van de geselecteerde Molukse tijdschriften (hoofdstuk drie) vooraf. Conclusies komen naar voren in het zevende en laatste hoofdstuk.

(8)

2 Molukse jongeren in Nederland: een korte voorgeschiedenis (1951-1977)

De geschiedenis van Molukkers in Nederland is door redelijk wat historici onder handen genomen. Fridus Steijlen wordt, met historische standaardwerken als RMS: van ideaal tot

symbool (1996) en De geschiedenis van Molukkers in Nederland (2006, in samenwerking met

Henk Smeets), gezien als dé Molukkendeskundige van Nederland. Andere historici specialiseerden zich vooral in de radicalisering van de jaren zeventig, waaronder Peter Bootsma met zijn boek De Molukse acties (2000) en de Britse auteur Ralph Barker met Not

here, but in another place (1981).

Maar tot dusver ontbreekt er nog een gedetailleerd overzicht van de geschiedenis van Molukse jongeren in Nederland, waarmee de kinderen bedoeld worden van de ongeveer 12.500 Molukkers die in 1951 naar Nederland kwamen. Steijlen behandelde het verhaal van

alle Molukkers in Nederland, dus ook dat van de ouderen; auteurs als Bootsma bekeken de

jongeren alleen op een bepaald moment in de geschiedenis, namelijk tijdens de radicale acties. Omdat dit onderzoek inhaakt op het activisme onder Molukse jongeren in de periode tussen 1977 en 1986 beperkt dit stukje voorgeschiedenis zich vooral tot hen. Vanaf wanneer kreeg het RMS-ideaal bij deze Molukse jongeren vorm, wat waren hun drijfveren bij het nastreven van dit ideaal, wie waren hierbij hun inspiratiebronnen en waarom escaleerde de zaak juist onder hen?

Natuurlijk is het verhaal van Molukse jongeren niet los te zien van dat van hun ouders. Een belangrijk motief om tot radicalisering over te gaan was voor velen immers de onrechtvaardige wijze waarop de Nederlandse regering hun ouders had behandeld sinds hun komst naar Nederland in 1951. Veel van hen hadden tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog als militair gediend in het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) om het autoritaire Soeharto-regime gezamenlijk de kop in te drukken. Maar toen in 1950 een groep Molukkers als een tegenreactie op de uitgeroepen onafhankelijkheid van Indonesië de RMS (Republik Maluku Selatan) proclameerde, bereikte de vijandigheid tussen Molukkers en Indonesiërs een hoogtepunt. De Nederlandse regering voelde zich ertoe verplicht de Molukse KNIL-militairen en hun families in veiligheid te brengen en zodoende over te hevelen naar Nederland.8

Maar daar wachtte hen een ramp: direct bij aankomst in Nederland werden alle KNIL-militairen uit militaire dienst ontslagen. Dat had onder meer een formele reden: met de

(9)

onafhankelijkheid van Indonesië waren de militairen officieel Indonesisch staatsburger geworden, waardoor ze niet in aanmerking kwamen voor een vervolgfunctie bij de Koninklijke Landmacht.9 De militairen kwamen, na hun jarenlange trouw aan de Nederlandse

krijgsmacht, bedrogen uit. De gevolgen van het ontslag waren bovendien nijpend. Alle rechten die zij voorheen onder het gezag van het ministerie van Oorlog hadden, waaronder wachtgeld en pensioen, vervielen. In plaats daarvan ontvingen de ex-militairen voedselpakketjes, kledingbonnen en drie schrale gulden per week. Daarnaast werd hun aanzienlijke status als militair van de ene op de andere dag ingeruild voor die van werkloos.10

Het ontslag van de ex-KNIL-militairen vormde een kwetsbare basis voor de verhoudingen tussen Molukkers en Nederlanders zoals die zich in de decennia die volgden zouden manifesteren. Zo verwachtte de Molukse gemeenschap ondersteuning van de Nederlandse regering bij de realisatie van de RMS, gezien de regeringsleiders in hun ogen nog iets recht te zetten hadden. Maar die hulp kwam er allerminst, en daarmee een Republiek der Zuid-Molukken ook niet. Met onder andere een in de jaren zestig ingevoerde ‘zelfzorgregeling’, die een einde bracht aan de bevoogding van de Nederlandse overheid, groeide bij Molukkers juist steeds meer het besef dat hun verblijf in Nederland weleens permanente zou kunnen worden.

Jongeren in opkomst

Toch behoorde tot die Molukkers niet de groep radicalen die Nederland in de jaren zeventig opschrikte met een reeks kapingen. Het waren hun opgegroeide kinderen die in de loop van de jaren zestig steeds meer een militante houding aannamen in de RMS-strijd en zo, een paar jaar later, meerdere escalaties veroorzaakten. Deze Molukse jongeren konden zich maar moeilijk neerleggen bij de manier waarop de Nederlandse regering de Molukse gemeenschap huns inziens in de steek gelaten had en voelden daardoor de groeiende behoefte om de politieke arena te betreden. Die politieke bewustwording werd in de jaren zestig door de Nederlandse regering onbedoeld gestimuleerd door de overplaatsing van Molukkers van afgelegen woonoorden naar speciale Molukse woonwijken binnen Nederlandse gemeenten. Het toegenomen contact met de buitenwereld gaf jongeren de bewegingsruimte om zich te verenigen met gefrustreerde Molukse jongeren uit andere delen van het land, en met hen te sparren over effectieve manieren om de RMS te realiseren.11

9 Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven (2006) 80. 10 Steijlen, RMS: van ideaal tot symbool (1996) 68. 11 Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven, 231.

(10)

Bovenstaande verklaart vooralsnog niet waarom Molukse jongeren vrij plotseling naar gewelddadige middelen grepen om hun politiek doel na te jagen. De eliminatie van een gematigdere koers had alles te maken met uitblijvende resultaten van de politieke strijd zoals de eerste generatie die tot dusver had gevoerd. Na ruim vijftien jaar lang continu onderling overleggen hadden de oudere Molukkers nog altijd niks concreets bereikt. Daarbij had hun fanatieke neiging tot organiseren de Molukse gemeenschap, met de talloze politieke groeperingen die sinds het begin van de jaren vijftig waren ontstaan, alleen maar verder uit elkaar gedreven. De jongeren besloten dat het anders moest; alleen met eenheid en daadkracht kon de politieke strijd in het voordeel van de Molukkers worden beslecht.

Met deze nieuwe mentaliteit zetten de jongeren zich niet enkel af van hun ouders. Zij keerden zich ook tegen de koers van de Molukse leiding, met RMS-president in ballingschap Manusama aan het roer. Manusama was een van de initiatiefnemers van de RMS-proclamatie in 1950. Zijn komst in Nederland in 1953 gaf dan ook een belangrijke impuls aan de politieke beweging onder de in Nederland wonende Molukkers. Hoewel Manusama pas in 1966 werd aangesteld tot RMS-president, stelde hij zich met allerlei politieke initiatieven al direct op als een echt politiek leider. Zo zocht hij actief contact met internationale organisaties als de Verenigde Naties, omdat hij geloofde dat buitenlandse steun onontbeerlijk was bij het oplossen van de Molukse kwestie. Manusama groeide in Nederland zo uit tot het boegbeeld van de RMS-beweging en kon ten tijde van zijn presidentsaanstelling op de steun rekenen van de grote meerderheid van de Molukkers in Nederland.12

Maar de gloriejaren van Manusama waren snel voorbij. Aan het eind van de jaren zestig doemden de eerste negatieve geluiden rond zijn leiderschap op, met name vanuit Molukse jongerenkringen. Zij waren inmiddels ongeduldig aan het worden en ergerden zich aan de afwachtende opstelling van de president, die zich herhaaldelijk had uitgesproken tegen het gebruik van geweld bij het nastreven van politieke doeleinden. Daar kwam bij dat zich in die tijd een andere aantrekkelijke leider deed gelden: I. Tamaela, luitenant-kolonel van het RMS-leger (APRMS). Hoewel zijn politieke strategie sterk overeenkwam met die van Manusama, ook hij richtte zich tot allerlei internationale organisaties, presenteerde Tamaela zich als een strijdlustig figuur dat niet terugdeinsde voor het gebruik van geweld. Dat hij tijdens zijn publieke optredens altijd in uniform stond, zette zijn boodschap extra kracht bij. In 1969 richtte Tamaela uit onvrede over Manusama’s terughoudendheid zelfs een tegenregering

(11)

op, de ‘Missie militair/Delegatie RMS’, waarmee hij een omvangrijke jongerenachterban verwierf.13

Onder andere de sterke behoefte aan politieke resultaten en waarschijnlijk ook de invloed van een indrukwekkende leider als Tamaela leidde in de tweede helft van de jaren zestig tot de opkomst van een politieke jongerenbeweging met een aanzienlijk fanatieker karakter dan die van Molukkers van de eerste generatie. Fanatiek in de zin dat de gevoerde RMS-strijd steeds meer een fysieke werd, bijvoorbeeld via het bekladden van muren, het schreeuwen van politieke leuzen en het met bakstenen bekogelen van gebouwen.14 Een

belangrijk voorbeeld daarin was een groep ongeorganiseerde jongeren uit Moordrecht, die in de nacht na Soumokils executie brandbommen door de ruiten van het Indonesische ambassadegebouw in Den Haag gooiden. Naast dergelijke gewelddadige acties regelden zij RMS-gerelateerde discussies voor Molukse jongeren uit het hele land en verspreidden ze activerende pamfletten, waarin ze jongeren aanmoedigden tot actie over te gaan en daarbij desnoods gewelddadige middelen te gebruiken.15

Inspiratie uit het buitenland

Niet alleen interne ontwikkelingen waren voor Molukse jongeren een katalysator om uit hun schulp te kruipen. Het radicaliseringsproces dat in die jaren onder hen vorm kreeg, vond plaats tegen een bredere achtergrond van internationale onrust en reuring. Op veel plekken in de wereld stonden volwassen geworden babyboomers rond ‘revolutiejaar 1968’ op: in West-Europa bijvoorbeeld tegen het ondemocratische gezag en de opkomst van het neofascisme, in de Verenigde Staten tegen rassenongelijkheid en de escalerende oorlog in Vietnam. De grootschalige stakingen en demonstraties die dat wereldwijde revolutionaire activisme onder linkse jongeren kenmerkten, met de Parijse studentenrevolte van mei 1968 als de bekendste, escaleerden niet zelden in hevige rellen waarbij meerdere doden vielen.16

De escalaties waren het gevolg van verschuivende verhoudingen tussen het volk en de elite. De verzorgingsstaat die na de Tweede Wereldoorlog in veel westerse landen het roer had overgenomen, kwam in de jaren zestig onder vuur te staan. Hoewel het actieve overheidsingrijpen in veel landen voor een enorme economische bloeitijd had gezorgd, begonnen steeds meer burgers er de gevaren van in te zien. Ze vreesden dat hun vrijheid en mondigheid met zo’n sterk overheidsapparaat in de toekomst in het geding zouden komen. Zo 13 Steijlen, RMS: van ideaal tot symbool (1996) 114.

14 Ibidem, 115-116. 15 Ibidem, 118.

(12)

stonden er overal lichtingen burgers op die niet zomaar meer klakkeloos accepteerden wat de overheid te zeggen had. In Nederland waren de ludieke Provo’s het boegbeeld van deze ‘burgerlijke antiburgerlijkheid’, in de woorden van socioloog Herman Vuijsje. Die antiburgerlijkheid drong zelfs door tot in de privésferen van burgers: vrouwen werden plotseling opstandig tegen hun echtgenoten, en kinderen tegen hun ouders en docenten.17

Waarschijnlijk hebben al die jaren zestiger opstanden elkaar beïnvloed en versterkt. Het was immers ook de tijd van de opkomende media, waarbinnen in dit geval een speciale rol was weggelegd voor beeldmedia zoals film en televisie. Indrukwekkende beelden van wat er allemaal elders in de wereld gebeurde, hield gezinnen in de jaren zestig aan de buis gekluisterd. Ook aan Nederland, waar de burgerrevolte zich afgezien van de Provo’s eigenlijk nog nauwelijks had voltrokken, ging de wereldwijde hectiek dankzij de televisie niet voorbij. Maar die zogenaamde ‘hectiek’ was volgens historicus Hans Righart eerder het product van een subjectief monteerproces, waarbij afzonderlijke revolutiebeelden op zo’n manier aan elkaar werden geplakt dat ze de illusie schiepen van een samenhangende wereldbrand.18

Televisie was daarmee meer dan puur en alleen een informatieverstrekker. Ze verwonderde, en stootte daarmee al dan niet bewust onrustige burgers overal ter wereld aan om onderdeel te worden van de grote ‘wereldwijde’ opstand.

De beschreven sociale bewegingen pasten goed in het plaatje van de Molukse vrijheidsstrijd. Hoewel in die strijd de Nederlandse overheid de boosdoener was, waren het voornamelijk verzetsbewegingen buiten Nederland die Molukse jongeren inspireerden. Zo maakte het wereldnieuws over de vliegtuigkapingen door Palestijnse verzetsstrijders, die net als Molukkers zelfbeschikking voor hun volk ambieerden, in de jaren zestig en zeventig diepe indruk. Ook de Black Power-beweging in de Verenigde Staten, met als doel gelijke burgerrechten voor zwarte Amerikanen, sloeg via de media over op veel Molukse jongeren.

Die invloed was onder meer af te lezen het voorkomen van deze jongeren. Net als leden van de Amerikaanse zwarte beweging lieten ze in de jaren zeventig massaal afrokapsels groeien en droegen ze tijdens demonstraties baretten en zonnebrillen. De baret was eveneens een verwijzing naar de communistische ‘held’ Che Guevara, die met zijn ideeën over een maakbare samenleving op Cuba onder Molukse jongeren een (nog) groter geloof in de maakbaarheid van de RMS schiep. En met gebalde vuisten refereerden Molukse jongeren onder andere naar de Amerikaanse atleten Tommie Smith en John Carlos, die tijdens een

17 Vuijsje, Correct: Weldenkend Nederland sinds de jaren zestig (2008) 13-15. 18 Righart, De wereldwijde jaren zestig, 76.

(13)

medailleceremonie van de Olympische Spelen in Mexico in 1968 hun vuisten in de lucht staken om aandacht te vragen voor de zwarte minderheid in Amerika.19

In de zomer van 1970 leidde de nieuwe radicale mentaliteit onder Molukse jongeren tot een eerste escalatie met de bezetting van Indonesische ambassadeurswoning in Wassenaar. Met de bezettingsactie protesteerden de ruim dertig bezetters, die zich de Vrije Zuidmolukse Jongeren noemden, tegen het staatsbezoek dat de Indonesische president Soeharto in begin september van dat jaar aan Nederland zou afleggen. Tijdens de overval in de ochtend van 31 augustus werd een Nederlandse agent doodgeschoten en werden andere aanwezigen gegijzeld, maar degene om wie de actie draaide, de ambassadeur, ontkwam. De consequenties die de mislukte missie voor de gijzelaars had, waren daarom voor hen een doorn in het oog. De Molukker die de politieagent om het leven had gebracht, kreeg drie jaar celstraf opgelegd. De overige gijzelaars zaten enkele maanden vast.20

Maar ondanks dat de actie-Wassenaar niet was verlopen zoals de 33 gijzelnemers gehoopt hadden, wakkerde de bezetting wel het politieke vuur bij veel andere Molukse jongeren aan. Dat kwam onder meer door het heldhaftige karakter van de gijzelaars, die zich bereid hadden getoond hun leven te geven voor de Molukse zaak en daardoor voor veel politiek actieve jongeren een voorbeeld werden. Maar de radicale omwenteling was óók een reactie op het feit dat Molukkers na de bezettingsactie door de Nederlandse samenleving steeds meer met argusogen bekeken werden. De verhoudingen tussen Molukkers en Nederlanders kwamen daarmee nog verder op scherp te staan dan voorheen, wat voor jonge Molukkers de drempel wegnam om actief de confrontatie op te zoeken.

Zo toonden steeds meer Molukse jongeren zich in de jaren na de bezettingsactie in Wassenaar voorstander van een militante houding bij de realisatie van de RMS. Tegen de achtergrond van die opborrelende revolutionaire jongerencultuur, zowel beïnvloed door ontwikkelingen van binnenuit als van buitenaf, ontstonden er aan het begin van de jaren zeventig verscheidene georganiseerde en ongeorganiseerde radicale jongerengroepen die zich voorbereidden op meer gewapende acties in Nederland.

De Molukse kapingen

De eerste geslaagde poging deed zich voor op 2 december 1975, toen een groepje van zeven Molukse jongeren uit Bovensmilde een trein bij Wijster kaapte. Daarbij doodden ze de machinist en twee gijzelaars. Een andere gijzelaar raakte gewond. Op 4 december overvielen

19 Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven (2006) 225. 20 Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven (2006) 222.

(14)

nog eens zeven jongeren het Indonesische consulaat in Amsterdam, waarbij een consulaatmedewerker na een sprong uit een raam overleed. De kapers van beide acties eisten een gesprek tussen de Molukse leiding en de Indonesische overheid ter bevordering van het oplossen van de Molukse kwestie. De Nederlandse overheid diende dat gesprek op touw te zetten. De gijzelingen werden dan ook door de kapers beëindigd toen Manusama beloofde te gaan onderhandelen met de Nederlandse regeringsleiders.21

Die onderhandelingen leidden onder andere tot de instelling van de gemengde Nederlands-Molukse commissie-Köbben/Mantouw in mei 1976. Haar voornaamste intentie om de scheve verhoudingen tussen Molukkers en Nederlanders te herstellen getuigde dan wel van goede wil, maar naarmate de tijd verstreek beseften steeds meer Molukkers dat de commissie weinig met de realisatie van de RMS te maken had. Wederom voelden veel Molukkers zich bedrogen door de Nederlandse regering, wat de aanzet gaf tot een intensivering van het radicaliseringsproces.

In 1977 barstte de hevigste van een reeks escalaties uit met de kaping van een trein bij De Punt en een basisschool in Bovensmilde. Via deze acties uitten de jonge kapers niet alleen hun onvrede over de teleurstellende resultaten van de nieuwe commissie maar ook over die van het Inspraakorgaan Welzijn Molukkers (IWM), een geheel Moluks adviesorgaan dat al eerder opgericht was om de leefomstandigheden van Molukkers in Nederland te verbeteren.22

De kapers eisten ditmaal van de Nederlandse regering opheffing van alle overheidssteun aan het Soeharto-regime en de vrijlating van alle op dat moment Molukse politiek gevangenen. Maar de onderhandelingen verliepen moeizaam. Omdat zelfs na een kleine drie weken van beide kanten nog nauwelijks concessies waren gedaan, besloot de Nederlandse regering de kapingen hardhandig af te blazen. Op 11 juni doorboorden honderden kogels de trein bij De Punt, waarbij zes kapers omgebracht werden. De kapers van de basisschool gaven zich over toen pantserwagens diezelfde ochtend de school binnenvielen.23

De gijzelingen van 1977 maakten zowel bij Molukkers als bij Nederlanders veel los. Omdat het ditmaal om kinderen ging die gegijzeld waren, keerden veel Nederlanders zich tegen de Molukse kapers en daarbij niet zelden tegen Molukkers in het algemeen. Andersom waren de meeste Molukkers flink ontdaan door de brute wijze waarop de Nederlandse regering de treinkaping had beëindigd.24 En nog steeds, want het in juli 2018 uitgesproken

21 Ibidem, 155-156.

22 Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven (2006) 161. 23 Ibidem, 254-255.

(15)

vonnis van de rechter dat het Nederlandse geweld tijdens die beëindiging niet onrechtvaardig was, kwam bij het gros van de huidige Molukkers in Nederland hard aan.25

Maar het neerslaan van de treinkaping bij De Punt deed steeds meer Molukkers in Nederland ook iets belangrijks beseffen: het RMS-ideaal had geen toekomst. Ook het afgebrokkelde vertrouwen in het gebruik van geweld om een politiek succes te bereiken, dwong Molukkers ertoe na te denken over alternatieve invullingen voor hun nationalistische gevoelens. Dat proces van herbezinning ging, zoals uiteengezet in de drie kernhoofdstukken van dit onderzoek, allesbehalve van een leien dakje.

25 Zie bijvoorbeeld het artikel ‘Nabestaanden woedend over vonnis treinkaping De Punt’ in

Trouw (25 juli 2018):

(16)

3 Tijdschriften

Molukse jongerentijdschriften waren, zoals beschreven in de inleiding, vanaf de jaren zeventig hét platform om over de Molukse kwestie te discussiëren. Daarom gebeurt de analyse van het activisme onder Molukse jongeren tussen 1977 en 1986 via een tijdschriftenonderzoek. Vijf titels worden meegenomen: Toma, Madjalah Pattimura,

Zelfbeschikking, Tjengkeh en Kora Kora. Deze zijn geselecteerd op basis van hun

beschikbaarheid bij de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag en het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam (I.I.S.G.) en de Nederlandse taal waarin ze (deels) geschreven zijn. Sommige delen van Toma en Kora Kora zijn in het Maleis geschreven, maar hierbij gaat het vaak om vertalingen en dus herhalingen van Nederlandse artikelen in diezelfde nummers. Geheel losstaande Maleisische artikelen zijn vanwege praktische overwegingen niet meegenomen in de analyse.

Een valkuil bij het werken met tijdschriften uit het verleden is dat er in veel gevallen geen concrete gegevens bestaan waaruit exact duidelijk wordt hoeveel oplagen en abonneehouders een bepaald tijdschrift had. Vooral met de Molukse tijdschriften in dit onderzoek, die vaak in besloten kringen werden samengesteld en verspreid en dus niet in de Nederlandse tabakszaken of drogisterijen in de schappen lagen, is het moeilijk te zeggen hoe groot hun invloed was en hoe hun achterban eruitzag.

Maar dat schimmige karakter maakt ze voor dit onderzoek des te interessanter. Hoogstwaarschijnlijk heeft die anonimiteit voor Molukse journalisten en geïnterviewden de drempel verlaagd om gewaagde uitspraken te doen omtrent de politieke strijd en andere gevoelige onderwerpen. Dat in tegenstelling tot de redacties van gesubsidieerde bladen als

Marinjo (van het Inspraakorgaan Welzijn Molukkers) en Timbang (van het Landelijk

Steunpunt Educatie Molukkers), die in hun informatievoorziening gebonden waren aan regels. De analyse van de tijdschriften gebeurt volgens een kwalitatieve onderzoeksmethode waarbij het doel is om schurende en grensverleggende onderwerpen binnen het Molukse activisme aan de dag te leggen. De eerste stap is een zoektocht in de tijdschriften naar politieke en sociaal-culturele thema’s waaromheen het conflict het felst was, welke standpunten de verdeeldheid binnen die conflicten vormgaven en welke groepen en/of individuen er bij de conflicten betrokken waren, met een nadruk op de rol van Molukse jongeren daarin. Aan de hand van wetenschappelijke literatuur over de jaren zeventig en tachtig worden vervolgens, waar mogelijk, dwarsverbanden gelegd tussen die conflicten en de

(17)

maatschappelijke context waarin ze tot uiting kwamen. Voor een optimale interpretatie van de Molukse tijdschriften is eerst een introductie van de tijdschriften noodzakelijk.

Toma (1965-1988)

Het Molukse tijdschrift Toma verscheen voor het eerst in 1965 en bleef ruim twintig jaar bestaan, tot in 1988. De redactie, bestaande uit een groepje politiek actieve jongeren waarvan de namen niet expliciet genoemd werden, karakteriseerde het tijdschrift als het ‘maandelijks orgaan ter ondersteuning van de strijd voor een vrije en onafhankelijke Republiek der Zuid-Molukken’. Toma, dat ‘vooruit’ betekent, stelde zich dus sterk pro-RMS op. Hoewel de algehele toon van het tijdschrift vrij zakelijk was, waren de jonge redactieleden niet op hun mondje gevallen zodra het om het functioneren van het Nederlandse beleid ging. Ook probeerden zij andere Molukse jongeren op te zwepen voor de RMS-strijd en gaven daarbij aan dat die strijd zo nodig met geweld moest worden gevoerd. De Toma-jongeren stonden daarom ook geheel achter de actie-Wassenaar in 1970, die zij legitimeerden door te verwijzen naar de Molukse loyaliteit aan Nederland tijdens de dekolonisatie en de manier waarop Molukkers na hun komst in Nederland waren afgezet.26

Aanvankelijk verscheen Toma twaalf keer in het jaar, maar in een later stadium werd dat gereduceerd tot zes keer. Het blad was deels in het Maleis geschreven, zodat ook oudere Molukkers op de hoogte konden blijven van de ontwikkelingen rond de RMS. Informatie over die ontwikkelingen verzamelde Toma door gesprekken te voeren met de Molukse leiding, congressen bij te wonen en contact te zoeken met Molukkers uit de wijken. Het tijdschrift stond niet negatief tegenover de Molukse leiding, maar bekritiseerde wel haar afwachtende houding.27

26 Steijlen, RMS: van ideaal tot symbool (1996) 120.

(18)

Madjalah Pattimura (1973-1983)

Het tijdschrift Madjalah Pattimura, vernoemd naar de Molukse verzetsstrijder Thomas Matulessy, werd opgericht in 1973 op initiatief van een groep Molukse studenten uit Amsterdam. Gaandeweg is uit dat tijdschrift de progressieve jongerenbeweging Gerakan Pattimura ontstaan. Madjalah Pattimura schreef zichzelf als ‘orgaan van de Zuid-Molukse studenten in Nederland’ de taak toe op te treden ‘ter ondersteuning van de Zuid-Molukse onafhankelijkheidsstrijd’.28 Het ging daarbij alleen niet om een traditionele RMS-strijd zoals

bijvoorbeeld de jongerenredactie van Toma die voorstelde. De Gerakan Pattimura plaatste namelijk al in 1975 in een nummer van Madjalah Pattimura als eerste organisatie publiekelijk vraagtekens bij de haalbaarheid van de RMS. De organisatie zag liever een collectieve onafhankelijkheidsstrijd tussen alle onderdrukte volkeren in Indonesië. Die ideologie werd in

Madjalah Pattimura, dat tot eind 1983 werd uitgegeven, veelvuldig gepredikt.

Binnen het tijdschrift, dat eerst slechts twee keer in het jaar verscheen en daarna eens in de twee maanden, was er in de tumultueuze jaren van de radicalisering veel ruimte voor een dialoog tussen Molukse jongeren. Er werd met name veel gediscussieerd over alternatieven voor het RMS-ideaal. Maar omdat die discussie door de hoogopgeleide redactieleden vaak in academisch taalgebruik werd verpakt, ontving Madjalah Pattimura veel kritiek. Jongeren ergerden zich aan het elitaire karakter van het tijdschrift en gaven aan de artikelen, met

(19)

deftige frasen als ‘Niets is statisch in een mensengemeenschap doch werkelijk dynamisch’29,

niet altijd goed te begrijpen.

Dat, en andere organisatorische en financiële problemen, leidde er zelfs toe dat

Madjalah Pattimura al na drie nummers werd gestaakt, maar het blad maakte uiteindelijk toch

een doorstart.30 Luchtig was Madjalah Pattimura dan weer wel wat betreft de vele

gepubliceerde moppen, raadsels en cartoons, die overigens wel altijd een politieke lading hadden.

Zelfbeschikking (1970-1991)

Zelfbeschikking werd voor het eerst uitgegeven in 1970 door de politieke stichting Door de

Eeuwen Trouw (DDET), die vlak na de proclamatie in 1950 was opgericht en bestuurd werd door een groep met Molukkers sympathiserende Nederlanders. Het tijdschrift gold in principe als informatiebulletin voor Nederlanders die geïnteresseerd waren in de Molukse problematiek, maar logischerwijs trok Zelfbeschikking ook een groot aantal Molukse lezers aan. Hoewel het tijdschrift dus vooral door en voor Nederlanders geschreven was, maakt de rijkdom aan diepgaande interviews met vooraanstaande en ‘doorsnee’ Molukkers en informatie over ontwikkelingen rond de Molukse kwestie in Indonesië en Nederland deze bron voor dit onderzoek uiterst geschikt.

Het aanvankelijk tweemaandelijkse (later driemaandelijkse) Zelfbeschikking meende op de openingspagina te zijn ‘gewijd aan het vrijheidsstreven van onderdrukte etnische minderheden, in het bijzonder die in Indonesië’.31 Als voortzetter van het tijdschrift De Stem

29 ‘Reaktie Gerakan Pattimura op Nederlandse regeringsnota’, Gerakan Pattimura 2-3-4 (1978).

30 ‘Van Madjalah tot Gerakan Pattimura’, Tjengkeh 6 (1979). 31 Openingspagina, Zelfbeschikking 1 (1978).

(20)

van Ambon (1950-1970) behandelde Zelfbeschikking niet enkel meer de problemen van

Ambonezen, maar van alle etnische minderheden in Indonesië, waaronder ook Oost-Timorezen en Papoea’s. Door op te treden als informatieverstrekker profileerde

Zelfbeschikking zich als een objectief tijdschrift, maar met name op de openingspagina kon de

redactie het meestal niet laten haar ongenoegen over bepaalde kwesties te uiten. Daarbij moest vaak de Nederlandse regering het ontgelden. Het blad weigerde subsidie te ontvangen, omdat daarmee de onafhankelijkheid van het tijdschrift in gevaar zou komen.32

Stichting DDET collaboreerde op sommige punten met de Politieke Vertegenwoordiging, een orgaan dat in nauw contact stond met de regering-Manusama. Die connectie werd door de redacties van andere tijdschriften gewantrouwd; zo fungeerde

Zelfbeschikking volgens de Gerakan Pattimura vooral als spreekbuis van de

Manusama-kliek.33 Het geopperde onafhankelijke karakter van Zelfbeschikking werd dus niet door

iedereen onderkend. Ook werd er getwijfeld aan de oprechtheid van stichting DDET. Sommigen dachten dat de Nederlandse leden het verlies van hun kolonie niet konden verkroppen en via de voorlichtende taak van de stichting toch nog in een bepaalde mate macht probeerden uit te oefenen op een fractie van Indonesië, namelijk de Molukkers.34

Tjengkeh (1978-1987)

De eerste editie van het jongerenblad Tjengkeh, ‘kruidnagel’ in het Maleis, verscheen in 1978. Het tijdschrift was bedoeld als ‘een onafhankelijk, progressief maandblad, dat informatie wil

32 ‘Zelfbeschikking: RMS als grondgedachte’, Tjengkeh 6 (1979). 33 ‘Keta pengatar’, Madjalah Pattimura 1 (1983).

(21)

geven aan en over Molukkers in Nederland en daarbuiten’.35 De redactie van Tjengeh besprak

in het tijdschrift onder meer de doorsnee Molukse politieke en historische vraagstukken. Maar wat Tjengkeh vanaf omstreeks 1982 onderscheidde van veel andere Molukse tijdschriften was de toenemende aandacht voor sociaal-culturele aspecten van de Molukse problematiek. Vernieuwende thema’s waren de persoonlijke moeilijkheden waar jongeren sinds de radicalisering mee te maken kregen, zoals de vraag of en hoe zij nog carrière konden maken in Nederland en wat de gevolgen zouden zijn van gemengde huwelijken.36 Die thema’s

werden verpakt in uitgebreide interviews met deze Molukse jongeren in de rubriek ‘Praten over jezelf’, die in het blad een prominente plaats innam. Daarnaast gaf Tjengkeh regelmatig specials uit over grote maatschappelijke thema’s die op dat moment actueel waren in de Molukse gemeenschap. Deze specials, die ook bol stonden van de interviews, getuigden voor het overgrote deel van vooruitstrevende inzichten die het traditionele Molukse gedachtegoed aan de kaak stelden. Die kritische kijk op de eigen cultuur zoals die in onafhankelijke tijdschriften als Tjengkeh naar voren kwam, was volgens Smeets en Steijlen een manier om de reputatie van Molukkers in Nederland te verbeteren. Op die manier zouden de Molukse jongeren de integratie in Nederland proberen te vergemakkelijken.37 In 1986 stopte Tjengkeh,

wat waarschijnlijk te maken had met de in dat jaar gesloten Gezamenlijke Verklaring die de aanzet tot integratie van Molukkers in Nederland gaf.

Kora Kora (1981-1988)

35 Zie website van Museum Maluku:

http://93.191.128.243/MHM/Details/serials/400000235

36 Fridus Steijlen, ‘Muziek en literatuur als scharnier voor integratie’, Indische Letteren 23 (Alphen aan den Rijn 2008) 13-22, aldaar 17.

(22)

Het tweemaandelijkse blad Kora Kora werd door de Molukse jongerenbeweging Pemuda 20 Mai geïnitieerd in 1981 en bleef zo’n zeven jaar bestaan. De Pemuda 20 Mai (‘de 20 mei-jongeren’) bestond uit een segment van de jongeren die aan het einde van de jaren zeventig de maandelijkse scholingen van de Gerakan Pattimura bijwoonden. In 1978 gingen zij hun eigen weg: met de Pemuda 20 Mai-beweging wilden zij meer focus leggen op de situatie op de Molukken in het speciaal dan de Indonesië-georiënteerde Gerakan Pattimura deed.38 De

Pemuda 20 Mai-jongeren deelden zelf ook de brede opvatting dat samenwerking tussen alle onderdrukte volkeren in Indonesië noodzaak was om het Soeharto-regime te verslaan, maar de prioriteit lag daarbij telkens bij de ontwikkeling en de toekomst van het eigen volk. Daarmee wilde het tijdschrift een toevoeging zijn op bladen zoals Madjalah Pattimura en Tjengkeh, die volgens de Kora Kora-redactie ‘te weinig informatie geven over de Molukken. Wij zijn Molukkers en hebben binding met de mensen daar.’39 Hoewel het blad primair bedoeld was

om de situatie op de Molukken te schetsen, was de positie van Molukkers in Nederland in

Kora Kora tevens een terugkerend onderwerp van discussie.40

38 Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven (2006) 262-263.

39 ‘Kora-Kora, bewustmaken van situatie op de Molukken’, Tjengkeh 1 (1984). 40 Zie ‘Samenvatting’ op de website van Museum Maluku:

(23)

4 Eind jaren zeventig: de RMS ter discussie

Met het einde van het radicale tijdperk brak er voor Molukse jongeren in Nederland in de late jaren zeventig een verwarrende periode van heroriëntatie aan. In een fase waarin juist eenheid geboden was, splitsten Molukkers zich explicieter dan ooit op in verschillende politieke richtingen. Over een nieuwe politieke koers als antwoord op de voortschrijdende Molukse problematiek werd tussen die groepen verhit gediscussieerd. De discussie over hoe die koers concreet bevaren zou moeten worden, verliep minstens zo fel.

De belangrijkste ontwikkeling in dit tijdperk van heroriëntatie in de late jaren zeventig was de opkomst van linksgeoriënteerde progressieve jongerenorganisaties die afstand namen van het traditionele RMS-gedachtegoed. Leden van deze organisaties waren steevast jongeren die, zij het voornamelijk in stilte, al in de vroege jaren zeventig gefilosofeerd hadden over alternatieve oplossingen voor de RMS-kwestie.41 Nu ook de meer conservatieve kringen van

de Molukse gemeenschap inzagen dat de RMS een steeds minder realistische optie begon te worden, brachten deze jongeren hun ideeën naar buiten.

Veel van hen schaarden zich achter de Gerakan Pattimura, een beweging die in 1976 door redactieleden van het tijdschrift Madjalah Pattimura was opgericht nadat zij tijdens een congres in Elst in dat jaar een nieuwe, bredere visie op de Molukse problematiek hadden ontwikkeld.42 Deze visie pretendeerde een vrijheidsstrijd die zich niet enkel op de Molukken

richtte, maar op alle onderdrukte gebieden in Indonesië. In samenwerking met andere West-Melanesische volkeren, waaronder Oost-Timorezen en West-Papoea’s, moest een ‘politieke vuist’ gevormd worden tegen het autoritaire regime van Indonesië-president Soeharto. Het was aan de Molukse gemeenschap in Nederland de taak een perspectief te ontwikkelen dat die samenwerking ondersteunde.43 Zo adopteerde de Molukse kwestie een nieuw internationaal

karakter, dat in de late jaren zeventig en de vroege jaren tachtig ook in het gedachtegoed van andere Molukse groeperingen steeds duidelijker gestalte kreeg.

Een dergelijke visie waarin niet langer de RMS centraal stond, was al in 1975 in

Madjalah Pattimura voorgesteld door de Molukse antropoloog Elias Rinsampessy. Hij

beschouwde de RMS als een soort vluchthaven voor Molukkers, en de proclamatie daarvan als een wanhoopsdaad na driehonderdvijftig jaar Nederlandse koloniale overheersing.

41 Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven: 262.

42 ‘Interview met Elias Rinsampessy, Gerakan Pattimura’, Tjengkeh 1 (1978). 43 ‘Kata pengantar’, Madjalah Pattimura 1 (1979).

(24)

Rinsampessy was daarmee de eerste Molukker die openlijk zijn twijfels uitte over de RMS. In het openingsnummer van Tjengkeh uit 1978 zei hij daarover in een interview:

‘Door goed na te denken over de RMS kreeg ik twijfels en kwam ik, door een analyse te maken van de hele geschiedenis, tot de conclusie dat het RMS-ideaal een koloniaal product was. Binnen de Madjalah Pattimura was ik met die opvatting een éénling.’44

Maar met de oprichting van de Gerakan Pattimura kon Rinsampessy in de jaren die volgden al snel op meer steun rekenen. Enkele Pattimura-leden gingen zelfs nog een stap verder dan hij: ze spraken zich niet alleen genuanceerd uit over de proclamatie van de RMS in 1950, maar ontkenden diens rechtsgeldigheid zelfs. Zo reageerde een onbekend gebleven redactielid van

Madjalah Pattimura als volgt op artikel 5 van de grondbeginselen van de RMS-gerichte partij

SPP/RMS, waarin stond dat alleen Molukkers die het Zuidmolukse staatsburgerschap bezaten lid konden worden van deze partij:

‘Afgezien van het feit, dat door de SPP/RMS een racistisch criterium wordt gebruikt bij de werving van leden, is het belachelijk om van het Zuidmolukse staatsburgerschap te spreken, om de doodeenvoudige reden, dat het Zuidmolukse staatsburgerschap niet bestaat en nooit bestaan heeft.’45

Met dergelijke vrij radicale opvattingen gaf de Gerakan Pattimura mede aanzet tot een collectieve herbezinning op het politieke RMS-ideaal dat Molukkers in Nederland tot dan toe, sinds hun komst in 1951, had gedreven. Het woord ‘mede’ is hier belangrijk, omdat de Gerakan Pattimura zeker niet de enige Molukse organisatie was die de oorspronkelijke RMS-gedachte aan de kaak stelde. Wel was het een van de weinige linkse organisaties die het, via de uitgave van het tijdschrift en maandelijkse ‘Pattimura-scholingen’, voor elkaar kreeg grote aantallen sympathisanten te werven en daarmee beter dan soortgelijke partijen invloed kon uitoefenen op het grote publiek.

De opvattingen van de Gerakan Pattimura stonden haaks op de ideeën van jongerenbewegingen aan de andere kant van het progressieve spectrum dat aan het eind van de jaren zeventig vorm kreeg. Deze in de kern meer conservatieve bewegingen bleven weliswaar trouw aan de RMS zoals die in 1950 geproclameerd was, maar zochten de realisatie

44 Ibidem.

(25)

daarvan in geheel nieuwe wegen. Een vooraanstaand voorbeeld van zo’n beweging was het socialistisch-geïnspireerde Front Goheba, dat zich sinds zijn oprichting in 1978 presenteerde als ‘marxistisch-leninistische voorhoedepartij’ voor Molukkers in zowel Nederland als op de Molukken. Front Goheba streefde ernaar in Nederland en op de Molukken een revolutionair potentieel te creëren dat de zaak vervolgens in Indonesië zou gaan uitvechten.46

Initiatiefnemer Boetje Leatemia van zei daar concreet over:

‘Als het aan ons ligt vinden er geen gijzelingen meer plaats, maar verleggen we het strijdtoneel naar Indonesië zelf. Daar moet de zaak uiteindelijk toch uitgevochten worden. In Nederland werken die gijzelingen alleen maar tegen ons.’47

Het wel of niet afwijzen van het RMS-ideaal vormde in de jaren vlak na de radicalisering de grootste aanleiding voor polarisatie in de Molukse gemeenschap.48 Essentieel in die discussie

was het al dan niet beschouwen van de RMS als koloniaal product. Progressieve RMS-georiënteerde groepen als Front Goheba beschuldigden de Gerakan Pattimura en soortgelijke bewegingen ervan de proclamatie van een onafhankelijke republiek in 1950 niet serieus te nemen door deze af te doen als een neokoloniale daad. Secretaris Gerard Knot van de Nederlandse solidariteitsstichting Door De Eeuwen Trouw (DDET) verwoordde dat verwijt in

Zelfbeschikking treffend:

‘Academische uitspraken over de RMS als koloniaal product, zijn […] beledigend voor een volk, dat in 1950 de historische kans greep om zich vrij en onafhankelijk te verklaren en in verzet te komen tegen het Indonesische kolonialisme.’49

De Gerakan Pattimura bracht daar op zijn beurt tegenin dat door vast te blijven houden aan de RMS enkel schijnonafhankelijkheid bereikt kon worden. Zo zei lid Charly Munster in

Tjengkeh:

‘Als je het hebt over het breken met dit [koloniale] verleden, dan zal je de RMS-gedachte als uitgangspunt moeten laten vallen. En dat doet Goheba duidelijk niet, 46 Steijlen, RMS: van ideaal tot symbool (1996) 173.

47 ‘Molukkers en politiek geweld’, Zelfbeschikking 1 (1983). 48 Steijlen, RMS: van ideaal tot symbool, 173.

49 ‘Gerhard Knot (DDET): 1978 moet het jaar van de oriëntatie worden’, Zelfbeschikking 3 (1978).

(26)

waardoor het de indruk wekt aan de RMS een symbolische waarde toe te kennen, die het eigenlijk niet verdient.’50

Hoewel de Gerakan Pattimura de grootste linkse Molukse organisatie was, kampte ze gedurende haar bestaan met meerdere organisatorische conflicten die bovendien herhaaldelijk tot het verlies van een deel van haar achterban leidde. Al in 1978 rukte een deel van de leden zich uit onvrede los van de organisatie en richtte onder leiding van Joop Sahetapy en George Hahury de Pemuda 20 Mai, de 20 mei-jongeren, op. Hun voornaamste kritiek op de Gerakan Pattimura was de academische taal waarmee de organisatie haar Molukse achterban toesprak, die het voor veel jonge Molukkers onmogelijk zouden maken aansluiting bij de organisatie te vinden.51 Daarnaast konden woordvoerders van de Gerakan Pattimura hun vaak provocerende

uitspraken zonder al te veel risico’s doen, omdat zij niet in de wijken woonden en dus niet te maken hadden met sociale controle. Het merendeel van de jongeren van de Pemuda 20 Mai woonde daarentegen wel in de wijken en vond daarom ook dat er vanuit de wijk, dicht bij de Molukse gemeenschap zelf, gewerkt moest worden. Zo zochten leden contact met Molukkers uit de wijken om hen te werven voor acties tegen het Soeharto-regime. De Pemuda 20 Mai ontwikkelde zich met die persoonlijke benadering tot een toegankelijker alternatief voor de Gerakan Pattimura en wist daarmee de sympathie van een grote groep jongeren voor zich te winnen.52 In 1985 deed weer een fractie van de Gerakan Pattimura afstand van de organisatie,

nu omdat ze de politieke belangen van de Molukse gemeenschap volgens die groep uit het oog dreigde te verliezen. Over die tak, de Gerakan Daerah Amsterdam (GDA), in hoofdstuk vier meer.

Het socialisme als voorbeeld

De Pemuda 20 Mai verschilde in nog een belangrijk opzicht van haar moederorganisatie. Hoewel de kersverse jongerenorganisatie de visie van de Gerakan Pattimura op een gezamenlijke strijd in Indonesië deelde, lieten de 20 mei-jongeren zich bij die strijd sterk inspireren door socialistische ontwikkelingen in het buitenland. Die inspiratie kwam in dit geval niet tot stand via de televisie, maar via de unieke situatie waarin initiatiefnemer Sahetapy destijds verkeerde. Na zijn medewerking aan de bezetting van de Indonesische

50 ‘Met de bevrijding van Indonesië is de Molukse problematiek in Nederland nog niet opgelost’, Tjengkeh 5 (1979).

51 ‘Molukkers en politiek geweld’ Zelfbeschikking 1 (1983). 52 Steijlen, RMS: van ideaal tot symbool (1996) 175-176.

(27)

ambassadeurswoning in Wassenaar in 1970 zat hij een periode in gevangenschap, waar hij via de verhalen van medegevangenen gefascineerd raakte door de gebeurtenissen op Cuba:

‘In de gevangenis ontmoette ik toen jongens uit Amsterdam, provo’s en zo. Ze hadden het over politiek, Cuba, Guevara en ze hadden er boeken over. Ik begreep er niets van, maar ben er wel over gaan nadenken.’53

Hij besloot daarom, vervolgde hij in datzelfde interview in het NRC Handelsblad, in 1974 als vrijwilliger mee te werken aan de opbouw van Cuba:

‘Dat heeft erg veel indruk op me gemaakt. Het enthousiasme van de mensen. Ik ben er een beetje trots op dat ik vermoedelijk de enige Molukker ben die Fidel Castro in levende lijve heeft gezien.’54

Aangestoken door het wijdverbreide Cubaanse enthousiasme ontwikkelde Sahetapy een socialistische kijk op de Molukse kwestie waarbij politieke bewustwording niet langer van bovenaf aan de gemeenschap moest worden opgelegd. Door vanuit de wijk te werken, dus sámen met Molukkers in plaats van buiten hen om, zouden zij volgens hem langzaamaan kennismaken met hun politieke overtuiging en zo gezamenlijk een veel stevigere basis leggen dan wanneer de zaak zou worden voorgekauwd. Zo kwam Sahetapy ook tot de overtuiging dat treinkapingen en dergelijke radicale excessen niets te maken hadden met politieke bewustwording, hoewel hij wel onderkende dat de kapingen een bewustwordingsproces hadden aangewakkerd.55 Medeoprichter Hahury lichtte die gedachte in Tjengkeh toe, met een

verwijzing naar Mao’s beroemde leus ‘Change must come through the barrel of a gun’:

‘Op het moment dat ze [radicale Molukse jongeren] die acties uitvoerden streefden ze niet in de eerste plaats naar een politiek bewustwordingsproces. Het was een min of meer spontane actie, gegroeid vanuit de onvrede met de toenmalige situatie. […] De politieke bewustwording was een gevolg daarvan […]. Politieke bewustwording komt niet uit de loop van een geweer.’56

53 ‘Politieke bewustmaking van Molukse basis’, NRC Handelsblad (09-04-1982). 54 Ibidem.

55 ‘Politieke bewustmaking van Molukse basis’, NRC Handelsblad (09-04-1982).

(28)

Sahetapy en Hahury deden daarom in een ruk afstand van de jaren zeventiger RMS-strijd, waaraan destijds louter met geweld inhoud was gegeven. Tijdens een manifestatie rond Indonesië op 20 mei 1978 in Moordrecht legden zij samen met een groep andere jongeren de basis voor de Pemuda 20 Mai. Zoals gezegd kwam dus ook de Pemuda 20 Mai op voor alle onderdrukten van het Soeharto-regime en niet enkel meer voor Molukkers, maar probeerde deze strijd in tegenstelling tot de Gerakan Pattimura vanuit socialistische uitgangspunten te leveren. Cuba bleef hierbij fungeren als groot voorbeeld: de 20 mei-jongeren maakten bijvoorbeeld meerdere inspiratiereizen naar het land met Venceremos, een Nederlandse vereniging voor solidariteit met Cuba en de Cubaanse revolutie.57

De Pemuda 20 Mai keek niet als enige af bij de grote socialistische machten. Het socialisme ontwikkelde zich aan het eind van de jaren zeventig ook voor andere Molukse organisaties tot een aantrekkelijke ideologie voor de Molukse vrijheidsstrijd. Vooral de slagvaardigheid van de beweging trok aan: in tegenstelling tot de ideologieloze Molukse koers behaalde het socialisme op andere plekken in de wereld wél concrete resultaten. Zo probeerde ook Front Goheba de wijze waarop landen als Vietnam, China en Cuba zich hadden vrijgevochten te vertalen naar de Molukse situatie, aldus Leatemia in Tjengkeh:

‘Ik zie mogelijkheden als je onze situatie vergelijkt met die van Vietnam, China en Cuba van vóór hun revolutie. Van iedere revolutionaire strijd kunnen we leren. […] Wat je steeds ziet in het voorspel van de revolutie is dat men het kader begint te organiseren. Ho Chi Min deed dat in Vietnam in een veel verwarrendere situatie dan de onze; Fidel Castro deed het onder het Baptistaregime en Mao Tse Tung voordat hij het Rode Leger vormde.’58

De invloed van dergelijke socialistische ontwikkelingen op het gedachtegoed van veel progressieve RMS-organisaties openbaarde zich onder meer in de retoriek die deze groepen gebruikten bij de presentatie van hun standpunten. Hoogdravend taalgebruik voerde daarin vaak de boventoon: de vrijheidsstrijd van de Molukken werd toegelicht in typisch socialistische termen als ‘gelijkheid’, ‘volksstrijd’, ‘bewustwording’, ‘samenwerking’ en ‘anti-imperialisme’. De revolutionaire organisatie stelde zich daarbij op als de belichaming van die volksstrijd – bijna als een soort Messias die het Molukse volk zou verlossen van de eeuwenlange Indonesische uitbuiting en onderdrukking. Die bevrijding beschouwden zulke

57 Steijlen, RMS: van ideaal tot symbool (1996) 176. 58 ‘Interview met: Boetje Leatemia’, Tjengkeh 1 (1978).

(29)

organisaties als een ‘plicht’ die ze zouden hebben tegenover ‘het Molukse volk’, waarmee ze impliceerden te opereren in naam van eenieder die zich Molukker voelde. Zo schreef de Pemuda 20 Mai in een persbericht:

‘De kracht en de groei van de Pemuda 20 Mai is […] gebaseerd […] op het recht en de plicht die de Pemuda 20 Mai heeft ten aanzien van de Molukse bevolking in Nederland en de Nederlandse bevolking, hen voortdurend duidelijk te maken hoe Indonesië zich heeft ontwikkeld van een kolonie tot een neokolonie en waarom een volksstrijd (bevrijdingsstrijd) hiertegenover staat. In de activiteiten van de Pemuda 20 Mai wordt de volksstrijd (bevrijdingsstrijd) altijd als een noodzaak en rechtvaardige strijd bestempeld om zich van de jarenlange imperialistische uitbuiting en onderdrukking te ontdoen.’59

Door hun pompeuze en soms wat dreigende verteltrant kwamen revolutionaire organisaties als Front Goheba en de Pemuda 20 Mai op velen over als radicaal. Vooral het explicietere Front Goheba, dat nota bene uit enkele Wassenaar-bezetters bestond, werd dreigend gevonden. De jonge oprichters constateerden dat de Molukse politiek sinds de kapingen in een impasse was geraakt en nieuw leven ingeblazen moest worden. Daarnaast waren ze teleurgesteld over het lakse optreden van de SPP/RMS, een overkoepelende jongerenorganisatie die in 1967 in het leven geroepen was om de steeds onrustig wordende Molukse jongeren bij elkaar te brengen. Toen de SPP/RMS in 1973 ook nog eens samenvloeide met de Pemuda Masjarakat, een organisatie die tot de aanhang van Manusama behoorde, besloten ze tot de oprichting van een vernieuwend bevrijdingsfront dat op korte termijn naar concrete resultaten streefde.60

De radicale koers van Front Goheba kon bij buitenstaanders weleens wat nervositeit opwekken. Op 8 april 1979 werd Leatemia, ironisch genoeg, door een onbekende tegenstander in zijn been geschoten.61 En in Madjalah Pattimura waarschuwde een onbekend

gebleven Molukse zegsman voor radicale Molukkers die actief zouden zijn in partijen als Front Goheba, en die op het punt zouden staan om opnieuw tot gewelddadige acties over te gaan.62 Hoe Front Goheba zichzelf positioneerde in het debat over geweld in Nederland was

vrij dubieus. Tijdens een herdenking van de zes gedode treinkapers bij De Punt op 11 juni

59 ‘Persbericht Pemuda 20 Mai’, Madjalah Pattimura 3 (1980).

60 Zie Inlichtingendiensten: https://www.inlichtingendiensten.nl/groepen/moluks090.pdf 61 ‘Molukkers en politiek geweld’, Zelfbeschikking 1 (1983).

(30)

1978 meende Leatemia namens de revolutionaire beweging, toen nog in oprichting, niet terug te deinzen voor geweld: ‘Als er geen andere werkwijze en andere strategie komt bij onze leiding, dan zullen er nog meer doden in ballingschap vallen’.63 Maar bij de daadwerkelijke

oprichting van de organisatie later dat jaar kondigde Leatemia aan ‘zich niet met de gewelddadige acties in Nederland bezig te willen houden’, op voorwaarde dat de Nederlandse regering dan zelf ook geen ‘onwettig geweld tegen de Molukse bevolking gebruikt’.64

Front Goheba liet zich op het gebied van geweld in Nederland dus moeilijk peilen, maar was wel stellig in haar opvatting dat geweld in Indonesië geboden was om de onderdrukte volken aldaar te bevrijden. Daarin liet de organisatie zich opnieuw expliciet leiden door socialistische principes:

‘Steeds zie je [bij socialistische revoluties] dat […] de massa van het volk niet alleen een politiek program maar ook een militaire mentaliteit bijgebracht wordt. Dat is nodig om een land onafhankelijk te maken. Het is onzin om te praten over een vrijheidsstrijd als je geen rekening houdt met een gewapende strijd in Indonesië in de toekomst.’65

Het verschuiven van een gewelddadige strijd van Nederland naar Indonesië was na de radicale acties een vaker gehoord geluid binnen radicale pro-RMS-groepen. Het mag gek klinken dat er na de mislukte radicale acties überhaupt nog over geweld nagedacht werd; toch bleek de wraakzucht onder een groep Molukse jongeren ook na 1977 niet te zijn uitgedoofd.

Geweld overboord?

Het onderscheid tussen de RMS-kritische organisaties Gerakan Pattimura en Pemuda 20 Mai liet al deels zien dat de verdeeldheid onder Molukse jongeren tot diepere lagen doordrong dan enkel het goed- of afkeuren van de RMS. Dat gold ook voor de pro-RMS-kant. Deze organisaties differentieerden zich voornamelijk van elkaar door botsende antwoorden op de vraag of, waar en tegen wie er geweld mocht worden gebruikt.

Alhoewel: wie bijvoorbeeld het blad Zelfbeschikking uit die tijd openslaat, krijgt de illusie dat er op dit gebied een brede eensgezindheid onder Molukse jongeren bestond. ‘Het doel heiligt beslist niet alle middelen’, ‘Wie kaapt moet de bal verwachten!’, ‘Er is reeds meer dan genoeg bloed vergoten!’: het is zomaar een greep van citaten uit Zelfbeschikking uit het

63 ‘Zes van De Punt herdacht’, Tjengkeh 3 (1978).

64 ‘Molukkers en politiek geweld’, Zelfbeschikking 1 (1983). 65 ‘Interview met: Boetje Leatemia’, Tjengkeh 1 (1978).

(31)

jaar 1978 die doet vermoeden dat niemand geweld nog als een optie zag.66 Ook Smeets en

Steijlen wekken die indruk in hun boek. Op politiek gebied hadden de acties niks opgeleverd, schrijven zij, en de verhoudingen met de Nederlandse samenleving waren alleen maar verslechterd. Nieuwe gewelddadige uitbarstingen in Nederland waren daarom wel ‘het laatste waar de Molukkers op zaten te wachten’.67 Extremisme onder Molukse jongeren moest wel op

haar retour zijn.

Tjengkeh onthult op dit gebied bij een minder zichtbaar deel van de Molukse

gemeenschap in Nederland echter een aanzienlijk grimmigere stemming. Hoewel ook in dat tijdschrift bij voornamelijk linkse bewegingen en personen een tendens zichtbaar was waarin geweld collectief werd afgezworen, bleven andere jonge Molukkers het geloof koesteren in het bereiken van onafhankelijkheid via een gewelddadige koers. In de meeste gevallen waren dat afzonderlijke individuen die hadden bijgedragen aan een of meerdere acties in de jaren daarvoor, maar er zaten ook enkele RMS-gezinde organisaties tussen.

De voor- en tegenstanders van geweld verspreidden zich globaal over drie subgroepen. Ten eerste waren er de felle tegenstanders van het gebruik van geweld in de toekomst, die ook absoluut geen heil zagen in de acties van de jaren zeventig. Daartoe behoorde onder andere de Molukse regering in ballingschap. Zo apprecieerde Manusama de motieven van Molukkers om een onafhankelijke staat te stichten, maar niet wanneer die onafhankelijkheidsstrijd nadelige gevolgen had voor het eigen volk, zoals bij de desastreuse beëindiging van de treinkaping in 1977 het geval was:

‘Die motieven en die drijfveren rechtvaardigen een voortzetting van die strijd niet, indien die voortzetting onvermijdelijk met zich meebrengt een gedeeltelijke vernietiging van het geluk van onze mensen. Het is om die reden, dat ik meen in deze herdenkingsrede duidelijk al onze RMS-voorstanders te moeten voorbehouden, dat het doel hier beslist niet alle middelen heiligt.’68

Dat Zelfbeschikking vrijwel alleen tegenstanders van geweld aan het woord liet, kon verklaard worden vanuit de door velen onderstelde met regering-Manusama sympathiserende achtergrond van stichting Door De Eeuwen Trouw, de uitgever van het tijdschrift.

66 ‘Ir. J.A. Manusama: Streven nog steeds onveranderd’, Zelfbeschikking 3 (1978), ‘Kortom’,

Zelfbeschikking 6 (1978), ‘Zuidmolukkers nog steeds onderdrukt’, Zelfbeschikking 2 (1978).

67 Smeets en Steijlen, In Nederland gebleven (2006) 261.

(32)

Lijnrecht tegenover de geweldsbestrijders stonden de voorstanders van toekomstige gewelddadige acties bij het RMS-streven, die juist grote bewondering hadden voor wat er in de voorgaande jaren op het strijdtoneel was gebeurd. Daarbij werd vaak lovend gesproken over ‘de jongens’ die hun leven op het spel hadden gezet voor de RMS en vernietigend over de Molukse leiding, die met haar lakse instelling geen enkele bijdrage zou leveren aan een daadwerkelijke vrijheidsstrijd. Fred Wattimena, een van de bezetters van de Indonesische ambassade in 1970, nam hierbij geen blad voor de mond:

‘De hoge pieten bij ons, onze leiders, zijn veel te zacht en te slap. Jaar in jaar uit hoor je niets anders dan slap geouwehoer. […] De acties door de jongeren na Wassenaar, daar heb ik veel waardering voor. Zij offeren zich helemaal op voor deze zaak. […] Het is gewoon geweldig dat de jongeren dit gedaan hebben. Ik sta dan ook helemaal achter deze acties. De grote wilskracht van hen moet eigenlijk ook bij onze leiders aanwezig zijn. Als je iets wil bereiken moet je je er helemaal voor geven.’69

Ook verwierpen deze voorstanders de opvatting dat de acties voor niets waren geweest. Zo beweerde M. I. Mual, de ontwerper van de grafbedekking van de zes slachtoffers bij De Punt, dat de acties veel Molukkers wakker hadden geschud:

‘Zij die al hard bezig waren geweest om te integreren, worden wakker geroepen om dit niet te doen. […] Door deze daden hebben zij [radicale Molukse jongeren] Zuid-Molukkers opgeroepen om het RMS-streven te continueren.’70

Ook enkele Molukse gedetineerden uit gevangenis Esserheem in Veenhuizen prezen de stimulerende uitwerking van de acties op het bewustwordingsproces van Molukkers: ‘Wij zijn niet gebaat met woorden alleen. […] Ons politiek bewustzijn is sterker geworden tijdens en door de kapingen.’71

De derde groep bestond ook uit voorstanders, maar deze spraken zich gematigder uit over mogelijk geweld in de toekomst. Vaak koppelden zij geweldloos verzet aan een voorwaarde, zoals de SPP/RMS dat deed: ‘Als de overheid ons met bepaalde maatregelen dwingt, dan deinzen we […] niet voor [geweld] terug.’72 Dit standpunt zagen we eerder al bij

69 ‘We moeten eerst leren kritiek te accepteren’, Tjengkeh 5 (1979). 70 ‘Grafbedekking zes slachtoffers De Punt’, Tjengkeh 6 (1978). 71 ‘Wij zijn niet gebaat met woorden’, Tjengkeh 3 (1981). 72 ‘Zes van De Punt herdacht’, Tjengkeh 3 (1978).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De chirurg neemt voor de ingreep foto’s en maakt een tekening op uw borsten die gebruikt wordt als richtlijn tijdens de ingreep.. Nadat de anesthesist u in slaap heeft gebracht voert

De overige onderwijsdoelen – eindtermen, met inbegrip van de eindtermen basisgeletterdheid, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen en specifieke eindtermen –

An increase in CSR activities will result in an increase in the CFP of a firm 17 Corporate Political Activity (CPA) & Corporate Social Responsibility (CSR) 17 H3.. Results:

This article discusses a method presented by Maurer which is claimed to be generally applicable but which, according to the prsent author, is itself based on ideological values

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

(dus: Jan zei, dat zijn broer ziek is geweest). Aldus werd het kaartbeeld vertroebeld en misschien gedeeltelijk onjuist. Het is inderdaad waarschijnlijk dat de tijd van het hulpww.

Tip 14: Leer je kind dat meer vrijheid ook meer verantwoordelijkheid betekent, en niet kan zonder wederzijds vertrouwen. WIE IS

Naast het bestaande pedagogisch spreekuur van Kind en Gezin en het huidige aanbod van de opvoedingswinkel zouden medewerkers van het spel- en ontmoetingsinitiatief (en/of