• No results found

De teruggave van koloniale kunst ‘Een verkenning van de juridische mogelijkheden’

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De teruggave van koloniale kunst ‘Een verkenning van de juridische mogelijkheden’"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De teruggave van koloniale

kunst

‘Een verkenning van de juridische mogelijkheden’

Naam: Thomas Been

Email: thomas.been@student.uva.nl Studentnummer: 10385215

Mastertrack: Commerciële rechtspraktijk Begeleider: mw. mr. S. (Selma) de Groot Inleverdatum: 25-07-2019

(2)

Abstract

In dit wetenschappelijk artikel staat de vraag centraal hoe de teruggave van koloniale kunst juridisch mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij wordt uitgegaan van een

gedachte-experiment: de situatie waarbij de politiek aankondigt onrechtmatig verkregen koloniaal erfgoed te willen teruggeven aan het land van herkomst. Centraal staat koloniale kunst uit Indonesië dat kan worden gekwalificeerd als cultureel erfgoed in de zin van het UNESCO-verdrag 1970.

In het eerste hoofdstuk wordt de huidige stand van het Nederlands recht met betrekking tot de teruggave van koloniale objecten geanalyseerd. Hierbij wordt met name ingegaan op de problemen waartegen verzoekers tot teruggave aanlopen indien zij objecten terugvorderen. Met verzoekers worden hier rechtsopvolgers van de oorspronkelijke eigenaar uit Indonesië bedoeld. De problemen waartegen deze personen aanlopen zijn zowel in de Nederlandse Erfgoedwet als daarbuiten te vinden. Zo is de Nederlandse staat door verjaring eigenaar geworden van deze objecten. Hierdoor kunnen verzoekers deze objecten niet

terugvorderen. Verder is het zeer lastig te bewijzen dat verzoekers de rechtsopvolgers zijn van de oorspronkelijke eigenaar en dat de aanvankelijke overdracht onrechtmatig was. Vervolgens loopt een verzoeker tot teruggave tegen regels uit de Nederlandse Erfgoedwet aan. Zo kan een rechthebbende uit Indonesië of de Indonesische staat niet op grond van artikel 6.7 van de Erfgoedwet zijn eigendom terugvorderen. Dit komt doordat dit artikel in het geval van

koloniale kunst uit Indonesië niet van toepassing is. Bovendien lijkt een positief advies van de commissie die de minister adviseert om op grond van hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet tot vervreemding over te gaan niet waarschijnlijk.

Vervolgens staat in hoofdstuk twee de vraag centraal hoe zou de Nederlandse Erfgoedwet kunnen worden aangepast om de teruggave van onrechtmatig verkregen koloniaal erfgoed mogelijk te maken én in hoeverre kan Frankrijk hierbij als voorbeeld dienen. Dit hoofdstuk is rechtsvergelijkend van aard. Hierbij kan gedacht worden aan twee mogelijke aanpassingen. Zo kan er naar Frans voorbeeld een bepaling aan de Nederlandse Erfgoedwet worden toegevoegd die het mogelijk maakt dat Nederland een bilateraal verdrag sluit omtrent de teruggave van onrechtmatig verkregen cultuurgoederen voor 1 juli 2009. Een andere mogelijkheid is de aanpassing van het huidige artikel 4.18 van de Erfgoedwet. Een dergelijke aanpassing zou ertoe moeten leiden dat ofwel de rechter ofwel de commissie niet alleen onderzoek doet naar vraagstukken omtrent eigenschap en onrechtmatige verkrijging maar ook onderzoek doet naar de waarde van een object voor Nederlands erfgoed afgezet tegen de waarde in cultureel en historisch opzicht dat een dergelijk object zou kunnen hebben voor een ander land zoals Indonesië. Hiermee zou de rechter of de commissie tot het oordeel kunnen komen dat teruggave van onrechtmatig verkregen koloniale cultuurgoederen moet

plaatsvinden en een vervreemding dus mogelijk is.

Tenslotte komt in het laatste hoofdstuk de vraag aan bod welke mogelijke

aanpassingen van het huidige recht zouden er kunnen worden ontleend aan de manier waarop het restitutieproces van Nazi-roofkunst in Nederland plaatsvond? Het gaat hier met name om aanpassingen van het huidige recht door net als bij de restitutie van Nazi-roofkunst niet uit te gaan van een te strikt juridisch paradigma. Dit heeft als gevolg dat dat niet de gebruikelijke verjaringstermijnen voor verkrijgende en bevrijdende verjaring mogen gelden. Verder zal deze gedeeltelijke afwijking van het juridisch paradigma moeten leiden tot andere regels omtrent eigenaarschap, het leveren van bewijs van eigendom, het leveren van bewijs van onrechtmatige verkrijging en het leveren van bewijs dat het object vanwege zijn culturele dan wel historische waarde onmisbaar en onvervangbaar is.

(3)

Inleiding 4

Hoofdstuk 1 De huidige stand van het recht 8

1.1 Bevrijdende verjaring en het probleem van het verloop van de tijd 8

1.2 Revindicatie en het bewijs van eigendom 10

1.3 Enkele objecten 12

1.4 Terugvordering op grond van het UNESCO-verdrag 1970 14 1.5 Teruggave op grond van hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet 16

Hoofdstuk 2 Een aanpassing van de Erfgoedwet 19

2.1 De bescherming van Frans cultureel erfgoed 19

2.2 Naar Frans voorbeeld? 22

Hoofdstuk 3 Het Joods restitutiebeleid als voorbeeld 27

3.1 Nazi-roofkunst vs. Koloniale objecten uit Indonesië 27

3.2 Een verzoek tot teruggave: de onderzoeksfase 29

3.3 Een verzoek tot teruggave: de beoordelingsfase 32

Conclusie 37

(4)

Inleiding

‘’ Binnen vijf jaar wil ik dat de voorwaarden geregeld zijn om het Afrikaanse erfgoed tijdelijk of definitief terug naar Afrika te brengen’’. Met deze uitspraak, tijdens een lezing in de

hoofdstad van Burkina Faso, Ouagadougou, baarde de Franse president Emmanuel Macron eind 2017 opzien. Objecten die zijn verkregen tijdens de koloniale periode moeten worden teruggegeven, aldus Macron.1 Ook in Nederland is de teruggave van erfgoed, verkregen gedurende de koloniale tijd, een zeer actueel onderwerp.

Zo publiceerde het Museum voor Wereldculturen op 7 maart 2019 het rapport Return

of Cultural Objects: Principles and Process. Hierin staan de beginselen en procedure op

grond waarvan het museum verzoeken tot teruggave van toentertijd zowel rechtmatig als onrechtmatig verkregen culturele objecten uit het Tropenmuseum Amsterdam, Museum Volkenkunde Leiden en Afrika Museum Nijmegen gaat beoordelen;2 objecten waarvan na herkomstonderzoek komt vast te staan dat de oorspronkelijke eigenaar niet uit beweging afstand van heeft gedaan of objecten waarvan blijkt dat behoud daarvan in een van de bovenstaande musea vanwege hun hun culturele, historische of religieuze waarde voor een ander land of gemeenschap niet kan worden gevergd. Of dit laatste het geval is, zal analoog aan de standaarden van de Nederlandse Erfgoedwet moeten worden getoetst Deze beginselen leiden in voorkomend geval tot een advies dat niet juridisch afdwingbaar is.3

In mijn scriptie ga ik uit van een gedachte-experiment: ook in Nederland doet zich de situatie zoals in Frankrijk voor, dat de politiek aankondigt op teruggave aan het land van herkomst van gedurende de koloniale tijd verkregen erfgoed. Ik ga onderzoeken welke juridische mogelijkheden er zijn om een teruggave te bewerkstelligen. Ik beperk me tot objecten die gedurende de koloniale tijd zijn verkregen en waarvan naar huidige maatstaven zou worden geoordeeld dat de verkrijging onrechtmatig was, omdat het niet realistisch lijkt dat al het erfgoed verkregen gedurende de koloniale tijd, zou moeten terugkeren naar het land van herkomst. Dat zou immers tot gevolg hebben dat musea zoals het Museum Volkenkunde grote delen van hun collectie moeten afstaan, waarmee hun bestaansrecht in gevaar komt. Ik denk en dat is ook mijn persoonlijke mening dat dit niet werkelijk is.

Verder beperk ik me tot cultureel erfgoed in de zin van het UNESCO-verdrag 1970. Het gaat om goederen die vanwege godsdienstige of wereldlijke redenen als belangrijk voor

1 Ribbens 2019.

2 Return of Cultural Objects 2019, p. 1.

3

(5)

de oudheidkunde, de prehistorie, de geschiedenis, de letterkunde, de kunst of de wetenschap en derhalve van wezenlijk belang zijn voor het cultureel erfgoed van een andere staat dan Nederland.4 Hiermee kies ik voor de meest gehanteerde definitie van cultureel erfgoed. Dit blijkt uit het feit dat meer dan 120 landen dit verdrag hebben ondertekend.5 Immers ligt het niet in de lijn der verwachting dat een land van herkomst een procedure tot teruggave zal starten met betrekking tot objecten die in zijn ogen een ‘relatief’ lage culturele waarde vertolken.

Het doel van mijn onderzoek is om het proces voor teruggave juridische handen en voeten te geven. Daarom staat in mijn onderzoek de vraag centraal: ‘Hoe kan de teruggave van onrechtmatig verkregen koloniale kunst mogelijk worden gemaakt?’ Vanwege het feit dat de meeste koloniale objecten zich bevinden in het Museum Volkenkunde zal ik me beperken tot enkele objecten uit deze collectie. De objecten die ik bespreek zijn afkomstig uit

voormalig Nederlands-Indië. De reden hiervoor is dat Indonesië een van de belangrijkste zo niet de belangrijkste Nederlandse kolonie was. Hierdoor bestaat de koloniale collectie van het Museum Volkenkunde grotendeels uit objecten afkomstig uit Indonesië.6

Alvorens ik nader zal ingaan op de indeling en structuur van mijn betoog, wil ik stilstaan bij de vraag waarom in een aantal gevallen gedurende de koloniale tijd verkregen culturele objecten zouden moeten worden teruggegeven aan het land van herkomst. De belangrijkste reden is erin gelegen dat deze objecten onrechtmatig zijn verkregen. Hierbij kan worden gedacht aan religieuze objecten die het Museum Volkenkunde in de achttiende en negentiende eeuw verkreeg van onderzoekers en wetenschappers die meegingen met militaire expedities. Deze objecten werden vaak onder omstandigheden van geweld of dwang

verkregen. Een andere categorie objecten die onrechtmatig zijn verkregen zijn religieuze beeldjes die het koloniale bestuur op Java confisqueerde van lokale religieuze

gemeenschappen.7

De bovenstaande voorbeelden laten zien dat we hier te maken hebben met gevallen van historisch onrecht. Immers wordt onder historisch onrecht verstaan gedragingen waarvan men toentertijd al vond dat ze onrechtmatig waren én gedragingen waarvan men op grond van huidige maatstaven oordeelt dat deze onrechtmatig zijn. Het gaat hier dus niet louter om onrechtmatig gedrag maar ook om onrechtvaardig gedrag in brede zin. De teruggave van deze

4 In art. 1 UNESCO-verdrag 1970 5 In UNESCO-verdrag 1970

6 Zie catalogus Museum Volkenkunde 7 Ter Keurs 2007, p. 6-7

(6)

objecten aan Indonesië op grond van een juridisch kader zorgt, vele jaren na dato, voor erkenning van en genoegdoening voor de schade die in het verleden is toegebracht aan de betrokkenen.8

Verder speelt in deze context op de achtergrond nog het feit dat Nederland sinds 1973 partij is bij het UNESCO-verdrag 1970. Het UNESCO-verdrag 1970 is een mondiaal verdrag dat als doelstelling heeft de illegale import en export van cultuurgoederen tegen te gaan. Het verdrag tracht effectieve bescherming te bieden aan cultureel erfgoed van de aangesloten landen. In de preambule van het verdrag wordt gewezen op het fundamenteel belang van cultuurgoederen voor de beschaving als geheel en voor de nationale cultuur in het bijzonder. Het is een algemeen erkend fundamenteel beginsel dat bescherming van cultureel erfgoed niet alleen van belang is voor de eigen cultuurgoederen, maarook aanspraak maakt op respect en erkenning door andere staten. Doordat Nederland partij is bij dit verdrag, laat dit zien dat het bescherming van zijn eigen cultureel erfgoed maar ook dat van andere landen van

fundamenteel belang vindt. Dit zou dus ook moeten gelden voor de bescherming van Indonesisch cultureel erfgoed, ongeacht of dit erfgoed in een ver verleden onrechtmatig is verkregen.9

Met betrekking tot de structuur van mijn betoog heb ik de hoofdvraag opgedeeld in drie sub-vragen die eveneens de indeling in de hoofdstukken vormen. Verder zullen de

hoofdstukken worden opgedeeld in paragrafen. In hoofdstuk één worden de huidige stand van het Nederlands recht met betrekking tot de teruggave van koloniale objecten geanalyseerd. Dit gebeurt aan de hand van de vraag ‘Wat is de stand van het huidig Nederlands recht met betrekking tot een procedure tot teruggave van gedurende de koloniale tijd onrechtmatig verkregen cultuurgoederen?’ Hierbij zal ik met name kijken tegen welke problemen verzoekers tot teruggave aanlopen indien zij objecten terugvorderen

In het tweede hoofdstuk staat de vraag centraal: ‘hoe zou de Nederlandse Erfgoedwet kunnen worden aangepast om de teruggave van onrechtmatig verkregen koloniaal erfgoed mogelijk te maken én in hoeverre kan Frankrijk hierbij als voorbeeld dienen?’ Ik bekijk de overeenkomsten en verschillen tussen beide rechtstelsels met betrekking tot de teruggave van kunstobjecten aan voormalige koloniën. Verder breng ik in kaart hoe Frankrijk van plan is zijn huidig recht aan te passen om een teruggave mogelijk te maken en hoe dit als voorbeeld

8 Giesen, NTBR 2017/21

9 Sjouke, in: Lexplicatie, commentaar op regeling Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige

(7)

voor het Nederlandse recht kan dienen. Vervolgens onderzoek ik nog of de Nederlandse Erfgoedwet op een andere manier zou kunnen worden aangepast.

Tenslotte wordt in het derde hoofdstuk onderzocht hoe de restitutie van Nazi-roofkunst in Nederland als voorbeeld kan dienen voor de teruggave van koloniale objecten aan Indonesië. Zodoende staat de vraag centraal ‘Welke mogelijke aanpassingen van het huidige recht kunnen er worden ontleend aan de manier waarop het restitutieproces van Nazi-roofkunst in Nederland plaatsvond?

(8)

Hoofdstuk 1 De huidige stand van het recht

In de inleiding is gebleken dat teruggave van koloniale objecten een zeer actueel onderwerp is, niet alleen nationaal maar ook internationaal. Verder heb ik betoogd waarom gedurende de koloniale tijd verkregen objecten in een aantal gevallen moeten worden teruggegeven. Op dit punt aangekomen is het zaak te onderzoeken hoe onder het huidige recht een procedure tot teruggave plaats zou verlopen. Vanuit deze analyse kan vervolgens worden vastgesteld tegen welke problemen een verzoeker die teruggave eist, aanloopt. Met deze kennis kan vervolgens in het verloop van mijn scriptie worden gezocht naar aanpassingen van het recht waardoor deze problemen kunnen worden opgelost. In dit hoofdstuk staat dan ook de vraag centraal ‘Wat is de stand van het huidig Nederlands recht met betrekking tot de teruggave van gedurende de koloniale tijd onrechtmatig verkregen cultuurgoederen?’

Allereerst zal ik kijken naar de huidige stand van het recht voor zover het de verjaring en het bewijsrecht betreft. Ik zal hierbij de regels in grote lijnen schetsen en met name ingaan op moeilijkheden waar een verzoeker tegen aanloopt indien hij een teruggaveverzoek zou doen. Ook zal ik enkele objecten behandelen

Vervolgens bespreek ik de Nederlandse Erfgoedwet. Deze Erfgoedwet heeft verschillende functies. Allereerst is de Erfgoedwet er gekomen om de wetgeving op het terrein van cultureel erfgoed te bundelen, te structureren en te vereenvoudigen. Verder dient de Erfgoedwet ter bescherming van zowel nationaal als internationaal cultureel erfgoed. Zo kent de wet regels met betrekking tot het vervreemden van nationale cultuurgoederen in het bezit van overheden die zich al dan niet bevinden in museale collecties én voorziet de wet in regels voor de teruggave van cultuurgoederen uit andere landen die onrechtmatig Nederland zijn ingevoerd. 10 Met name de regels met betrekking tot het vervreemden van nationale cultuurgoederen in bezit van overheden en regels voor de teruggave van cultuurgoederen van andere landen bepalen hoe een mogelijke procedure tot teruggave van onrechtmatig verkregen koloniale objecten zou verlopen.

1.1 Bevrijdende verjaring en het probleem van het verloop van de tijd

Indien (Indonesië dan wel) een rechtsopvolger van de oorspronkelijke eigenaar een procedure zou starten om onrechtmatig verkregen koloniale objecten terug te krijgen loopt ze in beginsel

(9)

tegen het probleem aan dat het eigendomsrecht in beginsel is verjaard. Zo bepaalt de wet dat de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit door een verloop van twintig jaar is verjaard.11 In casu is dit de revindicatievordering. De termijn van verjaring van de

revindicatievordering vangt aan op de dag volgende op die waarop een niet-rechthebbende bezitter is geworden.12 De eigenaar kan zodoende op grond van een vordering tot revindicatie na verloop van twintig jaar niet meer zijn eigendom opeisen. Van alle objecten die gedurende de koloniale tijd in Nederlandse handen zijn gekomen, weten we, dat het bezitsverlies meer dan twintig jaar geleden heeft plaatsgevonden.

Het gevolg hiervan zou zijn dat de eigenaar zijn eigendomsrecht niet meer geldend kan maken, terwijl tegelijkertijd de bezitter, indien deze niet te goeder trouw was, niet door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden.13Onze wet lost dit probleem op door te bepalen dat ongeacht of de bezitter te goede trouw was, hij eigenaar wordt indien de vordering tot revindicatie door een verloop van twintig jaren verjaard is.14

Dit betekent dat op grond van het huidige recht niet de rechtsopvolgers van de

oorspronkelijke eigenaren uit Indonesië, maar de Nederlandse staat eigenaar is van dergelijke koloniale objecten. Dit wordt ook wel de verkrijgende verjaring door extinctieve verjaring genoemd. 15Kortom, bezitspretentie gecombineerd met verloop van tijd, heeft eigendom doen belanden bij de staat.

Toch zou er wellicht een mogelijkheid zijn voor de Indonesische rechthebbenden om hun kunstobjecten te revindiceren. Zo zou een beroep op de verjaring van een vordering tot revindicatie kunnen worden afgewezen. Dit is het geval indien dit beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is voor de rechthebbende. De gevallen waarin het beroep op verjaring werd afgewezen zijn echter uitzonderlijk, zo blijkt uit de rechtspraak. Zo heeft de Hoge Raad aan een dergelijke uitzondering toepassing gegeven in gevallen waarbij mensen die jarenlang met asbest hadden gewerkt en die twintig jaar of langer nadat de blootstelling plaatsvond, de ziekte mesothelioom kregen.16 Het is dus maar zeer de vraag of in een geval als het bovenstaande een beroep op verjaring inderdaad naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

11 In art. 3:306 jo. 5:2 Bw. 12 In art. 3:314 lid 2 Bw. 13 Loth & Van Vliet 2018, p. 83.

14 In art. 3:306 jo. 3:105 jo. 5:2 Bw.; Asser/Bartels & Van Mierlo 3-IV 2013/ [548] 15 In art. 3:105 Bw.

(10)

Volledigheidshalve noem ik hier nog de artikelen 3:310a tot en met 3:310c BW. Deze bevatten een bijzondere regeling voor de teruggave van gestolen cultuurgoederen, voor zowel het moment van aanvang van de verjaring als de termijnen. Deze bepalingen zijn niet van toepassing in een procedure tussen Indonesiëc.q. een Indonesisch staatsburger en Nederland. Artikel 3:310a geldt tussen de lidstaten van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.17 Artikel 3:310b BW behelst de verjaringsregeling voor teruggave van roerende zaken krachtens de Erfgoedwet op nationaal niveau.18 Artikel 3:310c BW bevat de verjaringsregeling voor de rechtsvordering tot teruggave op grond van artikel 6.7 van de Erfgoedwet. Ook deze laatste bepaling is niet van toepassing. Dit zal uit het vervolg blijken.19

Vanwege het tijdsverloop van het bezitsverlies, te weten langer dan twintig jaren, kan de rechtsopvolger van de oorspronkelijke eigenaar zijn eigendom niet meer revindiceren. De bezitter is ongeacht of deze te goede trouw was, eigenaar geworden. Kortom, bezitspretentie gecombineerd met verloop van tijd, heeft eigendom doen belanden bij de staat.

1.2 Revindicatie en het bewijs van eigendom

In geval van een procedure tot teruggave rust de bewijslast van het eigendom in beginsel op de eisende partij, dus bijvoorbeeld de Indonesische staat of een Indonesische staatsburger. Artikel 150 Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt immers dat de partij die zich

beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten de bewijslast van die feiten of rechten zal dragen.20

Dit betekent dat de Indonesische staat dan wel de Indonesische staatsburger als rechtsopvolger van de oorspronkelijke eigenaar op grond van het huidige recht zal moeten stellen en, indien dit wordt betwist, bewijzen dat aan hem als rechtsopvolger van de

oorspronkelijke eigenaar het eigendomsrecht van het object toekomt. Indien de aangevoerde feiten, waaruit blijkt dat aan hem of haar het eigendomsrecht toekomt, niet zijn komen vast te staan, zal de rechter de vordering tot teruggave in beginsel moeten afwijzen21

17 In art. 3:310a Bw. 18 In art. 3:310b Bw. 19 In art. 3:310c Bw. 20 In art. 150 Rv.

(11)

Het bovenstaande komt erop neer dat degene die teruggave vordert een aantal zaken zal moeten stellen en bewijzen: Allereerst dat de oorspronkelijke eigendom bij een

rechthebbende in Indonesië berustte. Ook moet hij stellen en bewijzen dat de oorspronkelijke eigenaar zijn eigendom onvrijwillig is verloren en voorts dat hij rechtsopvolger is. Zo zal de erfgenaam moeten bewijzen dat de oorspronkelijke eigenaar een van zijn voorouders was. 22 Het zal echter ongetwijfeld vaak lastig zijn voor de rechtsopvolger dit te bewijzen. Dat het leveren van bewijs moeilijk zal zijn, komt met name door het lange tijdsverloop.

Het bezit van de oorspronkelijke eigenaar dateert immers uit de koloniale tijd, een ver verleden dus. Hetzelfde geldt voor het onrechtmatig bezitsverlies. Ook dit zou moeten hebben plaatsgevonden gedurende de koloniale tijd. Het probleem is dat veel bewijsstukken verloren zijn gegaan. Hierdoor is de herkomst van het object simpelweg vaak niet volledig te

achterhalen. Dit betekent dat degene die teruggave vordert niet of zeer lastig kan bewijzen wie de oorspronkelijke eigenaar van de objecten was. Ditzelfde geldt voor het leveren van bewijs of het object toentertijd al dan niet onder onrechtmatige omstandigheden is

overgedragen. Hierdoor zal een vordering tot teruggave van de betreffende objecten waarschijnlijk niet slagen.23

Samenvattend kan gezegd worden dat ons bewijsrecht de basisregel kent dat degene die zich beroept op rechtsgevolgen van door hem gestelde feiten of rechten de bewijslast van die feiten of rechten draagt. Dit betekent dat indien een rechtsopvolger van de oorspronkelijke eigenaar zijn of haar eigendom wil terugvorderen omdat deze oorspronkelijke eigenaar deze onrechtmatig heeft verloren, in beginsel bij hem of haar de bewijslast rust. Het probleem hier is echter dat het eigendomsrecht van de oorspronkelijke eigenaar dateert uit een ver verleden. Hetzelfde geldt voor de beweerde onrechtmatige overdracht. Hierdoor zijn veel bewijsstukken verloren gegaan. Dit maakt dat de verzoeker niet of nauwelijks aannemelijk zal kunnen

maken wie de oorspronkelijke eigenaar was en evenmin niet of nauwelijks aannemelijk zal kunnen maken dat de aanvankelijke overdracht onrechtmatig was. Hierdoor zal een verzoek tot teruggave van een onrechtmatig verkregen koloniaal object door een erfgenaam vaak niet slagen.

22 In art. 150 Rv.

(12)

1.3 Enkele objecten

Uit het voorgaande is gebleken dat vanwege de bewijslastverdeling en het feit dat veel bewijs verloren is gegaan een verzoek tot teruggave van een onrechtmatig verkregen koloniaal object door een erfgenaam vaak niet slagen. Ter illustratie zal ik enkele categorieën van objecten bespreken. Een eerste categorie koloniale objecten die zich onder andere in het Museum Volkenkunde bevinden en waarbij dergelijke bewijsproblemen zich voordoen is een groot aantal Hindoeïstische en Boeddhistische beeldjes. Deze verkreeg het Museum Volkenkunde in de achttiende en negentiende eeuw van koloniale bestuurders uit Nederlands-Indië.

Het ging vaak om zeer waardevolle kunstobjecten. Voorbeelden van dergelijke beelden zijn de belangrijke Singasari-beelden die door het koloniale gezag in 1804 uit het gelijknamige tempelcomplex zijn weggehaald.24 Hetzelfde geldt voor de Agastya-, de Ganesha- en de Mahakala-, afkomstig uit de Shiwaite-tempel van Candi Gedong op Java. Domis, gouverneur van Semarang, had deze meegenomen tijdens zijn tocht over de berg Ungaran. Drie van deze beelden, werden geschonken aan het huidig Museum Volkenkunde in Leiden. Ook gouverneur-generaal Van der Capellen verkocht veel waardevolle kunstobjecten aan het Museum Volkenkunde die hij uit Indonesië had meegenomen; in totaal drieëndertig bronzen en stenen beeldjes.25

Alhoewel, als reeds gezegd, het bewijs moeilijk valt te leveren, wordt veelal in de literatuur aangenomen dat het koloniale bestuur deze objecten onrechtmatig verkreeg. Zo bevonden dergelijke beeldjes zich vaak in tempels of op andere publieke religieuze plaatsen, verspreid over heel Java. Wanneer de koloniale bestuurder met zijn gevolg deze tempels passeerde, werden deze objecten simpelweg meegenomen. In hun ogen mochten de beeldjes gewoon worden meegenomen. Uit angst voor geweld en represailles durfde de plaatselijke bevolking hier niet tegen in te gaan.26

Zelfs het koningshuis gaf opdracht om objecten weg te halen uit Indonesië. Zo werd Professor Reinwardt speciaal door Koning Willem I naar Indonesië gestuurd om Javaanse kunstobjecten te verzamelen en deze naar Nederland te brengen. Negenentwintig belangrijke stukken kwamen in 1823 in het Museum voor Volkenkunde terecht. Hiertoe hoorden onder andere het Brahma- beeld van Candi Singosari. De gouverneur van Pasuruan stuurde een

24 Dommering 2017, p. 2-3. 25 Lunsingh Scheurleer 2007, p. 89. 26 Lunsingh Scheurleer 2007, p. 89.

(13)

groot beeldhouwwerk van een Ganesha naar Nederland.27 Ook hier geldt: Het bewijs aan wie de beeldjes oorspronkelijk toebehoorden en de manier waarop deze werden verkregen is door het verloop van de tijd nauwelijks meer te leveren.

Een andere categorie objecten waarvan moeilijk is te bewijzen wie de oorspronkelijke eigenaren waren en of ze al dan niet onrechtmatig zijn verkregen, zijn de objecten die het Museum Volkenkunde verkreeg van onderzoekers in de achttiende en negentiende eeuw. Zij reisde vaak mee met een militaire expeditie van het koloniale bestuur.28 Deze waren vrijwel altijd gewapend met pistolen en geweren. Dit gold overigens niet alleen voor militairen. Vrijwel elke Nederlander in Nederlands-Indië die zijn huis verliet droeg een pistool bij zich.29

Bij aankomst van een dergelijke expeditie vluchtten de bewoners vaak uit angst naar de bergen. Dan kwam de np in een verlaten dorp aan en hadden de onderzoekers alle

gelegenheid om de objecten van de inwoners te onderzoeken én mee te nemen. Zouden de onderzoekers geen deel uit hebben gemaakt van een militaire expeditie, dan zouden de dorpelingen wellicht niet zijn gevlucht, maar juist met deze onderzoekers en wetenschappers in contact zijn getreden en hen ‘vrijwillig’ de objecten hebben gegeven. In veel gevallen is het de vraag of de verkrijging van deze objecten naar huidige maatstaven als rechtmatig zouden kunnen worden aangemerkt. Het probleem is hier echter opnieuw het leveren van het bewijs, zowel omtrent de omstandigheden waaronder de verkrijging plaatsvond als wie de

oorspronkelijke eigenaar was.30

De laatste categorie objecten die ik hier bespreek zijn objecten waarvan het duidelijk is dat deze onrechtmatig zijn verkregen maar waarvan het bewijs van eigendom van de

oorspronkelijke eigenaar moeilijk is te leveren. Het gaat hier om de objecten afkomstig uit het Noorden van Sumatra die het Museum Volkenkunde verkreeg van militairen die in dienst waren van het koloniale leger zoals de Nederlandse kolonel Van Daalen. Deze militairen hadden veel objecten buitgemaakt tijdens de lange en bloederige strijd om Noord-Sumatra. Als oorlogsbuit werden deze objecten mee naar Nederland genomen waarna ze onder andere aan het Museum Volkenkunde werden verkocht. Deze objecten werden in 1912 in de

catalogus van het museum opgenomen. Hierbij werd echter niet vermeld dat de objecten rechtstreeks waren verkregen uit koloniale oorlogsvoering.31

27 Lunsingh Scheurleer 2007, p. 89. 28 Ter Keurs 2007, p. 6-7. 29 Dommering 2017, p. 2-3. 30 Ter Keurs 2007, p. 6-7. 31 Ter Keurs, 2007, p. 6.

(14)

Concrete voorbeelden laten zien dat het belangrijk is om te kijken naar de historische context, waardoor de ‘hobbel’ van onrechtmatige verkrijging in bepaalde gevallen misschien kan worden genomen, maar bewijs van eigendom blijft moeilijk.

1.4 Terugvordering op grond van het UNESCO-verdrag 1970

Hiervoor heb ik de problemen met betrekking tot de verjaring en het bewijs in geval van een procedure tot terugvordering geschetst. Daarnaast zal degene die een verzoek tot teruggave van een koloniale objecten uit het Museum Volkenkunde instelt echter ook te maken krijgen met regels uit de Nederlandse Erfgoedwet. Het gaat hierbij allereerst om regels van het in hoofdstuk zes van de Nederlandse Erfgoedwet geïmplementeerde UNESCO-verdrag 1970.

Het UNESCO-verdrag 1970 verdrag hanteert als definitie van cultureel erfgoed

goederen die vanwege godsdienstige of wereldlijke redenen als belangrijk worden beschouwd voor de oudheidkunde, de prehistorie, de geschiedenis, de letterkunde, de kunst of de

wetenschap en derhalve van wezenlijk belang zijn voor het cultureel erfgoed van een staat.32 De objecten die tot nu toe aan bod zijn gekomen lijken alle te passen binnen deze definitie van cultuurgoederen.

Verder beschouwt het verdrag als de twee belangrijke aanknopingspunten voor het vaststellen tot wiens nationaal erfgoed een object behoort, waar degene die het object heeft gemaakt vandaan komt én de plaats waar deze persoon het object heeft vervaardigd.33 De eerder genoemde objecten zijn door Indonesische mensen in Indonesië gemaakt. Het is dus goed verdedigbaar dat op grond van deze notie deze cultuurgoederen tot het cultureel erfgoed van Indonesië behoren. Dit zou een belangrijke reden zijn voor het opstarten van een

procedure tot teruggave aan Indonesië dan wel een Indonesische rechthebbende van onrechtmatig verkregen cultuurgoederen op grond van het UNESCO-verdrag 1970.34

Op de procedure tot teruggave van onrechtmatige verkregen cultuurgoederen op grond van het UNESCO-verdrag 1970 is artikel 6.7 van de Erfgoedwet van toepassing. Een

dergelijke vordering wordt ingesteld door een staat of een andere rechthebbende indien het betreffende cultuurgoed door een onrechtmatige verkrijging binnen Nederland is gebracht.

32 In art. 6.1 Erfgoedwet.

33 In art. 4 UNESCO-verdrag 1970. 34 Cornu 2009, p. 328-330.

(15)

Met inachtneming van de artikelen 1011a tot en met 1011d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan vervolgens teruggave worden gevorderd door de verdragsstaat waaruit het cultuurgoed afkomstig is of door de rechthebbende op dat cultuurgoed.35 Vereist is wel dat onrechtmatige verkrijging op of na 1 juli 2009 heeft plaatsgevonden.36 De moeilijkheid is echter hierin gelegen dat artikel 6.7 om verschillende redenen niet van toepassing is op de situatie dat Indonesië dan wel een rechthebbende uit Indonesië de objecten zou terugvorderen die Nederlanders gedurende de koloniale tijd onrechtmatig zouden hebben verkregen.37

Dit komt allereerst doordat Indonesië geen partij is bij het UNESCO-verdrag 1970.38 Zodoende kan noch Indonesië noch een particulier uit Indonesië deze kunstwerken op grond van artikel 6.7 Erfgoedwet terugvorderen. Een vordering tot revindicatie van een dergelijk cultuurgoed komt immers enkel toe aan een rechthebbende dan wel een verdragsstaat indien het cultuurgoed onderdeel uitmaakt van het cultureel erfgoed van een verdragsstaat.39

Een tweede reden waarom in dit geval artikel 6.7 niet van toepassing is, is gelegen in het feit dat een beroep op het UNESCO-verdrag 1970 enkel open staat voor cultuurgoederen die onrechtmatig zijn overgedragen op of na 1 juli 2009. Er is dus sprake van een beperkte temporele werkingssfeer van het verdrag.40 Omdat veel van deze Indonesische kunstwerken al dan niet onrechtmatig werden overgedragen of uitgevoerd voordat het verdrag in 1970 tot stand kwam vallen ze buiten de temporele werkingssfeer van het verdrag.41 Kortom deze objecten kunnen niet worden teruggevorderd op grond van artikel 6.7 van de Erfgoedwet.

Nederland onderschrijft dus als verdragsstaat het in het UNESCO-verdrag 1970 neergelegde beginsel van bescherming van cultureel erfgoed en het uitgangspunt dat

cultuurgoederen behoren tot het erfgoed van het land waar het vandaan komt en is gemaakt. Goed verdedigbaar is dat de objecten waarvan hier sprake is behoren tot Indonesisch erfgoed. Nu Indonesië geen partij is bij het verdrag biedt artikel 6.7 van de Erfgoedwet geen grondslag voor een vordering tot teruggave door Indonesië dan wel een recht hebbende uit Indonesië.

35 In art. 6.7 Erfgoedwet. 36 In art. 6.8 Erfgoedwet. 37 In art. 6.7 Erfgoedwet. 38 In UNESCO-verdrag 1970. 39 In art. 6.7 jo. art. 6.3 Erfgoedwet.

40 Sjouke, in: Lexplicatie, commentaar op regeling Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake

onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen, inleiding.

(16)

1.5 Teruggave op grond van hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet

Uit het voorgaande is gebleken dat artikel 6.7 van de Erfgoedwet geen uitkomst biedt. Een mogelijkheid om koloniale objecten terug te geven aan Indonesië is wellicht te vinden in hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet dat ziet op de bescherming van cultureel erfgoed.42 Artikel 1 van de Nederlandse Erfgoedwet definieert als cultureel erfgoed ‘uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, die in de loop der tijd door de mens tot stand zijn gebracht of zijn ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving en die mensen onafhankelijk van het bezit ervan identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurende ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities en die aan hen toekomstige

generaties een referentiekader bieden’.43

De objecten waar het hier om gaat zijn cultuurgoederen. Het zijn immers goederen van cultureel, historisch of wetenschappelijk belang.44 Dit betekent dat deze goederen deel

uitmaken van het Nederlands cultureel erfgoed en de bepalingen van de Erfgoedwet met betrekking tot de bescherming van deze goederen van toepassing zijn. Zo bepaalt de

Erfgoedwet dat de Nederlandse staat eigenaar is van alle nationale collecties die zich in musea bevinden. Verder bepaalt deze wet dat elke aanbeveling tot teruggave en dus permanente overdracht van het eigendomsrecht van deze cultuurgoederen uit de collectie van het Museum Volkenkunde toestemming van de Nederlandse Staat behoeft. Deze toestemming geschiedt doordat de minister een dergelijk besluit neemt.45 Kortom de koloniale kunstobjecten uit Nederlands-Indië zijn onvervreemdbaar tenzij de minister anders besluit.

Alvorens de staat kan overgaan tot teruggave van de betreffende objecten aan

Indonesië en dus cultuurgoederen kan vervreemden, dient het voornemen tot vervreemding op een nader bepaalde wijze bekend te worden gemaakt.46 Zo dient nauwkeurig te worden

beschreven om welke specifieke objecten het gaat uit het Museum Volkenkunde. Verder moet de minister zijn voornemen tot vervreemding motiveren. Zo zal moeten worden gesteld dat de betreffende cultuurgoederen als gevolg van het Nederlands kolonialisme zijn verkregen en dat de politieke wil er is om deze terug te geven. Als laatste dient de minister mede te delen of hij om advies omtrent de vervreemding vraagt aan een onafhankelijke commissie.47

42 In Hoofdstuk 4 Erfgoedwet. 43 In art. 1.1 Erfgoedwet.

44 Veel van dergelijke objecten zijn terug te vinden in de online catalogus Museum Volkenkunde 45 Return of Cultural Objects 2019, p. 5.

46 In art. 4.17 Erfgoedwet.

(17)

Indien de minister niet om advies vraagt kan elke persoon gedurende zes weken na bekendmaking van het voornemen tot vervreemding bij de minister zienswijzen indienen over de vraag of het cultuurgoed van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis is en onvervangbaar en onmisbaar voor het Nederlands cultuurbezit is. Gedurende deze termijn mag de minister niet overgaan tot vervreemding. Na het verstrijken van de termijn worden de zienswijzen beoordeeld door de minister en kan hij alsnog ervoor kiezen het vraagstuk rondom de vervreemding aan een onafhankelijke commissie voor te leggen.48

Niettemin is de minister bij een besluit tot vervreemding in ieder geval verplicht om advies te vragen aan een onafhankelijke commissie van deskundigen indien redelijkerwijs kan worden vermoed dat het cultuurgoed van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis heeft en onvervangbaar en onmisbaar is voor het Nederlands cultuurbezit én

vervreemding wordt overwogen aan een andere partij dan de staat, provincie, gemeente of een andere publiekrechtelijke rechtspersoon. 49Vervolgens gaat deze commissie na of de

betreffende objecten inderdaad van bijzondere cultuurhistorische en wetenschappelijke waarde zijn, zodat ze onvervangbaar en onmisbaar zijn voor het Nederlands cultuurbezit.50

De regeling dat de minister vantevoren verplicht is om advies te vragen, beoogt een waarborg te verschaffen voor een zorgvuldige besluitvorming over het vervreemden van het cultuurgoed. Tegelijkertijd beoogt de regeling de besluitvorming met betrekking tot de vervreemding geheel bij de minister te laten. Het verplichte advies is dus slechts aan de orde bij objecten van hoge kwaliteit. Indien de minister hierover twijfelt, biedt het

deskundigenadvies uitkomst. Bij een voorgenomen vervreemding naar het buitenland is er gevaar voor het verlies van het cultuurgoed voor het in Nederland aanwezige cultuurbezit. Dit wordt in beginsel door de wetgever als ongewenst gezien.51

Indien er bij de minister het vermoeden bestaat dat deze koloniale objecten, waarvan teruggave door Indonesië dan wel een rechthebbende uit Indonesië wordt verzocht, van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke waarde zijn en onvervangbaar en onmisbaar zijn voor het Nederlands cultuur bezit én de minister deze objecten terug wil geven, moet hij derhalve advies vragen bij de genoemde commissie. Indien de commissie inderdaad bevestigt dat de objecten van hoge kwaliteit zijn, zal teruggave aan Indonesië betekenen dat er een cultuurgoed van het in Nederland aanwezige cultuurbezit verloren gaat.

48 In art. 4. 17 lid 3 en lid 4 Erfgoedwet. 49 In art. 4. 18 Erfgoedwet.

50 In art. 4. 19 Erfgoedwet.

(18)

Dit wordt volgens de wetgever als onwenselijk ervaren. Het is dan goed mogelijk dat deze commissie een negatief advies geeft met betrekking tot de teruggave.52 Het lijkt niet de bedoeling van de wetgever te zijn geweest dat de minister vervolgens een ander besluit neemt dan de commissie geadviseerd. Hierin ligt een moeilijkheid in de Erfgoedwet besloten als het gaat om de teruggave van deze koloniale objecten aan Indonesië.53

52 Schouten, in: Lexplicatie, commentaar op art. 4.18 Erfgoedwet, Bronnen en citaten. 53 Schouten, in: Lexplicatie, commentaar op art. 4.21 Erfgoedwet, Bronnen en Citaten.

(19)

Hoofdstuk 2 Een aanpassing van de Erfgoedwet

In het vorige hoofdstuk werd duidelijk dat indien een Indonesische staatsburger dan wel Indonesië een procedure zou starten tot teruggave van koloniale objecten die zich in Nederlandse musea bevinden, meerdere juridische obstakels op zijn weg tegenkomt. De moeilijkheden zijn zowel in de Erfgoedwet als daarbuiten gelegen.

Daarom is het van belang te onderzoeken hoe deze problemen in ons huidige recht kunnen worden opgelost. Hierbij zal ik eerst kijken naar de Erfgoedwet. Ik doe dit met name door te kijken naar de regelgeving op dit gebied in Frankrijk, een rechtsvergelijking dus. Daarom staat in dit hoofdstuk de vraag centraal: ‘hoe dient de Nederlandse Erfgoedwet te worden aangepast om de teruggave van onrechtmatig verkregen koloniaal erfgoed mogelijk te maken én in hoeverre kan het teruggaveproces in Frankrijk hierbij als voorbeeld dienen. Hierbij gaat het om oplossingen voor de moeilijkheden die een rechthebbende uit Indonesië dan wel de staat Indonesië bij een vordering tot teruggave ondervindt op grond van de Erfgoedwet.

2.1 De bescherming van Frans cultureel erfgoed

Zoals bleek uit de hiervoor geciteerde uitspraak van president Macron is Frankrijk van plan de koloniale objecten die zich in zijn musea bevinden terug te geven aan de Afrikaanse landen van herkomst.54 Om dit te kunnen bewerkstelligen stelde Macron Franse historica Bénédicte Savoy en de Senegalese econoom en publicist Felwine Sarr aan als hoofden van de

adviescommissie die Macron moet adviseren bij het waarmaken van deze belofte.55 Deze adviescommissie heeft vervolgens onderzoek gedaan en op grond daarvan een rapport opgesteld. In dit rapport worden juridische oplossingen voorgesteld voor de teruggave van Afrikaans erfgoed. Alvorens op deze juridische oplossingen wordt ingegaan zal ik eerst een korte beschrijving geven van deze objecten en kort ingaan op de juridische belemmeringen voor teruggave van deze objecten. Hierbij zal ik steeds een vergelijking maken met de koloniale objecten afkomstig uit Nederlands-Indië en de Nederlandse wet. Door dit te doen zal ik de paralellen tussen beide casus blootleggen waarmee ik mijn keuze om Frankrijk als voorbeeld te nemen rechtvaardig.

54 Ribbens, NRC: Handelsblad, 4 januari 2019. 55 Brassem, Trouw, 21 november 2018.

(20)

Net als Nederlandse musea hebben Franse musea een uitgebreide collectie aan cultuurobjecten afkomstig uit voormalige koloniën. Zo kennen Franse musea collecties van duizenden objecten afkomstig uit landen zoals Algerije, Kameroen, Madagaskar, Mali, Ivoorkust en Benin in hun collectie.56 Deze objecten kennen een zeer gewelddadige koloniale geschiedenis.57 Evenals de objecten uit Nederlands-Indië zijn de oorspronkelijke eigenaren uit deze landen door plundering, roof en confiscatie hun bezit verloren. Hierbij kan gedacht worden aan de collectie uit Benin die door een militaire expeditie is geplunderd uit het koninklijk paleis. Vervolgens zijn deze objecten in Franse musea terecht gekomen. Het grootste gedeelte van deze objecten bevindt zich in het Musée du quai Branly-Jacques Chirac. Bij de bespreking van Franse koloniale objecten zal ik me daarom beperken tot de objecten die zich bevinden in de collectie van dit museum.58

De objecten uit dit museum maken deel uit van het nationaal erfgoed. Zo bepaalt artikel L1 van de Franse Erfgoedwet (Code du Patrimoine) dat onder nationaal erfgoed worden verstaan objecten in publiek of privaat eigendom, van historische, artistieke, archeologische, esthetische, wetenschappelijke of technologische waarde.59 Veel van dit nationaal erfgoed uit het Musée du quai Branly-Jacques Chirac maakt deel uit van de

zogenoemde publieke collecties. Dit betekent dat deze objecten eigendom zijn van de staat of een ander publieke rechtspersoon.60 Het gevolg hiervan is dat de Wet op Publieke Eigendom (Code général de la propriété des personnes publiques) van toepassing is op deze objecten. Deze wet bepaalt dat publiek eigendom onvervreemdbaar is.61

Een categorie cultuurgoederen die onderdeel uitmaken van het Franse nationale erfgoed zijn de zogenoemde nationale schatten. Hieronder worden verstaan goederen die behoren tot de collecties van de Musées de France.62 Het Musée du quai Branly-Jacques Chirac, waar zich veel van deze Afrikaanse koloniale objecten bevinden is een ‘Musée de france’.63 Indien deze koloniale objecten uit Afrika in eigendom van de staat zijn of een ander

56 Sarr & Savoy 2018, p. 46: ‘North Africa and sub-Saharan Africa, arrives at the top of the list (with 9,296

objects). The second position is held by Cameroon (7,838), followed by the island of Madagascar (7,590), Mali (6,910), Ivory Coast (3,951), Benin (3,157), the Republic of the Congo (2,593), Gabon (2,448), Senegal (2,281), and Guinea (1,997).’

57 Sarr & Savoy 2018, p. 1-2.

58 Sarr & Savoy 2018, p. 46.: In dit rapport staat dat in de publieke collecties van Frankrijk maar liefst 90.000

objecten afkomstig zijn uit Afrika. Hiervan bevinden zich 70.000 in het Musée du quai Branly-Jacques Chirac.

59 Cornu 2009, p. 326-327.

60 Sarr & Savoy 2018, p. 46. ; Cornu 2009, p. 326-327. 61 Cornu 2009, p. 326-327.

62Cornu 2009, p. 327.

(21)

publieke rechtspersoon dan maken deze goederen deel uit van het publieke domein en zijn uit dien hoofde onvervreemdbaar.64

De objecten die deel uitmaken van het Franse publieke domein kunnen niet worden teruggegeven aan het Afrikaanse land van herkomst tenzij deze objecten uit het publieke domein worden gehaald.65 Hiervoor is vereist een besluit tot ‘’declassering’’ van de objecten van de publiekrechtelijke rechtspersoon die eigenaar is, na advies en aanbeveling van de Nationaal Wetenschappelijke Commissie die bij de Franse Erfgoedwet daartoe in het leven is geroepen. Het besluit om een goed uit het publieke domein te halen kan enkel worden

genomen na goedkeuring van deze commissie.66 Het besluit van de commissie is dus bindend. Dit betekent dat indien er geen declassering volgt, er geen vervreemding mogelijk is. Deze commissie zal ten alle tijde op zoek gaan naar andere mogelijke opties dan goedkeuring te verlenen aan declassering met als gevolg vervreemding van Frans erfgoed.67

Kortom Franse koloniale objecten die deel uitmaken van een publieke collectie of deel uitmaken van een collectie van een Museé de France zoals de objecten uit het Musée du quai Branly-Jacques Chirac en die in eigendom zijn van de staat of een publiekrechtelijk lichaam zijn zowel op grond van de Franse Erfgoedwet als op grond van de Franse Wet op Publieke Eigendom in beginsel onvervreemdbaar. Het is slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mogelijk om het eigendomsrecht van deze koloniale objecten over te dragen.68 Hieruit volgt dat de teruggave van deze cultuurobjecten uit bijvoorbeeld het Musée du quai Branly-Jacques Chirac aan het Afrikaanse land van herkomst juridisch gezien nauwelijks mogelijk is.69

Hiermee vertoont de Franse Erfgoedwet zowel overeenkomsten als verschillen met de Nederlandse Erfgoedwet. Ook voor Nederlandse koloniale objecten die zich bevinden in musea geldt dat ze deel uitmaken van het nationaal erfgoed. Anders dan in Frankrijk zijn alle nationale collecties van musea in eigendom van de Nederlandse staat.70 Eveneens verschillend ten opzichte van het Franse recht is dat Nederlands nationaal erfgoed in eigendom van de staat of een ander publiekrechtelijke rechtspersoon in beginsel niet zonder meer

onvervreemdbaar is. Verder kent het Nederlandse recht niet een zogenoemd publiek domein waartoe dergelijke cultuurgoederen die zich in collecties van specifieke musea bevinden,

64 In art. L451-5. Franse Erfgoedwet. https://www.museumsanddeaccessioning.com/countries/france/ 65 Cornu 2009, p. 338.

66 In art. L451-5. Franse Erfgoedwet; In art. L115-1 Franse Erfgoedwet

https://www.museumsanddeaccessioning.com/countries/france/

67 https://www.museumsanddeaccessioning.com/countries/france/

68 In art. L451-5. Franse Erfgoedwet; https://www.museumsanddeaccessioning.com/countries/france/ 69 Cornu 2009, p. 326-327.

70 https://www.volkenkunde.nl/sites/default/files/2018-06/Jaarverantwoording%20%20NMVW%202017_1.pdf,

(22)

behoren. Zodoende vereist een besluit tot vervreemding op grond van het Nederlandse recht niet een met het Franse recht vergelijkbaar besluit tot declassering.71

Voor beide landen geldt dat een belangrijke rol is weggelegd voor een onafhankelijke commissie van deskundigen wanneer het gaat om de vervreemding van cultureel erfgoed.72 Anders dan in Frankrijk, waar deze commissie goedkeuring moet verlenen aan een besluit tot declassering van het publiekrechtelijke lichaam tevens eigenaar van de objecten, met als mogelijk gevolg de vervreemding van een nationaal cultuurgoed73, adviseert een commissie van onafhankelijke deskundigen in Nederland de minister indien hij een voornemen heeft tot vervreemding van een cultureel object of een object al dan niet van cultuurhistorische of wetenschappelijke waarde is en onmisbaar en onvervangbaar is voor het Nederlands cultuurbezit.74 Wel lijkt zowel de Franse als de Nederlandse wetgever ervan uit te gaan dat vervreemding van nationaal erfgoed in beginsel ongewenst is. Beide commissies dienen bij hun besluit dan wel advisering dit in ogenschouw te nemen.75

De huidige wetgeving van beide landen bij de procedure tot teruggave van koloniale cultuurgoederen werpt eenzelfde gelijksoortige juridisch probleem op. Voor een besluit tot vervreemding van nationaal erfgoed is namelijk goedkeuring dan wel advies vereist van een onafhankelijke commissie van deskundigen en zowel de Nederlandse als de Franse wetgever lijkt ervan uit te gaan dat in beginsel vervreemding van nationaal erfgoed als onwenselijk wordt beschouwd en deze commissies dienen bij hun advies hier rekening mee te houden. Hierin zie ik een rechtvaardiging voor mijn keuze om bij het zoeken naar oplossingen voor de problemen die de Nederlandse erfgoedwet kent voor teruggave van koloniale cultuurobjecten Frankrijk als voorbeeld te nemen gerechtvaardigd.

2.2 Naar Frans voorbeeld?

In het voorgaande besprak ik enkele juridische aspecten van een procedure tot teruggave van zowel koloniale objecten uit het Museum Volkenkunde als de Afrikaanse objecten uit het Musée du quai Branly-Jacques Chirac die eigendom van de staat zijn op grond van de Nederlandse respectievelijk Franse Erfgoedwet. Vanwege de paralellen die beide

71 In art. 4.17 jo. art. 4.18 Erfgoedwet.

72 In art. 4.17 jo. art. 4.18 Erfgoedwet ; In art. L451-5 Franse Erfgoedwet.

https://www.museumsanddeaccessioning.com/countries/france/

73 In art. L451-5. Franse Erfgoedwet. https://www.museumsanddeaccessioning.com/countries/france/ 74 In art. 4:18. Erfgoedwet.

(23)

rechtsstelsels vertonen, is het zinvol te bekijken hoe het teruggaveproces in Frankrijk als voorbeeld kan dienen voor het oplossen van de problemen die de Nederlandse Erfgoedwet behelst voor teruggave van nationaal erfgoed. Hierbij dient gekeken te worden naar het rapport The Restitution of African Cultural Heritage. Toward a New Relational Ethics. In dit rapport wordt een oplossing voorgesteld voor het probleem van onvervreemdbaarheid van nationaal erfgoed.76

De opstellers van dit rapport betogen dat de Franse Erfgoedwet moet worden herzien dan wel aangepast om teruggave van koloniale cultuurgoederen aan de Afrikaanse landen van herkomst mogelijk te maken. Het rapport erkent de moeilijkheid van deze exercitie. Deze bestaat immers in het toestaan van de teruggave van koloniaal erfgoed en het tegelijkertijd het niet afbreuk willen doen aan het beginsel van de onvervreemdbaarheid van tot publiek

eigendom behorend cultureel erfgoed. Het voorstel in dit rapport komt erop neer dat er in de Franse Erfgoedwet door middel van het toevoegen van een nieuwe bepaling een procedure tot teruggave van koloniaal erfgoed in het leven wordt geroepen. Vereist is vervolgens dat er op grond van deze procedure een billateraal verdrag tot stand komt tussen Frankrijk en het land van herkomst van de culturele objecten. De procedure en het verdrag vormen een

onlosmakelijk geheel waarbij in het verdrag de vrijstelling van het algemene principe van onvervreemdbaarheid van nationaal erfgoed is vastgelegd.77

Net als Frankrijk zou Nederland dit voorbeeld kunnen volgen. In Nederland zou er dan een aanpassing kunnen plaatsvinden van hoofdstuk 6 van de Erfgoedwet dat ziet op de

internationale teruggave van onrechtmatig verkregen cultuurgoederen van andere landen. Zoals we eerder zagen kan Indonesië dan wel een Indonesische staatsburger niet met succes een vordering op grond van artikel 6.7 van de Erfgoedwet instellen, omdat Indonesië geen partij is bij het Unesco-verdrag 1970 en een dergelijke vordering enkel kan worden ingesteld met betrekking tot een cultuurgoed dat na 1 juli 2009 onrechtmatig uit het land van herkomst is uitgevoerd of ontvreemd.78

De Erfgoedwet zou met het oog op de teruggave van culturele objecten in de geest van artikel 15 van het oorspronkelijke Unesco-verdrag 1970 kunnen worden aangepast. Dit artikel maakt het mogelijk voor verdragsstaten onderling overeenkomsten te sluiten

betreffende de teruggave van culturele goederen die voor de inwerkingtreding van het verdrag door de betrokken staten zijn weggevoerd van het gebied van oorsprong, onverschillig om

76 Sarr & Savoy 2018. 77 Sarr & Savoy 2018, p. 77. 78 In art. 6.7 Erfgoedwet.

(24)

welke reden. Bij de implementatie van het UNESCO-verdrag 1970 in de Erfgoedwet is deze bepaling niet opgenomen.79

Een soortgelijke bepaling die het mogelijk maakt om op grond van een bilateraal verdrag tussen Nederland en een andere staat tot teruggave van onrechtmatig verkregen cultuurgoederen over te gaan zou dan kunnen worden toegevoegd aan hoofdstuk 6 van de Erfgoedwet. Anders dan het oorspronkelijke artikel 15 van het Unesco-verdrag 1970 zal dit nieuwe artikel niet alleen de mogelijkheid bieden aan verdragsstaten, maar ook aan andere staten zoals Indonesië, om overeenkomsten te sluiten met Nederland tot teruggave van cultuurgoederen. Bovendien zal de werking van deze nieuwe bepaling niet enkel beperkt mogen zijn tot teruggave van cultuurgoederen die op of na 1 juli 2009 onrechtmatig uit Indonesië zijn uitgevoerd of ontvreemd.

Door een dergelijke bepaling aan hoofdstuk zes van de Erfgoedwet toe te voegen wordt Indonesië een alternatief voor het terugvorderen van cultuurgoederen op grond van het huidige artikel 6.7 geboden. Hiermee worden de genoemde beperkingen van artikel 6.7

Erfgoedwet voor de Indonesische eiser tot teruggave van de cultuurgoederen ondervangen. De Nederlandse civiele rechter zal vervolgens in een specifiek geval onderzoek (laten) doen naar de herkomst van een object. Hierbij zal de rechter uitspraak doen over specifieke

vraagstukken omtrent eigenaarschap en mogelijke onrechtmatige verkrijgingen. Daarnaast zal de rechter (laten) onderzoeken of het betreffende object van belangrijke cultuurhistorische of wetenschappelijke waarde voor een ander land dan Nederland is en zodoende voor dat land onmisbaar dan wel onvervangbaar is. Hoe de rechter vervolgens inhoudelijk een specifieke claim op grond van het verdrag gaat beoordelen bespreek ik in het volgende hoofdstuk.80

Een andere mogelijkheid om de teruggave van koloniaal erfgoed mogelijk te maken is een aanpassing van hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet dat ziet op de bescherming van

Nederlands erfgoed.81 Anders dan in Frankrijk kennen wij in Nederland niet het beginsel van de (absolute) onvervreemdbaarheid van nationaal erfgoed, zij het dat ook in onze erfgoedwet de vervreemding van nationaal erfgoed met waarborgen is omkleed. Bovendien kennen wij ook niet een wet zoals de Wet op Publieke Eigendom in Frankrijk waarmee de

onvervreemdbaarheid van nationaal erfgoed in publiek eigendom is verankerd in twee wetten. Zodoende lijkt een regeling bij verdrag in Nederland niet noodzakelijk.

79 In art. 15 UNESCO-verdrag 1970 80 In art. 6.7 Erfgoedwet.

(25)

Er zal vervolgens een wijziging plaatsvinden van artikel 4:18 van de Erfgoedwet. Een dergelijke wijziging van de Erfgoedwet moet het mogelijk maken voor de onafhankelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 4:18 van de Erfgoedwet om te adviseren over de, niet alleen cultuurhistorische of wetenschappelijke waarde en onmisbaarheid en

onvervangbaarheid voor het Nederlands cultuurbezit, maar ook te onderzoeken of dit object al dan niet onrechtmatig is verkregen en van belangrijke cultuurhistorische of wetenschappelijke waarde voor een ander land dan Nederland is en voor dat land onmisbaar dan wel

onvervangbaar is.82

Op grond van deze wijziging worden er twee nieuwe taken aan de bevoegdheid van deze commissie opgedragen. Allereerst zal ze per object uitgebreid de herkomst moeten onderzoeken. Hierbij zal de commissie onderzoek doen naar vraagstukken omtrent

eigenaarschap en mogelijke onrechtmatige verkrijgingen. Daarnaast zal de commissie moeten onderzoeken of het betreffende object van belangrijke cultuurhistorische of wetenschappelijke waarde voor een ander land dan Nederland is en zodoende voor dat land onmisbaar dan wel onvervangbaar is. Beide onderzoeken zouden dan mogelijk tot een positieve advisering tot vervreemding kunnen leiden ook al zijn de betreffende objecten in beginsel ook

onvervangbaar en onmisbaar voor het Nederlands cultuurbezit. Indien echter voor een eiser een negatief advies volgt en de minister vervolgens in lijn met dit advies een dergelijk besluit neemt dan rest voor de eiser slechts beroep bij de bestuursrechter.

Kortom, een aanpassing van de Erfgoedwet lijkt een goede oplossing om de

problemen waar de eiser in een teruggaveprocedure tegen aanloopt, op te lossen. Hierbij kan gedacht worden aan twee mogelijke aanpassingen. Zo kan er naar Frans voorbeeld een bepaling aan de Nederlandse Erfgoedwet worden toegevoegd die het mogelijk maakt dat Nederland een bilateraal verdrag sluit omtrent de teruggave van onrechtmatig verkregen cultuurgoederen voor 1 juli 2009. Een andere mogelijkheid is de aanpassing van het huidige artikel 4.18 van de Erfgoedwet.

Een dergelijke aanpassing zou ertoe moeten leiden dat ofwel de rechter ofwel de commissie niet alleen onderzoek doet naar vraagstukken omtrent eigenschap en

onrechtmatige verkrijging maar ook onderzoek doet naar de waarde van een object voor Nederlands erfgoed afgezet tegen de waarde in cultureel en historisch opzicht dat een dergelijk object zou kunnen hebben voor een ander land zoals Indonesië. Hiermee zou de

(26)

rechter of de commissie tot het oordeel kunnen komen dat teruggave van onrechtmatig

(27)

Hoofdstuk 3 Het Joods restitutiebeleid als voorbeeld

In het vorige hoofdstuk is geanalyseerd hoe de Erfgoedwet dient te worden aangepast om een teruggave van koloniale objecten mogelijk te maken én in hoeverre het teruggaveproces in Frankrijk hierbij als voorbeeld kan dienen. Ik betoog dat het noodzakelijk is om de

Erfgoedwet aan te passen en heb twee oplossingen besproken.

In dit hoofdstuk onderzoek ik hoe andere dan de louter in de Erfgoedwet besloten liggende, moeilijkheden die in een procedure tot teruggave een rol spelen, zouden kunnen worden opgelost. Het gaat hier dan met name om welke criteria voor de adviescommissie en de rechter gelden. Hierbij denk ik met name aan de regels van bewijs en verjaring die immers doorslaggevend kunnen zijn voor de beoordeling van dergelijke verzoeken.

Een mogelijkheid om deze problemen op te lossen is te kijken naar hoe Nederland is omgegaan met de teruggave van kunst die gedurende de Tweede Wereldoorlog door Nazi’s werd geroofd van Joodse eigenaren. Een analyse van de juridische aanpak van dergelijke restitutiezaken zou wellicht als voorbeeld kunnen dienen voor de teruggave van koloniale kunstobjecten. Daarom staat in dit hoofdstuk de vraag centraal: ‘Welke mogelijke

aanpassingen van het huidige recht kunnen er worden ontleend aan de manier waarop het restitutieproces van Nazi-roofkunst in Nederland plaatsvond?’

3.1 Nazi-roofkunst vs. Koloniale objecten uit Indonesië

Alvorens in te gaan op de vraag hoe het joods restitutiebeleid kan dienen als voorbeeld voor het teruggaveproces van onrechtmatig verkregen koloniale objecten is het goed om te

beseffen dat het joodse restitutiebeleid niet rechtstreeks kan worden toegepast op de teruggave van koloniale objecten. Dit heeft twee redenen.

Ten eerste zijn de objecten weliswaar vergelijkbaar maar niet identiek. Zowel de geroofde Nazi-kunst als de onrechtmatig verkregen koloniale objecten vertegenwoordigen meer dan slechts materieel eigendom. De objecten in kwestie vertegenwoordigen naast een financiële waarde, ook een immateriële waarde. Deze waarde was in het geval van Nazi-roofkunst vaak een emotionele. Immers zijn de oorspronkelijke joodse eigenaren van de geroofde kunstwerken door de Nazi’s in veel gevallen overleden. De teruggave van deze objecten aan familieleden heeft bijgedragen aan de nagedachtenis van deze slachtoffers.83

(28)

In het geval van onrechtmatig verkregen koloniale objecten uit Indonesië zal er in plaats van persoonlijke emotionele waarde eerder sprake zijn van culturele dan wel

historische waarde van de betreffende objecten. Immers vond het onrechtmatig bezitsverlies in zo’n ver verleden plaats dat de erfgenamen van de oorspronkelijke eigenaren, zo deze al kunnen worden teruggevonden, hen veelal niet gekend zullen hebben. Wél kunnen veel van deze objecten door hun historische of culturele waarde van groot belang zijn voor Indonesië en daarmee onderdeel uitmaken van de culturele identiteit van de Indonesiërs. Hiermee zouden ze behoren tot het materieel cultureel erfgoed van Indonesië.84

Een tweede reden waarom het joods restitutiebeleid niet rechtstreeks kan worden toegepast op de teruggave van koloniale objecten uit Indonesië heeft te maken met de omstandigheden waaronder het onrechtmatige bezitsverlies van de betreffende objecten plaatsvond. Opnieuw, deze zijn vergelijkbaar maar niet identiek. Zowel voor het onrechtmatig bezitsverlies van joods eigendom als het onrechtmatig bezitsverlies van Indonesisch

eigendom geldt dat de omstandigheden waaronder dit bezitsverlies plaatsvond van bijzondere aard waren.85

Zo verloren de joodse eigenaren hun eigendom in de periode 1940-1945 als gevolg van de bezetting van Nederland door Nazi-Duitsland die gepaard ging met antisemitisme en de uiteindelijke systematische uitroeiing van de Joden. Aanvankelijk vond dit verlies plaats door gedwongen verkoop. Later werd door de roofbank Lippmann, Rosenthal en Co. simpelweg eigendom van joodse mensen geconfisqueerd. De laatste overgebleven

kunstwerken werden na de deportatie van de joden uit hun huizen geroofd.86 Zodoende staat de onrechtmatigheid van de manier waarop de Nazi’s aan deze kunstwerken kwamen over het algemeen niet ter discussie.

Ook de verkrijging van koloniale objecten uit voormalig Nederlands-Indië vond in een aantal gevallen plaats onder omstandigheden van geweld en of dwang of kon plaatsvinden vanwege scheve maatschappelijke machtsverhoudingen, waardoor deze als onrechtmatig kan worden aangemerkt.87 Toch was er gedurende het Nederlands kolonialisme in Indonesië geen sprake van een genocide, zoals dat wel het geval was in Europa tijdens de Tweede

Wereldoorlog. Het Nederlands kolonialisme kende uitbraken van geweld maar ook relatief vreedzame perioden.88 Zo kan, in tegenstelling tot door Nazi’s geroofde kunstwerken niet

84 Van Gulik 1989, p. 52. 85 Oost 2018, p.143.

86 Muller & Schretlen 2002, p. 27.

87 Dommering 2017, p. 2-3.; Lunsingh Scheurleer 2007, p. 89. 88 Bijl 2012, p. 3.

(29)

zonder meer worden gezegd dat gedurende de koloniale tijd verkregen cultuurobjecten over het algemeen onrechtmatig zijn verkregen.

Ook vond het bezitsverlies in tegenstelling tot de geroofde Nazi-kunstwerken niet plaats in een zeer korte periode van vijf tot maximaal acht jaar. De koloniale objecten uit het Museum Volkunde zijn veelal verkregen in een periode die loopt vanaf het begin van de achttiende tot aan het einde van de negentiende- begin twintigste eeuw.89 Bezitsverlies vond dus grotendeels plaats in een verder verleden. Hierdoor zal de herkomst van een koloniaal object over het algemeen moeilijker zijn te achterhalen dan de herkomst van een geroofd Nazi-kunstwerk.

Het bovenstaande laat zien dat zowel de Nazi-roofkunst en de koloniale objecten uit Indonesië als de omstandigheden waaronder het onrechtmatige bezitsverlies plaatsvond, overeenkomsten vertonen maar ook verschillen kennen. Daar waar de restitutie van Nazi-roofkunst meer gericht was op teruggeven van objecten die van emotionele waarde waren voor de familieleden van de joodse eigenaren, zal het bij de teruggave van koloniale objecten uit Indonesië meer gaan om het teruggeven van voor Indonesië belangrijke culturele en historische objecten. Ook de omstandigheden waaronder het bezitsverlies plaatsvond waren verschillend. Hierbij kan alleen al worden gedacht aan de mate van geweld waarmee de verkrijgingen gepaard gingen of het verschil in periode. Dit maakt dat een rechtstreekse toepassing van het joodse restitutiebeleid op het beleid tot teruggave van koloniale objecten niet mogelijk is en er op verschillende plekken zal moeten worden afgeweken van dit restitutiebeleid.

3.2 Een verzoek tot teruggave: de onderzoeksfase

Vanwege de verschillen in objecten en de verschillende omstandigheden waaronder het bezitsverlies plaatsvond kan het joodse restitutiebeleid niet één op één worden toegepast op de teruggave van onrechtmatig verkregen koloniale objecten uit Indonesië. Wél kan, net als bij het restitutiebeleid van Nazi-roofkunst, bij de teruggave van koloniale objecten aan Indonesië, op sommige punten aansluiting worden gezocht bij de Washington Conference Principles on Nazi-Confiscated Art. Dit zou betekenen dat de beoordeling van een

(30)

teruggaveverzoek door de minister of de rechter en de advisering door de c.q. een te

benoemen commissie van deskundigen zal bestaan uit twee duidelijk te onderscheiden fasen, te weten een onderzoekfase en beoordelingsfase.90 In het navolgende zal ik deze eerste fase analyseren.

Alvorens er een onderzoek plaatsvindt, zal er, anders dan bij de restitutie van Nazi-roofkunst, eerst een teruggaveverzoek moeten zijn ingediend. Het verzoek moet betrekking hebben op onrechtmatig bezitsverlies van koloniale cultuurgoederen gedurende het

Nederlands kolonialisme in Indonesië. Hierbij ga ik ervan uit dat deze periode aanvangt met de verwoesting van Jakarta en de stichting van Batavia door de VOC in 1619 en eindigt met de politionele acties in 1945-1949.91

Verder zal in afwijking van het joodse restitutiebeleid moeten worden bepaald dat naast de erfgenamen ook de Indonesische staat zelfstandig of namens een nationaal of regionaal museum, een bepaald vorstendom, een religieuze gemeenschap of een lokale

gemeenschap een verzoek kan indienen. Anders dan bij Nazi-roofkunst, vond het bezitsverlies van deze objecten in veel gevallen in een ver verleden plaats (18e en 19e eeuw) en is het dus lastig om vast te stellen wie de oorspronkelijke eigenaar was en dus ook wie de verzoekende erfgenamen kunnen zijn. Hierop kom ik in derde paragraaf terug.92

Vervolgens zal een onderzoek moeten worden gedaan naar het object waarvoor een teruggaveverzoek is ingediend. Op dit moment zijn musea al verplicht een onderzoek te doen naar de herkomst van hun kunstwerken. 93 Het is echter goed om de rechter of de commissie van deskundigen zelfstandig het onderzoek naar de herkomst van het betreffende object te laten doen. Dit waarborgt de onafhankelijkheid van de procedure tot teruggave.94

Vooropgesteld moet worden dat de herkomst van kunstobjecten zoals de koloniale objecten uit het Museum Volkenkunde vanwege hun ouderdom vaak moeilijk in zijn geheel is te reconstrueren.95 Toch is het doel om zoveel mogelijk over de herkomst van een object te weten te komen. Zo zal worden geprobeerd vast te stellen wie de oorspronkelijk eigenaren waren van bijvoorbeeld de door het koloniale bestuur op Java uit tempels en

tempelcomplexen weggehaalde Hindoeïstische en Boeddhistische beeldjes in de achttiende en

90 Campfens 2015, p. 245-246. ; Oost 2018, p. 148. 91 Vanvught 2002, p. 59. ;Vanvught 2002, p.304-309. 92 Van Beurden 2017, p. 87-88.

93Ethische code voor Musea 2006, p. 9. 94 Campfens 2015, p. 245-246

(31)

negentiende eeuw,96 of de door Nederlandse kolonel van Daalen buitgemaakte kunstobjecten uit het Noorden van Sumatra tijdens de Sumatra-oorlog.97

Daarnaast heeft dit onderzoek naar de herkomst ook als doel meer te weten te komen over de omstandigheden waaronder veel van deze objecten zijn verkregen. Hierbij dient te worden gelet op gaten en dubbelzinnigheden in de herkomst van dergelijke objecten.98 In veel gevallen wist immers het Museum Volkenkunde niet hoe de verzamelaars uit

Nederlands-Indië die deze objecten aan het museum hadden overgedragen, aan deze objecten kwamen.99 Onderzocht moet bijvoorbeeld worden of deze eerder genoemde onderzoekers of het koloniale bestuur al dan niet op onrechtmatige wijze aan de objecten zijn gekomen.100

Als laatste moet dit onderzoek er op zijn gericht vast te stellen of de objecten waar het hier om gaat van belangrijke cultuurhistorische of wetenschappelijke waarde zijn voor de verzoekers zodat deze objecten als onmisbaar dan wel onvervangbaar moeten worden beschouwd voor het Indonesisch cultureel erfgoed. In de volgende paragraaf kom ik hier op terug. Om dit onderzoek te doen verlopen zullen zoveel mogelijk archieven en ander

bronnenmateriaal open moeten worden gesteld.101 Daarnaast zullen financiële middelen en onderzoekers beschikbaar moeten zijn om dit onderzoek uit te oefenen.102

Kortom, bij de teruggave van onrechtmatig verkregen koloniale kunst uit Indonesië kan naar voorbeeld van het joods restitutiebeleid aansluiting worden gezocht bij The

Washington Principles on Nazi-confiscated Art. Dit betekent dat de procedure tot teruggave bestaat uit twee te onderscheiden fasen, te weten een onderzoeksfase en een

beoordelings/besluitvormingsfase. Alvorens een onderzoek wordt gestart zal eerst een teruggaveverzoek moeten worden ingediend. Dit verzoek zal betrekking moeten hebben op het onrechtmatig bezitsverlies van een koloniaal object als gevolg van het Nederlands kolonialisme in de periode 1620-1949. Verder moet worden bepaald dat niet alleen de erfgenamen van de oorspronkelijke eigenaren, maar ook de staat Indonesië voor zichzelf en namens een bepaalde gemeenschap een verzoek kan indienen.

Vervolgens zal onafhankelijk onderzoek moeten worden gedaan naar de herkomst van het object. Dit onderzoek richt zich op wie de oorspronkelijk eigenaar was, onder welke omstandigheden deze zijn of haar object verloor en of het object in kwestie waarvoor een

96 Lunsingh Scheurleer 2007, p. 89. ; Dommering 2017, p. 2-3. 97 Ter Keurs 2007, p.6. 98 Oost 2012, p.12. 99 Ter Keurs 2007, p. 6-7. 100 Ter Keurs 2007, p. 6-7. 101 Oost 2012, p.12. 102 Oost 2012, p.12.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De ernst van deze schending maakt dat het bewijsmateriaal is verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelend overheid mag worden verwacht,

Daarnaast werd gekeken of deze giften ook konden worden afgetrokken binnen de inkomstenbelasting en werd er onderzocht of er een potentieel voor een eventuele teruggave binnen

In de aanloop naar de tentoonstelling mocht ik mee naar gesprekken met kunstenaars, zoals Marinus Boezem, die het werk Beddengoed uit de ramen van het Stedelijk Museum voor

12 of plate 37 of La Billardière’s Atlas showing a T-shaped club collected in New Caledonia which is probably held in the Tropenmuseum collection of the Nationaal Museum

2 Bij het beschikbaar stellen van de budgetten van de jaaroverschrijdende projecten is in één geval een andere verdeelsleutel gehanteerd dan die voor het standaardwerk.. Als bij

We registreren niet het gewicht van het restafval in uw grijze minicontainer of uw afvalzak, maar het aantal keren dat u restafval aanbiedt.. Maken jullie onderscheid tussen een

Daarentegen zal de proefpersoon bij de regelmatige ritmes wel een beat horen, en wordt er verwacht dat de detectieratio hoger, en de reactietijd lager zal zijn voor de devianten

Bij Thuisbezorgd denk je misschien aan een pizza of een pakketje dat je besteld hebt, maar huis voor de kunsten De Lindenberg biedt je onder deze titel elke dag een portie