• No results found

De invloed van fluency en affect op de perceptie van tijd

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van fluency en affect op de perceptie van tijd"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

De Invloed van Fluency en Affect op de

Perceptie van Tijd

Sharene Klein

Universiteit van Amsterdam

Product: Bachelorthese Sociale Pscychologie

Studentnr.: 11158085

Begeleider: Dhr. Dr. M. Rotteveel

Datum: 14-06-2017

Aantal woorden: 5754

Abstract: 111

(2)

2

Inhoudsopgave

1. Abstract 3 2. Inleiding 4 3. Methode 9 3.1 Design 9 3.2 Deelnemers 10 3.3 Materialen 10 3.4 Procedure 11 4. Resultaten 12 5. Discussie 17 6. Literatuurlijst 21 7. Appedices 24 A. Woordenlijsten 24 B. Exitinterview 27 C. Informatiebrochure 31 D. Informed Consent 34 E. Taakinstructies 36

(3)

3

Abstract

De tijdsperceptie wordt beïnvloed door fluency, maar studies naar deze invloed lijken inconsistente resultaten op te leveren. Om deze reden werd de invloed van fluency op de tijdsperceptie nogmaals onderzocht, waarbij werd gekeken naar een mogelijke interactie met affect. Fluency en affect lijken namelijk (intrinsiek) te corresponderen, (e.g., het mere exposure-effect). 56 Deelnemers voerden een computertaak uit. Met een standaard-taak paradigma waarin leesbaarheid, affect en aanbiedingstijd werden gemanipuleerd, werd een interactie-effect tussen fluency en affect op de tijdsperceptie gevonden. In overeenstemming met de aandachtshypothese laten de resultaten zien dat fluency en positief affect zorgen voor een relatief langere tijdsperceptie en dat disfluency en negatief affect zorgen voor een relatief kortere tijdsperceptie.

(4)

4

Inleiding

Bekende uitdrukkingen als “de tijd vliegt” of “de tijd lijkt stil te staan” geven aan dat de tijdsduur weleens anders wordt ervaren dan in absolute termen verstrijkt. Dit geeft aan dat de tijd niet alleen relatief (Einstein, 1956), maar ook subjectief is en dat dezelfde

gebeurtenis kan leiden tot verschillende percepties van tijd (Ahn, Liu, & Soman, 2009). Deze verschillen hebben mogelijk te maken met de mate waarin informatie vloeiend wordt

verwerkt (Witherspoon & Allan, 1985). Vloeiende informatieverwerking, of Fluency, omvat de snelheid en het gemak waarmee in het geheugen opgeslagen informatie wordt opgehaald en binnenkomende informatie wordt verwerkt (Oppenheimer, 2008). Hoewel een relatie tussen fluency en tijdsperceptie werd gesuggereerd (e.g., Jacoby & Dallas, 1981;

Witherspoon & Allan, 1985), laten studies naar deze relatie inconsistente resultaten zien (Matthews & Meck, 2014). Het huidige onderzoek zal zich daarom richten op de invloed van

fluency op de perceptie van tijd.

Enerzijds vonden Witherspoon en Allan (1985) dat fluency, wanneer dit werd gemanipuleerd door herhaling, zorgde voor een overschatting van tijd. Anderzijds vond Matthews (2011) dat herhaling zorgde voor een onderschatting van tijd. Hoewel Matthews niet spreekt van fluency, zouden herhaling en fluency soortgelijke processen moeten zijn. Er kan namelijk worden aangenomen dat herhaling zorgt voor een gemakkelijkere verwerking, waardoor er sprake is van fluency (Oppenheimer, 2008; Pariyadath & Eagleman, 2007). Aangenomen dat fluency en herhaling dezelfde processen zijn, vond Matthews dus dat

fluency leidt tot een onderschatting van tijd, wat tegenstrijdig is met het resultaat van

Witherspoon en Allan.

Witherspoon en Allan (1985) verklaren hun resultaat door misattributie: een meer vloeiende verwerking door het herhaald waarnemen van een stimulus (Jacoby, Kelley, & Dywan, 1989) zou worden toegeschreven aan andere oorzaken dan de herhaling, wat ertoe zou leiden dat de ‘bekende’ stimulus onterecht wordt beoordeeld als langer aangeboden (Jacoby & Dallas, 1981). In hun ‘perceptuele identificatie-taak’ lazen deelnemers hardop woorden voor, die 1 seconde werden getoond. Vervolgens werden de deelnemers gevraagd (nieuwe of herhaalde) woorden te identificeren en de tijdsduur ervan in te schatten. Deze woorden werden ieder voor 30 ms of 50 ms aangeboden. De resultaten lieten zien dat de aanbiedingstijd van herhaalde woorden en de woorden die voor 50 ms werden aangeboden, meer werd overschat dan van nieuwe woorden. Hieruit werd geconcludeerd dat fluency leidt tot een perceptie van langere aanbiedingstijd.

(5)

5

Matthews (2011) verklaart zijn bevindingen aan de hand van neural coding efficiency. Deze theorie gaat er vanuit dat de waargenomen duur die wordt toegekend aan stimuli, gelijk staat aan de hoeveelheid hersenactiviteit die bij de verwerking van de stimuli komt kijken. De herhaling zou zorgen voor een efficiëntere informatiecodering, waarvoor minder

hersenactiviteit nodig is. De herhaalde stimuli zouden daarom worden beoordeeld als ‘korter waargenomen’(Pariyadath & Eagleman, 2007; Eagleman, 2008; Matthews, 2011). Matthews gebruikte een standaard-taak paradigma waarbij deelnemers beoordeelden of een zogenaamde target stimulus (TS) korter of langer werd aangeboden dan een standaard stimulus (SS), die kort daarvoor werd aangeboden. De aanbiedingstijd van de SS was altijd 506 ms was en die van de TS varieerde tussen de 306 en de 706 ms. De TS waren afbeeldingen, waarvan de helft werd herhaald en de andere helft nieuw was. Uit zijn resultaten kwam naar voren dat de aanbiedingstijd van herhaalde stimuli meer werd onderschat dan die van nieuwe stimuli, waaruit wordt geconcludeerd dat fluency leidt tot perceptie van kortere aanbiedingstijd.

Er zijn dus verschillende paradigma’s gebruikt om de tijdsperceptie te toetsen, die op een aantal punten van elkaar afwijken, zoals het verschil in tijd tussen de herhaalde stimuli, of het feit dat Witherspoon en Allan woorden aanboden en Matthews afbeeldingen aanbood. Ook verschilden de aanbiedingstijden tussen de stimuli van Matthews en Witherspoon aanzienlijk, waarbij stimuli bij Witherspoon een stuk korter (30 - 50 ms) werden aangeboden dan bij Matthews (307- 706 ms). Het lijkt dan ook aannemelijk dat de verschillen in

paradigma’s de verklaring kunnen zijn voor de uiteenlopende uitkomsten (Matthews & Meck, 2014).

Het is daarom opmerkelijk dat Matthew’s paradigma (2011) niet altijd het resultaat oplevert dat fluency leidt tot een onderschatting van aanbiedingstijd. Toen Van Veggel (2015) Matthews paradigma (2011) gebruikte vond ze namelijk dat fluency juist zorgt voor een relatieve overschatting van aanbiedingstijd. Ze bood goed en slecht leesbare woorden aan met verschillende aanbiedingstijden (400, 447, 506, 565 of 612 ms) en verschillende emotionele valenties (negatief, neutraal, positief). Vervolgens liet ze, net als Matthews, deelnemers bepalen of een het woord langer of korter werd aangeboden dan een voorafgaande SS. Dit was een reeks symbolen ‘XXXX’ die steeds voor 506 ms werd aangeboden.

Hoewel zij fluency operationaliseerde door leesbaarheid in plaats van herhaling, kan er worden geconcludeerd dat het paradigma van Matthews inconsistente resultaten oplevert. Er wordt immers aangenomen dat fluency en herhaling soortgelijk zijn (e.g., Jacoby & Dallas, 1981; Oppenheimer, 2008; Pariyadath & Eagleman, 2007).

(6)

6

Dat het paradigma van Matthews inconsistente resultaten oplevert leidt tot de vraag of de resultaten mogelijk afhankelijk zijn van de operationalisatie van fluency. Dit is immers een punt waarop het paradigma van Van Veggel (2015) verschilde van dat van Matthews. Toen Roks (2016) fluency door middel van herhaling van woorden operationaliseerde en

Matthew’s paradigma gebruikte, vond hij dan ook wel dat fluency leidde tot een

onderschatting van aanbiedingstijd. Witherspoon en Allan operationaliseerden fluency echter ook door herhaling, en vonden het tegenovergestelde. Fluency leidt dus niet altijd tot een onderschatting van tijd als het wordt geoperationaliseerd door herhaling. De operationalisatie van fluency lijkt daarom ook geen volledige verklaring te kunnen zijn voor de ogenschijnlijk inconsistente resultaten. Dat Roks woorden gebruikte in plaats van afbeeldingen, lijkt

overigens aan te tonen dat de verschillende uitkomsten ook niet afhangen van de vorm waarin stimuli worden aangeboden. Als het gebruik van woorden zou leiden tot een overschatting van tijd en het gebruik van afbeeldingen tot een onderschatting van tijd, had Roks namelijk net als Witherspoon een overschatting van aanbiedingstijd moeten vinden.

Het feit dat de aanbiedingstijd van de stimuli bij Matthews (307- 706 ms) een stuk langer was dan de aanbiedingstijd bij Witherspoon (30-50 ms), zou wel een verklaring voor de verschillende uitkomsten kunnen zijn. Wellicht heeft de extreem korte aanbiedingstijd bij Witherspoon er namelijk toe geleid dat hun deelnemers zich veel minder bewust waren van de herhaling dan deelnemers van Matthews. Het is mogelijk dat dit tot het verschil heeft geleid, omdat er wordt gesuggereerd dat fluency via een onbewust proces leidt tot een overschatting van aanbiedingstijd (Onno en Kawahara, 2005).

In de temporele productietaak van Onno en Kawahara kregen deelnemers

verschillende stippenpatronen te zien, waarvan de helft herhaald was en de andere helft nieuw was. Deze stippenpatronen waren zo willekeurig, dat deelnemers de herhaling niet bewust konden opmerken. Deelnemers werden gevraagd de aanbiedingstijd van de stippenpatronen na te bootsen door de patronen met hun muisknop op het beeldscherm “vast” te houden. Uit het resultaat kwam naar voren dat aanbiedingstijd werd overschat bij herhaalde stimuli. Hieruit kon geconcludeerd worden dat fluency, door het herhaling, via een onbewust proces leidt tot een overschatting van aanbiedingstijd.

Als fluency via een onbewust proces inderdaad kan leiden tot een overschatting van aanbiedingstijd, dan is dit effect wellicht niet gevonden door Matthews, doordat zijn deelnemers zich mogelijk bewust waren van de herhaling. Wellicht gingen deelnemers daardoor corrigeren (zie discussie). Dat Van Veggel (2015) ook een overschatting van

(7)

7

en hun deelnemers zich dus ook niet bewust van de herhaling konden zijn. In dit onderzoek is het daarom wellicht geschikter om fluency te operationaliseren door middel van leesbaarheid en het lijkt om deze reden tevens aannemelijk dat fluency zorgt voor een overschatting van aanbiedingstijd.

Dat het bewustzijnsniveau invloed heeft op het effect dat wordt gevonden, wordt ook gevonden bij het mere-exposure effect. Dit is een fenomeen waarbij herhaalde blootstelling aan een stimulus zorgt voor een gevoel van bekendheid, wat leidt tot een positievere evaluatie van deze stimulus en dus positief affect. (Bornstein, 1989; Kunst-Wilson & Zajonc, 1980). Dit effect wordt vooral gevonden zodra deelnemers zich niet of minder bewust zijn van de herhaalde blootstelling (Bornstein, 1989). Aangenomen dat herhaalde blootstelling fluency bevordert, lijkt fluency dus ook vooral via een onbewust proces te leiden tot positief affect. Niet alleen herhaling, maar ook andere vormen van fluency blijken tot positief affect te leiden. Dit vonden Reber, Winkielman en Schwarz (1998), die fluency op drie verschillende manieren manipuleerden. Ze boden stimuli aan die (1) werden opgevolgd door matching

primes, die (2) verschilden in contrast ten opzichte van de achtergrond (figure-ground contrast) en (3) verschilden in aanbiedingstijd. Alledrie drie de vormen van fluency leidden

tot een toename in positieve affectieve beoordelingen. Er wordt gesuggereerd dat het gevoel van bekendheid en fluency intrinsiek positief is en dat er een samenhang is tussen fluency en affect (Phaf & Rotteveel, 2005; Reber et al., 1998).

Als fluency en affect samenhangen, zou de correspondentie hiertussen bidirectioneel moeten zijn (Phaf & Rotteveel, 2005). Er wordt dan ook aangetoond dat positieve emoties de aandacht verbreden en zorgen voor meer cognitieve flexibiliteit (Frederickson & Branigan, 2005; Dreisbach, 2006) en wellicht daarom meer fluency. Ze suggereerden dat er niet alleen correspondentie plaatsvindt tussen fluency en positief affect, maar dat het gelijkwaardige processen zijn. Hetzelfde zou daarom ook gelden voor disfluency en negatief affect. Vanuit het evolutionaire perspectief zouden onbekende stimuli (net als negatieve stimuli) een vroegtijdige ‘fear’-reactie opwekken en zouden bekende stimuli (net als positieve stimuli) hechting en binding faciliteren (e.g., Bornstein 1989, Monahan et al., 2000). Fluency en affect zouden volgens Phaf en Rotteveel daarom in een even vroeg stadium moeten ontstaan. Bij de verwerking van affect en (on)bekendheid worden dan ook deels dezelfde

hersengebieden betrokken (Elliot & Dolan, 1998; Henson, Rugg, Shallice, Josephs, & Dolan, 1999; LeDoux, 1996; Tulving & Kroll, 1995; Wright et al., 2003).

Als fluency leidt tot een overschatting van aanbiedingstijd en fluency en positief affect gelijkwaardig zijn, zou positief affect ook tot een overschatting van aanbiedingstijd moeten

(8)

8

leiden. Omgekeerd is het daarom te verwachten dat disfluency en negatief affect leiden tot een onderschatting van aanbiedingstijd. Dit is als volgt te beredeneren.

Volgens de aandachtshypothese (Zakay & Block, 1995) zorgen stimuli die de aandacht naar zich toe trekken namelijk voor afleiding van de tijd, wat ervoor zorgt dat de tijd wordt onderschat. Het is dan ook aangetoond dat negatieve emoties de aandacht

vernauwen (Fredrickson & Branigan, 2005; Dreisbach, 2006), wat zou kunnen zorgen voor afleiding van de tijd. Dat negatieve stimuli de aandacht naar zich toe trekken en vernauwen is evolutionair te verklaren. Deze zouden namelijk gevaarlijk kunnen zijn en de kans op

overleving verminderen (Elliot & Convington, 2001; Duckworth et al, 2002). Disfluent stimuli zouden eveneens zorgen voor een aandachtsverschuiving van de tijd, omdat ze simpelweg meer aandacht nodig hebben voor de moeilijkere verwerking (Oppenheimer, 2008)). Op basis van deze gedachtegang zouden negatieve en disfluent stimuli daarom zorgen voor een onderschatting van de aanbiedingstijd.

Dat disfluency leidt tot een onderschatting van aanbiedingstijd, werd ook gevonden door Witherspoon, Onno en Kawahara en Van Veggel, maar niet door Matthews en Roks. Aangezien deze studies in principe twee verschillende patronen van resultaten laten zien, luidt de vraag in welke patroon er daadwerkelijk sprake is geweest van fluency. Aangenomen dat fluency en affect samenhangen (Phaf & Rotteveel, 2005; Reber et al., 1998), zou in een van de twee patronen een interactie-effect moeten kunnen worden aangetoond, waaruit zou moeten blijken in welke studies er (geen) sprake is geweest van fluency.

Van Veggel (2015) deed al een poging een interactie-effect tussen fluency en affect op de tijdwaarneming aan te tonen, maar tevergeefs. Het is desalniettemin waarschijnlijker dat er bij Van Veggel sprake is geweest van fluency dan bij Roks en Matthews, omdat zij (1) vond dat disfluency leidde tot een onderschatting en dit de bovengenoemde theorie ondersteunt en (2) leesbaarheid manipuleerde, waarbij geen mogelijk correctie-effect treedt. Dat zij geen interactie-effect vond is eerder te verklaren doordat ze überhaupt geen invloed van affect op de tijdwaarneming vond. Dit komt mogelijk door een te zwakke manipulatie van affect (Van Veggel, 2015). Een oplossing hiervoor is het verhogen van de aandacht voor de emotionele betekenis van de woorden (Angrilli et al., 1997; Mella, Conty & Pouthas (2011). Van Batum (2016), die de aandacht verhoogde door een vraag over de emotionele betekenis toe te voegen, vond namelijk wel een effect van affect op tijdwaarneming. Waarschijnlijk wordt er dus wel een interactie-effect tussen fluency en affect op de subjectieve tijdwaarneming gevonden, als de aandacht voor de emotionele betekenis van de woorden wordt versterkt.

(9)

9

Het huidige onderzoek zal daarom de invloed van fluency en affect op de tijdsperceptie nogmaals onderzoeken, waarbij in het bijzonder wordt gekeken naar een interactie-effect. Het experiment van Van Veggel (2015) zal dus conceptueel worden gerepliceerd, met meer aandacht voor affect. Het standaard-taak paradigma van Matthews (2011) zal worden gebruikt waarin deelnemers moeten beoordelen of een TS langer of korter wordt aangeboden dan de SS ‘XXXX’. Fluency wordt gemanipuleerd door woorden

makkelijk (fluent) en minder makkelijk (disfluent) leesbaar te maken door verschillen in lettertype en kleur (zie Carr, Rotteveel & Winkielman (submitted) voor dezelfde

manipulatie). Affect wordt gemanipuleerd door woorden met negatieve, neutrale of positieve valentie aan te bieden. Deze manipulatie wordt versterkt door te vragen naar de emotionele betekenis van de woorden in de vorm van items binnen de afzonderlijke trails (zieVan Batum (2016) voor een vergelijkbare manipulatie).

Op basis van de aandachtshypothese en bovengenoemde empirische bevindingen wordt er een hoofdeffect van fluency op afhankelijke variabele ‘tijdwaarneming’ verwacht, waarbij de aanbiedingstijd van goed leesbare woorden relatief wordt overschat en die van slecht leesbare woorden relatief wordt onderschat. Er wordt ook een hoofdeffect van affect op de tijdwaarneming verwacht, waarbij de aanbiedingstijd van positieve woorden ten opzichte van neutrale en negatieve woorden het meest wordt overschat en die van negatieve woorden ten opzichte van neutrale en positieve woorden het meest wordt onderschat. Bovenal wordt er een interactie-effect verwacht tussen fluency en affect op de tijdwaarneming. Er wordt

verwacht dat goed leesbare woorden met positieve valentie relatief het meest worden overschat en dat slecht leesbare woorden met negatieve valentie relatief het meest worden onderschat. Omdat er wordt aangenomen dat fluency en positief affect gelijkwaardig zijn, zouden de effecten van slecht leesbare positieve woorden en goed leesbare negatieve woorden elkaar moeten opheffen. De gemiddelde tijdwaarnemingen van deze interacties zullen naar verwachting dan ook niet van elkaar verschillen.

Methode Design

Ter analyse werd een 2 x 3 x 5 within-subjects repeated-measures design gebruikt. Hierbij waren de onafhankelijke variabelen fluency (fluency en disfluency), affect (negatief, neutraal, positief) en aanbiedingstijd (400.1, 466.7, 516.6, 566.7 en 633.4 ms). Alle

onafhankelijke variabelen werden interval gemeten. De afhankelijke variabele was

(10)

10

zodanig gecodeerd dat de aanbiedingstijd langer was waargenomen naarmate het getal tussen de 0 en 1 hoger werd. Dit getal duidt een gemiddelde tijdwaarneming, ofwel een proportie langresponsen aan.

Deelnemers

56 Deelnemers participeerden aan het onderzoek, waarvan 21 man (37.5%) en 35 vrouw (62.5%). De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 20,3 jaar met een

standaarddeviatie van 3.01 jaar. De meerderheid was Psychologiestudent aan de Universiteit van Amsterdam, zij konden 1 proefpersoonpunt ontvangen voor deelname aan het onderzoek. Deelnemers konden een afspraak maken via lab.uva.nl of vrij inlopen.

Deelnemers werden niet meegenomen in de analyse als ze (a) meer dan 5% procent van de woorden niet goed konden lezen vanwege het niet vloeiend spreken en lezen van de Nederlandse taal, dyslexie of andere redenen zoals slechtziendheid, of (b) geen nuchtere staat hadden.

Materialen

Fluency werd gemanipuleerd door de woorden aan te bieden in twee verschillende

lettertypes en kleuren, waardoor ze verschilden in leesbaarheid. Deze woorden werden aangeboden op een 60hz computerscherm. Fluent woorden werden aangeboden in lettertype Arial, in het zwart, grootte 14, bold

(VOORBEELD).

Disfluent woorden in werden

aangeboden in lettertype Script MT bold in het grijs, grootte 18, (

voorbeeld

)

(Carr, Rotteveel & Winkielman, submitted). Anders dan bij Van Veggel, werden deze woorden niet in grootte 14 getoond, omdat dit te moeilijk leesbaar was. De woorden werden op basis van affectieve valentie gematcht en verdeeld over 10 groepen, 2 (fluent vs. disfluent) x 5

(aanbiedingstijd) en per persoon gerandomiseerd, zie appendix A. Affect werd gemanipuleerd door woorden aan te bieden uit drie woordenlijsten die van elkaar verschilden in valentie (negatief, neutraal, positief). De gebruikte woordenlijsten kwamen exact overeen met de woordenlijst van Zeelenberg, Wagenmakers & Rotteveel (2006) en Van Veggel (2015), met uitsluiting van drie woorden uit de oefenronde. Uit de negatieve woordenlijst was dit het woord ‘beroerd’, uit de positieve woordenlijst ‘schat’ en uit de neutrale woordenlijst

‘fragment’. Dit is gedaan zodat er in de oefenronde evenveel woorden voorkwamen van elke dimensie. In totaal werden 95 negatieve woorden (voorbeelden zijn bang, haat en kwetsen), 95 neutrale woorden (voorbeelden zijn cijfer, fragment en klok) en 95 positieve woorden

(11)

11

(voorbeelden zijn feest, geliefd en gezond) aangeboden. Het experiment bestond uit 270 trials, waar 15 oefentrials aan vooraf gingen. De 270 trials waren opgedeeld in drie blokken van 90 trials, met daartussen twee korte self paced pauzes. Tijdens de pauzes bleven

deelnemers in de cubicles zitten. Er waren 30 unieke combinaties van fluency x affect x aanbiedingstijd, die gerandomiseerd (zonder teruglegging) werden aangeboden. Alle condities werden gelijkelijk gevuld. Zowel in de oefenronde als in de experimentele ronde werden alle woorden in random volgorde aangeboden.

Iedere trial begon met wit scherm (1000.7 ms), opgevolgd door een standaardstimulus ‘XXXX’ (516.7 ms) met aansluitend een nieuw wit scherm (316.9 ms). Deze SS ‘XXXX’ had steeds evenveel tekens als de daarop volgende target-stimulus. Deze target-stimulus (een positief, negatief of neutraal woord) werd getoond voor 400.1, 466.7, 516.6, 566.7 of 633.4 ms. Daarop volgde een nieuw wit scherm (500.3 ms), met daarna een scherm met de zin ”druk op geel voor langer en op blauw voor korter”. Nadat deelnemers op geel (de letter ‘L) of op blauw (de letter ‘S’) hadden gedrukt sloot de trial af met op een nieuw scherm de vraag “ Welk gevoel geeft dit woord u?” Onder deze vraag stond een 7-punt Likertschaal waarbij 1 stond voor negatief en 7 voor positief. Nadat deelnemers op een getal tussen de 1 en de 7 hadden gedrukt werd opnieuw een wit scherm getoond (1007 ms) waarmee de nieuwe trial begon. Het exit-interview dat naderhand werd afgenomen, bestond uit 18 vragen (zie appendix B). Dit waren onder andere vragen naar demografische gegevens, naar de mate waarin deelnemers alle woorden konden lezen, naar hoe ze de taak hadden ervaren en of ze enige verwachtingen hadden over relaties tussen de leesbaarheid, emotionele lading en aanbiedingstijd van de woorden.

Procedure

Het onderzoek vond plaats op Roeterseiland in lokaal L2.22, een labruimte van de Universiteit van Amsterdam. Er waren altijd twee proefleiders aanwezig om deelnemers te ontvangen en naar de cubicles te leiden. Om afleiding zoveel mogelijk te voorkomen werden deelnemers gevraagd de telefoon uit of weg te doen. De proefleider bedrukte dat de aandacht goed bij de taak moest blijven.

Voorafgaand aan de test lazen deelnemers een informatiebrochure (zie appendix C) en vulden ze een informed consent in (zie appendix D). Deelnemers werden gevraagd deze goed door te lezen en op “enter” te drukken om concrete taak instructies op het

computerbeeldscherm te zien te krijgen, zie appendix E. Deze instructies konden deelnemers door lezen op eigen tempo en werden opgevolgd door de 15 oefentrials.

(12)

12

Na de oefentrials begon het experiment. Dit duurde ongeveer 35 minuten. Tijdens de taak beoordeelden de deelnemers of de TS langer of korter was aangeboden dan de SS door op de gele sticker (de letter ‘L’) voor langer of de blauwe sticker (de letter ‘S’) voor korter te drukken. Vervolgens beoordeelden ze de emotionele valentie van het aangeboden woord, door in een 7-punt Likertschaal de vraag “ Welk gevoel geeft dit woord u?” te beantwoorden, waarbij 1 stond voor negatief en 7 voor positief.

Na afloop van het experiment nam een van de proefleiders het exit-interview af en hadden deelnemers de mogelijkheid zich in te schrijven op een mailinglijst om op de hoogte te blijven van de onderzoeksresultaten.

Resultaten

Uit de exit-interviews was gebleken dat alle deelnemers >95% van alle woorden heeft kunnen lezen. Er waren verder geen andere redenen voor exclusie, er was geen uitval en waren geen outliers die moesten worden uitgesloten, dus alle 56 deelnemers zijn

meegenomen in de resultatenanalyse.

De responsen op de exit-interviewvragen naar verwachte relaties tussen de variabelen werden omgescoord naar dichotome variabelen met de waarden 0 (=nee) en 1(=ja). Alle waarden onder de 0.50 betekenen dus “geen verwachte relatie” en alle waarden boven de 0.50 betekenen “wel een verwachte relatie”. De gemiddelde respons op de verwachte relatie tussen aanbiedingstijd en de leesbaarheid van de woorden was .45. Dit was .64 voor een verwachte relatie tussen de leesbaarheid en emotionele lading van de woorden en .23 voor een relatie tussen de leesbaarheid, de aanbiedingstijd en de emotionele lading van de woorden. Deelnemers verwachtten dus geen duidelijke relaties tussen de variabelen, aangezien de gemiddelde waarden onder of rond de .50 zitten.

Ter manipulatiecheck is er allereerst een repeated-measures ANOVA over de ratings uitgevoerd. Hierbij was de assumptie van sfericiteit geschonden (Mauchly’s W (2) = .18, p < .001), wat betekent dat de varianties voor de verschillende niveau’s van affect niet gelijk waren. Om deze reden werd de Greenhouse Geisser correctie toegepast. Na correctie bleek dat negatief (M = 2.44, SD = .08), neutraal (M = 4.20, SD = .04) en positief (M = 5.55, SD = .07) allemaal significant van elkaar verschilden, F (1.01, 60.47) = 506.92, p <.001, wat betekent dat deze manipulatie is geslaagd.

De afhankelijke variabele ‘tijdwaarneming’ was ook een dichotome variabele,

bestaande uit de niveau’s ‘korter’ en ‘langer’. Deze niveaus zijn omgescoord naar de waarden 0 (=korter) en 1 (=langer). Gemiddelde uitkomsten kunnen daarom een waarde tussen de 0 en

(13)

13

1 aannemen en weerspiegelen een proportie langresponsen. Hierbij staan alle waarden onder de .50 voor een onderschatting van aanbiedingstijd en staan alle waarden boven de .50 voor een overschatting van aanbiedingstijd. Zoals te zien is in de onderstaande tabellen nemen alle gemiddelden een waarde onder de .50 aan, wat aangeeft dat er een algehele neiging naar ‘korter’ was en de verschillen tussen niveau’s relatief zijn.

Er is een ook een repeated-measures ANOVA uitgevoerd op afhankelijke variabele ‘tijdwaarneming’, met de onafhankelijke variabelen fluency, affect en aanbiedingstijd. Hieruit bleek ten eerste dat er een significant hoofdeffect was van fluency, F (1,55) = 10.51. p = .002,

2

p

η = .16. Zie tabel 1 voor gemiddelde tijdwaarnemingen met bijbehorende standaarddeviaties voor ieder niveau van fluency.

Tabel 1

Gemiddelde tijdwaarnemingen met bijbehorende standaarddeviaties bij de verschillende niveau’s van fluency.

In het bovenstaande tabel is te zien dat goed leesbare woorden (M = 0.47, SD = 0.02) relatief werden overschat en dat slecht leesbare woorden (M = 0.41, SD = 0.02) relatief werden onderschat. Dit resultaat komt dan ook overeen met de verwachtingen.

Voor de variabele ‘affect’ was de assumptie van sfericiteit weer geschonden, (Mauchly’s W (2) = .53, p < .001) en werd daarom de Greenhouse Geisser correctie

toegepast. Na correctie bleek er ook, zoals verwacht, een significant hoofdeffect te zijn van affect, F (1.37, 75.06) = 7.14, p = .005, = .12. Zie tabel 2 voor de gemiddelde

tijdwaarnemingen met bijbehorende standaarddeviaties voor ieder niveau van affect.

(14)

14

Tabel 2

Gemiddelde tijdwaarnemingen met bijbehorende standaarddeviaties bij de verschillende niveau’s van affect.

Uit de pairwise comparisons post-hoc analyse bleek dat positieve woorden (M = 0.48,

SD = .02) significant verschilden van negatieve woorden (M = .42, SD = .02), p = .015. Dit

komt overeen met de verwachting dat positieve woorden relatief zouden worden overschat en negatieve woorden relatief zouden worden onderschat. De uitkomst dat positieve en

negatieve woorden niet significant verschilden van neutrale woorden (M = .44, SD = .02) is enigszins onverwacht.

Voor de variabele ‘aanbiedingstijd’ was de assumptie van sfericiteit ook geschonden (Mauchly’s W (9) = .79, p < .001). Voor aanbiedingstijd werd daarom ook de Greenhouse Geisser correctie toegepast. Na correctie bleek er tevens een significant hoofdeffect te zijn van aanbiedingstijd, F (1.62, 89.16) = 148.11, p <.001, η2p= .73. Zie tabel 3 voor de gemiddelde tijdwaarnemingen van de niveau’s van aanbiedingstijd met bijbehorende standaarddeviaties.

(15)

15

Tabel 3

Gemiddelde tijdwaarnemingen met standaarddeviaties bij de verschillende niveau’s van aanbiedingstijd.

In lijn met de verwachtingen liet de pairwise comparisons post-hoc analyse zien dat alle aanbiedingstijden significant van elkaar verschilden, p <.001.

Uit de resultaten blijkt bovenal dat er significant interactie-effect is tussen fluency en affect, (2, 110) = 3.11, p < .001, η2p = .02. Zie tabel 4 voor de gemiddelde tijdwaarnemingen van

(16)

16

Tabel 4

Gemiddelde tijdwaarnemingen van de niveau’s van het interactie-effect tussen fluency en affect met bijbehorende standaarddeviaties.

Over het interactie-effect werden 6 post-hoc paired-samples t-testen uitgevoerd. Hieruit bleek ten eerste dat goed leesbare woorden met positieve valentie (M = 0.49, SD = 0.16) na bonferroni-correctie significant verschilden van slecht leesbare woorden met negatieve valentie (M = 0.38, SD = 0.02), t (55) = -3.98, p <.001. Zoals verwacht werden goed leesbare positieve woorden relatief het meest overschat en werden slecht leesbare negatieve woorden relatief het meest onderschat.

Goed leesbare neutrale woorden (M = .48, SD = .12) en slecht leesbare neutrale woorden (M = .41, SD = .14) verschilden na bonferroni correctie ook significant van elkaar, t (55) = 3.05, p = .004. Goed leesbare neutrale woorden werden relatief meer overschat dan slecht leesbare neutrale woorden. Dit resultaat komt ook overeen met de verwachtingen. Dit laat namelijk in wezen het effect van fluency zien. Evengoed in overeenstemming met de verwachtingen, verschilden goed leesbare negatieve woorden (M = 0.45, SD = 0.15) en slecht leesbare positieve woorden (M = 0.46, SD = 0.14) niet significant van elkaar.

Verder bleek uit de post-hoc paired-samples t-testen dat de niveau’s van affect alleen binnen disfluency significant van elkaar verschilden. Slecht leesbare negatieve woorden (M = .45, SD = .02) verschilden na bonferroni correctie significant van slecht leesbare positieve woorden (M = .49 , SD = .02 ), t (55) = -4.08, p < .001. Slecht leesbare negatieve woorden verschilden na bonferroni correctie tevens significant van slecht leesbare neutrale woorden (M = .48 , SD = .02) , t (55) = -2.71, p = .009, waar slecht leesbare positieve woorden ook

(17)

17

significant van verschilden, t (55) = 3.32, p = .002. Het komt overeen met de verwachtingen dat slecht leesbare negatieve woorden ten opzichte van positieve en neutrale woorden dus werden onderschat en dat slecht leesbare positieve woorden ten opzichte van negatieve en neutrale woorden werden overschat, maar het is onverwacht dat dit effect alleen significant is binnen de disfluency-conditie. Er werd namelijk verwacht dat dit effect te zien zou zijn binnen beide condities van fluency.

Discussie

In het huidige onderzoek werd de invloed van fluency en affect op de tijdsperceptie onderzocht, waarbij in het bijzonder werd gekeken naar een interactie-effect. Naast het resultaat dat fluency en affect de tijdsperceptie beïnvloeden, is hiertussen ook een interactie-effect gebleken. In overeenstemming met de aandachtshypothese (Zakay & Block, 1995) leidt disfluency ten opzichte van fluency tot een kortere tijdsperceptie en leidt negatief affect ten opzichte van positief affect ook tot een kortere tijdsperceptie. Het interactie-effect laat zien dat fluency en positief affect elkaar versterken en in interactie leiden tot de relatief langste tijdsperceptie en dat disfluency en negatief affect elkaar ook versterken en in interactie leiden tot de (relatief) kortste tijdsperceptie.

Dit interactie-effect ondersteunt de correspondentietheorie (Phaf & Rotteveel, 2006), die veronderstelt dat fluency en positief affect en disfluency en negatief effect gelijkwaardige en mogelijk vergelijkbare processen zijn. Deze theorie wordt tevens ondersteund door het resultaat dat de interacties tussen fluency en negatief affect en fluency en positief affect niet van elkaar verschillen. Als fluency en positief affect en disfluency en negatief affect hetzelfde zijn, zouden de effecten van fluency en negatief affect en fluency en positief affect elkaar namelijk moeten opheffen. Dat de effecten van beide positief en negatief affect op de

tijdwaarneming niet verschilden van het effect van neutraal affect op de tijdwaarneming was enigszins onverwacht, aangezien de manipulatiecheck liet zien dat negatieve, neutrale en positieve woorden wel (voldoende) van elkaar verschilden. Dit is wellicht te wijten aan het feit dat er woorden zijn gebruikt ter manipulatie van affect. Een manipulatie waarin

afbeeldingen worden getoond is mogelijk toch een sterkere manipulatie van affect, waarin effecten van emoties sterker naar voren komen (Kensinger, Schacter, 2006). Het is ook onverwacht dat het effect van de niveau’s van affect alleen van elkaar verschilden binnen de

disfluency-condities en niet binnen de fluency-condities. Wellicht is de disfluency-manipulatie

sterker uit de verf gekomen. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat er vooral jonge deelnemers zijn onderzocht (M = 21.3), waarbij de aandacht sterker wordt getrokken door

(18)

18

negatieve informatie (Crowney & Hess, 2016). Aangezien disfluency samenhangt met negatief affect, heeft de manipulatie van disfluency wellicht daardoor een sterker effect gegeven. Een oplossing hiervoor zou een meer heterogene doelgroep kunnen zijn. Dit zou de externe validiteit tevens ten goede doen (Rothwell, 2006).

De resultaten zijn in lijn met die van Witherspoon en Allan (1985), Onno en

Kawahara (2005) en Beerepoot, Corba en Van Veggel (2015) en lijken tegenstrijdig met die van Matthews (2011) en Roks (2016). Matthews en Roks vonden namelijk dat “fluency”, wat zou zijn teweeggebracht door herhaling, leidt tot relatief kortere tijdsperceptie. Vermoedelijk trad er bij hen dan ook geen fluency op. Het is nog onduidelijk waarom de

herhalingmanipulatie bij Witherspoon en Allan (1985), Phaf en Rotteveel (2005) en

bijvoorbeeld het mere exposure-effect (Bornstein, 1989) wel voor fluency zou zorgen en bij Matthews en Roks niet. Zoals eerder gesuggereerd in de inleiding van deze these, heeft het wellicht te maken met de mogelijkheid dat een herhalingmanipulatie vooral fluency (en dus ook positief affect) bevordert zodra deelnemers de herhaling niet of minder bewust opmerken (Onno & Kawaraha, 2005). In dit geval leidt de herhaling in interactie met positief affect tot een relatief langere tijdsperceptie. Als deelnemers herhaling wel bewust opmerken, wat mogelijk is gebeurd bij Matthews en Roks, zou het kunnen dat de herhaling daardoor niet leidt tot positief affect (en fluency), maar via een correctieproces tot negatief affect en daarmee tot een relatief kortere tijdsperceptie.

Een dergelijk correctieproces doet denken aan discounting: het effect dat deelnemers affect niet meer als informatie gebruiken zodra ze zich daar bewust van zijn (Albarracín & Kumkale, 2003; Schwarz & Clore, 1983). De voorkeur voor herhaalde stimuli (e.g. het mere

exposure effect) lijkt eveneens te verdwijnen of te verminderen zodra deelnemers de

herhaling bewust opmerken. Een dergelijk proces als discounting komt dan ook vaker voor bij studies naar affect (Huber, Shiffrin, Quach & Lyle, 2002). Effecten van affectieve priming blijken bijvoorbeeld sterker te zijn in suboptimale dan optimale condities (Rotteveel, de Groot, Geutskens & Phaf, 2001). Consistent deze resultaten en bijvoorbeeld het Jacoby-Whitehouse effect (zie de Jacoby Withehouse experimenten, 1989), bleek ook samenhang die Phaf en Rotteveel (2005 vonden tussen fluency en affect, het sterkst te zijn in de korte

(minder bewuste) priming-condities.

De bovenstaande studies tonen aan dat het (priming)-effect door discounting kan verzwakken of verdwijnen, maar niet dat het effect daar daadwerkelijk door omkeert.

Discounting zou dus nog niet volledig verklaren waarom Matthews en Roks een kortere

(19)

19

efficiency-hypothese (Pariyadath & Eagleman, 2007) op zodra deelnemers de herhaling van

stimuli bewust herkennen.

Naast neural coding efficiency, is het oddball-effect ook een mogelijke verklaring voor het effect dat Matthews en Roks vonden. (Eagleman & Pariyadath, 2009). Het oddball-effect kan optreden wanneer een nieuwe stimulus (‘oddball’) wordt aangeboden in een serie herhaalde stimuli. Ten opzichte van de herhaalde stimuli valt de oddball op, wat zou leiden tot de illusie dat hij een langere aanbiedingstijd heeft dan de herhaalde stimuli. Door randomisatie kunnen meerdere herhaalde stimuli langer achter elkaar worden aangeboden, waardoor het oddball-effect heeft kunnen optreden. Hierdoor is het mogelijk in vergelijking met herhaalde (fluent)stimuli, vooral de aanbiedingstijd van nieuwe (disfluent) stimuli werd overschat. Mogelijk heeft het oddball-effect dus (een versterkende) invloed gehad op het gevonden verschil.

Dat de aanbiedingstijd van nieuwe stimuli zou worden overschat is weliswaar

tegenstrijdig met de aandachtshypothese. Deze veronderstelt namelijk dat de aanbiedingstijd van nieuwe en negatieve stimuli juist wordt onderschat (Angrilli, Cherubini, Pavese & Manfredini, 1997; Lui, Penney & Schirmer, 2011; Droit-Volet, Brunot,& Niedenthal, 2004). Wellicht is er een link is tussen de oddball en affect, die wel overeenkomt met de

aandachtshypothese.

Repetition suppression en neural coding efficiency komen in wezen namelijk met

elkaar overeen, aangezien er in beide gevallen sprake is van verminderde neurale respons door herhaling (Eagleman & Pariyadath, 2009). Omdat repetition suppression ook wel wordt geïnterpreteerd als ”stimulus-specifieke fatigue”(e.g., Ishai et al., 2006), zou het mogelijk kunnen zijn dat repetition suppression of neural coding efficiency negatief affect

teweegbrengt. De oddball zou in vergelijking met de herhaalde stimuli dan mogelijk niet zorgen voor negatief affect, maar juist voor positief affect. Als dit inderdaad de affectieve consequenties van stimulusherhalingen de oddball zijn, zou dit kunnen verklaren waarom de aanbiedingstijd van de oddball, ten opzichte van die van herhaalde stimuli, wordt overschat.

Dat herhaling in dit geval juist leidt tot negatief affect, heeft dus wellicht te maken met het bewustzijnsniveau. Een aanwijzing hiervoor zou kunnen zijn dat Schindel, Rowlands en Arnold (2011) aan de hand van hun onderzoeksresultaten suggereren dat het oddball-effect wordt aangedreven door voorspelling. Volgens hen zou de waargenomen duur van de

herhaalde stimulien de oddball te maken hebben met het verschil tussen de verwachte en de werkelijke waarnemingen. Wellicht treed deze verwachting op doordat deelnemers de herhaling bewust opmerken.

(20)

20

Om te onderzoeken of het bewustzijnsniveau bij een herhalingmanipulatie

daadwerkelijk tot een proces als discounting leidt binnen onderzoek naar tijdsperceptie, zou toekomstig onderzoek (on)bewuste condities aan een conceptuele replicatie van het huidige onderzoek kunnen toevoegen. Een conceptuele replicatie van het huidige onderzoek, waarbij

fluency wordt geoperationaliseerd door een herhalingmanipulatie, zou de aanname dat er bij

Matthews en Roks geen sprake is geweest van fluency kunnen ondersteunen. Naar

verwachting interacteert “fluency” in die operationalisatie dan ook niet met affect. Als neural

coding efficiency en het oddball-effect echter de affectieve consequenties blijken te hebben

waarover werd gespeculeerd, is een interactie-effect alsnog niet volledig uit te sluiten. Resultaten dienen dus zorgvuldig te worden geïnterpreteerd.

Al met laat het huidige onderzoek een interactie tussen fluency en affect op de

tijdsperceptie zien, wat impliceert dat er in de onderzoeken van Witherspoon en Allan (1985), Onno en Kawahara (2005) en Beerepoot, Corba en Van Veggel (2015) sprake is geweest van

fluency en in die van Matthews (2011) en Roks (2016) waarschijnlijk niet. Dit betekent

tevens dat disfluent en negatief affect, ten opzichte van fluency en positief affect, zorgen voor een kortere tijdsperceptie. Met andere woorden vliegt de tijdsduur van moeilijk te verwerken en negatieve informatie het snelst voorbij. Dat is in een bepaald opzicht toch positief.

(21)

21

Literatuurlijst

Ahn, H. K., Liu, M. W., & Soman, D. (2009). Memory markers: How consumers recall the duration of

experiences. Journal of Consumer Psychology, 19(3), 508-516.

Albarracín, D., & Kumkale, G. T. (2003). Affect as information in persuasion: a model of affect identification and discounting. Journal of personality and social psychology, 84(3), 453.

Allan, L. G. (1979). The perception of time. Perception & Psycho- physics. 26, 340-354. Angrilli, A., Cherubini, P., Pavese, A., & Manfredini, S. (1997). The influence of affective

factors on time perception. Perception & psychophysics, 59(6), 972-982. Batum, V, F. (2016). De invloed van emotionele woorden op de waarneming van tijd

getoetst in een nieuw paradiga (niet gepubliceerde masterhese). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland.

Bornstein, R. F. (1989). Exposure and affect: Overview and meta-analysis of research, 1968 1987. Psychological Bulletin, 106, 265–289.

Carr, E. W., Rotteveel, M., & Winkielman, P. (submitted). Easy moves: perceptual fluency facilitates approach action-tendencies.

Dreisbach, G. (2006). How positive affect modulates cognitive control: The costs and benefits of reduced maintenance capability. Brain and cognition, 60(1), 11-19.

Duckworth, K. L., Bargh, J. A., Garcia, M., & Chaiken, S. (2002). The automatic evaluation of novel stimuli. Psychological science, 13(6), 513-519.

Eagleman, D. M., & Pariyadath, V. (2009). Is subjective duration a signature of coding efficiency? Philosophical Transactions of the Royal Society B, 364, 1841-1851. Einstein, A., & Cohen, E. R. (1956). The meaning of relativity.

Elliot, A. J., & Covington, M. V. (2001). Approach and avoidance motivation. Educational Psychology Review, 13(2), 73-92.

(22)

22

Elliot, R., & Dolan, R. J. (1998). Neural response during preference and memory judgments for subliminally presented stimuli: A functional neuroimaging study. The Journal of Neuroscience, 18, 4697–4704.

Fredrickson, B. L., & Branigan, C. (2005). Positive emotions broaden the scope of attention and thought‐action repertoires. Cognition & emotion, 19(3), 313-332.

Growney, C.M., Hess, T.M. (2016) Mood as resource in older aldults’ attention to negative self- relevant information. Gerontologist, 56 (3), 66.

Huber, D. E., Shiffrin, R. M., Quach, R., & Lyle, K. B. (2002). Mechanisms of source confusion and discounting in short-term priming: 1. Effects of prime duration and prime recognition. Memory & Cognition, 30(5), 745-757.

Ishai, A., Bikle, P. C., & Ungerleider, L. G. (2006). Temporal dynamics of face repetition suppression. Brain research bulletin, 70(4), 289-295.

Jacoby, L. L., & Dallas, M. (1981). On the relationship between autobiographical memory and perceptual learning. Journal of Experimental Psychology: General, 110(3), 306. Jacoby, L. L., Kelley, C. M., & Dywan, J. (1989). Memory attributions. Varieties of memory

and consciousness: Essays in honour of Endel Tulving, 391-422.

Kunst-Wilson, W. R., & Zajonc, R. B. (1980, February 1). Affective discrimination of stimuli that cannot be recognized. Science, 207, 557– 558.

LeDoux, J. E. (1996). The emotional brain. New York: Simon & Schuster. Mandler, G. (1980). Recognizing: The judgment of previous occurrence. Psychological Review, 87, 252–271

Matthews, W. J. (2011). Stimulus repetition and the perception of time: the effects of prior exposure on temporal discrimination, judgment, and production. Plos One, 6, 1-7. Matthews, W. J., & Meck, W. H. (2014). Time perception: the bad news and the good. Wiley

(23)

23

Meck, W. H. (1996). Neuropharmacology of timing and time perception. Cognitive brain research, 3(3), 227-242.

Mella, N., Conty, L., & Pouthas, V. (2011). The role of physiological arousal in time perception: psychophysiological evidence from an emotion regulation paradigm. Brain and cognition, 75(2), 182 -187.

Monahan, J. L., Murphy, S. T., & Zajonc, R. B. (2000). Subliminal mere exposure: Specific, general, and diffuse effects. Psychological Science, 11, 462–466.

Ono, F., & Kawahara, J. I. (2005). The effect of unconscious priming on temporal production. Consciousness and cognition, 14(3), 474-482.

Oppenheimer, D. M., & Frank, M. C. (2008). A rose in any other font would not smell as 19 sweet: Effects of perceptual fluency on categorization. Cognition, 106, 1178 -1194. Pariyadath, V., & Eagleman, D. (2007). The effect of predictability on subjective duration.

Plos one, 11, 1-6.

Reber, R., Winkielman, P., & Schwarz, N. (1998). Effects of perceptual fluency on affective judgments. Psychological Science, 9, 45–48.

Rhodes, M. G., & McCabe, D. P. (2009). Expertise makes the world slow down: Judgements of duration are influenced by domain knowledge. The Quarterly Journal of

Experimental Psychology, 62(12), 2313-2319.

Roks, M. (2016). De invloed van vloeiende informatieverwerking op de subjectieve tijdwaarneming (niet gepubliceerde masterhese). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland.

Rotteveel, M., de Groot, P., Geutskens, A., & Phaf, R.H . (2001). Stronger suboptimal than optimal affective priming? Emotion, 1, 348-364.

Rothwell, P. M. (2006). Factors that can affect the external validity of randomised controlled trials. PLOS Clin Trial, 1(1), e9.

(24)

24

Schindel, R., Rowlands, J., & Arnold, D. H. (2011). The oddball effect: Perceived duration and predictive coding. Journal of Vision, 11(2), 17-17.

Schwarz, N., & Clore, G. L. (1983). Mood, misattribution, and judgments of well-being: Informative and directive functions of affective states. Journal of personality and social psychology, 45(3), 513.

Tipples, J. (2008). Negative emotionality influences the effects of emotion on time perception. Emotion, 8(1), 127.

Tulving, E., & Kroll, N. (1995). Novelty assessment in the brain and long-term memory encoding. Psychonomic Bulletin & Review, 2, 387– 390.

Weisbuch, M., Mackie, D. M., & Garcia -Marques, T. (2003). Prior source exposure and persuasion: further evidence for misattributional processes.Personality and Social Psychology, 29, 691-700.

Veggel, V, J. (2015). De invloed van perceptual fluency en affect op de subjectieve

waarneming van tijd (niet gepubliceerde bachelorthese).Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland.

Witherspoon, D., & Allan, L. G. (1985). The effect of a prior presentation on temporal judgments in a perceptual identification task. Memory & Cognition, 13(2), 101-111. Wright, C. I., Martis, B., Schwartz, C. E., Shin, L. M., Fischer, H., McMullin, K., & Rauch,

S. L. (2003). Novelty responses and differential effects of order in the amygdala, substantia innominata, and inferior temporal cortex. NeuroImage, 18, 660–669. Zakay, D., & Block, R. A. (1995). An attentional-gate model of prospective time

estimation. Time and the dynamic control of behavior, 167-178.

Zeelenberg, R., Wagenmakers, E., & Rotteveel, M. (2006). The impact of emotion on perception. Psychological Science, 17, 287-291.

(25)

25

Appendix A. Woordenlijsten

Positief Negatief Neutraal

aaien afgang aanbod aardig agressie aard applaus akelig arbeid baat bang aspect begaafd bedrog beetje bekwaam berucht bellen beleefd bitter bizar beloning blind blinken beroemd bloed brij best boos broek bloei crisis buitenaf braaf dief cabine briljant dilemma casino cadeau dode cent charmant donderen cijfer correct donker code creatief doof comité dapper drama conditie deugd dreigend context elegant driftig delven engel duister dialoog feest duivel drankje fraai dwang drietal fris falen dronk gaaf fataal duizend geliefd fout economie geluk geslagen evolutie gerust gevangen feit geschenk giftig fles geschikt grauw fractie gewonnen haat fungeren gezond herrie gamma glorie hongerig gewicht goed hopeloos gloeien grappig idioot inwendig gratie jammeren jeep gratis janken jonker guitig kaal kalk gunnen kanker kauwen handig kapot klappen held klagen klok hemels klap kudde hoera koud lade hoop kwaal laken

(26)

26

humor kwalijk lied ideaal kwellen lijn ijverig kwetsen linnen jolig lawaai lopend jong lelijk marine juweel leugen media kameraad monster meeuw kermis moord mens keurig nijdig meten klasse nood mythe knap onrust natie knus ontslaan ontlenen lach pech oosters leuk piekeren oppakken lief pistool opzoeken luxe plaag orkest makker plagen persen moedig puin piano opgewekt raar pijl oprecht ramp piloot paradijs rotzooi premier perfect ruzie prompt plus saai reeks populair schade rivier pret schande ronde prima schelden rugzak royaal schim ruiken schoon schoft schema slim slaaf smaak speels sleur smidse strelen smerig sparen succes star stijl teder stikken stof triomf stomp straks troost stress sultan trots tragisch tante trouw triest tempo verzorgd verdomme tent verzot verraad thee voldaan verrot tijdig volmaakt vijandig tijdperk vredig vuil toezien vreugde wanhoop totaal vriend weduwe verblijf waardig woest vloeien welkom wraak werkend wijsheid zeuren wetboek

(27)

27

winst ziekte wetgever zalig zielig zender zoen zinloos zoek zonnig zonde zuurstof

(28)

28

Appendix B. Exitinterview

Exit interview bij:“ Tijdwaarneming is een kunst “Proefpersoonnummer:      Persoonlijke vragen:    1. Wat is je geslacht?  Man/Vrouw  2. Wat is je leeftijd?  --- 3. Wat is je woonplaats?  ---

4. Studeer je? Zo ja, wat studeer je? 

Ja/Nee,  --- 5. Wat is je moedertaal? ---

6. Heb je alle woorden kunnen lezen?  a. Ja 

b. Nee, ik ben mijn bril of contactlenzen vergeten mee te nemen 

c. Nee, ik heb een dyslexieverklaring  

d. Nee, ik heb niet alle woorden kunnen lezen vanwege andere redenen,

namelijk:  

---

Exit-interview vragen:

7. In hoeverre vond je de taak:

(Omcirkel wat het meest van toepassing is)

(29)

29 1 2 3 4 5 6 7 Vervelend Leuk 1 2 3 4 5 6 7 ZOZ Uitdagend Saai 1 2 3 4 5 6 7

Langdradig Snel gaan 1 2 3 4 5 6 7

8. Hoe lang denk je dat dit onderzoek heeft geduurd? --- Minuten  

9. Heb je tijdens het gehele onderzoek je aandacht bij de taak kunnen houden? Zo niet, vanaf welk moment kon jij je aandacht niet meer bij de taak houden? 

---

10. Wat is je opgevallen aan de woorden die werden aangeboden?

---

11. Heb je woorden gezien die emotioneel geladen waren? Zo ja, welke woorden?  ---  

12. Heb je opgemerkt dat de woorden in verschillend lettertype werden aangeboden? 

---

(30)

30

13. Heb je opgemerkt dat de woorden in verschillende kleuren werden aangeboden? 

---  

14. Heb je opgemerkt dat de aanbiedingstijd van de woorden verschillend was? 

---  

15. Denk je dat er een relatie bestaat tussen de aanbiedingstijd van de woorden en het lettertype en kleur waarin het wordt aangeboden? Zo ja, leg uit welke. 

---  

16. Denk je dat er een relatie bestaat tussen de aanbiedingstijd van de woorden en de emotionele lading van de woorden? Zo ja, leg uit welke. 

---

17. Denk je dat er een relatie bestaat tussen de emotionele lading van een woord en het lettertype en kleur waarin het wordt aangeboden? Zo ja, leg uit welke. 

---

18. Heb je nog aanvullende vragen of opmerkingen die niet aan bod zijn gekomen? 

(31)

---31

---

(32)

32

Appendix C. Informatie brochure

Informatiebrochure ‘Tijdwaarneming is een kunst’

U gaat deelnemen aan het onderzoek ‘Tijdwaarneming is een kunst’. Voordat het onderzoek begint, is het belangrijk dat u kennis neemt van de procedure die in dit onderzoek gevolgd wordt. Leest u daarom het onderstaande zorgvuldig door.

Doel van het onderzoek

In dit experiment wordt onderzocht hoe goed u kunt discrimineren tussen verschillende tijdsaanbiedingen. Het gaat hierbij om de snelheid en juistheid waarmee dit wordt gedaan.

Instructie

Tijdens het experiment zit u voor een computerscherm waarop woorden zullen worden aangeboden. U heeft per trial twee taken. Allereerst gaat u de tijdsduur beoordelen. Dit doet u door aan te geven of het woord dat u leest langer (druk op L) of korter (druk op A) wordt aangeboden dan een standaard stimulus (XXXXX) die kort daarvoor wordt

aangeboden. Daarnaast vragen wij u om aan te geven hoe positief of negatief het woord voor u voelt. De woorden die zullen worden aangeboden kunnen een emotionele betekenis hebben en zullen daarnaast in verschillende verschijningsvormen worden aangeboden. U krijgt eerst een aantal oefentrials, om vertrouwd te raken met de experimentele procedure en de

verschillende woorden en verschillende verschijningsvormen van deze woorden.

Metingen

Tijdens het experiment zal uw beoordeling van aanbiedingstijd gemeten worden. Daarnaast meten we hoe de aangeboden woorden voelen.

(33)

33

Uw deelname is geheel vrijwillig, het zal op geen enkele wijze gevolgen voor u hebben als u nu of tijdens het onderzoek afziet van deelname aan dit onderzoek. U kunt ook tot 24 uur na het onderzoek nog uw toestemming voor het gebruiken van uw gegevens intrekken. U kunt uw medewerking dus te allen tijde staken; U bent vrij om dit te doen zonder opgave van redenen. In dat geval zullen uw gegevens uit onze bestanden worden verwijderd en vernietigd.

Veiligheid en verzekering

Omdat dit onderzoek geen risico’s voor uw gezondheid of veiligheid met zich meebrengt, gelden de voorwaarden van de reguliere aansprakelijkheidsverzekering van de UvA. Page Break

Vertrouwelijkheid van de onderzoeksgegevens

De gegevens van dit onderzoek zullen door de onderzoekers alleen worden gebruikt voor wetenschappelijke doeleinden. Hierbij wordt geen gebruik gemaakt van uw

persoonsgegevens en blijft de anonimiteit gewaarborgd. De gegevens kunnen eventueel ter beschikking worden gesteld aan andere onderzoekers, maar dan wel in volstrekt anonieme vorm.

Vergoeding

De deelnemer krijgt een vergoeding van één proefpersoonpunt per uur voor deelname aan het onderzoek.

Nadere inlichtingen

Voor eventuele extra informatie over het onderzoek, kunt u zich wenden tot Debby den Houdijker (debbydenhoudijker@live.nl; 0629150553), voor eventuele klachten over dit

(34)

34

onderzoek, kunt u zich wenden tot het lid van de Commissie Ethiek van de afdeling

Psychologie van de Universiteit van Amsterdam: Femke ten Velden (F.S.tenVelden@uva.nl; 020 5256755).

(35)

35

Appendix D. Informed Consent

Ik verklaar hierbij op voor mij duidelijke wijze te zijn ingelicht over de aard en methode van het onderzoek, zoals uiteengezet in de informatiebrochure ‘Time perception’. Mijn vragen zijn naar tevredenheid beantwoord.

Ik stem geheel vrijwillig in met deelname aan dit onderzoek. Ik behoud daarbij het recht deze instemming weer in te trekken zonder dat ik daarvoor een reden hoef op te geven en besef dat ik op elk moment mag stoppen met het experiment. Indien mijn onderzoeksresultaten gebruikt zullen worden in wetenschappelijke publicaties, dan wel op een andere manier openbaar zullen worden gemaakt, zal dit volledig geanonimiseerd gebeuren. Mijn persoonsgegevens zullen niet door derden worden ingezien zonder mijn nadrukkelijke toestemming.

Als ik nog verdere informatie over het onderzoek zou willen krijgen, nu of in de toekomst, kan ik mij wenden tot Debby den Houdijker, (debbydenhoudijker@live.nl; 0629150553) Voor eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich wenden tot het lid van de Commissie Ethiek van de afdeling Psychologie van de Universiteit van Amsterdam: Femke ten Velden (F.S.tenVelden@uva.nl; 020 5256755).

Aldus in tweevoud getekend:

... ... Naam proefpersoon Handtekening

‘Ik heb toelichting verstrekt op het onderzoek. Ik verklaar mij bereid nog opkomende vragen over het onderzoek naar vermogen te beantwoorden.’

... ... Naam onderzoeker Handtekening

(36)

36

Appendix E. Taakinstructies

Welkom,

In dit onderzoek wordt er gekeken naar hoe goed u bent in het onderscheiden van aanbiedingstijden.

Het is erg belangrijk dat u de aandacht goed bij de taak houdt en niet afgeleid raakt.

In dit onderzoek worden twee pauzes aangeboden. Graag uw telefoon uitzetten en wegstoppen in uw jas of tas

Druk op SPATIE om verder te gaan.

Het onderzoek ziet er als volgt uit: u begint met een oefenblok bestaande uit 15 trials waarin woorden aangeboden worden. Na het oefenblok begint het experiment. Per trial heeft u twee taken. Allereerst beoordeelt u de tijdsduur van het

aangeboden woord.

Vervolgens beoordeelt u welk gevoel het woord u geeft. In het oefenblok kunt u bekend worden met de taken,

zodat het voor u duidelijk is wat u moet doen. Druk op SPATIE om verder te gaan.

In zowel het oefenblok als het experiment krijgt u op een computerscherm woorden aangeboden.

Allereerst beoordeelt u hoe lang de tijdsaanbieding van een woord (bijvoorbeeld: huis) is in vergelijking met de eerste aangeboden [XXXX].

De [XXXX] wordt u voor het woord [huis] aangeboden. U beoordeelt of het woord [huis] korter of langer werd aangeboden dan de [XXXX].

Druk op SPATIE om verder te gaan.

De oefenronde begint nu. Succes!

Druk op SPATIE om verder te gaan.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

These are mainly (1) household size and implications for biodiversity conservation; (2) the knowledge of PFM in the Diepwalle and Covie communities; (3) representation on PFM

our model where the X-ray source is the star itself, the scattering surface moves to deeper layers in the disk as the radial column density seen by stellar X-rays is reduced (see

“We are prepared to take collective action, in a timely and decisive manner, through the Security Council, in accordance with the Charter, including Chapter VII, on a

Komplekse strukture, byvoorbeeld ’n kanon in die tenoor met ’n omgekeerde kanon in die pedale terwyl die gospel-melodie daaroorheen gehoor word, maak van ’n prelude soos Just as I am

Novel biobased recyclable polymers “going green”is not enough, M.Beljaars, A.A.Broekhuis, H.J.Heeres, F.Picchioni, Biobased Performance Materials symposium 2014, Wageningen,

Therefore, galaxies with compact dust emission would be a key population for understanding the morphological and star formation evolution from star-forming disks to quiescent

When looking in more detail at the HPO characteristics, several characteristics can be noticed that have a direct relation with performance management: “The organisation is

Uit de resultaten kwam naar voren dat opgelost conflict in de congruente conditie tot een kleine mate van positief affect leidde in vergelijking met de geen conflict conditie.. Dit is