• No results found

Positief affect door opgelost conflict : een onderzoek naar positief affect dat opgeroepen wordt door opgelost conflict

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Positief affect door opgelost conflict : een onderzoek naar positief affect dat opgeroepen wordt door opgelost conflict"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Positief affect door opgelost conflict

Een onderzoek naar positief affect dat opgeroepen wordt door opgelost conflict

Anne S.G.M. Smit 10660135

Bachelorthese Brein en Cognitie

Universiteit van Amsterdam

Begeleiders: Hans Phaf en Alexander Krepel 31 mei 2015

Aantal woorden: 4300 Aantal woorden abstract: 117

(2)

Abstract

Volgens de Affective Monitoring Hypothesis wordt positief affect opgeroepen door middel van het oplossen van een conflict. De hypothese van dit onderzoek is: Er wordt door middel van opgelost conflict in neutrale stimuli positief affect opgeroepen. In dit onderzoek is er een aangepaste Eriksen Flanker taak gebruikt. Het principe van de taak was het beoordelen van een letter of een gezicht. Er waren 29 participanten die bestonden uit eerstejaars Psychologie studenten, medestudenten, familie en vrienden. Uit de resultaten blijkt dat er veel negatieve priming in de incongruente en in kleine mate positieve priming in de congruente conditie optrad. Er zal nog meer onderzoek nodig zijn om te kijken of positief affect opgeroepen kan worden door opgelost conflict.

(3)

2

Positief Affect door Opgelost Conflict

Op school is er altijd wel een vak, dat studenten niet aanstaat. De reden hiervoor kan

zijn dat het onderwerp van het vak de studenten niet interesseert, maar het kan ook zijn dat de docent de inhoud niet goed of op een oninteressante manier overbrengt. Dit kan ervoor zorgen dat de studenten het vak saai vinden. Saaie lessen op de hoge school worden minder vaak bezocht (van Blerkom, 1992) en dit kan leiden tot minder goede cijfers (Gump, 2010). Het is belangrijk dat studenten een betere attitude, een groter positief affect, krijgen ten opzichte van de lesstof, zodat zij vaker naar de les komen.

Een mechanisme dat beschrijft hoe positief affect op te roepen is, is fluency. Fluency is

een veel gebruikte term die verwijst naar het gemak van verwerking van mentale processen (Fazendeiro, Chenier & Winkielman, 2007). Perceptuele fluency is een soort fluency dat vooral te maken heeft met het gemak van verwerken van oppervlakkige kenmerken, zoals de grootte van een stimulus (Fazendeiro, Chenier & Winkielman, 2007). Hoe gemakkelijker een stimulus te verwerken is, hoe meer positief affect er ervaren zal worden.

Een bekend effect dat wordt verklaard door fluency is mere exposure. Dit effect zegt

dat als iemand constant wordt blootgesteld aan een stimulus, het uiteindelijk zijn attitude ernaar verbeterd (Zajonc, 1968). Dit kan komen doordat vaker ervaren stimuli makkelijker te verwerken is, wat parallel staat aan een hoge mate van fluency.

Het Hedonic Fluency Model stelt dat fluency een affectieve reactie oproept en dat deze

reactie hedonistisch positief is (Winkielman & Cacioppo, 2001). Hoe groter de perceptuele fluency van een stimulus, hoe hoger de positieve evaluatie voor die stimulus zal zijn (Albrecht & Carbon, 2014). Uit veel onderzoek komt voort dat fluency tot positief affect leidt (Forster, Leder & Ansorge, 2013; Albrecht & Carbon, 2014; Winkielman & Cacioppo, 2001; Cannon, Hayes & Tipper, 2010; Topolinski, 2014).

(4)

3

affect oproept als er een verandering in de fluency plaatsvindt (Hansen, Dechêne & Wänke, 2008) of als de fluency niet wordt verwacht (Willems & van der Linden, 2006; Topolinski & Reber, 2010). Daarnaast blijkt ook uit onderzoek dat fluency kan leiden tot verveeldheid, wat negatief affect is (van den Bergh & Vrana, 1998).

Deze bevindingen kunnen verklaard worden door de Affective Monitoring Hypothesis

(Phaf & Rotteveel, 2012). Affective monitoring wordt gezien als een fundamenteel

mechanisme dat invloed uitoefent op het opwekken van affect. Dit model is gebaseerd op conflict verwerking en op een match-mismatch proces. Representaties van stimuli worden geëvalueerd als match of mismatch.

Volgens de Affective Monitoring Hypothesis wordt negatief affect opgeroepen door

middel van een mate van onopgelost conflict zoals, mismatches, incongruentie, disfluency, nieuwigheid, incoherentie en dissonantie (Phaf & Rotteveel, 2012). Positief affect, aan de andere kant, wordt opgeroepen door middel van matches, congruentie, onverwachte fluency, bekendheid, coherentie, resonantie en snel opgelost conflict (Phaf & Rotteveel, 2012). Dit verschilt met het Hedonic Fluency Model, omdat de Affective Monitoring Hypothesis stelt dat voor het opwekken van positief affect een conflict essentieel is in plaats van makkelijke verwerking van een stimuli.

Dat conflict zorgt voor negatief affect is al veel onderzocht. Een van de meest bekende

onderzoeken is van Dreisbach en Fischer (2012). Zij hebben aangetoond dat conflict wordt gezien als een aversief signaal wat dus ook resulteert in automatische aversieve reacties. De onderzoekers maakten gebruik van congruente en incongruente Stroop kleur woorden als prime. De affectieve targets bestonden voor de ene helft uit plaatjes (positief en negatief) en aan de andere helft uit woorden (positief en negatief). Uit dit onderzoek blijkt dat de

participanten negatieve targets sneller evalueren na incongruente primes dan na congruente primes. Positieve targets worden langzamer geëvalueerd na incongruente primes dan na

(5)

4

congruente primes. Volgens Dreisbach en Fischer (2012) is dit bewijs voor het automatisch evalueren van conflict als aversief. Daarnaast hebben Fritz en Dreisbach (2013) een

experiment gedaan naar of een prime effect heeft op de affectieve beoordeling van neutrale Duitse woorden of Chinese pictogrammen. Er werd weer gebruikgemaakt van een Stroop kleur woorden als prime. Hieruit bleek dat de participanten de neutrale stimuli meer negatief evalueerden na een incongruente prime dan na een congruente prime. De onderzoekers zien dit ook als bewijs dat conflict als een aversief signaal gezien wordt en dat dit dus wordt geëvalueerd als negatief.

Een overeenkomst van deze twee onderzoeken is dat zij beide een conclusie, dat conflict negatief affect oproept, trekken uit onopgelost conflict. Zoals de Affective Monitoring Hypothesis al benoemt, zal onopgelost conflict leiden tot negatief affect. De onbeantwoorde vraag is nu of opgelost conflict kan leiden tot positief affect.

De vraag van dit onderzoek is, of er positief affect kan worden opgeroepen uit neutrale

stimuli door middel van opgelost conflict. Er is nog weinig bewijs voor het oproepen van positief affect uit opgelost conflict (Aarts, de Houwer & Pourtois, 2012; Phaf & Rotteveel, 2012). De opgestelde hypothese is dan ook: Er wordt door middel van opgelost conflict in neutrale stimuli positief affect opgeroepen. Er wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van een aangepaste Eriksen Flanker taak (Eriksen & Eriksen, 1974). Naast de congruente en inconguente conditie is er een geen conflict conditie toegevoegd, zodat er vergeleken kan worden met een baseline. Daarnaast zijn er affectieve gezichten toegevoegd, zodat de invloed van conflict op affect gemeten kan worden.

Aan de hand van de Affective Monitoring Hypothesis wordt er verwacht dat onopgelost conflict negatief affect oproept en opgelost conflict positief affect oproept. Onopgelost

conflict wordt veroorzaakt door de incongruente conditie en opgelost conflict wordt veroorzaakt door de congruente conditie. Dit leidt tot twee verwachtingen. De eerste

(6)

5

verwachting is dat opgelost conflict in de congruente conditie zal leiden tot positief affect in vergelijking met de geen conflict conditie. De tweede verwachting is dat onopgelost conflict in de incongruente conditie zal leiden tot negatief affect in vergelijking met de geen conflict conditie.

(7)

6

Methode

Deelnemers

De participanten voor dit onderzoek werden op twee manieren geworven: via de

proefpersonendatabase (DPMS) van de Universiteit van Amsterdam werden eerstejaars Psychologie studenten benaderd. Daarnaast werden collega’s, vrienden, familie, kennissen en medestudenten van de onderzoekers gevraagd om mee te doen. Hieruit volgden er 34 mensen die mee wilden doen aan het onderzoek.

De participanten moesten aan een aantal criteria voldoen: (a) zij moesten minimaal 18

en maximaal 30 jaar oud zijn, (b) zij moesten extreem rechtshandig zijn, (c) zij moeten een normaal of gecorrigeerd-tot-normaal gezichtsvermogen hebben en, (d) zij mochten geen leesbril nodig hebben. Criteria a, c en d werden nagevraagd in het exit interview. Criterium b werd getest door middel van de Vragenlijst voor Handvoorkeur (van Strien, 1992).

De participanten bestonden uit 14 mannen en 20 vrouwen. De gemiddelde leeftijd is

24 (SD= 4,31, range= 19 - 29).

De eerstejaars UvA studenten kregen één proefpersoonspunt voor het meedoen aan dit experiment. De rest kreeg geen vergoeding voor hun deelname.

Design

Het experiment bestond uit een 3 (conditie: congruent, incongruent of neutraal) x 2 (affectief target: boos of blij gezicht) within subject design. In dit experiment werd er affect gemeten door middel van het kijken naar de reactietijden op de affectieve gezichten, dit was de afhankelijke variabele. Daarnaast werden ook de aantal gemaakt fouten gemeten.

Om te kijken of de manipulatiecheck was gelukt, werd er gekeken naar de reactietijden

en foutpercentages op de lettertaak. Om te corrigeren voor de speed-accuracy trade off en om twee afhankelijke variabelen te combineren tot één variabele, namelijk de reactietijden en fouten, werd er gebruik gemaakt van Inverse Efficiency Scores (IES) in de lettertaak (Bruyer

(8)

7

& Brysbaert, 2011). Er waren twee assumpties waaraan voldaan moest worden. De eerste was dat alle participanten met meer dan 10% fouten op de lettertaak verwijderd moesten worden. De tweede was dat alle lettercondities significant met elkaar correleerden. Uit de correlatie bleek dat alle condities een hoge significante correlatie met elkaar hadden, congruente en geen conflict conditie, r = .876, p < 0.001; incongruente met geen conflict conditie, r = .840, p < 0.001; congruente en incongruente conditie, r = .766, p < 0.001.

Er werd niet gecorrigeerd voor de speed-accuracy trade off in de gezichtconditie,

omdat er in die conditie gemiddeld meer dan 10% fouten zijn gemaakt. Voor de

gezichtenconditie was er een affect index uitgerekend. Dit werd gedaan door per conditie de reactietijden van de blije gezichten af te trekken van de boze gezichten. Het gemiddelde hiervan was de affect index van die conditie.

Dit experiment bestond uit 360 trials. Er was één oefenblok dat bestond uit 36 trials.

De rest, 324 trials, werden in drie blokken van 108 trials aangeboden met een korte pauze tussen de drie blokken.

Materialen

Eriksen Flanker taak. Het experiment bestond uit een aangepaste versie van de

Eriksen Flanker taak (Eriksen & Eriksen, 1974). Het principe van de aangepaste Eriksen Flanker taak was dat de participant moest reageren op een target: een letter of een gezicht. In alle condities werd er eerst een letter getoond en daarna altijd een willekeurig gezicht, boos of blij en vrouw of man. Er werd gebruik gemaakt van flankers. De flankers bestonden uit twee dezelfde of verschillende letters als het letter target. In dit experiment werden de flankers gemaskeerd door ruis. Dit betekende dat de flankers onbewust opgenomen werden in plaats van bewust. Bij de congruente conditie waren de flankers hetzelfde als het letter target, bijvoorbeeld NN N NN. De incongruente conditie bestond uit flankers die niet hetzelfde waren als het letter target, bijvoorbeeld HH N HH. In de geen conflict conditie werden er

(9)

8

geen flankers getoond, maar alleen het masker, de ruis.

Tweederde deel van het experiment werd de participant gevraagd om te reageren op de

letter, de rest, eenderde deel, moest de participant reageren op het gezicht. Hier is voor gekozen om ervoor te zorgen dat het conflict, wat opgeroepen werd door middel van de flankers en het letter targer, zo automatisch en soepel mogelijk verliep. Hetgene waar de participant op moest reageren, letter of gezicht, werd willekeurig verdeeld over de 3 blokken.

Figuur 1. Schematische Weergave van het Experiment.

In het experiment werd eerst aangegeven of de participant op een letter (aangegeven

met het woord ‘Letter’) of op een gezicht (aangegeven met het woord ‘Gezicht’) moest reageren, zie figuur 1. Dit werd 1000 ms aangeboden. In de congruente en incongruente conditie werden de flankers voor 30 ms aangeboden, wat meteen gevolgd werd door 30 ms ruis. In de geen conflict conditie werden er geen flanker aangeboden, maar wel de ruis voor 30 ms. Hierna werd er een letter (N of H) voor 600 ms getoond, waarna altijd een gezicht (blij of boos) volgde wat ook 600 ms getoond werd. Afhangend van de instructie, reageren op letter of gezicht, moest de participant op een linker- of een rechterknop drukken van een

(10)

9

knoppenkast. Als de participant moest reageren op het gezicht moest de participant links drukken als het gezicht boos was en rechts als het gezicht blij was. Als de participant moest reageren op de letter moest de participant links drukken voor de H en rechts drukken voor de N. De intertrial interval werd gevarieerd tussen de 1000 tot 2000 ms. Hierin was alleen de zwarte achtergrond te zien. Dit werd willekeurig bepaald voor elke trial.

Apparaten en stimuli. Er werd gebruik gemaakt van een LCD computer scherm

waarop de stimuli te zien was op een zwarte achtergrond. Het programma dat gebruikt werd

voor dit experiment was Presentation® (Neurobehavioral Systems Inc., USA) 1.

Vijf verschillende modellen zijn gebruikt voor de affectieve targets. Van elk model

was er een boos en blij gezicht uitgekozen. De tien gezichten (vijf blij en vijf boos) waren uit de Karolinska Directed Face Database gehaald (Lundqvist, Flykt & Öhman, 1998).

Procedure

De eerstejaars studenten moesten op DPMS de Vragenlijst voor Handvoorkeur (van

Strien, 1992) invullen om te zien of zij aan criterium b voldeden. De rest werd deze vragenlijst opgestuurd via de mail.

In de kamer waar het experiment werd gedaan stonden twee LCD computer schermen,

één knoppenkast, drie stoelen een bureau en één computer waar beide schermen op aangesloten zaten.

Samen met de participant werd de informatie brochure doorgenomen. Daarna werd

ook de toestemmingsverklaring doorgenomen en ondertekende de participant dit. Voordat de participant mocht beginnen met het experiment werden de instructies mondeling uitgelegd door één van de onderzoekers.

Na afloop werd er nog een semi-gestructureerd exitinterview gedaan. In dit

exitinterview werd aan de participant gevraagd hoe hij/zij het experiment vond om te doen en

1

(11)

10

waarom. Daarnaast werd er gevraagd hoe de participant zelf dacht dat hij/zij het had gedaan en of zij/hij een tactiek had gebruikt. Ook werd er gevraagd wat de participant vond van de twee verschillende taken, de gezicht- en lettertaak. Tot slot werd er gevraagd of de participant de ruis was opgevallen.

(12)

11

Resultaten

Participanten

Er deden 34 participanten mee aan dit onderzoek. Hiervan vielen vijf participanten af

omdat zij meer dan 10% fout hadden op de lettertaak. Deze participanten werden verwijderd omdat de lettertaak gezien werd als een simpele taak. Als een participant meer dan 10% fout had kon dit komen doordat de participant ongemotiveerd was of de taak niet begrijpen had. Het niet verwijderen van deze participanten zou kunnen leiden tot biased data. De data die werd gebruikt bestond uit alle correcte antwoorden, alle foute antwoorden zijn verwijderd.

Om uitbijters te verwijderen was er een boxplot methode gebruikt die alle reactietijden

die meer dan de interquartile range afweken van het eerste of derde kwartiel verwijderde. Dit

is gedaan omdat uitbijters de data sterk konden beïnvloeden. In dit geval zouden uitbijters

veroorzaakt kunnen worden door bijvoorbeeld te laat reageren of door niet goed op de knop te

drukken.

Alle data van de 29 overgebleven participanten werd gebruikt voor de analyses. Er

waren minder participanten dan gewenst. Dit had invloed op de power, waardoor de power omlaag ging. De power is veranderd van r = .95 naar r = .6. De power is uitgerekend met het

programma G*Power (Faul, Erdfelder, Lang & Buchner, 2007).Een lage power zorgt voor

een kleinere kans dat er een werkelijk effect gevonden wordt uit de gebruikte sample. Hierom zal deze studie gezien worden als een pilotstudie. Er zal vooral gekeken worden naar de gemiddelde reactietijden, effect sizes en informatie van de participanten uit de exitinterviews.

(13)

12

Manipulatiecheck

Tabel 1. De Gemiddelde Reactietijden in Milliseconden en de Standaarddeviatie van de Lettertaak per Conditie; Congruent, Incongruent en Geen Conflict, Gecorrigeerd voor de IES.

Conditie Congruent Geen Conflict Incongruent

Gemiddelde 520 531 582

Standaarddeviatie 84,83 102,18 85,95

Om te kijken of de manipulatie effectief was, was er een Paired Sample T-test gedaan. De manipulatie was effectief als de participanten sneller waren in de congruente conditie en langzamer in de incongruente conditie vergeleken met de geen conflict conditie van de lettertaak.

Participanten reageerden gemiddeld sneller in de congruente conditie van de lettertaak

dan in geen conflict conditie, zie tabel 1. Het bleek dat dit een niet significant verschil was, t(28)= -1.210, p = .237. De effectsize van het verschil tussen de congruente en geen conflict conditie van de lettertaak is r = .22. Dit is een klein effect.

Participanten reageerden in de incongruente conditie van de lettertaak gemiddeld

langzamer dan in geen conflict conditie, zie tabel 1. Het bleek dat dit een significant verschil was, t(28)= 4.947, p < 0.001. De effectsize van het verschil tussen de incongruente en geen conflict conditie van de lettertaak is r = .68. Dit is een matig effect.

Uit de exit interviews bleek dat de participanten de letterkeuze niet logisch vonden.

Aangezien de sommige participanten de letter ‘n’ associeerden met het woord ‘negative’ en de letter ‘h’ met het woord ‘happy’.

Uit deze resultaten kan geconcludeerd worden dat de manipulatie effectief was. De flankers hebben in de congruente conditie gezorgd voor facilitatie en in de congruente conditie voor interferentie.

(14)

13

Hoofdanalyse

Tabel 2. De Affect Index van de Gezichttaak, Niet Gecorrigeerd voor de IES.

Conditie Congruent Geen Conflict Incongruent

Gemiddelde 8,00 5,67 -3,85

Standaarddeviatie 44,08 50,78 50,24

Voor de hoofdanalyse werd er gekeken naar de affect index. De affect index geeft aan

in hoeverre er positieve of negatieve priming is opgetreden. Hoe lager de affect index, hoe meer negatieve priming. Hoe hoger de affect index, hoe meer positieve priming. In de

congruente conditie werd verwacht dat er positieve priming zou optreden. In de incongruente conditie werd er verwacht dat er negatieve priming zou optreden.

Uit tabel 2 bleek dat er in de geen conflict en congruente conditie positieve priming

optrad. Dit betekende dat congruentie leidde tot facilitatie. In de incongruente conditie trad negatieve priming op (zie tabel 2). Dit betekende dat incongruentie leidde tot interferentie.

Figuur 2. De affect index van de drie condities, congruent, geen conflict en incongruent, van de gezichttaak met error bars gebaseerd op de standaarddeviatie.

-60 -40 -20 0 20 40 60 80 A ffe c t I n d e x

Congruent Geen Conflict Incongruent

Affect Index van de Gezichtconditie

(15)

14

Het bleek dat er in de congruente conditie meer positieve priming optrad dan in de

geen conflict conditie, zie figuur 2. Het verschil was alleen niet significant, t(28) = .219, p = .828. De effectsize van het verschil tussen de congruente en geen conflict conditie van de gezichttaak is r = .04. Dit is een klein effect.

In de incongruente conditie bleek dat er meer negatieve priming optrad vergeleken met

de geen conflict conditie, zie tabel 2. Dit verschil bleek niet significant te zijn, t(28) = -.684, p = .5. De effectsize van het verschil tussen de congruente en geen conflict conditie van de gezichttaak is r = .13. Dit is een klein effect.

Uit de resultaten kwam naar voren dat opgelost conflict in de congruente conditie tot een kleine mate van positief affect leidde in vergelijking met de geen conflict conditie. Dit is in lijn met de eerste verwachting van deze studie, hoewel het een klein verschil is. Daarnaast bleek dat onopgelost conflict in de incongruente conditie tot een grote mate van negatief affect leidde in vergelijking met de geen conflict conditie. Dit is lijn met de tweede verwachting van deze studie.

Tabel 3. De Gemiddelde Reactietijden in Milliseconden en Standaarddeviatie van de Gezichttaak per Conditie; Congruent, Incongruent en Geen Conflict, Niet Gecorrigeerd voor de IES.

Conditie Congruent Geen Conflict Incongruent

Blij Boos Blij Boos Blij Boos

Gemiddelde 562 570 572 578 577 574

Standaarddeviatie 71,49 91,85 81,68 94,70 92,32 90,55

Zoals naar voren komt in tabel 3 reageerden de participanten het snelst in de

congruente conditie op de blije gezichten. De participanten reageerden het langzaamst op de boze gezichten in de geen conflict conditie. Men zou verwachten dat de participanten in de incongruente conditie het langzaamst zouden reageren, omdat de flankers in deze conditie

(16)

15

interferentie opriepen. In de geen conflict conditie waren er geen flankers te zien, waardoor er geen interferentie zou moeten hebben plaatsgevonden.

De reactietijden liggen dichtbij elkaar, zie tabel 3. Uit het exit interview bleek dat

meeste participanten dachten dat zij sneller waren met de linkerknop (boos) dan de rechterknop (blij). Dit kan ervoor hebben gezorgd dat de participanten in werkelijkheid misschien sneller waren op het beoordelen van blije gezichten, maar dat de recherknop hun reactie vertraagde.

Tabel 4. Fouten van de Gezichttaak van Alle Condities getoond in Percentages.

Conditie Congruent Geen Conflict Incongruent

Blij Boos Blij Boos Blij Boos

Gemiddelde 10,9% 7,3% 10,4% 6,3% 8,8% 8,1%

Standaarddeviatie 9,56 6,14 10,37 6,34 8,07 8,21

Uit tabel 4 bleek dat de participanten de meeste fouten maakten bij het beoordelen van

een blij gezicht. Het bleek uit de exit interviews dat er twee gezichten waren die moeilijk te beoordelen waren op emotie, deze gezichten waren geen goed meetinstrument voor het meten van het affect. Dit ging om één blij gezicht en één boos gezicht

Er zijn over het algemeen veel fouten gemaakt. Uit de exit interviews werd duidelijk

dat de meeste participanten de taak erg moeilijk en saai vonden. Vooral het beoordelen van een gezicht was lastig. Meeste participanten moesten het oefenblok twee tot vier keer overdoen om de taak onder de knie te krijgen. Daarnaast bleek uit de exit interviews dat het sommige participanten was opgevallen dat zij veel minder een gezicht moesten beoordelen dan een letter. De participanten dachten meer fouten te hebben gemaakt als zij na een lange reeks letters opeens een gezicht moesten beoordelen.

(17)

16

Discussie

In deze studie is er gekeken of positief affect kan worden opgeroepen door middel van

opgelost conflict. Uit de resultaten blijkt dat er een kleine mate van facilitatie is gevonden in de geen conflict conditie van de gezichttaak. Dat er positief affect is opgetreden in de geen conflict conditie is niet in lijn met de Affective Monitoring Hypothesis. Dit model stelt namelijk dat het opwekken van positief affect alleen kan door middel van het oplossen van een conflict. Als er geen conflict is zal er geen positief affect opgeroepen worden. Doordat er geen conflict wordt veroorzaakt in de geen conflict conditie, is er sprake van makkelijke verwerking, in andere woorden, fluency. Dat er facilitatie is gevonden in de geen conflict conditie kan verklaard worden door het Hedonic Fleuncy Model , dat stelt dat positief affect wordt opgeroepen door fluency (Winkielman & Cacioppo, 2001). Daarnaast blijkt dat er een grote mate van interferentie is opgetreden in de incongruente conditie van de gezichttaak. Dit betekent dat aanhoudend conflict resulteerde in negatief affect. Dit is in lijn met wat de Affective Monitoring Hypothesis stelt. Voor de congruente conditie van de gezichttaak geldt ook dat er een kleine mate van facilitiatie is opgetreden. Dit wijst erop dat er door middel van het oplossen van conflict een kleine mate van positief affect is opgeroepen. Het effect van dit resultaat was klein, maar wijst in de goede richting. In geringe mate is het resultaat van de congruente conditie in lijn met wat de Affective Monitoring Hypothesis stelt.

Het blijkt dat bijna alle participanten een associatie hadden met de letter ‘H’ en een

positief woord, zoals happy en een associatie met de letter ‘N’ met een negatief woord, zoals negative. Hierom hadden zij moeite met de combinatie tussen de letter ‘H’ en een boos gezicht en de letter ‘N’ en een blij gezicht. Dit is een probleem voor het onderzoek, omdat het lastig is om een associatie los te maken. Zo merkten sommige participanten op dat zij het gevoel hadden dat zij de taak beter deden in het eerste blok vergeleken met het laatste blok, ongeacht hoe vaak zij het oefenblok hadden gedaan. Daarnaast vonden de meeste

(18)

17

participanten twee gezichten, één boos en één blij gezicht, moeilijk te beoordelen op affect. Het blijkt dat deze gezichten geen goed meetinstrument waren voor affect. Voor

vervolgonderzoek is het dus belangrijk om een goede afweging te maken tussen welke letters en gezichten er gebruikt worden. Een suggestie is dat er eerst een pretest wordt gedaan om te kijken welke letters de minste associatie hebben met affectieve woorden en om te kijken welke gezichten uit de gebruikte database het beste de emotie representeren.

Tijdens het onderzoek is er gebruik gemaakt van een linkshandige knoppendoos voor

extreem rechtshandige participanten. Dit is niet bewust geweest, maar toen het duidelijk werd was het te laat om de knoppendoos te ruilen met een rechtshandige. Uit de exitinterviews bleek ook dat de meeste participanten dachten dat zij sneller waren met de linkerknop (boos) dan de rechterknop (blij). Dit zou invloed kunnen hebben gehad op de reactietijden van de blije gezichten. Het is dus mogelijk dat de participanten sneller hadden kunnen reageren op blije gezichten als er een rechtshandige knoppendoos was gebruikt.

Uit de resultaten is gebleken dat er een grote mate van interferentie en een kleine mate van facilitatie is opgetreden in de letter- en gezichttaak. De lettertaak zorgde samen met de flankers voor het conflict. Dat er bij deze taak meer interferentie dan facilitatie is opgetreden kan betekenen dat er meer aanhoudend conflict is veroorzaakt dan opgelost conflict. Een reden hiervoor kan zijn dat de taak te snel ging. De aanbiedingstijden van de targets waren erg kort en de participanten merkten dit ook op. Dit is dan ook een van de belangrijkste

beperkingen van deze studie. De participanten vonden de taak erg snel gaan en een aantal participanten dachten dat zij hierdoor veel fouten hadden gemaakt. De snelheid van de taak kan dus gezorgd hebben voor interferentie in alle drie de condities. Zoals eerder vermeld, stelt de Affective Monitoring Hypothesis dat aanhoudend conflict negatief affect oproept (Phaf & Rotteveel, 2012). Ook uit onderzoek is gebleken dat aanhoudend conflict kan zorgen voor negatief affect (Dreisbach & Fischer, 2012; Fritz & Dreisbach, 2013). In het experiment is er

(19)

18

dus meer aanhoudend conflict dan opgelost conflict opgeroepen. Dit is een probleem,

aangezien deze studie positief affect uit opgelost conflict wilde meten. Als er weinig of geen opgelost conflict is opgetreden, zal er niet veel positief affect gemeten worden. Dit is een verklaring voor de kleine mate van facilitatie die uit de resultaten is gebleken. In

vervolgonderzoek zal gekeken kunnen worden naar hoe de taak makkelijker gemaakt kan worden, om te veel aanhoudend conflict te vermijden en meer opgelost conflict te laten optreden. Eén manier hiervoor is om de aanbiedingstijd van de letters en gezichten of om de tijd tussen de aanbieding van de letter en het gezicht te verlengen. Als de taak makkelijker is gemaakt is het een suggestie om ook bij de gezichtenconditie de participanten te verwijderen die boven de 10% fout hebben. Dit zodat er ook voor de gezichtenconditie gecorrigeerd kan worden voor de speed-accuracy trade off en de twee afhankelijke variabelen, de reactietijden en de procent correct, samengevoegd kunnen worden.

Al met al is deze studie een stap in de goede richting om te onderzoeken of positief affect kan worden opgeroepen door middel van opgelost conflict. Dat er kleine effecten en niet significante resultaten zijn gevonden, betekent niet dat het effect er niet is. Het is vooral belangrijk dat dit verder onderzocht wordt, zodat dit phenomeen, positief affect oproepen door opgelost conflict, toegepast kan worden in de praktijk.

(20)

19

Literatuur

Aarts, K., Houwer, J. de & Pourtois, G. (2012). Evidence for the automatic evaluation of self-

generated actions. Cognition, 124(2), 117-127.

Albrecht, S. & Carbon, C-C. (2014). The Fluency Amplification Model: Fluent stimuli show

more intense but not evidently more positive evaluations. Acta Psychologica, 148,

195-203.

Bergh, O. van den & Vrana, S.R. (1998). Repetition and Boredom in a Perceptual Fluency/

Attributional Model of Affective Judgments. Cognition and Emotion, 12(4), 533-553.

Blerkom, M. van (1992). Class Attendance in Undergraduate Courses. The Journal of Psychology, 126(5), 487-494.

Bruyer, R & Brysbaert, M. (2011). Combining Speed and Accuracy in Cognitive Psychology:

Is this the Inverse Efficiency Score (IES) a Better Dependent Variable than the Mean

Reaction Time (RT) and the Percentage of Errors (PE)? Psychologica Belgica, 51(1),

5-13.

Cannon, P.R., Hayes, A.E. & Tipper, S.P. (2010). Sensorimotor fluency influences affect:

Evidence from electromyography. Cognition and Emotion, 24(4), 681-691.

Dreisbach, G. & Fischer, R. (2012). Conflict as aversive signals. Brain and Cognition, 78,

1-5.

Eriksen, B.A. & Eriksen, C.W. (1974). Effects of noise letters upon the identification of a

target letter in a nonsearch task. Perception & Psychophysics, 16(1), 143-149.

Faul, F., Erdfelder, E., Lang, A-G. & Buchner, A. (2007). G*Power 3: A flexible statistical

power analysis program for the social, behavioral, and biomedical sciences. Behaviour

Research Methods, 39(2), 175-191.

Fazendeiro, T.A., Chenier, T. & Winkielman, P. (2007). How Dynamics of Thinking Create

(21)

20

between Fluency, Liking and Memory. In E. Harmon-Jones & P. Winkielman (Red.),

Social Neuroscience (pp. 271-289). New York, NY: The Guilford Press.

Forster, M., Leder, H. & Ansorge, U. (2013). It Felt Fluent, and I Liked It: Subjective Feeling

of Fluency Rather Than Objective Fluency Determines Liking. Emotion, 13(2),

280-289.

Fritz, J. & Dreisbach, G. (2013). Conflicts as aversive signals: Conflict priming increases

negative judgments for neutral stimuli. Cognitive, Affective & Behavioral

Neuroscience, 13, 311-317.

Gump, S.E. (2010). The Cost of Cutting Class: Attendance as a predictor of student success. College Teaching, 53(1), 21-26.

Hansen, J., Dechêne, A. & Wänke, M. (2008). Discrepant fluency increases subjective truth. Journal of Experimental Social Psychology, 44, 687-691.

Lundqvist, D., Flykt, A., & Öhman, A. (1998). The Karolinska Directed Emotional Faces -

KDEF, CD ROM from Department of Clinical Neuroscience, Psychology section,

Karolinska Institutet, ISBN 91-630-7164-9.

Phaf, R.H. & Rotteveel, M. (2012). Affective Monitoring: a generic mechanism for affect

elicitation. Frontiers in Psychology, 47(3), 1-17.

Strien, J.W. van (1992). Classificatie van links- en rechtshandige proefpersonen. Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie, 47, 88-92.

Topolinski, S. (2014). A processing fluency-account of funniness: Running gags and spoiling

punchlines. Cognition and Emotion, 28(5), 811-820.

Topolinski, S. & Reber, R. (2010). Gaining Insight Into the "Aha" Experience. Current Directions in Psychological Science, 19(6), 402-405.

Willems, S. & Linden, M. van der (2006). Mere exposure effect: A consequence of direct and

(22)

21

Winkielman, P. & Cacioppo, J.T. (2001). Mind at Ease Puts a Smile on the Face:

Psychophysiological Evidence That Processing Facilitation Elicits Positive Affect.

Journal of Personality and Social Psychology, 81(6), 989-1000.

Zajonc, R. (1968). Attitudinal Effects of Mere Exposure. Journal of Personality and Social Psychology Monograph Supplement, 9(2), 1-27.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

[r]

[r]

We expected that job and home demands are partially related to psychological distress through work-to-family conflict (WFC) and family-to-work conflict (FWC),

A mixed model analysis of questionnaire data collected from a sample of 787 teachers at 65 Dutch elementary schools revealed that the central aspects of inquiry-based work

When looking in more detail at the HPO characteristics, several characteristics can be noticed that have a direct relation with performance management: “The organisation is

According to these Recommendations member states have to identify risks, and develop policies and domestic coordination to address them; detect and pursue

− Als een berekening heeft plaatsgevonden op basis van een groeifactor per minuut en er daardoor (als gevolg van andere afronding) een ander... 21