• No results found

Arbeidsuitbuiting: aansprakelijkheid en schadevergoeding op basis van het privaatrecht?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Arbeidsuitbuiting: aansprakelijkheid en schadevergoeding op basis van het privaatrecht?"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

2015/2016

Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Rechtsgeleerdheid Afstudeerrichting: Privaatrecht: Privaatrechtelijke rechtspraktijk Masterscriptie Aantal EC: 12 Auteur: E. S. Jager LL.M. Studentnummer : 10474935 Begeleider: Dr. drs. D.L.M.T. Dankers -Hagenaars

Tweede lezer: Mr. Y.A. Bos Aantal woorden exclusief

voetnoten, voorwoord, bronnenlijst en appendix: 13.982

Aantal pagina’s exclusief voetnoten, voorwoord, bronnenlijst en appendix: 39 Datum: 22 januari 2016

Arbeidsuitbuiting:

Aansprakelijkheid en

schadevergoeding op basis

van het privaatrecht?

(2)

1

Voorwoord

Als onderdeel van de Master Privaatrechtelijke rechtspraktijk moet de masterscriptie worden geschreven. Het doel van deze scriptie is het verschaffen van inzicht in de procedure en achtergrond omtrent het aansprakelijk stellen van de dader van arbeidsuitbuiting door middel van het privaatrecht. Dit werk is voornamelijk bedoeld voor juridische professionals en geïnteresseerden werkzaam in de juridische hulpverlening die te maken hebben met arbeidsuitbuiting en mensenhandel.

Omdat het schrijven van een scriptie niet vanzelf gaat, is zowel het vinden van de juiste informatie als inspiratie een noodzakelijk vereiste voor het behalen van een goed

eindresultaat.

Graag zou ik de heer W.J.B. ten Kate willen bedanken voor de inspiratie die hij heeft gegeven op het moment dat ik een moment van stilstand beleefde. Hij heeft mij de goede richting gewezen in het vinden van mensen die mij konden verder helpen met mijn onderzoek. Doordat hij mij doorverwees naar de heer L.B. Esser van het Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel, kon ik weer verder. Daarom zou ik ook de heer Esser van harte willen bedanken voor zijn tips in het vinden van professionals uit het werkveld.

Verder zou ik de respondenten die op mijn vragenlijst hebben gereageerd, namelijk mevrouw E. Willemsen en mevrouw J. De Klerk van FairWork, mevrouw K. Boonstra van FNV Bondgenoten, de heer J.L.A. Helmer van Advocatenkantoor Dijkgraaf en mevrouw A. Koopsen van Advocatenkantoor Oudegracht willen bedanken voor het beantwoorden van mijn vragen over de praktijksituatie zoals die nu is in het kader van het starten van de civielrechtelijke procedure in het geval van arbeidsuitbuiting.

Uiteraard zou ik ook mijn begeleider, mevrouw Dankers -Hagenaars willen bedanken voor haar aanwijzingen en correcties op mijn werk.

Ten slotte zou ik nog mijn partner, ouders en schoonouders van harte willen bedanken voor hun steun en vertrouwen.

Veel leesplezier gewenst.

E.S. Jager LL.M.

(3)

2

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 1

Inleiding ... 3

Hoofdstuk 1: Maatschappelijk kader ... 4

Paragraaf 1: Bredere context: Mensenhandel ... 5

Paragraaf 2: Aansprakelijkheid en schadevergoeding buiten het privaatrecht ... 6

Conclusie ... 7

Hoofdstuk 2: Juridisch kader ... 9

Paragraaf 1: Nationaal recht: Strafrecht ... 9

Paragraaf 2: Europees en Internationaal recht ... 11

Conclusie ... 17

Hoofdstuk 3: De civielrechtelijke procedure ... 19

Paragraaf 1: De onrechtmatige daad: de wet, de rechtspraak en onderzoek ... 19

Paragraaf 2: Knelpunten van het huidige systeem in Nederland ... 23

Paragraaf 3: Drempels ... 25

Paragraaf 4: Arbeidsuitbuiting in de praktijk ... 30

Conclusie ... 35

Conclusie ... 38

Bronnenlijst ... 41

Appendix 1: Vragenlijst ... 48

(4)

3

Inleiding

Regelmatig verschijnen er in het nieuws berichten over arbeidsuitbuiting, waarbij het Openbaar Ministerie (OM) de eigenaar of directeur van bijvoorbeeld een

champignonkwekerij verwijt misbruik te maken van de kwetsbare positie van werknemers uit voornamelijk Oost -Europa. De werkgever zou de werknemers structureel onderbetalen, hen lange werkdagen laten maken en weinig vrije dagen geven. In samenwerking met de Inspectie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) onderzoekt het Functioneel Parket van het OM vanuit strafrechtelijk perspectief in hoeverre er sprake is van misbruik van werknemers in een afhankelijke, kwetsbare positie met als doel financieel gewin.1

Het OM initieert dergelijke onderzoeken op grond van het strafrechtelijk vermoeden dat er sprake is van arbeidsuitbuiting of meer algemeen mensenhandel zoals is bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (WvSr). Gelijktijdig met het starten van de

strafrechtelijke procedure kan het slachtoffer zowel schadevergoeding in de vorm van de vergoeding van materiële schade als compensatie inhoudende smartengeld vorderen.2 Ondanks het bestaan van deze mogelijkheid in het strafrecht, lijken slachtoffers van arbeidsuitbuiting weinig succesvol te zijn in het verkrijgen van gerechtigheid en

schadevergoeding, omdat de arbeidsuitbuiting niet bewezen kan worden en omdat het OM overgaat tot het seponeren van de strafzaak.3

Op het moment dat het OM overgaat tot het seponeren van de strafzaak, is er slechts één andere mogelijkheid voor het aansprakelijk stellen van de dader (s) van de arbeidsuitbuiting en dat is om op basis van het privaatrecht aansprakelijkheid vast te (laten) stellen, namelijk op grond van artikel 162 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Opvallend genoeg is ook in het geval van een civielrechtelijke procedure de animo voor het vorderen van

schadevergoeding laag. De zaak voor een civiele rechter brengen zou tijdrovend, traag en kostbaar zijn.4

De rechtsvraag van deze scriptie is of het mogelijk is om met succes de civielrechtelijke weg te volgen om ervoor te zorgen dat de dader(s) van arbeidsuitbuiting aansprakelijk wordt of worden gesteld. 1 Rijksoverheid 2013, online. 2 NRM 2012, online, p.135. 3 Zie hierna. 4

(5)

4

Hoofdstuk 1: Maatschappelijk kader

Onder arbeidsuitbuiting wordt verstaan ‘ernstige en onmenselijke situaties die zich op de werkvloer voordoen’ en dit begrip omvat daarom meer dan alleen slecht werkgeverschap. Een aantal omstandigheden kan duiden op arbeidsuitbuiting, namelijk gevaarlijk of ongezond werk, lange werkdagen, een slecht onderkomen, onderbetaling en fysieke en psychische druk.5 Arbeidsuitbuiting vindt onder meer plaats in de horeca, de (land- en tuin)- bouwsector, de schoonmaak- en uitzendbranche, particuliere huishoudens, fabrieken en havens.6

Op mondiaal niveau zijn er verschillende vormen van arbeidsuitbuiting te onderscheiden. De eerste is gedwongen arbeid, een vorm die veel voorkomt in de prostitutiebranche.7 Veelal worden slachtoffers van gedwongen arbeid aan het werk gesteld onder dwang of (dreiging van) geweld. Tevens moeten slachtoffers van dit soort arbeid vaak laaggeschoold werk verrichten bijvoorbeeld als schoonmaker, conciërge, land -of tuinbouwmedewerker of bediende.8 Ten tweede is er de schuldgebonden arbeid, dat wil zeggen dat het slachtoffer als tegenprestatie voor het zich laten vervoeren naar een andere plaats een geldelijke schuld moet aangaan, die wordt afbetaald door middel van het verrichten van arbeid onder strenge en onduidelijke voorwaarden. Het komt zelfs voor dat de schuld bij het verrichten van bepaalde arbeid niet kon worden afgelost, omdat niet aan de gestelde voorwaarden was voldaan. Dit gebeurde bijvoorbeeld bij Sheldon uit Jamaica, die was beloofd dat hij mocht werken op basis van een legale verblijfsvergunning in Missouri, de Verenigde Staten. De uitbuiters dwongen hem echter steeds nieuwe schulden aan te gaan ter bekostiging van uniformen, transport en huur. Zodoende bleef hij afhankelijk van de uitbuiters.9 Ten derde bestaat er tegenwoordig nog immer kinderarbeid, waarbij kinderen van de leeftijd van vijf tot zeventien jaar oud worden tewerkgesteld als kindsoldaat, in de wapenindustrie, in de prostitutiebranche en pornografie. Daarnaast worden kinderen aan het werk gezet als koks, schoonmakers, bodes en spionnen.10 Ten slotte worden mensen slachtoffer van arbeidsuitbuiting in de vorm van seksuele exploitatie. Daders van deze vorm van arbeidsuitbuiting dwingen de slachtoffers hun lichaam tegen betaling aan te bieden. Daarbij wordt geweld en dreiging van geweld niet geschuwd en worden slachtoffers gemarteld en gedreigd met uitzetting indien zij klagen.11

5 Factsheet Ministerie van SZW 2010, online. 6 FairWork Rapport 2012, online.

7 Zie hierna. 8 Groody 2011, p. 18-19. 9 Groody 2011, p. 19. 10 Groody 2011, p. 19-20. 11 Groody 2011, p. 20.

(6)

5

Paragraaf 1: Bredere context: Mensenhandel

Het uitbuiten van een kwetsbaar persoon die tegen zijn of haar wil in wordt tewerkgesteld is een niet op zichzelf staand fenomeen. Vaak is de arbeidsuitbuiting een gevolg van

mensenhandel of mensensmokkel. Onder mensenhandel wordt veelal verstaan ‘het werven, vervoeren, overbrengen, opnemen of huisvesten van een persoon, met gebruik van dwang (in brede zin) en met het doel die persoon uit te buiten’.12 Mensenhandel kan worden

gekwalificeerd als de slavernij van deze tijd, waarbij miljoenen mensen gedwongen worden arbeid te verrichten of seksueel worden geëxploiteerd. Mede door globalisering is het

mogelijk voor mensenhandelaren om een zeer winstgevende handel op te zetten en zodoende mensen zonder enig perspectief naar zeer laagbetaalde banen te lokken.13

Er wordt onderscheid gemaakt tussen mensenhandel en mensensmokkel. Deze fenomenen moeten niet worden verward. Het grootste verschil zit hem in de instemming die bestaat tussen de dader en het slachtoffer. Bij mensenhandel is er beslist geen sprake van instemming, aangezien het slachtoffer wordt gedwongen om het misbruik te accepteren. Daarentegen stemt een slachtoffer van mensensmokkel wel in met het smokkelen met de kans op verblijf en werk op een andere plaats. Bovendien wordt het slachtoffer van mensenhandel geëxploiteerd in de zin dat hij of zij op een onmenselijke manier wordt behandeld en gemanipuleerd. Er zit ook een verschil in de schaal waarop mensensmokkel en mensenhandel plaatsvindt.

Mensensmokkel profileert zich op het internationale niveau, terwijl mensenhandel ook binnen de grenzen van een land kan voorkomen. Ten slotte wordt mensenhandel van mensensmokkel onderscheiden vanwege de manier van winst maken. De meeste mensensmokkelaars

verdienen hun geld door het regelen of het uitvoeren van vervoer en huisvesting van de slachtoffers, terwijl mensenhandelaren dat doen door constant misbruik te maken van de vrijheid van de slachtoffers. In veel opzichten overlappen mensenhandel en mensensmokkel elkaar, omdat slachtoffers die gesmokkeld worden, vervolgens te maken krijgen met

overheersing, manipulatie en exploitatie door gebruik van geweld, fraude of dwang.14 Mensenhandel zelf kent vele vormen. De meest bekende vorm van mensenhandel is uitbuiting in de seksindustrie en prostitutie. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (NRM) publiceert regelmatig aanbevelingen en adviezen over de aanpak van mensenhandel in de prostitutiebranche, waaronder een advies dat is geschreven naar aanleiding van onder andere een voorstel van de Nederlandse regering tot

12 Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen, ‘Begrip’, online. 13 Groody 2011, p. 16.

14

(7)

6

mogelijke invoering van een zogenaamd ‘pooierverbod’.15 De NRM gaf hiermee een reactie op een reeks onderzoeken naar de stand van zaken in de prostitutiebranche. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft zich ingezet voor de invoering van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) en de NRM is het ermee eens dat er sterke behoefte en noodzaak bestaat tot een uniform prostitutiebeleid. Een belangrijke aanleiding van deze behoefte en noodzaak is dat er verschil bestaat in beleid van gemeenten, dat resulteert in onduidelijk toezicht en inadequate handhaving. Daarnaast is de sociale positie van de prostitué(e)s zeer zwak en moet er uniformering plaatsvinden om versterking van die positie te bewerkstelligen.16 Een belangrijke signalering is dat er minderjarigen werkzaam zijn in de seksindustrie. Vaak zijn deze minderjarigen slachtoffer van mensenhandel door hun extra kwetsbare positie, omdat zij bijvoorbeeld via internet worden misleid tot het verrichten van bepaalde seksuele diensten. Tevens zijn er voorbeelden van meisjes die slachtoffer werden van loverboys.17 De NRM is van mening dat prostitué(e)s zelf in het algemeen niet strafbaar gesteld mogen worden, maar dat klanten van slachtoffers van mensenhandel dat wel zouden moeten zijn.18

Paragraaf 2: Aansprakelijkheid en schadevergoeding buiten het privaatrecht

De focus van deze scriptie is gericht op de civielrechtelijke weg van het instellen van een vordering tegen de dader van arbeidsuitbuiting op basis van het BW. Het is echter eveneens mogelijk om schadevergoeding te vorderen via de strafrechtelijke weg. De dader van arbeidsuitbuiting moet schuldig bevonden worden aan één van de delicten vermeld in art. 273f WvSr, opdat een mogelijkheid tot schadeloosstelling kans van slagen heeft.

Een slachtoffer kan op verschillende manieren via het strafrecht een vordering tot schadevergoeding instellen. De eerste is dat het slachtoffer zich kan voegen in de

strafrechtelijke procedure als benadeelde partij en vervolgens een civielrechtelijke vordering instelt. Het voegen geschiedt door middel van een formulier of door het schriftelijk of mondeling op de hoogte stellen van de betrokken rechter.19 De tweede manier is dat de rechter een schadevergoedingsmaatregel, die ook uitgaat van civielrechtelijke

aansprakelijkheid, kan opleggen.20 De uitvoering van de schadevergoedingsmaatregel is in handen van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), waarbij het CJIB de vordering int

15 NRM 2015, online. 16 NRM 2015, online, p. 2. 17 NRM 2015, online, p. 2-3. 18 NRM 2014, online, p. 1. 19 Art. 51f-51h WvSv. 20 Art. 36f WvSr.

(8)

7

om deze vervolgens uit te keren aan het slachtoffer.21 De schadevergoedingsmaatregel, in feite een sanctie, kan onafhankelijk van de hierboven genoemde voeging worden opgelegd. Vanwege de civielrechtelijke grondslag van de maatregel, is het mogelijk om tevens de wettelijke rente en de proceskosten, bij succesvol procederen tegen de dader, te vorderen.22 Mocht de dader niet aan de maatregel kunnen voldoen, dan kan het slachtoffer gebruik maken van de voorschotregeling, dat ervoor zorgt dat de Staat het bedrag van de maatregel alvast voldoet aan het slachtoffer.23

De betalingsplicht van de dader blijft in stand en uitkering geschiedt enkel indien de schade van het slachtoffer niet geheel wordt vergoed door de dader of het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Dit fonds is opgericht om slachtoffers en nabestaanden van slachtoffers van geweldsmisdrijven tegemoet te komen in de vorm van financiële compensatie van het hen aangedane leed. Op het moment dat de dader van het misdrijf niet in staat is de schade van het slachtoffer te vergoeden, kunnen slachtoffers en nabestaanden terecht bij het Schadefonds. Het Schadefonds, bestaande uit een Commissie en een bureau, heeft als missie het bijdragen bij het terugwinnen van vertrouwen door slachtoffers en nabestaanden in staat te stellen hun leed erkend te krijgen.24 Volgens de belangenorganisatie FairWork zijn de bedragen die het Schadefonds uitkeert, in vergelijking tot de bedragen die door middel van een strafrechtelijke procedure worden gevorderd en toegekend, aan de lage kant, omdat er een maximum van € 25.000 voor materiële schade en € 10.000 voor immateriële schade wordt gehanteerd. Een (groot) deel van de schade wordt zodoende niet vergoed. 25

De derde manier is dat de rechter een bijzondere voorwaarde toevoegt aan de strafoplegging. Deze methode wordt zelden toegepast in mensenhandelzaken sinds de invoering van de hiervoor uiteengezette schadevergoedingsmaatregel in 1995.26

Conclusie

Arbeidsuitbuiting is de vorm van mensenhandel waarbij slachtoffers in onmenselijke omstandigheden en onder invloed van dwang, het aangaan van een schuld of het misbruik maken van de minderjarigheid arbeid moeten verrichten. Mensenhandel als overkoepelend fenomeen moet niet worden verward met mensensmokkel, omdat dit laatste verschijnsel

21 CJIB, ‘Schadevergoedingsmaatregel’, online. 22 Heemskerk en Willemsen 2013, p. 8. 23 CJIB, ‘Voorschotregeling’, online.

24 Schadefonds Geweldsmisdrijven, ‘Over ons’, online. 25 Heemskerk en Willemsen 2013, p. 6.

26

(9)

8

uitgaat van de instemming van het slachtoffer voor het verplaatsen naar een andere plaats, terwijl het slachtoffer van mensenhandel geen andere keuze heeft dan de misdaad te ondergaan. Omdat er een verscheidenheid bestaat aan vormen die arbeidsuitbuiting kan aannemen, is het des te belangrijker dat er effectieve remedies bestaan om de dader (s) van arbeidsuitbuiting aansprakelijk te stellen en schadevergoeding te kunnen vorderen.

Schadevergoeding vorderen bij de strafrechter kan een basis hebben in het privaatrecht, er kan namelijk een vordering worden ingediend doordat het slachtoffer zich voegt in de

strafrechtelijke procedure. Tevens kan een schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd. Het slachtoffer kan ten slotte een vordering indienen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven.

In het volgende hoofdstuk wordt er nader ingegaan op het juridische kader met betrekking tot aansprakelijkheid en schadevergoeding van de dader van arbeidsuitbuiting op basis van het nationale strafrecht en het Europese en internationale recht.

(10)

9

Hoofdstuk 2: Juridisch kader

Om vast te kunnen stellen of het mogelijk is om succesvol een procedure te starten op basis van het privaatrecht in het geval van arbeidsuitbuiting, moet eerst het juridische kader worden weergegeven. Arbeidsuitbuiting wordt als strafbaar feit aangemerkt op basis van het strafrecht en daarom ligt het voor de hand te schetsen hoe aansprakelijkheid op dit rechtsgebied wordt vastgesteld.

Niet alleen op nationaal niveau is arbeidsuitbuiting strafbaar gesteld, maar ook op internationaal niveau. Er zijn in de afgelopen decennia verschillende verdragen gesloten en protocollen in werking getreden die vormen van mensenhandel definiëren als misdaden. In dit hoofdstuk zullen zowel het nationale strafrecht als het Europese en internationale recht aan de orde komen. Het Nederlandse privaatrecht zal in het volgende hoofdstuk ter sprake komen.

Paragraaf 1: Nationaal recht: Strafrecht

De vraag naar aansprakelijkheid van de dader van arbeidsuitbuiting wordt regelmatig in de strafrechtelijke context beantwoord. Mensenhandel wordt in het eerste lid van artikel 273f WvSr strafbaar gesteld, waarna de wetgever het begrip ‘uitbuiting’ verder uitwerkt in het tweede lid. Uit de manier waarop dit artikel is vormgegeven kan worden afgeleid dat uitbuiting als zodanig een onderdeel vormt van mensenhandel.

Uit artikel 273f WvSr kan worden afgeleid dat er kortweg sprake is van arbeidsuitbuiting en/of mensenhandel op het moment dat iemand gedwongen wordt om bepaalde vormen van arbeid te verrichten. Er kan worden geconcludeerd dat uitbuiting op verschillende manieren kan plaatsvinden, maar dat het in alle gevallen op dezelfde manier moet worden bestraft. Op het moment dat er sprake is van een bewezenverklaring van het opgelegde strafbare feit, moet de straf ten hoogste twaalf jaar gevangenisstraf zijn of een geldboete van de vijfde categorie, € 81.000, -.27

Ondanks de ferme bewoordingen van de wetgever in het wetsartikel betreffende (arbeids-) uitbuiting en mensenhandel, worden er weinig daders veroordeeld, omdat slachtoffers niet durven te getuigen uit angst voor repercussies of omdat de bewezenverklaring niet sluitend wordt geacht. Een goed voorbeeld van dit laatste geval is een zaak die bij de Rechtbank Amsterdam aanhangig werd gemaakt, waarbij de verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan mensenhandel, omdat hij een zestal vrouwen had vervoerd naar Nederland om hen

27

(11)

10

vervolgens in de prostitutie te werk te stellen.28 De Rechtbank gaat in deze uitspraak in op het bewijsminimum uit artikel 342 Wetboek van Strafvordering (WvSv) en benadrukt dat een enkele verklaring van een getuige niet als enige bewijs kan worden aangenomen voor de vraag of de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. Derhalve mag de rechter niet een bewezenverklaring uitspreken op basis van het enkele feit dat er één getuige is die bepaalde feiten en omstandigheden aandraagt en deze verklaring onvoldoende steun vindt in ander bewijs. Twee getuigenverklaringen uit dezelfde bron worden niet gezien als twee aparte bewijsgronden. Tevens gaat het niet alleen om kwantiteit voor wat betreft

getuigenverklaringen, maar ook om kwaliteit.29 In de onderhavige uitspraak vindt de rechter te weinig steun in de verklaring van getuige A. en is er verder geen ander bewijs te vinden in het dossier. De rechtbank citeert de Hoge Raad (HR) voorts om duidelijk te maken wat er wordt verstaan onder uitbuiting in de seksindustrie: “indien een betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren”.30 Conclusie in deze zaak was uiteindelijk vrijspraak voor de verdachte.

Deze uitspraak geeft weer hoe ingewikkeld het is om uitbuiting te bewijzen. De

gerechtelijke instanties zijn er niet snel van overtuigd dat er sprake is van misleiding, maar gaan eerder uit van een zekere mate van vrijwillige tewerkstelling.

Er zijn echter ook gevallen waarbij arbeidsuitbuiting wel wordt bewezenverklaard, zoals gebeurde in de zaak bij de Rechtbank ’s Gravenhage.31 Deze zaak betrof een dader van mensenhandel die een aantal personen uit China had over laten komen onder valse

voorwendselen, namelijk dat zij tewerkgesteld zouden worden in een hotel als managers. In werkelijkheid moesten zij onder dwang arbeid verrichten als schoonmaker, kok en

klusjesman. De slachtoffers waren ervan uitgegaan dat zij naar Nederlandse maatstaven zouden worden betaald, maar dit was niet het geval. De rechtbank achtte niet bewezen dat de slachtoffers gedwongen waren of dat er geweld was gebruikt. Echter, de slachtoffers waren wel degelijk misleid toen zij ingingen op het aanbod om in Nederland te gaan werken. De dader had kennis van het feit dat hij overwicht had over de slachtoffers en dat zij kwetsbaar waren.32 De rechtbank overwoog voorts dat de werkzaamheden zwaarder waren dan de taken die de slachtoffers waren beloofd om uit te voeren, mede omdat de slachtoffers gedurende

28 Rb. Amsterdam 18 april 2013, ECLI: NL:RBAMS:2013:BZ7893. 29

Rb. Amsterdam 18 april 2013, ECLI: NL:RBAMS:2013:BZ7893, r.o. 4.3.

30 Rb. Amsterdam 18 april 2013, ECLI: NL:RBAMS:2013:BZ7893, r.o. 4.3.2. 31 Rb. ‘s Gravenhage 27 juli 2011, ECLI: NL:RBSGR:2011:BR3337.

32 Rb. ‘s Gravenhage 27 juli 2011, ECLI: NL:RBSGR:2011:BR3337, r.o. 3.3.1, onder het kopje

(12)

11

zeer lange werkweken moesten werken. De dader verkreeg voordeel door de slachtoffers minder dan het minimumloon uit te betalen. Al deze omstandigheden tezamen in ogenschouw nemende leidden de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van uitbuiting van de

slachtoffers.33 Tevens benadrukte de rechtbank dat in deze zaak de dader ook moet worden vervolgd vanwege mensenhandel, omdat hij vanaf het moment dat de slachtoffers in

Nederland waren, de gemaakte afspraken niet nakwam en direct overging tot uitbuiting.34 De dader hield de slachtoffers in zijn macht, door hen niet juist te informeren, hen in isolement te laten leven, ervoor te zorgen dat zij geen contact konden maken met anderen en de paspoorten af te nemen. Verder hield de dader een machtpositie in stand voor wat betreft huisvestiging en het zijn van werkgever. Ten slotte had de dader de bedoeling financieel voordeel na te

streven, aangezien hij de slachtoffers extreem lange dagen en weken liet werken.35

Samenvattend geeft deze uitspraak weer hoe de bewezenverklaring van arbeidsuitbuiting werkt op basis van het strafrecht. Het verschil met de vorige uitspraak is dat er in de laatste uitspraak meer en specifieker bewijs voorhanden was, bijvoorbeeld dat de dader

daadwerkelijk de paspoorten van de slachtoffers had ingenomen. In de eerste zaak waren er enkel getuigenverklaringen afgelegd, die bij elkaar opgeteld niet konden leiden tot een veroordeling. In de tweede zaak leidden de omstandigheden wel tot een bewezenverklaring, wellicht mede omdat de uitbuiting samenhing met de voorkennis van de dader over de slachtoffers en hun kwetsbare positie.

Paragraaf 2: Europees en Internationaal recht

Uiteraard is het Nederlandse recht op het gebied van arbeidsuitbuiting niet uit zichzelf zo ontstaan. De ontwikkeling van de relevante bepalingen in het strafrecht en het privaatrecht zijn onder invloed van het internationale en Europese recht tot stand gekomen, mede omdat arbeidsuitbuiting een internationaal fenomeen is. In deze paragraaf wordt uiteengezet welke internationale en Europese regelingen van belang zijn voor de vraag naar de aansprakelijkheid van de dader in het geval van arbeidsuitbuiting.

Het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) heeft zich in enkele arresten over mensenhandel en arbeidsuitbuiting uitgesproken. Het uitgangspunt bij de behandeling van de betreffende zaken was het verdragsartikel over het verbod op slavernij en dwangarbeid,

33 Rb. ‘s Gravenhage 27 juli 2011, ECLI: NL:RBSGR:2011:BR3337, r.o. 3.3.1, onder het kopje ‘Uitbuiting’. 34 Rb. ‘s Gravenhage 27 juli 2011, ECLI: NL:RBSGR:2011:BR3337, r.o. 3.3.1, onder het kopje ‘Oogmerk’. 35 Rb. ‘s Gravenhage 27 juli 2011, ECLI: NL:RBSGR:2011:BR3337, r.o. 3.3.1, onder het kopje ‘Art. 273f sub

(13)

12

namelijk artikel 4 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). De uitspraken van het EHRM zijn van belang voor de uitleg van de genoemde termen van

slavernij en dwangarbeid, alsook voor ‘de reikwijdte en strekking van de strafbaarstelling van mensenhandel in artikel 273f’ WvSr.36 Er zijn echter relatief weinig uitspraken van het EHRM over dit onderwerp. In die uitspraken waarin het verbod op slavernij en dwangarbeid wel ter sprake kwam, had het EHRM de kans gegrepen uitleg te geven over de relevante begrippen en ‘de omvang van de uit artikel 4 EVRM voortvloeiende positieve verplichtingen om strafrechtelijke bescherming te bieden tegen vormen van moderne slavernij’.37

Het eerste moment dat het EHRM zich moest uitspreken over artikel 4 EVRM was in 2005 in de zaak van Siliadin tegen Frankrijk. Deze zaak draaide om een dan vijftienjarig Togolees meisje dat illegaal in Frankrijk verbleef en onder erbarmelijke omstandigheden onbetaald huishoudelijk werk moest verrichten voor een echtpaar dat haar onder hun hoede had genomen.38 Het EHRM ging in dit arrest in op de begrippen slavernij, dienstbaarheid en gedwongen arbeid. Bij het onderzoeken of er sprake was van gedwongen arbeid, moest worden gekeken of er een straf op het niet verrichten van de arbeid stond en of er sprake was van onvrijwillig werken. In deze zaak werd het meisje niet direct bestraft door het echtpaar, maar werden er wel voortdurend bedreigingen geuit over haar verblijfsstatus in Frankrijk, waardoor zij derhalve indirect te maken had met een bestraffing. De minderjarigheid van het meisje werd door het EHRM als verzwarende omstandigheid meegewogen in de uiteindelijke beslissing. Het EHRM concludeerde dat er sprake was van gedwongen arbeid (‘forced

labour’).39

Vervolgens hanteerde het EHRM bij het onderzoeken of er sprake was van slavernij of dienstbaarheid een zwaardere maatstaf dan bij gedwongen arbeid. Daarbij werd er aangehaakt bij de definitie van slavernij uit de Slavernij Conventie van 1926. In deze zaak oordeelde het EHRM niet kon worden aangenomen dat het meisje slachtoffer was van de ‘klassieke vorm’ van slavernij, omdat het echtpaar geen recht van eigendom uitoefende en daarmee het meisje niet, als het ware, als object behandelde. Omdat het meisje wel degelijk werd beperkt in haar persoonlijke vrijheid en tegelijkertijd diensten moest leveren aan anderen, waarbij zij

gedwongen werd op het terrein van iemand anders te moeten leven en geen mogelijkheid had deze situatie te veranderen, was het meisje slachtoffer van dienstbaarheid, of ‘servitude’, zoals het EHRM het noemt. Het EHRM concludeerde dat het meisje noch vrijheid noch vrije tijd

36 Alink en Wiarda 2010, p. 208. 37 Alink en Wiarda 2010, p. 207-208. 38 ECHR, RJ&D 2007, online. 39

(14)

13

bezat en dat er derhalve sprake was van dienstbaarheid in de zin van artikel 4 van het EVRM.40 Het gevolg van deze uitspraak is dat het EHRM vanaf dat moment de

bijzonderheden van een concreet geval aan de verschillende elementen van artikel 4 EVRM uitgebreid worden getoetst en deze manier van toetsen kan als leidend worden beschouwd voor de beoordeling van gevallen van arbeidsuitbuiting in Nederland.41

Een andere relevante zaak is die van Rantsev tegen Cyprus en Rusland.42 De zaak draaide om de twintigjarige Rantseva, een Russische danseres die op een ‘cabaret-artiste’-visum ging werken in Cyprus en onder verdachte omstandigheden stierf, nadat zij had aangegeven aan haar manager dat zij terug wilde keren naar Rusland. Deze manager had haar vervolgens meegenomen naar een politiebureau om haar aan te geven als illegale immigrant. Namens de nabestaanden van Rantseva startte haar vader, de heer Rantsev, een procedure bij het EHRM, omdat hij klaagt dat zowel Cyprus als Rusland als verantwoordelijke Staten zijn dochter niet hebben beschermd tegen de gevolgen van het handelen van de manager van Rantseva, van mensenhandel en het niet adequaat uitvoeren van onderzoek naar de doodsoorzaak van Rantseva.43 Het EHRM gaat in deze zaak in op de positieve verplichtingen die lidstaten hebben op grond van artikel 4 EVRM, daarbij verwijzende naar het Palermo Protocol en het Verdrag van de Raad van Europa. Mensenhandel als nieuw element wordt nadrukkelijk onder de werking van artikel 4 EVRM geschaard, ondanks dat dit begrip niet voorkomt in dit Verdrag. Vanwege het internationale karakter van mensenhandel, moet het bestaan van dit fenomeen op grotere schaal worden erkend en aangepakt door middel van maatregelen. Het EHRM benadrukte in deze zaak dat mensenhandel, door de aard en het doel van exploitatie, is gebaseerd op het uitoefenen van macht en het verkrijgen van eigendom. Mensenhandel als zodanig bedreigt de menselijke waardigheid en de fundamentele rechten van de slachtoffers en deze bedreigingen zijn niet verenigbaar met een democratische samenleving en de waarden van internationaal recht. Los van de begrippen slavernij, dienstbaarheid of gedwongen arbeid valt mensenhandel daarmee onder de werking van artikel 4 EVRM.44

Afgezien van het EVRM is er een aantal andere juridische documenten met een

Europeesrechtelijke basis dat relevant is voor het onderhavige onderwerp. De primaire juridische instrumenten van de Europese Unie (EU) zijn richtlijnen en verordeningen.

40

Alink en Wiarda 2010, p. 209-210.

41 Ten Kate 2013, p. 48. 42 ECHR RJ&D 2013, online. 43 Ten Kate 2013, p. 48-49. 44

(15)

14

Richtlijnen bevatten regels gericht aan Lidstaten met betrekking tot het stellen van

waarborgen en het nemen van maatregelen ter bevordering van de doelen die de EU stelt. De belangrijkste richtlijnen in verband met mensenhandel en arbeidsuitbuiting hebben als doel om waarborgen te scheppen voor slachtoffers. Slachtoffers zouden toegang moeten hebben tot bijstand en ondersteuning, namelijk onder andere voldoende middelen, een levensstandaard voor onderhoud, medische behandeling en psychologische bijstand.45 Tevens moeten de Lidstaten ervoor zorgen dat de slachtoffers van mensenhandel toegang hebben tot bestaande regelingen voor schadevergoeding.46 De slachtoffers hebben recht op een binnen redelijke termijn gegeven beslissing omtrent de mogelijkheden rond schadevergoeding, behoudens andere regelingen in het nationale recht.47 Bovendien moeten slachtoffers in staat gesteld worden om een aanvraag tot schadevergoeding in te dienen, na alle relevante informatie te hebben ontvangen.48

Naast de richtlijnen zijn er nog enkele andere juridische instrumenten waar relevante bepalingen in voorkomen. Het Handvest van de grondrechten van de EU spreekt over het recht op asiel en het verbod op collectieve uitzetting, het recht op onderwijs en het recht om te werken.49 Artikel 21, lid 1 van het Verdrag betreffende de Werking van de EU geeft het vrije verkeer van personen weer en welke personen onder deze bepaling vallen, wordt uitgewerkt in Verordening nr. 562/2006.50

De Raad van Europa heeft een instrument in werking gesteld dat het onderwerp van mensenhandel behandelt, namelijk het Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel, oftewel het Verdrag van Warschau uit 2005.51 De Lidstaten van de Raad van Europa beseften dat mensenhandel een schending is van mensenrechten en een aanval op de waardigheid en de integriteit van de mens. Tevens wordt in het Verdrag van Warschau benadrukt dat mensenhandel kan uitmonden in slavernij. Als belangrijkste doelen werden aangemerkt respect voor de rechten van het slachtoffer, bescherming van slachtoffers en het ontwikkelen van adequate middelen om mensenhandel te bestrijden.52 Het Verdrag gaat uit van het non-discriminatiebeginsel dat voorschrijft dat implementatie van de bepalingen, in het bijzonder het profiteren van de maatregelen om beschermd te worden, zonder enige vorm van onderscheid van geslacht, ras, kleur, taal, religie, politieke of andere mening, nationale of

45 Europese Commissie 2013, online. 46 Richtlijn 2011/36/EU, online, art. 17.

47 Richtlijn 2012/29/EU, online, art. 16 en Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad, online, art. 9, lid 1. 48

Richtlijn 2004/80/EG, online.

49 Handvest van de grondrechten van de EU, online, art. 14-15, 18-19. 50 Verordening 562/2006, ‘Schengengrenscode’, online, art. 2, lid 5. 51 Council of Europe 2005, online.

52

(16)

15

sociale herkomst, associatie met een minderheid, bezit, geboorte of andere status moet plaatsvinden.53 Slachtoffers van mensenhandel moeten bij het eerste contact met de

autoriteiten toegang krijgen tot informatie over juridische en administratieve procedures in een taal die zij begrijpen. Waar mogelijk kan ook een fonds worden opgericht ter bevordering van het verkrijgen van compensatie en dat gericht is op sociale hulp en sociale integratie van de slachtoffers. Dit fonds kan eventueel worden gevuld met gelden die als straf zijn opgelegd aan de daders.54 Het Verdrag heeft niet de bedoeling om tegenstrijdig te zijn aan andere internationale instrumenten zoals het Palermo Protocol (zie hieronder) en deze andere instrumenten worden geenszins beïnvloed door het Verdrag.55

Benevens Europese regelgeving is het internationale recht van belang. In 2000 hebben de VN een Protocol ontworpen en in werking gesteld, namelijk het Protocol ter preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder dat in vrouwen en kinderen (het Palermo Protocol).56 Door middel van dit Protocol geven de Lidstaten aan dat zij willen samenwerken in het aanpakken van het internationale probleem van mensenhandel. Slachtoffers van

mensenhandel moeten beschermd worden en de Lidstaten moeten maatregelen treffen om dit doel te bereiken. Dit instrument zou als aanvulling op de Conventie tegen Internationale georganiseerde misdaad goed gebruikt kunnen worden in de preventie en bestrijding van de misdaad van mensenhandel.57 De doelen die expliciet in het Protocol zijn omschreven zijn:

(a) Het voorkomen en bestrijden van mensenhandel, met speciale focus op vrouwen en kinderen; (b) Het beschermen en helpen van slachtoffers van mensenhandel, daarbij rekening houdend met

hun mensenrechten;

(c) Het bevorderen van samenwerking tussen Lidstaten om deze doelen te bereiken.58

In het Protocol wordt daadwerkelijke instemming van het slachtoffer tot het ondergaan van mensenhandel niet relevant geacht op het moment dat er gebruik is gemaakt van (bedreiging van) geweld, ontvoering, fraude, misleiding, misbruik van macht of een kwetsbare positie of het geven of ontvangen van betalingen of voordelen voor het verkrijgen van instemming van

53 Council of Europe 2005, online, art. 3. 54

Council of Europe 2005, online, art. 15 jo. 23.

55 Council of Europe 2005, online, art. 40. 56 UN Palermo Protocol 2000, online.

57 UN Palermo Protocol 2000, online, Preambule. 58

(17)

16

iemand die macht heeft over een ander, met het enkele doel iemand te exploiteren.59 Instanties die worden ingezet voor het voorkomen en bestrijden van mensenhandel moeten waar nodig informatie uitwisselen om te achterhalen welke individuen de grens proberen over te steken en wat voor soort reisdocumentatie er wordt gebruikt. De uitwisseling van informatie heeft ook als doel het onderzoeken van de methoden die internationale criminele organisaties gebruiken. Hulpverleners, advocaten en professionals werkzaam bij de autoriteiten op het gebied van immigratie moeten getraind worden om te leren deze methoden te herkennen.60

De Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN, Mary Robinson, verklaarde bij het opstellen van de ‘Recommended Principles and Guidelines on Human Rights and Human Trafficking’ dat mensenhandel een zeer mishandelende vorm is van migratie. Zij verwees naar de Millennium Verklaring, een document waarin Staten hadden aangegeven, dat zij maatregelen zouden nemen om ervoor te zorgen dat de rechten van migranten worden beschermd en dat de inzet van de bestrijding van mensenhandel wordt verbeterd. De aanbevolen beginselen en richtlijnen zijn een aanvulling op het rapport dat Robinson had opgesteld voor de Economische en Sociale Raad van de VN. Het doel is dat het

mensenrechtenperspectief wordt geïntegreerd in nationale, regionale en internationale wetten, beleidsregels en interventies.61 Allereerst worden de mensenrechten voorop gesteld in de opsomming van aanbevolen beginselen. Vervolgens komen de beginselen aan bod die gaan over het voorkomen van mensenhandel, het beschermen en helpen van slachtoffers van mensenhandel, het ontwikkelen van bestraffingsmaatregelen en het criminaliseren van

mensenhandel.62 De richtlijnen volgen een vergelijkbare volgorde, waarbij de mensenrechten nogmaals vooropgesteld worden. De schending van mensenrechten is zowel een oorzaak als een gevolg van mensenhandel. Eén van de speerpunten van deze richtlijnen is dat Staten een nationaal plan van actie zouden moeten opstellen, zodat de mensenhandel wordt beëindigd.63 Tevens moet er zowel technische als financiële hulp komen voor Staten en sectoren van de ‘civil society’ om te streven naar het ontwikkelen en implementeren van strategieën

inhoudende een mensenrechtenfocus op de strijd tegen mensenhandel. Van belang is het besef dat op het moment dat een slachtoffer van mensenhandel niet als zodanig geïdentificeerd wordt, dit tot gevolg kan hebben dat de rechten van het slachtoffer verder worden

59

UN Palermo Protocol 2000, online, Art. 3, sub (a) en (b).

60 UN Palermo Protocol 2000, online, Art. 10. 61 OCHCR 2002, online.

62 OCHCR 2002, online, p. 1-2. 63

(18)

17

verwaarloosd.64 Extra aandacht wordt gegeven aan een speciale categorie van slachtoffers, namelijk kinderen, omdat kinderen zeer kwetsbaar zijn en specifiek fysiek, psychisch en psychisch -sociaal letsel oplopen als gevolg van mensenhandel. Derhalve moeten er voor deze categorie specifieke wetten, beleidsregels, programma’s en interventies worden opgesteld. De belangen van kinderen moeten de eerste overweging zijn bij het opstellen van dergelijke juridische instrumenten. Kindslachtoffers moeten de juist afgestemde hulp en bescherming ontvangen, met inachtneming van hun speciale rechten en behoeften.65 Bovendien hebben slachtoffers van mensenhandel, omdat zij mede slachtoffers van schendingen van

mensenrechten zijn, recht op adequate en geschikte remedies ter genoegdoening van het door hen geleden schade. Dit recht op adequate en geschikte remedies kan niet worden uitgeoefend als er sprake is van het gemis aan informatie over de mogelijkheden en procedures om

compensatie te verkrijgen. Daarom moeten slachtoffers actief worden geholpen om het verkrijgen van de compensatie mogelijk te maken.66

Conclusie

Dit hoofdstuk betrof het juridisch kader omtrent arbeidsuitbuiting en de relevante bepalingen in de Nederlandse, Europese en internationale wetgeving. De bedoeling van het uiteenzetten van het juridische kader was om aan te geven welke juridische grondslagen er bestaan om een civielrechtelijke procedure op te baseren op het moment dat een slachtoffer van

arbeidsuitbuiting de dader aansprakelijk wil stellen en schadevergoeding wil vorderen. Arbeidsuitbuiting, als een van de vele vormen van mensenhandel, strafbaar gesteld in artikel 273f WvSr, met als belangrijkste elementen dwang, (dreiging van) geweld en het verrichten van arbeid of diensten. Wordt het opgelegde strafbare feit bewezen verklaard, dan wordt er een straf opgelegd van ten hoogste twaalf jaren gevangenisstraf of een geldboete van de vijfde categorie. Het probleem zit hem echter in het bewijzen van arbeidsuitbuiting. In veel gevallen moet de rechter een zaak beoordelen aan de hand van getuigenverklaringen en is er weinig andersoortig bewijs voor handen. De omstandigheden, bijvoorbeeld dat de slachtoffers geen aangifte hebben gedaan van arbeidsuitbuiting bij de politie, maken het moeilijk om tot een bewezenverklaring te komen. Op het moment dat arbeidsuitbuiting wel bewezen

verklaard wordt, is er veelal sprake van misbruik van de kwetsbare positie van het slachtoffer of de slachtoffers, voornamelijk doordat daders gebruikmaken van de machtsmiddelen

64 OCHCR 2002, online, p. 4. 65 OCHCR 2002, online, p. 10. 66

(19)

18

misleiding en het hebben van overwicht. Tevens speelt mee dat de dader economisch voordeel kan hebben behaald uit de arbeidsuitbuiting.

Op Europees en internationaal niveau zijn er verschillende juridische instrumenten in werking getreden die het onderwerp van arbeidsuitbuiting behandelen, zoals verdragen, richtlijnen, protocollen en beginselen. Van het Europese recht is het belangrijkste instrument het EVRM, op basis waarvan het EHRM een aantal uitspraken heeft gedaan, waarin wordt weergegeven hoe begrippen als slavernij, dienstbaarheid en gedwongen arbeid moeten worden geïnterpreteerd. Bovendien benadrukte het EHRM dat Lidstaten positieve

verplichtingen hebben op grond van artikel 4 EVRM. Mensenhandel wordt als zodanig ook onder de werking van dit artikel geschaard.

De richtlijnen van de EU gaan in op de verplichtingen die Lidstaten hebben ten opzichte van slachtoffers van mensenhandel en arbeidsuitbuiting. Het Handvest van de grondrechten van de EU betreft een aantal aanvullende rechten waar slachtoffers een beroep op kunnen doen. De Raad van Europa heeft naast de EU een taak tot het veroordelen van mensenhandel als schending van de mensenrechten. In het Verdrag van Warschau wordt opgesomd welke bepalingen moeten worden geïmplementeerd door de Lidstaten en hoe er moet worden samengewerkt door zowel Lidstaten onderling als de Lidstaten met het maatschappelijk middenveld.

Nederlandse wetgeving rond arbeidsuitbuiting is geënt op internationale verdragen en protocollen, waarvan de belangrijkste in dit verband het Palermo Protocol is. Het Protocol is opgesteld om mensenhandel te bestrijden, te voorkomen en te bestraffen. Lidstaten geven door erkenning van dit Protocol aan dat zij willen samenwerken om het probleem van mensenhandel aan te pakken. De definitie van mensenhandel is duidelijk omschreven als het gebruik van geweld, ontvoering, fraude, misleiding, misbruik van macht of een kwetsbare positie of het geven of ontvangen van betalingen of voordelen voor, met als doel het verkrijgen van instemming van het slachtoffer, waarna hij of zij wordt geëxploiteerd.

De aanbevolen beginselen en richtlijnen over mensenrechten en mensenhandel gaan uit van een ‘mensenrechten-benadering’. Lidstaten van de VN zouden een nationaal plan op moeten stellen. Kinderen worden gezien als een speciale categorie van slachtoffers van mensenhandel.

Samenvattend moet worden erkend dat zowel op nationaal strafrechtelijk als op Europees en internationaal niveau er grondslagen bestaan die het mogelijk zouden moeten maken een civielrechtelijke procedure te starten ter verkrijging van aansprakelijkheid en

(20)

19

Hoofdstuk 3: De civielrechtelijke procedure

Nu blijkt dat er mogelijkheden tot het starten van een juridische procedure bestaan op basis van het Nederlandse strafrecht en het Europese en internationale recht, moet worden onderzocht wat de mogelijkheden zijn op het gebied van het privaatrecht in Nederland. Immers, naast de strafrechtelijke weg en een beroep op het Schadefonds Geweldsmisdrijven, is er de privaatrechtelijke weg om iemand aansprakelijk te stellen voor schade voortkomend uit een strafbaar feit. Er moet dan sprake zijn van een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW.

Paragraaf 1: De onrechtmatige daad: de wet, de rechtspraak en onderzoek

Een onrechtmatige daad ontstaat op het moment dat er een overtreding plaatsvindt van een jegens iedereen geldende rechtsplicht.67 In het algemeen kunnen partijen bij een

overeenkomst afwijking van de wettelijke regeling betreffende de binding van

overeenkomsten en de rechtsgevolgen overeenkomen, ook in het geval van de onrechtmatige daad. De onrechtmatige daad, gekwalificeerd als verbintenis uit de wet, bevat een open norm, in die zin dat, naast inbreuk op een recht en strijd met een wettelijke plicht, een doen of laten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt ook als onrechtmatig wordt aangemerkt.68

Het is tevens mogelijk dat een overeenkomst onder bedreiging wordt gesloten. Een overeenkomst die onder dwang wordt afgesloten, is niet altijd onrechtmatig, aangezien soms middelen worden ingezet om iets te bereiken waarop men recht heeft. In dit algemene verband kan worden gesteld dat, voor een beroep op de vernietiging van de overeenkomst, er sprake moet zijn van een ongeoorloofd karakter van de dwang. Dwang kan op tweeërlei wijzen ongeoorloofd zijn, naar zijn inhoud of zijn doel. Ongeoorloofd naar zijn inhoud is de

bedreiging ‘met enig misdrijf tegen persoon of goed’. Ongeoorloofd naar zijn doel is wanneer het gebruik van een dreigmiddel op zichzelf niet onrechtmatig is, maar vanwege het doel of de wijze waarop of de omstandigheden waaronder het gebruik van het middel wel

onrechtmatig is ingevolge artikel 6:162, eerste lid BW. De grens tussen geoorloofd en ongeoorloofd is niet eenvoudig te trekken.69

Een van de doelstellingen van het aansprakelijkheidsrecht is om het slachtoffer volledig te compenseren, in die zin dat het slachtoffer in de positie wordt gebracht alsof de oorzaak van

67 De Jong, Krans en Wissink 2014, p. 9. 68 De Jong, Krans en Wissink 2014, p. 20. 69

(21)

20

de schade niet had plaatsgevonden.70 De relevante soort aansprakelijkheid is in dit verband de persoonlijke aansprakelijkheid, waarbij men in eigen persoon aansprakelijk is ‘omdat men zelf het schadeverwekkend gebeuren heeft doen ontstaan’.71 Door het bestaan van het aansprakelijkheidsrecht wordt er een balans gezocht tussen veiligheid enerzijds en vrijheid anderzijds. Het aansprakelijkheidsrecht heeft twee functies: compensatie en preventie. Dit rechtsgebied heeft daarnaast zowel een defensieve, want bestaande rechtsverhoudingen beschermende, als een offensieve kant, namelijk ‘niet alleen wordt gedrag onrechtmatig verklaard als het in strijd is met een wettelijke plicht, maar ook als dit gedrag inbreuk maakt op een subjectief recht of in strijd is met de maatschappelijke zorgvuldigheid’. Deze laatste categorieën duiden op een open karakter van de onrechtmatigheid.72

Op het moment dat de handeling die leidt tot schade behoort tot één van deze categorieën, betekent niet automatisch dat er sprake is van onrechtmatigheid, vanwege het mogelijke bestaan van een rechtvaardigheidsgrond. Ook is er soms geen sprake van onrechtmatig

gedrag, omdat het niet uitsluitend op een bepaalde persoon en zijn of haar belangen gericht is. Dit relativiteitsbeginsel duidt op de verplichte aanwezigheid van ‘een relatie tussen de

geschonden norm enerzijds en de schade zoals die door een bepaalde benadeelde is geleden anderzijds’.73

Om verder te voldoen aan de wettelijke eisen van de onrechtmatige daad, moet er ook sprake zijn van toerekening aan de persoon van de dader. De toerekening kan worden gegrond op het bestaan van schuld, de wet of de verkeersopvattingen. Tevens moet er ook een causaal, of meer specifiek, ‘condicio sine qua non’-verband aanwezig zijn, wat wil zeggen dat ‘als de schade niet zou zijn opgetreden indien de onrechtmatige gedraging niet zou hebben

plaatsgevonden’ er sprake is van een dergelijk causaal verband.74 Ook is er een ‘condicio sine qua non’-verband tussen de schade en de dader, dan nog hoeft het gedrag niet aan de dader te worden toegerekend, ingevolge artikel 6:98 BW.75

Logischerwijs moet er bij het vaststellen van de onrechtmatige daad sprake zijn van schade, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen vermogensschade en andere vormen van schade, zoals immateriële schade. Vermogensschade is ingevolge artikel 6:96, lid 1 BW geleden verlies en gederfde winst. Tevens kan ook een onderscheid gemaakt worden tussen personenschade (letsel- en overlijdensschade), zaakschade (schade ten gevolge van

70 Verheij 2015, p. 3. 71 Verheij 2015, p. 5. 72 Verheij 2015, p. 15-17 73 Verheij 2015, p. 30. 74 Verheij 2015, p. 31-32. 75 Verheij 2015, p. 77.

(22)

21

beschadiging of vernietiging van een zaak) en zuivere vermogensschade (datgene dat geen personen- of zaakschade is).76 Immateriële schade wordt ‘slechts in bepaalde gevallen vergoed omdat zij – met name in hele schrijnende gevallen – niet goed te compenseren valt’.77

Een voorbeeld van een succesvolle vordering van schadevergoeding voor immateriële schade als gevolg van mensenhandel in de context van prostitutie is een recente zaak, aanhangig gemaakt bij de Rechtbank ‘s Gravenhage.78 Eiseres in deze zaak, van Bulgaarse afkomst en destijds illegaal in Nederland verblijvend, vorderde een schadevergoeding vanwege

gedwongen prostitutie en zij had zich gevoegd in de zaak die het OM had gestart. Gedaagde was in een procedure bij de meervoudige strafkamer in ‘s Gravenhage bij vonnis van 24 maart 2010 onder meer veroordeeld voor mensenhandel tot een gevangenis van drie jaar, omdat het was bewezen dat ‘gedaagde […] door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, die [eiseres], (telkens) met een van de voornoemde middelen heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid (…)’. Daarnaast was de verdachte bevoordeeld uit de opbrengst en moest zij extra inkomsten genereren voor medicijnen en een medische behandeling, omdat zij ziek zou zijn.79 De vordering van benadeelde partij betreffende gederfde inkomsten was niet-ontvankelijk verklaard, omdat het causaal verband tussen de genoemde schadeposten en het bewezen verklaarde feit niet vast stond. Voor immateriële schade werd er wel een bedrag toegewezen ter waarde van € 2500, vanwege het feit dat eiseres rechtstreeks schade had geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde feit.80

Eiseres bleef echter last van psychische klachten na de traumatische ervaringen van het misbruik houden.81 Daarom startte zij een civiele procedure om nog een schadevergoeding te eisen, zowel voor wat betreft inkomensschade als immateriële schade. Het vonnis van de strafkamer ’s Gravenhage was volgens de civiele rechter in ’s Gravenhage in kracht van gewijsde gegaan en de bewezen verklaarde feiten werden aangenomen als vaststaand.82 Het geschil bij de civiele rechter van standplaats ’s Gravenhage betrof de hoogte van de

inkomsten die eiseres genereerde. De rechtbank volgde het politierapport in de berekening

76 Verheij 2015, p. 161. 77 Verheij 2015, p. 164. 78

Rb. ’s Gravenhage 30 september 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:1128.

79 Rb. ’s Gravenhage 30 september 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:1128, r.o. 2.5. 80 Rb. ’s Gravenhage 30 september 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:1128, r.o. 2.6. 81 Rb. ’s Gravenhage 30 september 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:1128, r.o. 2.11-2.12. 82

(23)

22

van de inkomsten door uit te gaan van gemiddeld € 300,- per dag voor vijf dagen per werkweek gedurende 21 maanden. In mindering werd gebracht een bedrag dat de verdachte inhield.83 Eiseres vorderde tevens smartengeld, omdat zij ‘stelt ernstige psychische schade te hebben opgelopen’. De rechtbank nam dit argument mee in de beoordeling van de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding, onder meer onder verwijzing naar een rapport van het JellinekMentrum Centrum, waaruit bleek dat eiseres leed aan ‘posttraumatische stresstoornis in combinatie met een depressieve stoornis en seksueel misbruik’ en voorts benadrukte de rechtbank dat eiseres onterecht in de waan is gelaten dat zij ernstig ziek zou zijn.84 Na afweging van alle omstandigheden en op grond van eerdere uitspraken kende de rechtbank derhalve ook vergoeding van immateriële schade toe van € 20.000,-.85

Het NRM heeft zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek gedaan naar de vorderingen die slachtoffers van seksuele en overige (niet-seksuele) uitbuiting hadden ingesteld in de periode 2010-2012. De categorie overige uitbuiting, waar arbeidsuitbuiting onder valt, is in zijn geheel onderzocht, zonder onderscheid te maken naar de aard van de uitbuiting. Wat opvalt, is dat er relatief weinig gevallen van overige uitbuiting zijn onderzocht ten opzichte van de gevallen van seksuele uitbuiting. Nog opvallender is het dat van de onderzochte gevallen van overige uitbuiting ongeveer een derde van de slachtoffers een vordering had ingesteld.86 Een deel van die vorderingen werd door de rechtbank niet toegekend, maar werd in plaats daarvan niet-ontvankelijk verklaard, omdat het volgens de rechtbank ‘niet eenvoudig was vast te stellen in welke mate de schade mede het gevolg is van omstandigheden die aan de

benadeelde partij kunnen worden toegerekend in de zin van art. 6:101 BW’.87 Artikel 6:101 BW betreft het leerstuk van de eigen schuld. Overigens werd een deel van de vorderingen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de aard van de vordering niet eenvoudig was of de rechtbank de status als slachtoffer niet bewezen achtte.88

Wanneer wordt gekeken naar de hoogte van de schadevergoeding die zowel in het geval van seksuele als overige uitbuiting werd gevorderd, dan valt op dat de gevorderde

schadevergoedingen voor immateriële schade lager zijn dan die voor materiële schade.89

83 Rb. ’s Gravenhage 30 september 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:1128, r.o. 4.11-4.14. 84 Rb. ’s Gravenhage 30 september 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:1128, r.o. 4.15-4.19. 85 Rb. ’s Gravenhage 30 september 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:1128, r.o. 4.20. 86 NRM 2012, online, p. 137.

87 NRM 2012, online, p. 137. 88 NRM 2012, online, p. 140. 89

(24)

23

Tevens zijn de schadevergoedingen die werden toegekend door de rechter lager bij immateriële schade dan bij materiële schade.90

De rechterlijke macht gaat verschillend om met het toekennen van schadevergoeding aan slachtoffers van uitbuiting zowel op het gebied van de motivering als de berekening van het toegekende bedrag aan schadevergoeding. De HR bepaalde in een arrest uit 2011 dat de motivering voor het toekennen van een bepaald bedrag aan schadevergoeding zeer uitgebreid en precies moet zijn.91 In de betreffende zaak moest het Hof Amsterdam92 beter motiveren waarom er werd gekozen voor drie weken in plaats van de vier, een tijdsspanne op welke de vordering was gebaseerd.93

Desalniettemin maken rechters gebruik van verschillende rekenmethoden. Sommige rechterlijke instanties gaan uit van een gemiddeld bedrag aan inkomsten, terwijl andere uitgaan van een schatting en daarvan bedragen aan kost en inwoning in mindering brengen.94 De Rechtbank Leeuwarden is in een zaak uit 2012, waarin het ging om een prostitutiezaak, met een volgens het NRM duidelijke rekenmethode gekomen, waarbij bepalende elementen zijn: werktijden, werkweken en verdiensten. Tevens is van belang dat het toegekende bedrag geen ‘onevenredig beslag mag vormen op het strafgeding’, met andere woorden, dat het toegekende bedrag niet zodanig hoog moet uitvallen, dat het gerechtelijke systeem te zeer belast wordt.95 Bij immateriële schade zijn de bepalende factoren minder expliciet te

ontdekken. Schijnbaar ‘speelt de duur van het slachtofferschap bij de toegekende immateriële schade lang niet altijd een rol’.96 Omdat dergelijke beslissingen niet of nauwelijks worden gemotiveerd, kunnen slachtoffers moeilijk achterhalen ‘hoe een vordering benadeelde partij ten aanzien van immateriële schade het beste kan worden ingekleed’.97

Paragraaf 2: Knelpunten van het huidige systeem in Nederland

Op het juridische systeem in Nederland rond arbeidsuitbuiting bestaat kritiek. In het verleden was een groot probleem dat zaken waarin arbeidsuitbuiting speelde niet snel als zodanig herkend werden en weinig voor de rechter kwamen. Dit probleem werd veroorzaakt door een

90 NRM 2012, online, p. 145.

91 HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3787 .

92 Hof Amsterdam 17 maart 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BL7890. 93 NRM 2012, online, p. 151-152. 94 NRM 2012, online, p. 152-153. 95 NRM 2012, online, p. 154. 96 NRM 2012, online, p. 154. 97 NRM 2012, online, p. 155.

(25)

24

relatieve onbekendheid van het fenomeen in Nederland en het gebrek aan toezicht op de laagste regionen van de arbeidsmarkt. De laatste tijd is er meer aandacht voor het fenomeen arbeidsuitbuiting en mensenhandel, waardoor instanties meer alert zijn geworden. In de praktijk blijkt echter dat rechterlijke procedures ‘niet probleemloos verlopen’.98 Er blijken verschillen te zijn tussen uitkomsten van zaken in zowel de toepassing van het betreffende wetsartikel, artikel 273f WvSr als de strafoplegging en de schadevergoeding die slachtoffers ontvangen. De NRM pleit voor meer uniformering en het instellen van gespecialiseerde rechters. Desalniettemin brengen slachtoffers nog steeds weinig zaken rond arbeidsuitbuiting voor de rechter en blijft zodoende een groot deel van problematiek buiten beeld. Volgens de International Labour Organisation ILO zou het gaan om maar één procent van de slachtoffers van arbeiduitbuiting buiten de seksindustrie dat in beeld komt bij Nederlandse instanties. Ondanks de zeer algemene schatting kan worden gesteld dat slachtoffers van uitbuiting in de voedingsindustrie, bouw, horeca, land- en tuinbouw en schoonmaakwerk minder snel herkend worden dan uitbuiting in de seksindustrie. Volgens Comensha, het coördinatiecentrum voor slachtoffers van mensenhandel, is het idee bij het algemene publiek ‘dat uitbuiting in sectoren buiten de seksindustrie minder erg is’.99

Het kan er ook mee te maken hebben dat slachtoffers van arbeidsuitbuiting vaak de

uitbuiting niet als zodanig beschouwen, maar simpelweg blij zijn werk te hebben. Zelf vinden slachtoffers niet dat zij benadeeld worden, behalve in uitzonderlijke omstandigheden. Tevens zien werkgevers de uitbuitingssituatie niet als ernstig, aangezien het economisch gezien efficiënter is goedkope en soms illegale werknemers in te zetten. Een ander heikel punt is het feit dat rechters in Nederland de Nederlandse maatstaven toepassen, terwijl werkgevers uit een ander land of andere cultuur andere maatstaven hanteren, waardoor iets wat volgens de Nederlandse maatschappij absoluut niet toegestaan is, als volstrekt normaal wordt geacht door werkgevers. Een voorbeeld is het feit dat Nederlandse instanties het bieden van werk en huisvesting tezamen kunnen aanmerken als indicaties van mensenhandel, terwijl Chinese werkgevers dit zien als het verzorgen van het personeel.100

Het huidige Nederlandse beleid heeft als doel decriminalisering van illegale werknemers. Echter, er lijkt een trend te ontstaan dat illegale werknemers juist méér worden

gecriminaliseerd. Ondanks Europese regelgeving, die voorschrijft dat ‘de aanpak van mensenhandel onmiskenbaar voor gaat op migratiecontrole’, lijkt het huidige beleid in

98 Van der Leun 2013, online, p. 115. 99 Van der Leun 2013, online, p. 115. 100

(26)

25

Nederland precies te draaien om die migratiecontrole. In eerste instantie waren rechters ‘niet geneigd om illegale arbeid en mensenhandel op één hoop te vegen’ en waren zij terughoudend om een situatie als mensenhandel te kwalificeren. Echter, een aantal jaren later, blijkt toch dat in de fase voorafgaand aan de gerechtelijke procedure de betrokken instanties voornamelijk bezig zijn met het behalen van de eigen doelen, waaronder het opsporen van illegale

werknemers. Signalen, die wijzen op mogelijke arbeidsuitbuiting en/of mensenhandel, worden niet of nauwelijks herkend, zodat slachtoffers niet altijd de bescherming krijgen waar zij recht op hebben.101

Enerzijds ziet de Nederlandse overheid illegale arbeid als een vorm van mensenhandel, ondanks dat het laatste fenomeen een behoorlijk andere aanpak vergt, terwijl anderzijds diezelfde overheid niet onderzoekt of er sprake is van excessen of uitbuiting, maar ‘gaat dan een snelle uitzetting van de migranten voor’. Het komt voor dat ‘mensenhandel de aanleiding of legitimering was van een actie die het karakter van immigratiecontrole had’.102

Paragraaf 3: Drempels

Op het moment dat een slachtoffer van arbeidsuitbuiting besluit om een civielrechtelijke procedure te starten, kunnen er drempels en obstakels opgeworpen worden, met als mogelijk gevolg dat het slachtoffer wordt ontmoedigd om actie te ondernemen. Om te achterhalen welke drempels en obstakels er bestaan bij het starten van een civielrechtelijke procedure in de praktijk, heeft de auteur van deze scriptie een vijftal professionals een vragenlijst

voorgelegd.103

De respondenten zijn mevrouw E. Willemsen en mevrouw J. de Klerk van de organisatie FairWork, mevrouw K. Boonstra in haar hoedanigheid als legal counsel van FNV

Bondgenoten, de heer mr. J.L.A. Helmer van Advocatenkantoor Dijkgraaf en mevrouw mr. A. Koopsen van Advocatenkantoor Oudegracht. Het doel van de vragenlijst is om een beeld te schetsen van de praktijksituatie zoals die wordt ervaren door professionals die veel te maken hebben met slachtoffers van arbeidsuitbuiting. Deze paragraaf bevat een interpretatie van de antwoorden die de respondenten gaven.

Volgens mevrouw Willemsen is een groot obstakel bij het starten van een civiele

procedure is het gemis aan kennis over de mogelijkheden voor het instellen van een juridische procedure. Tevens is het in de arm nemen van een advocaat met alle financiële implicaties

101 Van der Leun 2013, online, p. 116. 102 Van der Leun 2013, online, p. 117. 103

(27)

26

van dien, een drempel bij het opstarten van een juridische procedure tegen de dader van arbeidsuitbuiting. Mevrouw De Klerk vult aan dat voor slachtoffers met een niet-Nederlandse nationaliteit de taalbarrière een obstakel vormt, evenals het gemis aan bewijsmiddelen zoals arbeidscontracten en loonstrookjes. Grotere werkgevers hebben vaak eigen advocaten die de kans op succes voor en het zelfvertrouwen van de slachtoffers in sterke mate doen afnemen.

Mevrouw Boonstra stelt vast dat er een verschil zit in de situatie vóór 1 juli 2015 en daarna. Het is nu mogelijk om de opdrachtgevers ook aan te spreken voor een loonvordering in een juridische procedure. Er zijn verder ook in de wetgeving mogelijkheden om de dader van arbeidsuitbuiting aan te pakken, maar er zitten praktische beperkingen aan. Een voorbeeld is dat een slachtoffer geen lid is van de vakbond, maar vervolgens wel verlangt dat de

vakbond betrokken is bij de juridische procedure. De huidige regering wil door middel van het wetsvoorstel aanpak schijnconstructies de verdringing op de arbeidsmarkt voor

Nederlandse werknemers terugdringen, aldus mevrouw Boonstra. Naast het aanspreken van de eigen werkgever, wordt het ook mogelijk om de opdrachtgever te wijzen op

aansprakelijkheid. Mocht die niet aanwezig zijn, bijvoorbeeld vanwege onvindbaarheid of faillissement, dan kan ook een nieuwe opdrachtgever worden aangesproken. Een probleem voor de vakbond is dat de belangenorganisatie zelf vaak niet als belanghebbende wordt gezien door de rechter. In procedures over fraude, diefstal en witwassen zitten er allerlei haken en ogen aan het te hulp schieten door de vakbond, ondanks dat de overheid ook sterk aangeeft dat slachtoffers vooral naar de vakbond moeten gaan voor juridische ondersteuning bij het procederen, merkt mevrouw Boonstra op. Er is een nieuwe regeling van kracht die

voorschrijft dat op het moment dat de hoofdopdrachtgever minder dan 70% van het loon uitbetaalt, er dan een vordering kan worden ingesteld op grond van het ondernemingsrecht. Wil een slachtoffer zich voegen in een strafzaak, dan is dat lastig omdat deze mogelijkheid moet worden gegund door het OM.

De heer Helmer geeft aan dat hij in zijn praktijk voornamelijk migranten uit Oost -Europa of van buiten de EU tegen komt die arbeid moeten verrichten tegen zeer lage lonen. Er wordt veelal geen rekening gehouden met het afgesproken loon uit de arbeidsovereenkomst, als die er is, of de CAO. Als belangrijkste problemen ziet hij: ‘(1) onderbetaling, (2) structureel en substantieel overwerken, (3) geen vakantiegeld of – uren, en (4) hoge en veelal onterechte onkostenvergoedingen die van het loon worden afgetrokken’. De obstakels die de heer Helmer observeert zijn de bewijsrechtelijke positie (in het geval iemand alleen werkt of met andere werknemers die worden uitgebuit), de financiering van rechtsbijstand (werknemers vinden rechtsbijstand kostbaar, zeker in verband met griffierechten), taal -en

(28)

27

cultuurverschillen, lege BV’s of failliete werkgevers en moeizame gegevensuitwisseling met het OM. Tevens bevestigt mevrouw Koopsen dat de griffierechten werkelijk een drempel kunnen vormen voor het starten van een civielrechtelijke procedure en dat het een probleem kan zijn als de werkgever middels een BV failliet is, omdat ‘er dan niets meer is te halen’. De drempel manifesteert zich voornamelijk in de vorm van angst voor represailles, geeft zij aan.

Organisaties die bijstand verlenen aan slachtoffers, zoals FairWork, kunnen vaak geen invloed uitoefenen op de civielrechtelijke procedure of financiële ondersteuning bieden. hierin, hoogstwaarschijnlijk omdat FairWork zelf geen slachtoffers helpt in de juridische procedure en geen eigen financiële middelen kan inzetten voor juridische bijstand. Mevrouw Willemsen geeft aan dat het soms voorkomt dat cliënten afhaken. Het geven van hulp wordt volgens mevrouw Boonstra verder bemoeilijkt omdat de FNV, afhankelijk van de sector weinig tot geen toegang krijgt tot de werkvloer om zelf te onderzoeken hoe ernstig de

werkomstandigheden zijn. De heer Helmer heeft het idee dat hij zijn cliënten op een adequate manier kan bijstaan, aangezien hij zich alleen meer inspant dan gebruikelijk om de zaak tot een goed einde te brengen. Mevrouw Koopsen vindt dat het instellen van de civiele vordering in een strafzaak makkelijk gaat op het moment dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd en vervolgens wordt ingevorderd door het CJIB. Na acht maanden na het

onherroepelijk worden van het vonnis wordt het bedrag uitgekeerd, zodat het slachtoffer zeker zijn of haar compensatie ontvangt. Het enige probleem volgens mevrouw Koopsen is dat de vordering de strafzaak niet onevenredig mag belasten en daarnaast ‘kunnen strafrechtelijke procedures jaren duren’.

In plaats van dat slachtoffers op de hoogte worden gesteld van de mogelijkheden tot het verkrijgen van compensatie, worden veelal niet Nederlandse slachtoffers afhankelijk gesteld van anderen en ‘duurt de procedure zodanig lang, dat de migrant soms al uit beeld raakt voordat er een uitspraak is gekomen en de kans om dan compensatie te krijgen verloren gaat’, aldus mevrouw De Klerk. Het in stand houden van contact met en het informeren van het slachtoffer kan worden verbeterd. In sommige gevallen, geeft mevrouw Willemsen aan, wordt de strafrechtelijke procedure gekoppeld aan verblijf in Nederland en dat het moment dat het OM een zaak seponeert, kan het gebeuren dat als een gevolg hiervan het slachtoffer zijn of haar geldig verblijf verliest. Voor slachtoffers uit Midden- en Oost-Europa is het moeilijk gebruik te maken van de Verblijfregeling Mensenhandel (voorheen B9-regeling)104, omdat die

104 De regeling betreffende slachtoffers en getuige -aangevers van mensenhandel, neergelegd in hoofdstuk B8,

paragraaf 3 van de Vreemdelingencirculaire (B8/3/Vc), bron, online:

(29)

28

‘niet inspeelt op hun wensen’, namelijk werk en zelfstandige woonruimte vinden. Mevrouw Boonstra vindt dat bij het uitwerken van nieuwe wetgeving Minister Asscher zijn best heeft gedaan om de theorie beter op de praktijk te laten aansluiten. Daarom moeten ‘wij de overheid niet afvallen’, benadrukt mevrouw Boonstra, waarmee zij zeer waarschijnlijk doelt op de professionals die werken met arbeidsuitbuiting en wellicht kritisch zijn over de houding van de Nederlandse overheid. Volgens de heer Helmer wijst de dagelijkse praktijk uit dat er wellicht niet voldoende waarborgen worden geboden door het huidige systeem in Nederland of de bestaande waarborgen werken niet voldoende, want er bestaan nog steeds veel

slachtoffers van arbeidsuitbuiting. Mevrouw Koopsen stelt dat er volgens haar voldoende waarborgen bestaan, maar zij vraagt zich af of deze waarborgen in de praktijk voldoende worden benut.

Hoewel mevrouw Willemsen bevestigt dat de Nederlandse overheid aandacht schenkt aan het probleem van arbeidsuitbuiting, merkt zij dat een veelgehoord probleem bij de

overheidsinstanties capaciteitsgebrek is. In theorie is het huidige systeem voldoende ingericht om aan de behoeften van slachtoffers, wanneer het gaat om de vraag om compensatie, te voldoen. Echter, er zijn nog te weinig mogelijkheden om de kosten van juridische bijstand te verhalen. , aldus mevrouw Willemsen. De FNV ziet liever dat de aansprakelijkheid van daders wordt gespecificeerd naar hoofdelijkheid van alle betrokken partijen. Hierdoor kan onderling worden bepaald hoe de schade verdeeld moet worden en kan bijvoorbeeld de opdrachtgever, naast de directe werkgever, minder snel de dans ontspringen. De huidige wetgeving omtrent de bestrijding van arbeidsuitbuiting, namelijk onder andere de Wet Aanpak Schijnconstructies, is tot stand gekomen na een sociaal akkoord van werkgevers- en werknemersorganisaties en gaat uit van een fictie. De opdrachtgevers die zich schuldig maken aan arbeidsuitbuiting werden namelijk niet betrokken worden bij het sluiten van het sociaal akkoord. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel levert een ‘goede en belangrijke bijdrage’ aan het bestrijden van arbeidsuitbuiting, aldus de heer Helmer. Hij vraagt zich wel af of er niet meer aandacht voor het fenomeen van arbeidsuitbuiting bij het algemene publiek moet komen. Mevrouw Koopsen benadrukt dat bij de aanpak van mensenhandel er voornamelijk wordt gekeken naar seksuele uitbuiting en niet naar arbeidsuitbuiting en ‘dat zou beter kunnen’.

Voor wat de experts betreft moet er een aantal zaken wijzigen in het huidige systeem rond bestrijding van arbeidsuitbuiting. Mevrouw Willemsen is van mening dat er meer kennis zou moeten worden ontwikkeld over ‘het belang van financiële genoegdoening’ bij betrokken instanties, zoals het OM en de rechterlijke macht en bij advocaten en hulpverleners. Het

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij de behandeling Zienswijze begrotingswijzigingen (1e, 2e, 3e tussenrapportage) BAR in het Beraad en Advies van 8 december heeft u toelichting gevraagd op de taakstelling die

075-6289904, email: eddy.spijkerman@xs4all.nl Ik ben op dit moment bezig met een inventarisatie van de verschillende soorten fossielen uit het Ypresien (in het ver- leden werd ook

Bij een schending van de zorgverplichting om de wettelijke controle uit te voeren met inzet van deskundigheid staat het csqn-verband tussen de beroepsfout van de accountant en

The aim of this research was to analyse the profile of nutrition interventions for combating micronutrient deficiency with particular focus on food fortification reported in

Lise Rijnierse, programmaleider van ZZ-GGZ benadrukte dat dit het moment was om argumenten voor deze signalen aan te scherpen of te komen met argumenten voor alternatieve

Het Zorginstituut berekent het gemiddeld marktresultaat door voor het totaal van de zorgverzekeraars het verschil tussen het herbere- kende normatieve bedrag kosten van

De verjaring van deze vordering kan worden gestuit door een enkele schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zieh ondubbel- zinnig zijn recht

We zullen onderzoeken hoe de inter- naatsvoorzieningen voor het buitengewoon onderwijs die nu door Welzijn worden gefi- nancierd, binnen Onderwijs geïntegreerd kun- nen worden met