• No results found

Uruzgan, tussen discours en realiteit 2005 - 2010

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Uruzgan, tussen discours en realiteit 2005 - 2010"

Copied!
82
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Uruzgan, tussen

discours en realiteit

2005 - 2010

Een onderzoek naar het onderscheid tussen het politiek-maatschappelijke debat en de operationele realiteit

Matthias J. Ouwejan Prof. Dr. H. Amersfoort & Dr. C. Klep

Masterscriptie MA Militaire Geschiedenis Universiteit van Amsterdam, 2013 – 2014 25 augustus 2014

(2)

M.J. Ouwejan, 25 – 08 – 2014 “Jeder Gefecht ist ein Ganzes, in welchem die Teilgefechte sich zu einem Gesamterfolge

vereinigen. In diesem Gesamterfolg liegt die Entscheidung des Gefechts.”1

1

(3)

M.J. Ouwejan, 25 – 08 – 2014

Inhoud

Lijst met afkortingen ... 3

Uruzgan, tussen discours en realiteit ... 4

1. Inleiding ... 4

2. Methodiek ... 6

3. De achtergronden in Afghanistan en Uruzgan ...15

4. De opmars van de internationale gemeenschap in Afghanistan...22

5. Hoe Nederland bij Afghanistan en Uruzgan betrokken raakte ...26

6. De operationele realiteit in Uruzgan...39

7. De plaats van de media ...55

8. Conclusie ...63 Bibliografie ...65 Secundaire literatuur ...65 Kamerstukken ...68 Interviews en uitzendingen ...68 Rapporten en brieven ...69 Internet ...69 Bijlages ...72 Bijlage 1; toetsingskader ...72

Bijlage 2; structuur van ISAF ...74

Bijlage 3; Kaart met regionale indeling per land...75

Bijlage 4; Commandoketen van Task Force Uruzgan ...76

Bijlage 5; schema weergave tribale complexiteit zuidelijk Afghanistan...77

Bijlage 6; kaarten missiegebied ...78

Kaart 1; Afghanistan in de wereld ...78

Kaart 2; Uruzgan in Afghanistan ...78

Kaart 3; troepenverhoudingen in Uruzgan ...79

(4)

M.J. Ouwejan, 25 – 08 – 2014

Lijst met afkortingen

NAVO Noord Atlantische Verdragsorganisatie

VN Verenigde Naties

UNDP United Nations Development Program UNODC United Nations Office on Drugs and Crime

VS Verenigde Staten

GB Groot-Brittannië

BuZa Ministerie van Buitenlandse Zaken

OS Ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking Mindef Ministerie van Defensie

TK Tweede Kamer

COIN Counterinsurgency

3D-approach Defense, diplomacy, development-approach ISAF International Stabilisation and Assistence Force OEF Operation Enduring Freedom

RC South Regional Command South

C-RC South Commandant Regional Command South

TFU Task Force Uruzgan

C-TFU Commandant Task Force Uruzgan RTF Reconstruction Task Force PRT Provincial Reconstruction Team

BG Battlegroup

SF Special Forces

PC Pelotonscommandant

CULAD Cultural Advisor

POLAD Political Advisor

ADZ Afghan Development Zone

D66 Democraten ‘66

PvdA Partij van de Arbeid

CDA Christelijk Democratisch Appèl

VVD Volkspartij voor Vrijheid en Democratie SP Socialistische Partij

MS Militaire Spectator

(5)

M.J. Ouwejan, 25 – 08 – 2014

Uruzgan, tussen discours en realiteit

1. Inleiding

Dit is een onderzoek naar de Nederlandse missie in Uruzgan die tussen 2006 en 2010 uitgevoerd werd (zie kaarten bijlage 6). Ik werd gegrepen door dit thema door het regelmatig aan de oppervlakte komen van frictie tussen datgene wat militaire commandanten in Uruzgan meemaakten en wat de politici in Den Haag zeiden. De politici praatten veel over een wederopbouwmissie, een term die voortkwam uit de verdeeldheid van de politiek over deze missie. De Nederlandse regering sprak in de artikel-100 brief van 22 december 2005 niet over oorlog of counterinsurgency (COIN).2 Dat schiep de verwachting bij politici in de Tweede Kamer dat er iets opgebouwd ging worden in Uruzgan. Uit interviews met militairen en verschillende dagboekfragmenten bleek dat zij, als uitvoerders van het beleid, de situatie in Uruzgan wél als oorlog of COIN bestempelden. Zij zagen een onveilige provincie, waar opstandelingen eerst irrelevant gemaakt moesten worden. Er moest eerst stabiliteit gebracht worden alvorens met opbouwen te beginnen. Daarnaast was het volgens de commandanten in Uruzgan niet eenzijdig een opbouwmissie, maar een combinatie van vechten en wederopbouwen. Dat is ook wat ik met het citaat op pagina één duidelijk wilde maken. In de conclusie zal het citaat terug komen.

Bij voorbaat was mij bekend dat dit een complex onderzoek werd, omdat het een recente operatie betrof waarvan nog niet alle bronnen beschikbaar waren. Desondanks wilde ik het onderzoek uitvoeren, omdat met de al beschikbare informatie een goed beeld van de werkelijkheid in Uruzgan geschetst kan worden. De frictie tussen operationele realiteit en de discours in politiek Den Haag is door velen onderkend. Het blijft vaak bij het onderkennen en er wordt niet verder gezocht naar waar het vandaan komt. Dit onderzoek moet een bijdrage leveren aan discussie over dit onderwerp. Het is een belangrijk onderwerp, want het gaat uiteindelijk om de effectiviteit van onze militaire inzet in missiegebieden. Als het politieke discours voorbij gaat aan de operationele realiteit, kan de politiek weinig bereiken in een conflictgebied als Uruzgan. Officieren die in Uruzgan aanwezig waren, ervoeren dat het heersende beeld in Nederland, een ander beeld was dan wat zij hadden meegemaakt. Het beeld dat in Nederland heerste ontstond in de politieke besluitvorming in de in de aanloop naar de missie in Uruzgan. Dit onderzoek richt zich op de vraag: Hoe ontstond het

2

Brief van de ministers van buitenlandse zaken, van defensie en voor ontwikkelingssamenwerking, ‘Tweede Kamer, ‘brief 2005,’ vergaderjaar 2005-2006’ 27925 nr. 193 (22 december 2005)

(6)

M.J. Ouwejan, 25 – 08 – 2014 maatschappelijke discours in aanloop naar de Nederlandse missie in Uruzgan en waar kwam de frictie daarvan met de operationele realiteit tot uiting?

Het onderzoek kent een thematische opbouw, waarbij telkens een element om de hoofdvraag te beantwoorden naar voren gehaald wordt. Na de behandeling van elk element zal een korte deelconclusie volgen, waarin de betekenis van het voorgaande gedeelte voor het probleem wordt behandeld. Een lastig element is het vormen van een beeld over de operationele realiteit, omdat veel bronnen uit Uruzgan nog niet openbaar zijn. Om die reden zullen interviews met enkele Nederlandse officieren in Afghanistan het beeld van de operationele realiteit ondersteunen. In het onderzoek worden zij niet bij naam genoemd, maar hebben zij een cijfer gekregen, zodat uitspraken die zij hebben gedaan niet te herleiden zijn.

Het onderzoek zal beginnen met een uiteenzetting van de methode die ik zal hanteren voor dit onderzoek. Aan de basis hiervan staat John Lynn, een militair-historicus, wiens model van de discrepantie tussen discours en realiteit ik hanteer. Ik zal zijn theorie aanvullen met elementen van andere wetenschappers om helder te krijgen hoe het discours onderzocht kan worden. Na de methodische introductie volgt een contextuele beschrijving van culturele en sociaaleconomische achtergronden van Afghanistan en Uruzgan. Ik zal mij daar beperken tot datgene wat ik noodzakelijk acht voor mijn onderzoek, waardoor het geen allesomvattende context is. Het volgende hoofdstuk zal gaan over de wijze waarop de internationale gemeenschap in Afghanistan betrokken raakte. Hoe Nederland in Uruzgan betrokken raakte, zal daarna uitgebreid behandeld worden, omdat daar de concepten van het politieke vertoog tot stand komen die de ruggengraat van dit onderzoek vormen. De frictie van die concepten met de realiteit zal daarna worden behandeld. In dit hoofdstuk zal van interviews gebruik gemaakt worden. Dat wordt aangevuld met ervaringen van militairen uit boeken en onderzoeken van internationale organisaties. De media zullen de laatste factor zijn die aan bod komt, omdat zij de verbinding vormen tussen datgene wat de militairen meemaken en wat mensen in Nederland ervaren. De media zullen tussen de operationele realiteit en het discours van de politiek geplaatst worden. De media hebben een representatieve functie, maar doordat journalisten zelf keuzes kunnen maken over hetgeen zij willen tonen, spelen zij een actieve rol in de discoursvorming. Die rol zal in dit hoofdstuk naar voren komen. Ten slotte zal ik in de conclusie de verschillende elementen bij elkaar voegen en in een analyse antwoord geven op de hoofdvraag.

(7)

M.J. Ouwejan, 25 – 08 – 2014 2. Methodiek

Het theoretische model waarop dit onderzoek is gebaseerd komt van John Lynn, waarbij opgemerkt dient te worden dat een model altijd een abstractie van de werkelijkheid is. Het helpt om de werkelijkheid te vatten, maar is niet één op één toepasbaar op de werkelijkheid. John Lynn schrijft over de realiteit van de oorlog en de manier hoe daarover wordt gesproken wordt, het discours van oorlog. Elke cultuur kent een eigen discours over oorlog, bepaalt door de kenmerken van een cultuur. Verschillende naties denken en praten verschillend over oorlog. De realiteit van oorlog is anders dan de manier waarop daarover gesproken wordt. Hier ontstaat interactie, wanneer de realiteit van oorlog en de discours van oorlog op elkaar gaan inwerken. Dat zorgt voor frictie, omdat het een natuurlijk gegeven is dat mensen nooit volledig de realiteit van anderen of de wereld om hen heen kunnen doorgronden.3 Binnen een bepaalde samenleving heeft elke laag een discours. De besluitvormende politiek heeft de leidende discours, vanwege haar elite-positie, en poogt daarmee vat te krijgen op de realiteit van oorlog. De mogelijkheid bestaat dat de realiteit bij dit proces vervangen wordt door een ideale realiteit. Hierbij worden door het leidende discours van een staat nieuwe vormen van militaire inzet geïntroduceerd, waardoor een conflict mooier wordt voorgesteld dan het is. De realiteit kan niet worden aangepast aan de ideale realiteit, waardoor er verrassingen ontstaan als militairen daadwerkelijk worden ingezet.4 In bijlage 7 is een schematische weergave van het model van Lynn opgenomen, ter verduidelijking bij de tekst.

De realiteit van een oorlog kan inwerken op de leidende discours van een staat. Een aanzet om het discours aan te passen ontstaat doordat de realiteit niet correspondeert met het beeld dat binnen een discours wordt gevormd. In deze gevallen zal het vormen van een opgeroepen alternatieve discours gestimuleerd worden, als de realiteit fundamenteel anders ervaren wordt. Op die manier ontstaat een extreme realiteit, omdat er in het alternatieve discours aandacht is voor veel meer geweld. Dit past niet in het oorspronkelijke discours, ook niet na aanpassen, waardoor er een alternatief concept ontstaat.5 Een ander interessant aspect van het inwerken van de realiteit op de discours van oorlog, is het ontkennen dat een bepaalde realiteit een oorlog is. Door deze ontkenning wordt bepaald gebruik van geweld in een conflict bijvoorbeeld niet als oorlog aangemerkt. Door het ontkennen van de realiteit,

3

J. Lynn, Battle. A history of combat and culture, from ancient Greece to modern America (Philadelphia: Basic books, 2008), 359 – 360.

4

Lynn, Battle, 360 – 361. 5

(8)

M.J. Ouwejan, 25 – 08 – 2014 argumenteert Lynn, kunnen doctrines en trainingen niet op de realiteit worden toegespitst.6 Het gevolg is een blijvende frictie tussen de objectieve realiteit van oorlog en de discours over een oorlog. Ze gaan langs elkaar heen werken in dit geval. .

Voordat we ons verder richten op het theoretische onderscheid tussen discours en realiteit, is het eerst nuttig om het woord discours te definiëren, zodat duidelijk is wat er in dit onderzoek mee bedoeld wordt. Maarten Hajer, een Nederlandse politicoloog, omschrijft het als volgt:

“Discourse is defined here as an ensemble of ideas, concepts, and categories through which meaning is given to social and physical phenomena, and which is produced an reproduced through an identifiable set of practices”7

Deze definitie geeft duidelijk aan welke elementen een discours kunnen vormen en, belangrijker nog, Hajer schrijft dat de manier waarop het tot stand komt te ontdekken is. Dat maakt het onderzoek naar discours mogelijk en te verifieerbaar. Het analyseren van het discours is erg belangrijk als het gaat om het achterhalen van waarom iemand iets gezegd heeft.

In Afghanistan wordt een conflict tegen een irreguliere tegenstander uitgevochten. Dat heeft implicaties voor het discours, want een irreguliere tegenstander of terrorist past vaak niet in het discours over oorlog. Terroristen en irreguliere tegenstanders richten zich op de psychologische aspecten van de tegenstander, omdat zij het tegen de fysieke component zullen afleggen. Zij zullen zich richten op doelen die weinig weerstand kunnen bieden. Hierbij kan gedacht worden aan aanslagen op onschuldige personen en bermbommen.8 Dit kan als verwerpelijk worden bestempeld en daardoor uitgroeien tot een extreme realiteit. De veroorzakers van die barbaarse daad moeten worden bestreden. Terroristen worden vaak buiten het discours over oorlog geplaatst, omdat zij volgens andere regels vechten en als niet-statelijke actoren beschouwd worden. De tactiek met de bernbommen is daar een goed voorbeeld van. Gevolg is dat conflicten met terroristen niet als oorlog aangeduid worden.9 In plaats daarvan worden zij gezien als een gevecht tegen opstandelingen, wat geen volwaardige

6

Ibid., 368. 7

M. Hajer, ‘Coalitions, practices, and meaning in environmental politics: from acid rain to BSE,’ in Discourse

theory in European politics: identity, policy and governance, eds. D. Howarth en J. Torfing, 300 (Basingstoke:

Palgrave Macmillan, 2005) 8

Ibid., 324. 9

(9)

M.J. Ouwejan, 25 – 08 – 2014 oorlog tegen een georganiseerde groepering is. Dat heeft gevolgen voor het serieus nemen van de tegenstander.

John Lynn meent dat veel krijgsmachten op deze wereld moeite hebben met het fenomeen terrorisme. Allereerst gaat het bij een conflict tegen terroristen om het inzetten van een troepenmacht voor langere tijd, terwijl militairen graag snel oplossingen willen zien. Er moeten tevens meer dan alleen militaire componenten in ogenschouw genomen worden. Lynn pleit in deze lastige kwestie voor een herdefiniëring van het begrip overwinning.10 In de manier waarop westerse legers in Irak opereerden in 2003, was te erkennen dat de inzet gericht was op het op de knieën dwingen van het leger. De fase die hierop diende te volgen richtte zich op herstructurering en democratisering van het bestuur. Die fase werd echter weinig serieus genomen, waardoor met name de Amerikanen zich volledig verkeken op het werk dat moest gebeuren na de overwinning op Saddam Hoessein en zijn leger. In plaats van het opleggen van de wil en het afdwingen van overgave op de vijand, moet elke natie zich realiseren dat terrorisme niet verslagen kan worden als een reguliere troepenmacht. Bij dit verschijnsel dient het effect van terrorisme geminimaliseerd te worden, omdat de activiteiten door zullen gaan. Dat betekent tevens dat Westerse staten moeten pogen een zeker aantal van gesneuvelden te accepteren. Zij zijn daar gevoelig voor en terroristen weten dat en proberen dat in hun eigen voordeel uit te buiten.11 Terroristen als tegenstanders zullen meer serieus genomen moeten worden, omdat zij in het reguliere denken over oorlog in een alternatief discours geplaatst worden. Dat komt de effectiviteit niet ten goede.

Het analyseren van de discours van een bepaalde persoon of groep is lastig in een onderzoek, daarom zal ik wat dieper ingaan op de vraag hoe een discours herkend kan worden. Persoon X die een uitspraak doet over een bepaalde situatie, komt tot die uitspraak, omdat hij met die uitspraak iets duidelijk wil maken. Daartoe selecteert hij bepaalde elementen uit die bepaalde situatie om de gesprekspartner te vertellen wat hij bedoelt. Persoon Y die over dezelfde situatie een uitspraak doet, zal zich anders uitdrukken dan persoon X. De reden daarvoor is dat persoon Y andere elementen uit de situatie selecteert om zijn doel te bereiken. De verscheidenheid aan uitspraken zal alleen maar toenemen naarmate meer personen worden toegevoegd, met ieder andere doelen. Het is de reden dat bij onderzoek naar discours de context belangrijk is. De context is de situatie waarbinnen de keuzes om een doel te bereiken worden gemaakt. Als de context bekend is, kan na een analyse begrepen worden

10

Ibid., 355 – 356. 11

(10)

M.J. Ouwejan, 25 – 08 – 2014 waarom persoon X en Y elk de situatie op hun eigen wijze omschrijven.12 Het gaat erom te achterhalen waarom iemand tot een bepaalde uitspraak komt. Dat vormt de basis voor een discours.

Michel Foucault, een filosoof, is een belangrijk denker als het gaat om het analyseren van discours. Hij merkt op dat discours meer is dan het gebruik van bepaalde woorden om een object of gebeurtenis te omschrijven. Het discours ontstijgt op enig moment het gebruik van woorden en een eigen leven gaat leiden.13 De historicus Michael Howard geeft hiervan een voorbeeld aan de hand van de War on Terror. Hij stelt dat door het gebruiken van die term een onherstelbare fout is gemaakt, omdat deze woorden na gebruik een eigen leven gingen leiden.14 Het probleem is hier dat die woorden, eenmaal uitgesproken, niet herroepen kunnen worden. Dat is wat in Nederland ontstond met het ontwikkelen van het politiek-maatschappelijke debat rondom Uruzgan. Foucault zet uiteen dat een singulier discours dan verandert naar een discursieve entiteit op basis waarvan meerdere standpunten ingenomen kunnen worden.15 Bij de ‘War on Terror’ kun je voor of tegen zijn en dat geldt ook voor de term wederopbouw in de brief aan de Tweede Kamer. Het punt van Foucault is dat de discussie zich vervolgens op basis van die begrippen manifesteert. Er ontstaat een vorm van tunnelvisie.

Dat is waar de theorie van John Lynn op doorgaat. Lynn beschrijft dat als een discours eenmaal is gevormd, het moeilijk is om het discours te doorbreken. De oorzaak daarvan is de context waaruit het discours komt. De staat heeft de macht het discours op te leggen aan de bevolking die zij representeert. Dat houdt in dat het discours van andere delen van de bevolking ondergeschikt zijn aan die van de staat.16 In dit onderzoek behandelen we het discours van de Nederlandse besluitvormende politiek. Dit proces zorgt ervoor dat de staat als geheel kan spreken in internationaal verband, zoals bij de NAVO (Noord-Atlantische

Verdragsorganisatie) ten tijde van de ISAF-missie (International Security and Assistance Force). Ondertussen blijven mensen die aan de staat van Nederland ondergeschikt zijn

12

J. Potter en M. Wetherell, Discourse and social psychology. Beyond attitudes and social psychology (Beverly Hills: SAGE publications, 1987), 48.

13

A.W. Neal, ‘Goodbye War on Terror? Foucault and Butler on discourses of law, war and exceptionalism,’ in

Foucault on politics, security and war, eds. M. Dillon en A.W. Neal, 63 (New York/Hampshire: Palgrave

MacMillan, 2008). 14

A.W. Neal, ‘Goodbye War on Terror’, 62. 15

Ibid., 62. 16

C. Tyler, ‘History’s actors: insights into the ‘war on terror’ from internationa l relations theory,’ in

Globalisation, citizenship and the War on Terror, eds. M. Mullard en B.A. Cole, 38 (MPG books ltd: Cornwall,

(11)

M.J. Ouwejan, 25 – 08 – 2014 verschillende meningen hebben, zij het binnen het overheersende discours van de staat. Dit is de reden dat als een minister namens Nederland iets te melden heeft, dit het standpunt van Nederland wordt.

Hierboven heb ik reeds een en ander uiteengezet over het leidende, overheersende politieke discours. Het is niet zonder reden dat Michel Foucault het dominerende discours als een regime of truth omschrijft. Het impliceert dat er tevens een gedomineerde zijde is, de verschillende discours van andere lagen van de bevolking die genegeerd worden in de ogen van Foucault. Het begrip regime of truth behelst niet eenvoudig ‘de waarheid’, maar is meer datgene dat als waarheid telt. Hij stelt dat het belangrijk is om de context achter die tellende waarheid naar voren te halen, bij het onderzoeken van datgene wat als waarheid wordt aangenomen.17 In de ogen van deze filosoof is de waarheid geen universele realiteit, maar een in universele realiteit besloten tellende waarheid. Als we in deze lijn nader kijken naar hetgeen de politiek met het discours wil bereiken, dan dient het volgens de filosoof Johann Wittgenstein voornamelijk een praktisch doel. Taal, waaruit het discours voortkomt, is volgens hem een manier om iets binnen een sociaal netwerk gedaan te krijgen.18 Die constatering is bruikbaar voor onderzoeken van de politieke besluitvorming tot Uruzgan.

De realiteit van oorlog stelt John Lynn voor als een realiteit zoals oorlog zou moeten zijn. Op grond van de Geneefse Conventies stelt hij vast dat we oorlog proberen te reguleren naar bepaalde ethische waarden en normen waarbinnen het zich zou moeten afspelen. Op deze manier, zo schrijft Lynn, probeert de mens vat te krijgen op de realiteit die oorlog heet.19 Er worden kaders gesteld aan een fenomeen, waardoor in dit geval een realiteit ontstaat die, onder invloed van het discours, mooier lijkt dan zij is. Deze mooiere realiteit zal de werkelijke realiteit verdringen, met veel frictie tot gevolg. De internationale regelgeving op het gebied van oorlog is een poging controle te krijgen op een groot en ingewikkeld fenomeen. Aangezien Nederland het internationaal recht belangrijk vindt, kunnen we voorzichtig stellen dat we graag meedoen om die controle te bewerkstelligen.

Globalisering van de wereld heeft niet alleen maar economische en politieke verbindingen laten ontstaan. Globalisering is ook met betrekking tot buitenlandse missies van belang. Globalisering betekent in die context een grotere betrokkenheid bij het internationale

17

C. Barker, Cultural studies and discourse analysis: a dialogue on language and identity (Beverly Hills: SAGE publications, 2001), 12.

18

C. Zelinsky-Wibbelt, Discourse and the continuity of reference. Representing mentalcategorization (Berlin: De Gruyter, 2000), 36 – 37.

19

(12)

M.J. Ouwejan, 25 – 08 – 2014 milieu en recht. Voor Nederlands deelname aan de ISAF-missie is dat zeer van toepassing, omdat wij de Afghanen in Uruzgan wilden helpen. Maurice Mullard betoogt dat de toenemende globalisering ervoor zorgt dat burgers uit een bepaald land zich meer verbonden voelen met de medemens aan de andere kant van de wereld.20 Deze uitspraak is zeker toepasbaar op de staat Nederland, hoewel de burgers die ondergeschikt zijn aan het staatse discours soms anders denken. Termen als internationale rechtsorde en duurzame vrede laten, in combinatie met ons lidmaatschap van de NAVO en de VN (Verenigde Naties), zien dat we dit niet alleen in Nederland, maar wereldwijd belangrijk vinden. In de artikel-100 brief van 2005 komt naar voren dat Nederland om die reden ook naar Afghanistan gaat:

“[…] Nederland heeft door deze grote inzet bijgedragen aan de bevordering van de

internationale rechtsorde en aan de bestrijding van het internationale terrorisme (vanaf 2001 met humanitaire hulp en kleine detachementen militairen, red.). De Nederlandse regering wil dat, ondanks de risico’s waarmee militaire operaties onvermijdelijk gepaard gaan, ook in de toekomst blijven doen, temeer daar de noden nog hoog zijn en voor duurzame vrede en ontwikkeling blijvende steun en betrokkenheid nodig is.” 21

Nederland plaatst zich in het grotere geheel van de NAVO en de VN, en gaat in dat geheel wereldse problemen bestrijden.

De context waarin een discours zich vormt is belangrijk bij een analyse, zoals hierboven aangegeven. De context is in dit onderzoek het land Nederland als het om het politieke discours gaat. Nederland is een handelsnatie en dat betekent dat ons land veel baat heeft bij internationale stabiliteit en aanzien. Dat zijn immers basisvoorwaarden om handel te kunnen drijven. Arie Korteweg schrijft in zijn dissertatie dat de Nederlandse cultuur daarnaast nog elementen bevat van vervlogen tijden waarin Nederland internationaal een van de grootste spelers ter wereld was.22 Internationale conflicten moeten worden vermeden en vrede bewaard, door middel van het internationaal recht. Daarom is het niet vreemd dat in Nederland veel instituten op het gebied van internationaal recht staan.23 Een ander element dat Korteweg noemt met betrekking tot de Nederlandse identiteit is de neutraliteit. Hij stelt vast

20

M. Mullard, ‘Citizenship, globalization and the politics of the W ar on Terror,’ in Globalisation, citizenship and

the War on Terror, eds. M. Mullard en B.A. Cole, 93 (MPG books ltd: Cornwall, 2007) 21

Brief van de ministers van buitenlandse zaken, van defensie en voor ontwikkelingssamenwerking, ‘Tweede Kamer vergaderjaar 2005-2006’ 27925 nr. 193 (Den Haag, 22 december 2005), 6.

22

A.R. Korteweg, The superpower, the bridge-builder and the hesitant ally. How defense transformation divided

NATO (1991 – 2008) (Leiden: Leiden university press, 2011), 233. 23

(13)

M.J. Ouwejan, 25 – 08 – 2014 dat Nederland vaak geen kant kiest als er strijd is tussen verschillende Europese landen. Dat was het geval voor en tijdens de Eerste Wereldoorlog, maar ook bij de vorming van de coalitie voor de oorlog tegen Irak in 2003, the coalition of the willing. Toen koos Nederland voor een positie tussen de Verenigde Staten (VS) met Groot-Brittannië (GB) en Duitsland met Frankrijk.24 Door middel daarvan poogde Nederland de waarden van internationale stabiliteit

en vrede te verdedigen.

Bij het analyseren van het discours is het belangrijk om ook iets van retoriek te begrijpen. Woorden worden op een bepaalde manier gebruikt om een bepaalde boodschap over te brengen. Een brief of een speech heeft daarom een duidelijk doel. John Tuman, professor in de politieke communicatie, definieert retoriek als “the manner in which symbols

(including, but not limited to, words) are used to affect, influence, and persuade people.”25 Hij merkt bij het noemen van deze definitie overigens meteen op dat op alle definities iets aan te merken is. De ware definitie bestaat niet. Tuman vervolgt dat de manier waarop dingen beschreven worden vaak op aannames berust. Dat komt doordat een uitspraak wordt aangenomen en achteraf pas bewijs daarvoor verzameld kan worden. Hij gebruikt hierbij het voorbeeld van het woord terrorisme en stelt dat “what Chechens do to Russians is terrorism,

but what Russians troops do in the war with Chechnya is the tragic consequence of a legitimate war.”26 Het begrip terrorisme wordt aan een bepaalde activiteit toegekend doordat ons discours bepaalt dat die activiteiten als terrorisme beschouwd worden. Het stollen van dat discours wordt nog versterkt door het gebruik ervan in wetten en uitspraken van regeringsfunctionarissen. Op het moment dat Nederland naar Uruzgan ging, werd de missie als wederopbouwmissie beschreven en dat woord is blijven hangen. Het leverde frictie op met de realiteit, omdat aan het woord een bepaalde betekenis wordt gehecht, net als bij het voorbeeld van terrorisme van Tuman.

Dat de woorden oorlog en counterinsurgency niet in de artikel-100 brief van de regering naar voren komt zou John Lynn als a refusal to consider as war beschouwen.27 Oorlog en counterinsurgency zitten blijkbaar niet in onze discours, omdat wij dat als Nederland niet doen. Wij zetten onze militairen uitsluitend in ter bevordering van de

24

Ibid., 236, 280. 25

J.S. Tuman, Communicating terror. The rhetorical dimensions of terrorism (London/New Delhi: SAGE publications, 2003), 24.

26

Tuman, Communicating terror, 43. 27

(14)

M.J. Ouwejan, 25 – 08 – 2014 internationale stabiliteit en rechtsorde.28 Balkenende stelt in de Tweede Kamer in het debat over Uruzgan op 2 februari dat Nederland is gevraagd “[…] omdat ons land traditiegetrouw

staat voor internationale solidariteit” en, omdat “wij een zeer goed geoutilleerde en getrainde krijgsmacht hebben, waarvan de internationale gemeenschap weet dat zij de klus aan kan op een andere manier dan tot nu toe [met OEF red.] in het zuiden is gebeurd.”29 Hiermee zet hij Nederland op een bijzondere positie, alsof het land meer te bieden heeft dan oorlog voeren.

In plaats van dat de focus op het vechten gelegd werd, was het overheersende discours van Nederland geneigd over militaire missies in termen van humanitaire zaken en rule of law te spreken. De Nederlandse politiek vindt het belangrijk dat we in de internationale context strijden voor stabiliteit.30 Wij willen internationaal de rechten van de burger in een democratie tonen en ons daar actief voor inzetten. Dat doen we in ons eigen belang en om er internationaal ‘bij te horen’. Wim Klinkert, militair historicus, stelt dat Nederlanders hun militair identiteit met ethische waarden indekken. Nederland trad in Uruzgan op als onderdeel van een VN gemandateerde missie, uitgevoerd door de NAVO. In dit grotere geheel gaven de Nederlanders de impressie verdedigers van internationaal recht te zijn. Volgens Klinkert zien we onszelf graag als verdedigers van menselijkheid en recht, maar gaat dat voorbij aan de wezenlijke aard van militair optreden. Volgens hem was dat een reden dat de politieke compromissen van de missie in Uruzgan zo voorbij gingen aan wat een dergelijk conflict militair vereiste.31 Militair gezien is Nederland in staat om een militaire ‘vechtmissie’ uit te voeren, maar politiek gezien wil het land de genoemde waarden uitstralen naar de buitenwereld.

Naast het discours van de staat is er die van het leger van de staat. Dat is belangrijk, omdat de militairen vakmensen zijn met een duidelijk afgebakend werkveld, namelijk militaire operaties. De organisatie is hierop ingericht en weet het beste hoe deze gevoerd moet worden, beter dan de politici. De manier waarop militairen over militaire operaties denken is hierom leidend in het bepalen van wat de politiek daarover denkt.32 Het gaat dan over de absolute top van de militaire structuur, de Commandant der Strijdkrachten, die als adviseur

28

Korteweg, The superpower, 243 – 244. 29

Tweede Kamer, ‘handelingen’, vergaderingnummer 45, vergaderjaar 2005 – 2006 (2 februari 2006), 45-3030. 30

M. Kitzen, S. Rietjens en F. Osinga, ‘Soft power, the hard way: adaptation by the Netherlands ’ Task Force Uruzgan,’ in Military adaptation in Afghanistan, eds. T. Farrell, F. Osinga en J.A. Russell, 162 (Stanford: Stanford university press, 2013)

31

W. Klinkert, Van Waterloo tot Uruzgan, de militaire identiteit van Nederland (Amsterdam: Vossiuspers, 2008), 27.

32

(15)

M.J. Ouwejan, 25 – 08 – 2014 van de Minister van Defensie zijn discours over oorlog kan overbrengen. Als de krijgsmacht een conflict als Afghanistan niet als oorlog definieert, dan wordt er aanmerkelijk anders gedacht over het gebruik van geweld en de te ontplooien activiteiten in het betreffende conflictgebied. Bij het lezen van de artikel-100 brief uit 2005 valt op dat de situationele schets niet erg op die van een oorlog lijkt, want verder dan “de veiligheidssituatie in het zuiden en

oosten is slecht” gaat de brief niet.33 Er wordt onderkend dat de onveiligheid de wederopbouw, die Nederland graag wil bereiken, ondermijnt. Daarna gebeurt er iets tekenends in de brief, want de drie betrokken ministers beschrijven dat Nederland tot 2005 veel heeft bijgedragen aan de bevordering van de internationale rechtsorde en terrorismebestrijding.34 Ze gaan door met de aankondiging dat Nederland voornemens is dat te blijven doen, want “voor duurzame vrede en ontwikkeling is blijvende steun en

betrokkenheid geboden.”35 Met deze opmerking wordt de eerder genoemde onveiligheid meteen in perspectief geplaatst van ethische aspecten. Nederland identificeert zich zo als voorvechter van internationaal recht in de internationale gemeenschap.

Dit hoofdstuk heeft met behulp van enkele theoretici handvatten gegeven voor het nader beschrijven van de frictie tussen het politiek-maatschappelijke debat en de operationele realiteit in Uruzgan. Het geeft het model waarop dit onderzoek wordt gebouwd. Daarnaast wordt de term discours verduidelijkt. John Lynn beschrijft dat het de menselijke natuur is die voorkomt dat mensen de realiteit van oorlog volledig kunnen doorgronden. De frictie die daardoor ontstaat is een blijvend fenomeen. Mensen proberen vat te krijgen op oorlog en kaderen het daarom in, waardoor een ideale voorstelling van oorlog ontstaat die niet correspondeert met de werkelijkheid. In de aanloop naar het besluit tot de missie in Uruzgan vormt zich een discours dat lastig is te doorbreken tot en met 2010. Daarbij is het goed om de kenmerken van Nederland als handelsnatie in het achterhoofd te houden. In de volgende hoofdstukken zal aan de hand van de gebeurtenissen gekeken worden hoe de frictie tussen discours en realiteit tot uiting kwam voor en tijdens de missie in Uruzgan. In de conclusie zal door middel van dit model antwoord op het probleem worden gegeven.

33

TK, ‘brief 2005,’ 5. 34

De drie genoemde ministers zijn de Minister van Defensie, Minister van Buitenlandse Zaken en Minister voor Ontwikkelingssamenwerking.

35

(16)

M.J. Ouwejan, 25 – 08 – 2014 3. De achtergronden in Afghanistan en Uruzgan

Het politiek-maatschappelijke discours gaat over een complexe werkelijkheid, de provincie Uruzgan in Afghanistan. Om de werkelijkheid van de missietijd goed te begrijpen, zal het onderzoek eerst verdergaan met sociale en economische achtergronden van het land, daarna zullen ook de achtergronden behandeld worden die specifiek voor Uruzgan gelden. Het is van groot belang te realiseren dat de Afghaanse cultuur niet gekenmerkt wordt door individualisme, zoals in West-Europa, maar door collectivisme. Een Afghaan ontleent zijn identiteit niet aan zichzelf, maar aan een gemeenschap in de vorm van zijn familie, stam of etnische afkomst. Afghanistan kan goed vergeleken worden met een spinnenweb, omdat elke Afghaan aan een andere verbonden is en zo een groot netwerk ontstaat.36 Families wonen in het land vaak bij elkaar en daar waar zij wonen geldt een traditie van respect en hoogachting. Mensen die niet bij de familie horen, kunnen alleen bezoek brengen als dat zorgvuldig besproken is. Daarnaast wordt het huis vaak als domein van de vrouwen beschouwd, waarbij geldt dat bezoek door mannen zeer zelden voorkomt. Het veilige huis van de familie is heel belangrijk voor het eergevoel van de Afghaan. Dat is het fundament van zijn leven en het wordt daarom als een soort heiligschennis beschouwd als dat fundament door vreemden ongevraagd bezocht wordt. De familie in het huis is ook een belangrijk onderdeel van het eergevoel, waarbij familieleden gewroken worden als zij dat op enige wijze in diskrediet brengen.37 Dit gevoel van eer is een fenomeen dat wij in Nederland nauwelijks kunnen bevatten, omdat wij over zaken wat betreft familie en identiteit fundamenteel anders denken.

De Afghaanse samenleving is zoals reeds beschreven opgebouwd uit verscheidene ingewikkelde netwerken. Er is geen heldere regel die voor alle netwerken geldt, want zij zijn allen door verschillende omstandigheden opgebouwd. We gaan hier voornamelijk uit van de landelijke gebieden, waar zich veel kleinere dorpen bevinden die elk een gemeenschap hebben waarin mensen elkaar helpen. Afghanen vinden de plicht om de eigen gemeenschap te helpen erg belangrijk en dat is de reden dat zelfs als een Afghaan verhuist naar elders, nog banden blijven bestaan met het vorige dorp. Dat heeft bijvoorbeeld met familie te maken die er nog woont, want door de gemeenschap te steunen zal de eigen familie ook geholpen worden.38 De banden met de familie en via hen met de gemeenschap zijn zo groot dat een Afghaan zich te allen tijde verplicht zal voelen om hen te helpen en te beschermen, zelfs als zij bijvoorbeeld tot de Taliban behoren. Deze plicht komt voort uit het reciprociteitsprincipe

36

C. Johnson, J. Leslie, Afghanistan. The mirage of peace (London: Zed Books, 2004), 30. 37

Johnson, Leslie, Afghanistan, 31 – 32. 38

(17)

M.J. Ouwejan, 25 – 08 – 2014 dat sterk geldt in deze cultuur. Hierbij wordt bescherming door de gemeenschap gegarandeerd, maar dat betekent dat iemand daar zelf voor anderen ook actief aan bijdraagt. Als het zover komt dat iemand deze taak nalaat, dan is de cultuur onverbiddelijk en zal diegene (tijdelijk) verbannen worden. Een ander aspect, dat geen verdere uitleg behoeft, is gastvrijheid.39 Het reciprociteitsprincipe zorgt voor een sterk collectivisme, waarin het individu opgenomen wordt.

Het collectivistische optreden in de Afghaanse cultuur is noodzakelijk voor het overleven. Afghanistan behoort tot de armste landen ter wereld en mensen hebben elkaar nodig om de armoede te trotseren. Het betekent dat als een Afghaan een baan heeft, hij verplichtingen heeft om zijn netwerk met zijn salaris te helpen. Dat gaat verder dan uitsluitend de familie. De Afghanen hebben geen hoogachting voor hen die een post bij de overheid bezetten. Zij krijgen een laag salaris en worden geacht tot het pensioen op de post te blijven, omdat ontslag nemen als oneervol wordt ervaren.40 Het krijgen van een salaris is voor de meesten een prioriteit, waardoor de te leveren arbeid vaak niet met overtuiging wordt uitgevoerd. Dit heeft het aanzien van overheidsfuncties bij het volk doen kelderen, want zij die daar werken doen dat veelal voor zelfverrijking. De Afghanen keuren dat af, omdat zulke beweegredenen een schande voor de familie en het netwerk vormen. Iemand anders kan voor de fout van een willekeurige overheidsfunctionaris gestraft worden. Een Afghaan zal een bepaalde daad, ten goede of ten kwade, niet snel vergeten.41 Dat betekent dat het vernietigen van een huis door een verdwaalde bom ernstige gevolgen kan hebben voor het vertrouwen in de mensen van wie deze afkomstig was. Het is uiterst moeilijk om dat terug te winnen.

Afghanistan heeft een hele jonge bevolking van ongeveer 30 miljoen mensen, waarvan zeker 44% onder de vijftien jaar oud is.42 Ter vergelijking, in Nederland is ongeveer 23,5% onder de twintig jaar.43 De levensverwachting in het land is gemiddeld vierenveertig jaar en het percentage kindersterfte behoort de hoogste ter wereld. De urbanisatie is niet ver gevorderd, want slechts 25% van de bevolking woont in de stad. Het overige deel van de bevolking woont op het platteland, waar het leven als uitermate slecht werd beoordeeld door

39 Ibid., 36. 40 Ibid., 38. 41 Ibid., 39. 42

J.J. Collins, Understanding war in Afghanistan (New York, Skyhorse publishing: 2013), 2. 43

Centraal Bureau voor de Statistiek,

statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=7461BEV&D1=a&D2=a&D3=0,121 -130&D4=0,(1-2)-I&HDR=T,G3&STB=G1,G2&VW=T, geraadpleegd op 4 juli 2013.

(18)

M.J. Ouwejan, 25 – 08 – 2014 de VN. Het landelijk gebied behoort tot de 10 armste delen van de gehele wereld.44 Dat is niet bepaald een rooskleurig uitgangspunt bij aanvang van een missie, omdat alles vanaf de grond opgebouwd moet worden.

De bevolking van Afghanistan bestaat voornamelijk uit Moslims. Zij zijn weer onder te verdelen in vele bevolkingsgroepen met eigen taal en cultuur, waarvan de grootste met 40% de Pashtun zijn. Om het complexer te maken zijn deze groepen ingedeeld in honderden clans of stammen, met elk een eigen hoofd (Zie bijlage 5 voor een schema). Een clan past in de hierboven beschreven dorpsstructuur en verbindt een aantal dorpen met een historische verwantschap met elkaar. De inwoners van de dorpen hebben zich uiteraard te houden aan de verschillende verplichtingen die het reciprociteitsprincipe met zich mee brengt. De Pashtun leven in het zuiden en oosten van Afghanistan, maar ook in Pakistan bevinden zich veel mensen die tot deze stam behoren. Zij zijn gescheiden door de zogenoemde Durand-grens, een omstreden grens die in 1893 door de Britten is getekend. De stamleden trekken zich weinig van de grens aan, waardoor deze een bron van problemen is. Zo kunnen bijvoorbeeld opstandelingen gemakkelijk over de grens komen, zonder dat iemand ze ontdekt. Er zijn veel meer problemen, maar het volstaat voor dit onderzoek het hierbij te laten.45

De tweede bevolkingsgroep in Afghanistan zijn de Tajiks, die ongeveer 30% van de bevolking omvatten. Deze groep heeft een relatief hoge urbanisatiegraad en heeft minder met de tribale banden zoals die bij de Pashtun bestaan. Dat wil niet zeggen dat zij meer individualistisch ingesteld zijn, maar eerder dat ze vaak, door de hogere urbanisatiegraad, aan banden met de familie voldoende hebben. Het leefgebied van deze groep is voornamelijk in het noordoosten van Afghanistan gelegen. De derde groep, de Hazara’s, leven is het midden en noorden van Afghanistan en vormen 15% van de bevolking. Zij vormen de sjiitische minderheid van de moslimbevolking, die voornamelijk uit soennieten bestaat. Hierdoor werden zij vaak door andere groepen in het land vervolgd in het verleden. Ten slotte zijn er nog Oezbeken en Turkmenen, die een kleine 10% van de bevolking omvatten. Zij kwamen naar Afghanistan toen de Sovjet-Unie in de eerste helft van de twintigste eeuw de invloedssfeer aan het uitbreiden was.46 Er zijn naast de reeds genoemde vier groepen nog een aantal kleinere groepen, maar het volstaat hier deze vier te noemen.

44

Collins, Understanding war, 2. 45

Ibid., 2 – 3. 46

(19)

M.J. Ouwejan, 25 – 08 – 2014 De Pashtun vormen naast de grootste groep in de samenleving, tevens de grootste groep op belangrijke leidinggevende posities. Dat zorgt ervoor dat de stempel van deze groep op het land het grootst is. Zij hebben een hele oude traditie die de Pashtunwali genoemd wordt. Dat is rechtspraak op kleine schaal, vaak binnen een familie of een dorp. Hierin komt een aantal genoemde kernwaarden terug, zoals eer, wraak en de bescherming van vrouwen. Pashtun worden geacht zich aan de principes van dit recht te houden.47

Corruptie is een groot probleem in de Afghaanse samenleving in Westerse ogen. De complexe netwerken in het land zorgen ervoor dat dit niet eenvoudig is op te lossen. De corruptie is lastig te stoppen, vanwege de reeds genoemde zorg van de Afghaan voor zijn naasten. De United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) kwam in 2010 met een onderzoek waaruit blijkt dat één op de twee Afghanen steekpenningen aan een ambtenaar heeft moeten betalen. De Afghanen die hiermee te maken hadden, stonden gemiddeld een derde van hun jaarsalaris af.48 Dat is een zorgwekkende constatering in een van de armste landen ter wereld en zij ondergraaft de geloofwaardigheid van ambtenaren die deel uitmaken van het centrale gezag. Corruptie is tevens een probleem voor de internationale hulp, want hiervan is een groot deel verdwenen. De regering Karzai, zo is bekend, heeft zich schuldig gemaakt aan corruptie, de eigen integriteit hiermee ondergravend. De Afghanen gebruiken hulpgeld om hun eigen netwerk te onderhouden of hun familie aan hoge posities te helpen. In hun ogen heeft het begrip corruptie dan ook een volstrekt andere lading.49 Op deze manier verdwijnt steungeld en komt het niet op de plaatsen waarvoor het is bedoeld. Corruptie ondermijnt daardoor de wederopbouw-component van de ISAF-operatie uit Westers perspectief.

De levensstandaard van Afghanen behoort tot de laagste ter wereld, getuige een rapport van UNDP (United Nations Development programme) waar het een van de laatste plaatsen bezet.50 Een belangrijk deel van die lage levensstandaard is het gevolg van een zwakkere economie, die voornamelijk uit de agrarische sector bestaat. Afghanistan heeft nauwelijks industriële capaciteit. De economie heeft enorm te lijden gehad onder de strijd in de decennia voordat twee vliegtuigen zich in de twee World Trade Center-torens boorden in

47

Collins, Understanding war, 5. 48

United Nations Office on Drugs and Crime, Corruption in Afghanistan. Bribery as reported by the victims (januari 2010), 4.

49

H.W. Alikuzai, A concise history of Afghanistan in 25 volumes: volume1, from Aryan to Afghanistan (Trafford pbl., 2013), 692 – 694.

50

United Nations Development Program, Kabul university, Afghanistan Human development report 2007,

(20)

M.J. Ouwejan, 25 – 08 – 2014 september 2001. In die decennia vocht het land tegen de Sovjet-Unie en had het later te kampen met een conflict tussen de verschillende strijdgroepen om de macht. In deze tijd zijn miljoenen mijnen gelegd op goed bruikbare stukken grond voor de landbouw, die hierdoor onbruikbaar werden. Er was in deze tijd veel verwoesting, wat weerslag had op de plaatsen waar de bevolking kon leven. De bevolking moest bruikbare grond verlaten en werd afhankelijk van de overheid voor het krijgen van voldoende voedsel. De overheid kon de vraag niet aan en werd afhankelijk van buitenlandse hulp. Door de strijd tussen de verschillende groepen onder leiding van krijgsheren, fragmenteerde het staatsgezag en kon de economie zich niet meer herstellen.51 De Afghaanse economie kende een zeer slechte uitgangspositie bij de start van de Nederlandse missie in 2006.

Uruzgan is binnen het arme land één van de zwakste provincies. Zij loopt in alle sectoren (economisch, gezondheid, recht) achter op de andere provincies.52 De Nederlanders moeten de missie in de provincie vormgeven in een van de armste gebieden ter wereld. Het betekent dat zij een groot aanpassingsvermogen moeten hebben en, niet in de laatste plaats, geduld. Militair drie zei daarover “Als je met een oplossing komt, dan moet je met een

Afghaanse oplossing komen.”53 Journaliste Bette Dam schreef een boek over Uruzgan en de opkomst van de latere president Hamid Karzai. De reeds genoemde complexiteit van tribale structuren geldt zeker ook voor Uruzgan (zie bijlage 5, een schema van stamstructuren). De

Pashtun zijn in Uruzgan in de meerderheid. Zij domineren de politiek, maar interne strijd

tussen Durrani- en Ghilzai-groepen zorgt voor onrust. Daarnaast bestaat er veel strijd tussen andere stammen onderling. De strijd komt voor een deel voort uit het neerkijken van de ene op de andere stam, maar is ook gedeeltelijk te verklaren door de verbondenheid van de provincie aan de opkomst van de Taliban en later ook Karzai. De gouverneur van de provincie is in de jaren negentig Jan Mohammed, een Pashtun. Hij verwierf zijn positie door zijn rol in de strijd tegen de Sovjet-Unie. In zijn jaren als gouverneur slaagde hij er niet in controle te krijgen over de hele provincie. Families en stammen trokken zich terug binnen de eigen kringen.54

51

C. Schetter, ‘The “Bazaar economy” of Afghanistan. A comprehensive approach,’ in Afghanistan. A country

without a state, eds. C. Noelle-Karimi, C. Schetter, R. Schlagintweit, 112 – 113 (Frankfurt am Main: IKO Verlag,

2002) 52

UNDP, Kabul university, ‘Bridging modernity’, 163 – 168. 53

Militair drie in een interview met de auteur op 18 april 2013. 54

B. Dam, Expeditie Uruzgan. De weg van Hamid Karzai naar het paleis (Amsterdam: Arbeiderspers, 2009), 37 – 38.

(21)

M.J. Ouwejan, 25 – 08 – 2014 In de jaren negentig kwam de Taliban aan de macht onder Mullah Omar, een man uit Uruzgan. Hij was één van een groot aantal prominenten van de Taliban uit deze provincie. De Islamitische fundamentalisten begonnen in Kandahar hun invloed uit te breiden en namen door verzoening langzaam het hele land over. In Uruzgan had gouverneur Jan Mohammed nog een smalle machtsbasis, waardoor de Taliban de provincie snel in handen kreeg en hem gevangen nam.55 Aan het einde van de jaren ’90 begon Karzai vanuit Uruzgan verzet te organiseren, de provincie waar een deel van zijn familie vandaan kwam.56 Hij had een goede vriend in de persoon van Jan Mohammed, de vroegere gouverneur. Bij hem kwam Karzai in het krijt te staan, omdat hij hem het leven redde.57 Dat was van belang nadat de Taliban uit het land verdreven werd na de aanslagen van 11 september 2001. Jan Mohammed werd nadien, in 2002, door Karzai opnieuw gouverneur van Uruzgan benoemd. Vanwege zijn negatieve verleden met de Taliban, voerde Jan Mohammed een wraakpolitiek tegen de Taliban. Hij deed dit in samenwerking met Amerikaanse Special Forces (SF). De uitvoering van de samenwerking was ondoordacht en onvoorzichtig, waardoor veel onschuldige mensen van onschuldige stammen slachtoffer werden.58 Het gevolg was een grote rivaliteit tussen verschillende stammen in Uruzgan. Toen in 2006 de Nederlandse missie in Uruzgan begon, werd geëist dat hij van zijn positie ontheven zou worden voor aanvang van de missie, vanwege zijn gewelddadige geschiedenis. Nadat Jan Mohammed uit zijn functie was gezet, waren de problemen echter nog niet weg. Hij had nog een neef, Matiullah, die zijn milities overnam. Deze fungeerde met de militie als wegenpolitie op de enige geasfalteerde weg van Tarin Kowt richting Kandahar (zie kaart bijlage 6). Jan Mohammed kon op die manier invloed behouden in Uruzgan en ondergroef hierdoor het centrale gezag in Kaboel. De Nederlandse missie werd door deze decentrale machtsfactor wel eens dwars gezeten, omdat veel Uruzgani van Matiullah’s milities afhankelijk werden. Door de Nederlandse eis was de familie van Matiullah niet gesteld op de Nederlandse aanwezigheid en werkten ze met succes de missie tegen.59

55

Dam, Expeditie Uruzgan, 40. 56

Ibid., 44. 57

T. Ruttig, ‘Who was Jan Muhammad Khan?’, Afghan analysts network (18 juli 2011), www.afghanistan-analysts.org/who-was-jan-muhammad-khan, geraadpleegd op 14 oktober 2013.

58

Dam, Expeditie Uruzgan, 180 – 182. 59

E. de Bont, Onder Taliban en krijgsheren. Nederland en de oorlog in Afghanistan (Nieuw Amsterdam, 2011), 246 – 247.

(22)

M.J. Ouwejan, 25 – 08 – 2014 De achtergronden van het land en de regio waar de Nederlandse militairen hebben geopereerd zijn essentieel voor het probleem van dit onderzoek. Ten eerste zijn er veel stammen die in Afghanistan naast elkaar leven en niet altijd op goede voet met elkaar staan. Dat is het resultaat van slecht leiderschap van de voormalige gouverneur en komt bovenop de problematiek die de Taliban veroorzaakt (aanslagen en offensieven tegen Nederlandse troepen). Dat maakt de situatie uiterst complex. Ten tweede toont dit hoofdstuk ook hoe arm dit gebied is. De Nederlandse troepen zaten in één van de armste gebieden ter wereld en daar werd verwacht dat zij iets gingen opbouwen. De Nederlandse troepen moesten onder andere het overheidsgezag van Kaboel pogen te versterken, maar werden gehinderd door corruptie. Zij moesten, ten derde, rekening houden met lokale gebruiken, die essentieel verschilden met de Nederlandse omgangsvormen. Dat zorgde voor een cultuuromslag. Dit alles vroeg veel van de individuele Nederlandse militair. De complexiteit van de omstandigheden van de missie is een hele belangrijke oorzaak voor de frictie tussen het politiek-maatschappelijke debat en de operationele realiteit.

(23)

M.J. Ouwejan, 25 – 08 – 2014 4. De opmars van de internationale gemeenschap in Afghanistan

Nu zal een het onderzoek verder gaan met het verloop van omstandigheden waardoor Nederland aan de missie in Uruzgan deelnam. Het begon bij de terroristische aanslagen op de Twin Towers in New York op 11 september 2001. Deze aanslag, die een keerpunt betekende in de houding ten opzichte van terroristen, was voorbereid en uitgevoerd door de groepering Al-Qaida. Deze groepering onder leiding van Osama Bin Laden opereerde vanuit Afghanistan. Dat zij in Afghanistan zat kwam doordat de Taliban dat toestond. Op het moment dat de VS om uitlevering van Bin Laden vroegen om hem te berechten, weigerde de Taliban op dat verzoek in te gaan.60 Dat bracht de VS ertoe om Afghanistan binnen te vallen, om ervoor te zorgen dat het land geen schuilplaats kon zijn voor terroristen die heimelijk aanslagen voorbereidden. De War on Terror was begonnen en de VS vielen Afghanistan binnen, in beginsel met kleine eenheden van de Special Forces. Zij werden ondersteund door een grote opponent van de Taliban in Afghanistan zelf: de militante groepering Noordelijke Alliantie. Deze militanten kenden het land en konden de Amerikanen ondersteunen bij het verdrijven van de Taliban. Naast deze Afghaanse steun, wisten ze zich gesteund door de zogenoemde Coalition of the Willing, een aantal landen die de VS militair, financieel en/of politiek steunde in de War on Terror.61

De operatie die, na de aanslagen, in Afghanistan van start ging kreeg de naam

Operation Enduring Freedom (OEF). Het doel ervan was het verdrijven van de Taliban als

belangrijkste macht van het Aziatische land en het militair verslaan van Al-Qaida, met als hoogste doel het uitschakelen van Osama Bin Laden. De operatie ging voortvarend van start en de tegenstander werd snel verdreven, maar de VS slaagden er niet Bin Laden te vinden en te doden.62 Daarnaast werd de tegenstander weliswaar verdreven, maar niet verslagen. De Taliban stamde overwegend af van de Pashtun, een grote stam in het zuiden van Afghanistan en het noorden van Pakistan.63 De Taliban kon eenvoudig over de grens vluchten, omdat ze zich daar nog steeds onder de eigen stamgenoten bevond. De VS konden hen daar niet aanpakken en daardoor werd OEF een missie van de lange adem. Dat dit kon gebeuren wordt algemeen als een grote blunder gezien van de leiding van de OEF-missie.64 De opstandelingen

60

T. Lansford, 9/11 and the wars in Afghanistan and Iraq. A chronology and reference guide (Santa Barbara: ABC-CLIO, 2012), 30, 37.

61

Lansford, 9/11 and the wars, 38. 62

Center of Military History, Operation Enduring Freedom: October 2001 – March 2002 (Government printing office, jaar onbekend), 8.

63

H. Emadi, Dynamics of political development in Afghanistan. The British, Russian and American invan sions (New York: Palgrave Macmillan, 2010), 178.

64

(24)

M.J. Ouwejan, 25 – 08 – 2014 waren over de grens met Pakistan vertrokken, waardoor de Amerikanen hen in Afghanistan niet meer konden bestrijden. De Taliban en Al-Qaida konden vanuit Pakistan verzet blijven bieden. Het doel van OEF kwam zo onder druk te staan, zeker toen bekend werd dat Bin Laden ook in Pakistan zat. Tevens kwamen de VS voor een uitdaging te staan, want na de Taliban moest het machtsvacuüm in Afghanistan worden gevuld.

Het vullen van het machtsvacuüm in Afghanistan werd geregeld op de conferentie van Bonn in december 2001, georganiseerd door de VN. Er werd een interim-regering ingesteld, na overleg met allerlei belangrijke partijen uit de internationale gemeenschap en Afghanistan zelf. Daarnaast werden belangrijke democratische instituties ingesteld, zoals een parlement. Het parlement was verantwoordelijk voor het kiezen van Hamid Karzai als interim-president in juni 2002.65 Karzai had zich ontpopt tot een belangrijke oppositieleider tegen de Taliban en had zich daarmee populair gemaakt bij zowel zijn eigen volk als de internationale gemeenschap. De problemen waren hierna nog niet opgelost, want Afghanistan was een gefragmenteerde samenleving, waar corruptie welig tierde en een veelheid aan complexe stammen- en machtsstructuren bestond. Afghanistan had een nieuwe leider, maar zijn invloed was nog beperkt en daar maakten veel zogenoemde powerbrokers gebruik van.66 Dat zijn oude lokale krijgsheren die naam gemaakt hadden ten tijde van het verdrijven van de Russen in de jaren tachtig. Nu de leider van het land nog niet veel macht heeft, maken zij gebruik van die ruimte om zelf machtig te worden en de lokale bevolking aan zich te binden. Dat ondermijnt het centrale gezag.

Om dit soort problemen het hoofd te bieden werd, na mandatering van de VN-veiligheidsraad, de ISAF-missie opgestart. Deze missie was ingericht om de Afghaanse regering in het gezag te ondersteunen, alsmede de sociaaleconomische omstandigheden een impuls te geven.67 Dat was een belangrijke voorwaarde in het streven te voorkomen dat de Taliban terug zou keren. De conferentie van Bonn eind 2001 was tevens het startpunt van de ISAF-missie, die naast de OEF-missie zou gaan bestaan. Vanaf het begin had de ISAF-missie op papier een ander doel dan de Amerika-geleide OEF-missie, die meer als vechtmissie werd beschouwd. In den beginne concentreerde ISAF zich op de stabiliteit van de hoofdstad door de Afghaanse regering te ondersteunen. Terwijl ISAF-troepen in Kaboel werkten aan de

65

S. Bowman en C. Dale, War in Afghanistan: strategy, military operations and issues for congress, CRS report, R40156 (3 december 2009), 76.

66

Bowman en Dale, ‘Document 07’, 77. 67

(25)

M.J. Ouwejan, 25 – 08 – 2014 vrede, waren OEF-troepen in, met name, Zuid- en Oost-Afghanistan bezig met terrorismebestrijding.68 Het doel van ISAF werd als volgt geformuleerd:

“In support of the government of the Islamic Republic of Afghanistan, ISAF conducts

operations in Afghanistan to reduce the capability and will of the insurgency, support growth in capacity of the Afghan National Security Forces (ANSF), and facilitate improvements in governance and socio-economic development in order to provide a secure environment for sustainable stability that is observable to the population.”69

In deze context zou de Nederlandse missie naar Uruzgan worden opgezet.

Nadat de ISAF-missie in de hoofdstad van start was gegaan, werd naar uitbreiding van de missie gekeken. De toenmalige commandanten en internationale politieke leiders realiseerden zich goed dat terrorismebestrijding alleen niet volstond, maar dat de component stabilisering en de component wederopbouw ook aanwezig moesten zijn. In oktober 2003 werd in de VN-veiligheidsraad resolutie 1510 aangenomen die bepaalde dat ISAF zou uitbreiden tot in heel Afghanistan. De NAVO, de organisatie met het commando over ISAF, bepaalde dat de uitbreiding niet ineens, maar in vier fases moest verlopen. De eerste fase was de uitbreiding naar het relatief rustige noorden in 2004.70 Die uitbreiding werd bewerkstelligd door het van de OEF-missie overnemen van zogenoemde Provincial Reconstruction Teams (PRT’s), groepen militairen die in een bepaald gebied activiteiten ontplooiden ter ondersteuning van de bevolking. Hierbij kan worden gedacht aan het slaan van waterputten, bouwen van schooltjes, energiegeneratoren en dergelijke. Dat soort activiteiten vormen de ruggengraat van de ISAF-missie.71 Deze teams werden hiervoor in de OEF-missie ingezet om de veroverde gebieden te behouden door middel van het ontwikkelen van projecten voor de bevolking. Nu werden ze voor de doelen van ISAF ingezet, waarbij belangrijk is op te merken dat de functie van de PRT’s niet wezenlijk veranderde.

In de jaren tot en met 2006 breidde de invloedssfeer van ISAF zich geleidelijk, via het westen, zuiden en oosten, over heel Afghanistan uit. Vanaf dat moment waren OEF en ISAF twee missies die in heel Afghanistan naast elkaar actief waren. Hierdoor werd de grens tussen de missies onduidelijker in de praktijk, want vaak bleken ze elkaar nodig te hebben als er

68

D.P. Auerswald, S.M. Saideman, NATO in Afghanistan: fighting together, fighting alone (Princeton: Princeton University Press, 2014), 32.

69

ISAF-website, ‘about ISAF’, www.isaf.nato.int/mission.html, geraadpleegd op 12-10-2013 70

Lansford, 9/11 and the wars, 57. 71

(26)

M.J. Ouwejan, 25 – 08 – 2014 bijvoorbeeld gewonden waren gevallen en evacuaties per helikopter uitgevoerd moesten worden. Daarnaast moesten ISAF-troepen af en toe vechten om de Taliban uit een gebied te weren.72 De grens tussen OEF en ISAF kwam later terug als het ging over de Nederlandse inzet in Uruzgan. Het volgende hoofdstuk behandeld eerst hoe Nederland uiteindelijk in Uruzgan terecht kwam en van welke concepten de politici daarvoor gebruik maakten.

Vanaf de aanslagen van 11 september 2001 ontwikkelde de situatie in Afghanistan zich razendsnel en er gebeurde veel. Voor dit onderzoek is de ontwikkeling van OEF van belang, omdat over deze missie in de politieke discussie in aanloop naar Uruzgan vragen werden gesteld. Politici in Den Haag wilden niets met die missie te maken hebben, vanwege het offensieve en daardoor kinetische karakter van de missie. Daarnaast heeft dit hoofdstuk de ontwikkeling van ISAF beschreven tot in het jaar 2006. ISAF heeft een geleidelijke ontwikkeling doorgemaakt, vanaf het opstarten van de missie eind 2001. Het is in dit hoofdstuk duidelijk geworden met welk doel ISAF is opgericht (bevorderen politiek gezag en sociaaleconomische ontwikkeling) en waarin dat verschilt met OEF, De Nederlandse bijdrage aan ISAF in Uruzgan moet in de ontwikkeling van ISAF gezien worden, een bijdrage als onderdeel van de bijdrage van de internationale gemeenschap.

72

(27)

M.J. Ouwejan, 25 – 08 – 2014 5. Hoe Nederland bij Afghanistan en Uruzgan betrokken raakte

Nu duidelijk is hoe de internationale gemeenschap in Afghanistan betrokken raakte, zal dit hoofdstuk gaan over hoe Nederland daar betrokken raakte. Nederland was vanaf het begin bij het conflict in Afghanistan betrokken. Het eerder beschreven gevoel van ‘erbij horen’ en de internationale positie van Nederland waren belangrijke beweegredenen om de internationale inzet in Afghanistan te steunen. Na de aanslagen in New York was glashelder dat de VS redenen hadden om zich te verweren en Nederland steunde dat dan ook. Toch wenste Nederland niet direct betrokken te raken bij kinetische activiteiten tegen de Taliban, want de Nederlandse regering wilde een constructieve bijdrage leveren, geen destructieve.73 Hiermee was in elk geval politieke steun verzekerd voor de Amerikanen. Tevens is het voor een handelsland als Nederland onwenselijk om internationale conflicten te laten voortduren. De regering had daarom baat bij de bestrijding van terrorisme in en stabilisatie van Afghanistan. Vanaf eind 2001 begon Nederland zich actief met het conflict in Afghanistan in te laten. Het begon met een infanteriecompagnie in Kaboel en later volgden enkele Apache-helikopters ter aanvulling van de beveiliging van de stad. In 2004 werd dit uitgebreid met een Provincial Reconstruction Team in de provincie Baghlan.74 Daar zou Nederland actief bij gaan dragen aan de reconstructie- en stabilisatiecomponent in de missie. Nederland was nu actief betrokken bij het leggen van een fundament voor een ontwikkeling van Afghanistan op de lange termijn, niet bij het bestrijden van terroristen op korte termijn.

De Nederlandse missie in Baghlan duurde tot 2006. Andere opties voor het voortzetten van de bijdrage aan ISAF dienden zich vanaf begin 2005 aan. Zoals reeds beschreven breidde de missie zich stapsgewijs uit en in het jaar 2006 had de NAVO de uitbreiding richting het zuiden gepland. Vlak daarvoor, in 2005, besloot de regering om, ondanks kritiek op het harde optreden van OEF-troepen, een detachement Special Forces naar Zuid-Afghanistan te sturen. Dat zijn elite-troepen die erop getraind zijn in de zwaarste omstandigheden te opereren. Nederland wilde laten zien dat het bereid was ook bij te dragen aan de ‘hardere’ operatie door, zoals veel van onze bondgenoten, ook een bijdrage te leveren.75 Daarbij is het essentieel te bedenken dat daar in Nederland veel discussie aan vooraf was gegaan, want dit werd als pure terrorismebestrijding beschouwd en niet als oplossing voor de lange termijn.

73

C. Klep, Uruzgan. Nederlandse militairen op missie, 2005 – 2010 (Amsterdam: uitgeverij Boom, 2011), 15 – 16.

74

Klep, Uruzgan, 17. 75

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op de website van OPTA vindt u een handreiking voor het naleven van deze verplichtingen: http://www.opta.nl/nl/actueel/alle-publicaties/publicatie/?id=2967 OPTA heeft

In operations like the mission in Afghanistan, there was a clear hierarchy of aims: the political goal stood first and foremost, while the approach, the way in which the

Ik wil hier een aantal voorzetten doen voor het bouwen van draagvlak voor Europa, voorzet- ten die niet per se opgepakt moeten worden door de Europese of nationale overheid, maar

2. 20 tot 60 procent bestemd voor appartementen 3. maximaal 10 procent bestemd voor Horeca. Van de aangegeven grond als “Stadswoonwijk” is minimaal 5 procent, maximaal 80

Het feit dat gedurende de missie het percentage van de bevolking dat stelt trots te zijn op de militairen constant rond de 60 procent heeft gelegen, en niet is afgeno- men,

Ook de spectrale resolutie mag niet te klein zijn, papavervelden zijn meestal kleine velden (zie paragraaf 2.1.1). Voor een juiste identificatie is het daarom noodzakelijk dat

Geld dat niet meer uitgegeven kon worden aan de plannen die u voor dat jaar had.. Dat is te begrijpen, maar dat bedrag wordt elk

Deze nog niet uitgekomen knoppen worden door Japanners gebruikt voor een middel tegen kanker, waarvan sinds 2015 het effect wetenschappelijk zou zijn aangetoond.. Auteur: Santi