• No results found

Slaapkwaliteit, zorgen over en preoccupatie met slaap en het psychologisch welbevinden van werknemers met onregelmatige slaap-waaktijden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Slaapkwaliteit, zorgen over en preoccupatie met slaap en het psychologisch welbevinden van werknemers met onregelmatige slaap-waaktijden"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Slaapkwaliteit, Zorgen over en Preoccupatie met Slaap en het Psychologisch

Welbevinden van Werknemers met Onregelmatige Slaap-waaktijden

Iris Balk

Studentnummer: 5782899

Bachelor Project Gezondheid en Slaap Aantal woorden: 6083

Datum: 29/5/15

(2)

2

Slaapkwaliteit, Zorgen over en Preoccupatie met Slaap en het Psychologisch Welbevinden van Werknemers met Onregelmatige Slaap-waaktijden

Abstract

De samenhang tussen slaapkwaliteit, zorgen over/preoccupatie met slaap en psychologisch welbevinden werd onderzocht bij werknemers met onregelmatige slaap-waaktijden (n=31) vergeleken met werknemers met regelmatige slaap-waaktijden (n=43). Zij voltooiden drie vragenlijsten: Pittsburgh Sleep Quality Index, Anxiety and Preoccupation about Sleep Questionnaire en Ryff’s Scales of Psychological Well-being. Werknemers met onregelmatige slaap-waaktijden hadden een verminderde slaapkwaliteit en een verminderd psychologisch welbevinden. Er was een samenhang tussen zorgen

over/preoccupatie met slaap, slaapkwaliteit en psychologisch welbevinden. Er was geen samenhang tussen slaapkwaliteit en psychologisch welbevinden, mogelijk te wijten aan de wijze waarop psychologisch welbevinden is geoperationaliseerd. Exploratief is een samenhang tussen onregelmatige slaap-waaktijden en zorgen over/preoccupatie met slaap gevonden, evenals een samenhang tussen onregelmatige slaap-waaktijden en slaapkwaliteit, gedeeltelijk verklaard door zorgen over/preoccupatie met slaap.

Inleiding

Slaap is essentieel voor een algemeen gezond functioneren (Banks, & Dinges, 2007). Tijdens de slaap vindt er zowel op lichamelijk als geestelijk vlak herstel plaats (Mignot, 2008; Verbraecken, 2011). Mensen met slaapproblemen ervaren beperkingen in cognitief en

emotioneel functioneren. Beperkingen in cognitief functioneren zijn bijvoorbeeld moeite met de aandacht richten en vasthouden, gebrek aan concentratie, een vertraagd werkgeheugen en een verminderde cognitieve output en waakzaamheid (Mignot, 2008 ; Cluydts & Someren, 2009; Roca et al., 2012; Shekleton, Rogers & Rajaratnam, 2010). Verstoring van het

emotioneel functioneren uit zich in stemmingstoornissen zoals depressiviteit, prikkelbaarheid of stemmingslabiliteit (Vallariès, Azaiez, Moreau, LeBlanc & Morin, 2013). Ongeveer een derde van de volwassen bevolking in de Westerse maatschappij vertoont deze klachten die een gevolg zijn van insomnia (American Psychiatric Association (APA), 2013). Insomnia kenmerkt zich door moeite met inslapen en/of doorslapen en/of opnieuw inslapen na vroeg

(3)

3

beëindigen van de slaap. Een kwetsbare populatie voor het krijgen van insomnia, zijn werknemers met onregelmatige slaap-waaktijden (Van Dongen, 2006 ; Ohayon, Lemoine, Arnaud-Briant & Dreyfus, 2002; Vallariès et al., 2013), zoals mensen die in ploegen- en/of nachtdiensten werken of vliegcabinepersoneel (Sack et al., 2007; Vogel, Braungardt, Meyer & Schneider, 2012). Het hebben van onregelmatige slaap-waaktijden leidt tot een verminderde slaapkwaliteit (Van Dongen, 2006 ; Ohayon et al., 2002) en een verminderde slaapkwaliteit leidt tot een verminderd psychologisch welbevinden (Morin, & Ware, 1996 ; Vallariès,et al., 2013). Echter is niet alleen een onregelmatig slaap-waakritme debet aan de ontwikkeling en instandhouding van insomnia, ook andere factoren, zoals repetitief zorgen maken over, en preoccupatie met slaap, zijn van invloed op slaapkwaliteit (Harvey, 2002 ; Harvey &

Greenall, 2003). Het doel van deze studie is om de samenhang tussen slaapkwaliteit, zorgen over/preoccupatie met slaap en psychologisch welbevinden bij werknemers met

onregelmatige slaap-waaktijden te onderzoeken. Dit is van belang zodat werknemers met onregelmatige slaap-waaktijden alert kunnen zijn op negatieve gevolgen voor de

slaapkwaliteit en het psychologisch welbevinden. En wanneer zou blijken dat werknemers met onregelmatige slaap-waaktijden zich meer zorgen maken over en meer gepreoccupeerd zijn met slaap, zouden zij attent gemaakt kunnen worden op therapiemogelijkheden die deze zorgen en preoccupatie terugdringen waardoor de slaapkwaliteit en het psychologisch welbevinden wordt bevorderd.

Insomnia is een van de meest voorkomende psychische stoornissen (APA, 2013) waarbij 1 op de 10 mensen chronisch aan deze stoornis lijdt (Harvey, 2002; Simon & Von Korff, 1997). Insomnia komt vaak comorbide voor met verscheidene psychische stoornissen, zoals depressie, angststoornissen en middelen misbruik (Riemann, 2007; Morin & Ware, 1996; Ohayon, Caulet, & Lemoine, 1998). Mensen die aan deze stoornis lijden zijn ontevreden over de kwantiteit of kwaliteit van de slaap, waarbij moeilijkheden worden

(4)

4

ervaren om in slaap te komen of te blijven (Buysse, 2013). Insomniapatiënten worden onderscheiden van goede slapers door zelf-gerapporteerde slaapsymptomen, zoals slaaplatentie (tijd om in slaap te vallen). Veel patiënten met insomnia overschatten

slaaplatentie en onderschatten slaapduur. Insomnia gaat dus vaak gepaard met een veranderde perceptie van slaap (Buysse, 2013). Het hebben van slaapmisvattingen blijkt een cognitief proces te zijn dat bijdraagt tot de instandhouding van insomnia (Harvey, 2002). Volgens Harvey zijn er twee negatieve gevolgen van slaapmisvattingen: ten eerste maakt het dat de persoon gelooft niet voldoende slaap te krijgen, waardoor bezorgdheid om en preoccupatie met slaap ontstaat. Ten tweede, gezien het feit dat overmatig zorgen maken tegengesteld aan slapen is, kunnen de slaapmisvattingen rechtstreeks bijdragen tot slaapverstoring (Harvey, 2002). Consistent met dit idee, toonden Neitzert-Semler en Harvey (2005) aan dat de perceptie van slaapkwaliteit te manipuleren is wat bijdraagt tot slaapverstoring. In het onderzoek kregen deelnemers direct na het ontwaken feedback waarin hen verteld werd dat hun slaap van slechte kwaliteit was geweest, waardoor zij zich de volgende dag meer zorgen maakten over, en meer gepreoccupeerd met hun slaap waren. Deze zorgen om en preoccupatie met slaap zorgen voor fysiologische en emotionele arousal waardoor de slaapkwaliteit en het psychologisch welbevinden vermindert (Tang & Harvey, 2006 ; Takano, Iijima, & Tanno, 2012).

Desgelijks zijn er volgens de The Diagnostic and Statistical Manual of Mental

Disorders (5th ed.; DSM-5; American Psychiatric Association (APA), 2013) factoren die de

vatbaarheid voor insomnia verhogen: eentot piekeren geneigde persoonlijkheid, een cognitieve stijl, eenverhoogde predispositie voor arousal en een neiging om emoties te onderdrukken. Mensen met insomnia worden tijdens de waakperiode op een gelijke manier gekarakteriseerd, waarbij een geneigdheid tot angst, paniek, neurotisch gedrag,

(5)

5

1996). De meeste modellen van insomnia erkennen de rol van angstig en repetitief denken in slaapproblemen, zoals Harvey’s model (2002). Dit model kijkt naar de overmatig negatief gekleurde cognitieve activiteit die tot uiting komt in onbeheersbarezorgen om niet genoeg slaap te krijgen of over de verwachte effecten van slaaptekort op het functioneren overdag. Wanneer de betrokkene vooringenomen is om te moeten slapen en gespannen is door het onvermogen om te kunnen slapen, ontstaat er fysiologische en emotionele arousal waardoor de betrokkene in een vicieuze cirkel komt: hoe harder hij of zij zich inspant om te slapen, hoe groter de frustratie, hoe moeilijker het is om in slaap te komen. Vaak ontwikkelt de

betrokkene deze zorgen wanneer er (meerdere) nachten zijn geweest waarin verstoorde slaap voorkwam, waardoor de angst ontstaat voor meer nachten waarin de slaap wordt verstoord. Door deze angst wordt hij/zijnog gevoeliger en alerter voor mogelijke bedreigingen voor de slaap. Het zorgen maken over de slaap en de extreme aandacht die eraan wordt gegeven, bestendigt de ontwikkeling van insomnia. Omgekeerd geldt dit ook, wanneer er geen sprake is van zorgen over en preoccupatie met slaap, zal de desbetreffende persoon eerder in slaap vallen (Harvey, 2002 ; Harvey & Greenall, 2003). Deze zorgen over en preoccupatie met slaap wordt geassocieerd met subjectieve en niet met objectieve slaapproblemen (Morin, Blais, & Savard, 2002).

Zoals eerder vermeld, zijn nacht- en ploegendienstarbeiders een kwetsbare populatie voor het ontwikkelen van insomnia (Van Dongen, 2006 ; Ohayon et al., 2002 ; Vallariès,et al., 2013). In de huidige Westerse maatschappij komen nacht- en ploegendiensten veelvuldig voor (Vallariès,et al., 2013). Dit werkschema komt voor bij veel beroepsgroepen, zoals

politieagenten, vrachtwagenchauffeurs, beveiligers, ziekenhuis- en vliegcabinepersoneel. Deze professionals stellen zichzelf en de maatschappij bloot aan aanzienlijke risico’s die mensenlevens in gevaar brengen, omdat ze meer kans op slaperigheid hebben, waardoor er een verminderde alertheid bestaat die van negatieve invloed is op hun werkprestaties

(6)

6

(Rosekind, 2005). De slaperigheid is een gevolg van de onderbreking van neurobiologische processen die betrokken zijn bij de slaap-waakregulatie (Van Dongen, 2006). Deze regulatie omvat een slaaphomeostatisch proces dat waken en slapen in evenwicht houdt en een

circadiaans proces dat het wakker blijven gedurende de dag bevordert en het slapen tijdens de nacht. Nacht- en ploegendiensten worden geassocieerd met een tijdelijke desorganisatie van beide endogene processen. Dit maakt het moeilijk om tijdens nachtdiensten wakker te blijven en overdag niet slaperig te zijn (Van Dongen, 2006). Tevens wordt slapen overdag

bemoeilijkt door omgevingsfactoren, zoals lawaai, daglicht, de sociale omgeving (Van Dongen, 2006; Drake, Friedman, Wright, Roth, 2011) en lichamelijke factoren, zoals wakker worden overdag omte plassen, doordat de blaasspiercellen een interne klok kennen die zich niet bijstelt op het moment dat het ritme wordt omgedraaid. (Negoro et al., 2012). Evenzeer slapen dagslapers significant minder uren dan nachtslapers (Geiger-Brown, 2011).Veel studies laten zien dat ploegendiensten en permanente nachtdiensten leiden tot verscheidene problemen. Er is bijvoorbeeld een samenhang aangetoond tussen nachtarbeid en lichamelijke aandoeningen zoals maag-, hart- en vaatziekten, diabetes, complicaties tijdens de

zwangerschap en kanker (Knutsson, 2003; Knutsson, 2004; Viswanathan, Hankinson, Schernhammer, 2007). Tevens rapporteren nachtarbeiders geregeld last te hebben van sociale en familiaire problemen (Ohayon et al., 2002).

Zowel onregelmatige slaap-waaktijden als zorgen over en preoccupatie met slaap, dragen bij aan de ontwikkeling en instandhouding van insomnia (Ohayon et al., 2002; Van Dongen, 2006; Harvey, 2002 ; Harvey & Greenall, 2003). De hypotheses in deze studie waren: 1) het hebben van onregelmatige slaap-waaktijden hangt samen met een verminderde slaapkwaliteit, 2) het hebben van onregelmatige slaap-waaktijden hangt samen met een verminderd psychologisch welbevinden, 3) zorgen over en preoccupatie met slaap hangt samen met een verminderde slaapkwaliteit, 4) zorgen over en preoccupatie met slaap hangt

(7)

7

samen met een verminderd psychologisch welbevinden en 5) slaapkwaliteit hangt samen met psychologisch welbevinden. Het is echter niet duidelijk of de populatie vliegcabinepersoneel, nacht- en/of ploegenarbeiders zich meer zorgen maakt over, en meer gepreoccupeerd is met slaap in vergelijking tot dagarbeiders met een regelmatig werk- en slaappatroon.

Vliegcabinepersoneel, nacht- en/of ploegenarbeiders hebben vanwege hun werk continu onregelmatige slaap-waaktijden. Het is daardoor aannemelijk dat zij zich meer zorgen maken over de kwantiteit en kwaliteit van hun slaap. In deze studie werd exploratief onderzocht of werknemers met onregelmatige slaap-waaktijden zich meer zorgen maken over, en meer gepreoccupeerd zijn met slaap dan werknemers met regelmatige slaap-waaktijden. Daarnaast werd exploratief onderzocht of de verwachte samenhang tussen onregelmatige

slaap-waaktijden en slaapkwaliteit (gedeeltelijk) verklaard kan worden door zorgen over en preoccupatie met slaap.

In deze studie werden twee groepen met elkaar vergeleken, een groep deelnemers met onregelmatige slaap-waaktijden (de onregelmatige werkconditie) en een groep deelnemers met regelmatige waaktijden (de regelmatige werkconditie). De onregelmatige waaktijden zijn een gevolg van vlieg-, nacht- en/of ploegendiensten. De regelmatige slaap-waaktijden zijn een gevolg van regelmatige werktijden gedurende de dag. Beide condities vulden dezelfde diverse vragenlijsten in, waaronder de Pittsburgh Sleep Quality Index (PSQI) waarmee slaapkwaliteit werd gemeten. Zorgen over en preoccupatie met slaap werd gemeten met de Anxiety and Preoccupation about Sleep Questionnaire (APSQ). Psychologisch welbevinden werd met de Ryff’s Scales of Psychological Well-being (RSPW) gemeten. Gekeken werd naar het verschil tussen de scores van de onregelmatige werkconditie en de regelmatige werkconditie. Verwacht werd dat 1) de onregelmatige werkconditie hoger scoort op de PSQI dan de regelmatige werkconditie (verminderde slaapkwaliteit) en 2) de

(8)

8

(verminderd psychologisch welbevinden). Tevens werd een positieve samenhang verwacht tussen: 3) zorgen over/preoccupatie met slaap en slaapkwaliteit, 4) zorgen over/preoccupatie met slaap en psychologisch welbevinden en 5) slaapkwaliteit en psychologisch welbevinden. Exploratief werd gekeken 1) welke conditie hoger scoort op de APSQ (zorgen

over/preoccupatie met slaap) en 2) of er sprake is van een mediatie-effect van de

onregelmatige conditie op de PSQI (slaapkwaliteit) via de ASPQ (zorgen over/preoccupatie met slaap).

Methode

Deelnemers

De deelnemers (N=74) zijn volwassenen tussen de 25 en 55 jaar oud die meer dan 25 uur per week onregelmatig (de onregelmatige werkconditie) of regelmatig (regelmatige werkconditie) werken. In de onregelmatige werkconditie bevonden zich 31 deelnemers, waarvan 17 mannen en 14 vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 37.42 jaar oud (SD= 9.18). In de regelmatige werkconditie bevonden zich 43 deelnemers, waarvan 11 mannen en 32 vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 34.6 jaar oud (SD= 8.07). Vrouwen ervaren over het algemeen meer slaapproblemen in vergelijking tot mannen en wanneer het zestigste levensjaar wordt gepasseerd, neemt het risico op slaapproblemen toe (Ohayon, 2002). Daarnaast hebben adolescenten onder de 25 jaar oud ook geregeld afwijkende

slaap-waaktijden (Carskadon, 2011). De volgende exclusiecriteria werden gehanteerd: 1) Het niet beheersen van de Nederlandse taal, aangezien de vragenlijsten in het Nederlands waren, 2) Leeftijd onder de 25 jaar of boven de 55 jaar oud en 3) Minder dan 25 uren werk per week, omdat verwacht werd dat voor het vinden van een effect van onregelmatige werktijden er voldaan moet worden aan een werkweek van minimaal 25 uur.

(9)

9

De volgende variabelen die van invloed zijn op slaapkwaliteit en/of psychologisch welbevinden werden in kaart gebracht: 1) gebruik van middelen (slaapmedicatie, alcohol en drugs) en 2) psychische stoornissen. De deelnemers werd gemeld dat het onderzoek werd uitgevoerd om de samenhang tussen onregelmatige slaap-waaktijden, slaapkwaliteit en psychologisch welbevinden te onderzoeken, waarbij er gekeken wordt naar factoren die hier mogelijk mee samenhangen, zoals zorgen over en preoccupatie met slaap. Het benodigde aantal deelnemers voor een voldoende statistische power werd door middel van een

poweranalyse bepaald. Aangezien er tweezijdig werd getoetst, werd een alfa van .05

gehanteerd. Op basis van de poweranalyse bleek dat bij een alfa van .05, een gemiddelde

effect size van .05 en een voldoende statistische power van .8, er per conditie minstens 64

deelnemers nodig waren. De deelnemers kregen voor hun deelname geen beloning, echter konden zij bij interesse wel hun scores op de vragenlijsten ontvangen en/ofhet eindresultaat van het onderzoek.

Materiaal

In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een digitale survey genaamd ‘Qualtrics’. Op deze manier konden er zoveel mogelijk potentiële deelnemers bereikt worden. De surveys werden niet alleen per e-mail of facebook verstuurd, maar werden ook afgenomen in het bijzijn van een van de onderzoeksstudenten.Daarnaast heeft de link van de survey op een communicatiewebsite van de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij (KLM) en van Trigion Beveiliging gestaan. De survey bevatte de volgende vier vragenlijsten: de Pittsburgh Sleep

Quality Index (PSQI), de Anxiety and Preoccupation about Sleep Questionnaire (APSQ), de Ryff’s Scales of Psychological Well-being (RSPW) en de Dysfunctional Beliefs and Attitudes about Sleep (DBAS). De laatste vragenlijst zal niet besproken worden,

(10)

10

Van de Pittsburgh Sleep Quality Index (PSQI; Buysse, Reynolds, Monk, Berman, & Kupfer, 1989) werd gebruik gemaakt om slaapkwaliteit te meten, waarbij zowel kwantitatieve als kwalitatieve/subjectieve aspecten van slaap werden gemeten. De PSQI bestaat uit 19 items waarbij op een likertschaal gescoord kan worden van 0 (geen probleem) tot 3 (groot

probleem). De schaal geeft aan in welke mate de uitspraken van toepassing zijn op de deelnemers wat betreft de gebruikelijke slaapgewoontes van de afgelopen maand. De items zijn onderverdeeld in de volgende 7 subschalen: 1) subjectieve slaapkwaliteit ( 1 item: ‘Hoe zou u uw slaapkwaliteit van de afgelopen maand gemiddeld inschatten?’), 2) latentietijd tot slaap ( 2 items; bijvoorbeeld: ‘Hoe lang duurde het gemiddeld (minuten) om in slaap te vallen?’), 3) slaapduur ( 1 item: ‘Hoeveel uur heeft u geslapen ’s nachts?’), 4) hoeveelheid echte slaap (3 items; bijvoorbeeld: ‘Hoe laat bent u gewoonlijk naar bed gegaan?’), 5) slaapverstoringen ( 7 items; bijvoorbeeld: ‘Hoe vaak heeft u problemen met slaap gehad omdat u wakker wordt in het midden van de nacht of vroeg in de morgen?’) , 6) gebruik van slaapmiddelen (1 item: ‘Hoe vaak heeft u slaapmedicatie genomen?’) en 7) dagelijks

disfunctioneren (2 items; bijvoorbeeld: ‘Hoe vaak heeft u problemen om wakker te blijven tijdens autorijden, eten of sociale bezigheden?’). De scores werden per subschaal opgeteld om een totaalscore te berekenen (van 0-21). Hogere scores houden een steeds slechtere

slaapkwaliteit in. De PSQI heeft een goede interne consistentie (α = .83) en

test-hertestbetrouwbaarheid (r =.85) (Carpenter & Andrykowski, 1998). Daarnaast zijn er een aantal bevindingen die erop wijzen dat de PSQI inderdaad de slaapkwaliteit meet

(inhoudsvaliditeit) en correleert de PSQI hoog met logboeken van slaapdata, wat duidt op een hoge convergente validiteit (Buysse et al., 1989 ; Backhaus, Junghanns, Broocks, Riemann, & Hohagen, 2002).

Zorgen over en preoccupatie met slaap werd gemeten met de Anxiety and

(11)

11

ontwikkeld om slaapgerelateerde zorgen bij mensen met insomnia of slaapproblemen te onderzoeken en bestaat uit 10 items waarbij op een likertschaal van 1 (erg mee oneens) tot 5 (erg mee eens) gescoord kan worden. De schaal geeft aan in welke mate de uitspraken van toepassing zijn op de deelnemers wanneer zij over slaapgerelateerde zorgen nadenken. De score is in 2 subschalen verdeeld: 1) Zorgen over de consequenties van te weinig slaap (6 items; bijvoorbeeld: ‘Ik maak me er zorgen over hoe de hoeveelheid slaap van afgelopen nacht mijn presteren overdag beïnvloedt’ en 2) Zorgen over de oncontroleerbaarheid van slaap ( 4 items; bijvoorbeeld: ‘Ik maak mij veel zorgen over mijn onvermogen om mijn slaapproblemen te verhelpen’). De scores worden per subschaal opgeteld om een totaalscore te berekenen (van 10-50). Hogere scores houden steeds grotere zorgen en preoccupatie betreffende slaap en de consequenties van slaap in. De APSQ heeft een goede interne consistentie (α =.92) (Tang & Harvey, 2006) en er zijn een aantal bevindingen die er op wijzen dat de APSQ inderdaad zorgen en preoccupatie betreffende slaap meet

(inhoudsvaliditeit). Daarnaast laten de APSQ en de subschalen een convergente validiteit zien met metingen op cognitieve arousal, slaap-gerelateerde opvattingen, piekeren, angst en depressie (Jansson-Fröjmark, Harvey, Lundh, Norell-Clarke, & Linton, 2011).

De laatste vragenlijst die gebruikt werd, was de Ryff’s Scales of Psychological

Well-being (RSPW; Ryff, 1989), waarmee psychologisch welbevinden werd gemeten. Carol

Ryff ontwikkelde deze vragenlijst om psychologisch welbevinden en daartoe

kenmerken van positief psychologisch functioneren te meten die gebaseerd is op een ruime theoretische basis uit verscheidene onderzoeken (Ryff, 1989). Dit

meerdimensionale construct bestaat dan ook uit een groot aantal items (54), welke onderverdeeld zijn in 6 subschalen (9 items per subschaal). De items kunnen op een likertschaal van 1 (nadrukkelijk mee oneens) tot 6 (nadrukkelijk mee eens) gescoord worden. De schaal geeft aan in welke mate de uitspraken van toepassing zijn op de

(12)

12

deelnemers wanneer zij over hun psychologisch welbevinden nadenken. De volgende 6 subschalen zijn teonderscheiden: 1) positieve relaties met anderen ( bijvoorbeeld: ‘Het handhaven van intieme relaties is moeilijk en frustrerend voor me’) , 2) autonomie (bijvoorbeeld: ‘Ik heb de neiging me te laten beïnvloeden door mensen met een uitgesproken mening’, 3) controle over de omgeving (bijvoorbeeld: ‘Ik word vaak somber door de eisen die het dagelijks leven aan mij stelt’), 4) persoonlijke groei (bijvoorbeeld: ‘Ik denk dat het belangrijk is om nieuwe ervaringen te hebben die je uitdagen om over jezelf en de wereld na te denken’), 5) doel in het leven (bijvoorbeeld: ‘Ik leef mijn leven van dag tot dag en ik denk niet echt na over de toekomst’ en 6) zelfacceptatie (bijvoorbeeld: ‘Ik houd van de meeste aspecten van mijn

persoonlijkheid’. De scores werden indien nodig omgescoord en per subschaal opgeteld om een totaalscore te berekenen (van 54-324). Hogere scores houden een steeds beter

psychologisch welbevinden in. De RSPW heeft een goede interne consistentie (α = .86 -.93) en test-hertestbetrouwbaarheid (r =.81 -.88) (Springer & Hauser, 2006). Daarnaast zijn er een aantal bevindingen die erop wijzen dat de RSPW inderdaad psychologisch welbevinden meet (inhoudsvaliditeit) en correleert de RSPW redelijk goed met andere vragenlijsten die dezelfde dimensies, zoals zelfacceptatie en controle over de omgeving meten (r =. 76) of zelfacceptatie en doel in het leven (r = .72), wat duidt op een hoge convergente validiteit (Ryff, 1989).

Procedure

De deelnemers werden verworven door aan bekenden te vragen of zij aan het onderzoek wilden deelnemen. Van hen was bekend dat zij binnen de onderzoekspopulatie zouden vallen. Tevens werden deelnemers verzameld met behulp van de sneeuwbalmethode; bekenden met onregelmatige slaap-waaktijden ten gevolge van onregelmatige werktijden werden gevraagd om deel te nemen aan het onderzoek en zij vroegen collegae hetzelfde te

(13)

13

doen. Dezelfde techniek werd toegepast bij deelnemers met regelmatige slaap-waaktijden. Bij het invullen van de survey werd er gebruik gemaakt van twee procedures; bij een procedure was er tijdens het invullen van de survey een studentonderzoeker aanwezig, bij de andere procedure was er geen studentonderzoeker aanwezig. Bij het openen van de survey was ten eerste een informatiebrief zichtbaar. In deze informatiebrief werd vermeld dat de

onderzoeksgegevens anoniem en vertrouwelijk behandeld worden, datde deelname vrijwillig is, dat behalve tijdsbelasting het onderzoek géén verdere risico’s of ongemak met zich

meebrengt en dat de deelnemers zich te allen tijde zonder opgaaf van redenen terug kunnen trekken uit het onderzoek. Wanneer de deelnemers akkoord waren om deel te nemen aan het onderzoek, konden zij dit aangeven in het informed consent, welke goed gekeurd was door de

Comissie Ethiek van de Universiteit van Amsterdam.

Vervolgens konden de deelnemers hun algemene informatie, zoals leeftijd,

werkfunctie en aantal uren werk per week invullen. Daarnaast was er ruimte om aan te geven of er mogelijke factoren waren die van invloed zijn op slaapkwaliteit. Aansluitend konden de deelnemers beginnen met het beantwoorden van de vragen van de vier vragenlijsten. Aan het einde van de survey was er ruimte voor de deelnemers om aan te geven of zij nog vragen, op- en/of aanmerkingen hadden. Tevens konden zij hier aangeven of zij geïnteresseerd waren in het ontvangen van hun persoonlijke score op de vragenlijsten en/of het eindresultaat van het onderzoek.

Nadat de surveys waren voltooid, werden de data gecodeerd in SPSS. Surveys die niet bruikbaar bleken doordat ze onvolledig waren ingevuld, werden uit de dataset verwijderd. Vervolgens werden de data statistisch geanalyseerd en werd verslag gemaakt van de resultaten. Persoonlijke scores en/of het eindresultaat van het onderzoek werd naar de deelnemers ge-e-maild die aangegeven hadden hier interesse in te hebben.

(14)

14 Resultaten

Van de 78 deelnemers waren er 4 deelnemers die de vragenlijsten onvolledig hadden ingevuld. Van hen zaten er 3 in de onregelmatige werkconditie en 1 in de regelmatige werkconditie. De gegevens van deze deelnemers zijn niet meegenomen in de verdere dataverwerking. De overgebleven gegevens (N=74), waarvan 31 in de onregelmatige werkconditie en 43 in de regelmatige werkconditie zijn gebruikt in de analyses. Er werden geen uitbijters gevonden. De analyses werden uitgevoerd met behulp van SPSS, versie 21. Er werd een significantieniveau van .05 gehanteerd. Voor iedere conditie werden de

demografische gegevens in kaart gebruikt, zie Tabel 1.

Tabel 1

Frequenties en (Percentages) van de Demografische Gegevens

Noot. (n) = frequentie, M = gemiddelde, SD = standaarddeviatie, * Significant verschil op p<.05

(15)

15

Om te beoordelen in hoeverre de onregelmatige en de regelmatige werkconditie vergelijkbaar zijn werd gekeken naar de variabelen sekse, leeftijd, psychische stoornis,

gebruik van alcohol, drugs en slaapmedicatie die van invloed kunnen zijn op slaapkwaliteit en psychologisch welbevinden. Uit de chi-kwadraat toets bleek er een significant verschil tussen beide condities in sekse te zijn, (1) = 6.56, p = .01. Om te toetsen of leeftijd aan de

aanname van normaliteit voldeed, werd de Shapiro-Wilk toets gehanteerd. Leeftijd bleek niet aan de aanname te voldoen, (D (74) =.90, p < .001). Om deze reden werd de

non-parametrische Mann-Whitney toets gehanteerd om te toetsen of leeftijd gelijk verdeeld was over beide condities. Leeftijd bleek niet significant te verschillen, U = 546.5, z = -1.32, p=.19. Om te toetsen of de condities verschilden in het hebben van een psychische stoornis, gebruik van alcohol, drugs en slaapmedicatie werd de chi-kwadraat toets gehanteerd. Er bleek geen significant verschil te zijn in het hebben van een psychische stoornis ( (1) = 3.05, p =.08),

gebruik van alcohol ( (2) = 3.26, p =.20), drugs ( (2) = .61, p =.74) en slaapmedicatie (

(1) = 1.71, p =.19).

De onafhankelijke variabelen zijn de onregelmatige en de regelmatige werkconditie en zijn categoriaal van aard. De afhankelijke variabelen zijn: 1) de mate van slaapkwaliteit (een hogere score op de PSQI betekent een verminderde slaapkwaliteit), 2) de mate van zorgen over en preoccupatie met slaap (een hogere score op de APSQ betekent een verhoogde mate) en 3) de mate van psychologisch welbevinden (een hogere score op de RSPW betekent een verhoogde mate). Deze afhankelijke variabelen zijn continu van aard.

Om de psychometrische eigenschappen van de APSQ, PSQI en RSPW te evalueren werd de Cronbachs alfacoefficiënt gehanteerd, zie Tabel 2. De vragenlijsten kenden een voldoende interne consistentie.

(16)

16

Tabel 2

Interne Consistentie (Cronbachs alfa) Vragenlijst Cronbachs alfa

APSQ .93

PSQI .71

RSPW .86

Om te bepalen of de scores op de ASPQ, de PSQI en de RSPW voldeden aan de aanname van normaliteit werd de Shapiro-Wilk toets gehanteerd. De scores van de ASPQ (D (74) = .98, p =.20) en de RSPW (D (74) = .10, p =1.00) bleken aan de aanname te voldoen. De scores van de PSQI bleken niet aan de aanname te voldoen, D(74) = .93, p < .001.

Omdat de PSQI niet voldeed aan de aanname van normaliteit is voor het toetsen van het verschil in slaapkwaliteit tussen de onregelmatige en regelmatige werkconditie gebruik gemaakt van de Mann-Whitney toets, zie Tabel 3. De onregelmatige werkconditie scoorde significant hoger op de PSQI (verminderde slaapkwaliteit) (M=6.55, SD=3.15) dan de

regelmatige werkconditie (M=5.00, SD=3.07), U = 460, z = -2.28, p =.02. Deze hypothese lag in lijn der verwachting.

Omdat de RSPW voldeed aan de aanname van normaliteit is voor het toetsen van het verschil in psychologisch welbevinden tussen de onregelmatige en regelmatige werkconditie gebruik gemaakt van de tweezijdige onafhankelijke t-toets, zie Tabel 3. Om te toetsen of er aan de aanname van homogeniteit is voldaan, is gebruik gemaakt van ‘Levene’s test’ waarbij een significantieniveau van .05 werd gehanteerd. De onregelmatige werkconditie scoorde significant lager op de RSPW (verminderd psychologisch welbevinden) (M=236.81,

SD=21.21) dan de regelmatige werkconditie (M=250.93, SD=31.12), t (72) = 2.19, p =.03.

(17)

17

Tabel 3

Gemiddelde Scores en (Standaarddeviaties) op de Vragenlijsten voor de Regelmatige en de Onregelmatige Conditie Conditie Regelmatig (n=43) M (SD) Onregelmatig (n=31) M (SD) PSQI * (slaapkwaliteit) 5,00 (3.07) 6.55 (3.15) RSPW * (psychologisch welbevinden)

APSQ *(zorgen over/preoccupatie met slaap)

250.93 (31.11) 22.88 (7.96)

236.81 (21.21) 29.45 (10.23) Noot. * Significant op p <.05 niveau

Om de samenhang tussen zorgen over/preoccupatie met slaap (APSQ) en

slaapkwaliteit (PSQI) te evalueren werd de Spearman correlatiecoefficiënt gehanteerd, r =.63,

p <.001, zie Tabel 4. Wanneer de mate van zorgen over en preoccupatie met slaap toeneemt,

neemt de mate van slaapkwaliteit significant af. Een regressie-analyse werd gehanteerd om te toetsen of op basis van de gevonden correlatie er een voorspellend verband is tussen de APSQ en de PSQI. Er werd voldaan aan de aanname van homoscedasticiteit en multicollineariteit. Zorgen over/preoccupatie met slaap (APSQ) bleek slaapkwaliteit (PSQI) significant te voorspellen, b =.199, t (72) = 6.26, p <.001. Ook bleek zorgen over/preoccupatie met slaap

een significant deel van de variantie in de scores op slaapkwaliteit te voorspellen, R2 =.35, F(1, 72) = 39.17, p <.001. Deze hypothese lag in lijn der verwachting.

Om de samenhang tussen zorgen over/preoccupatie met slaap (APSQ) en psychologisch welbevinden (RSPW) te evalueren werd de Pearson correlatiecoefficiënt gehanteerd, r = -.37, p =.001, zie Tabel 4. Wanneer de mate van zorgen over en preoccupatie met slaap toeneemt, neemt de mate van psychologisch welbevinden significant af. Een

regressie-analyse werd gehanteerd om te toetsen of op basis van de gevonden correlatie er een voorspellend verband is tussen de APSQ en de RSPW. Er werd voldaan aan de aanname van homoscedasticiteit en multicollineariteit. Zorgen over/preoccupatie met slaap (APSQ) bleek psychologisch welbevinden significant te voorspellen, b = -1.10, t (72) = -3.39, p =.001. Ook

(18)

18

bleek zorgen over/preoccupatie met slaap een significant deel van de variantie in de scores op psychologisch welbevinden te voorspellen, R2 =.14, F(1, 72) = 11.53, p =.001. Deze

hypothese lag in lijn der verwachting.

Om de samenhang tussen slaapkwaliteit (PSQI) en psychologisch welbevinden

(RSPW) te evalueren werd de Spearman correlatiecoefficiënt gehanteerd, r = -.22, p =.07, zie Tabel 4. Er blijkt geen significante samenhang te zijn tussen slaapkwaliteit en psychologisch welbevinden. Deze hypothese lag niet in lijn der verwachting.

Tabel 4

Correlatie Coëfficiënten (Spearman’s rho en Pearson’s r) tussen de Vragenlijsten

APSQ

(zorgen over/preoccupatie met slaap)

RSPW (psychologisch welbevinden) PSQI (slaapkwaliteit) APSQ -.37 * -.63** RSPW .37 * .22 PSQI .63** -.22

Noot. * Significant op p <.05 niveau, ** significant op p =.001 niveau

Omdat de APSQ voldeed aan de aanname van normaliteit is voor het exploratief onderzoeken van het verschil in zorgen over en preoccupatie met slaap tussen de

onregelmatige en regelmatige werkconditie gebruik gemaakt van de tweezijdige

onafhankelijke t-toets, zie Tabel 3. De APSQ voldeed aan de aanname van homogeniteit. De onregelmatige werkconditie scoorde significant hoger op de APSQ (zorgen over/preoccupatie met slaap) (M=29.45, SD=10.23) dan de regelmatige werkconditie (M=22.88, SD=7.96), t (72) = -3.11, p =.003.

Om te evalueren of de samenhang tussen onregelmatige slaap-waaktijden en slaapkwaliteit (gedeeltelijk) verklaard wordt door zorgen over en preoccupatie met slaap, werd de Preacher en Hayes mediatie-analyse gehanteerd. De onafhankelijke variabele is onregelmatige slaap-waaktijden (X), de mediator is de mate van zorgen over en preoccupatie met slaap (M) en de afhankelijke variabele is slaapkwaliteit (Y), zie Figuur 1. Er blijkt een

(19)

19

significant indirect effect te zijn van de onregelmatige werkconditie op de PSQI

(slaapkwaliteit) via de ASPQ (zorgen over/preoccupatie met slaap), b = 1,27, 95% BCa CI [0.45, 2.53]. Dit is een relatief medium effect, K2 = 0,21, 95% BCa CI [0.05, 0.36].Deze exploratieve vraag werd positief bevonden.

Figuur 1.

Mediërende Samenhang tussen de Onafhankelijke Variabele X en de Afhankelijke Variabele X verklaard door de Mediator M

Om meer duidelijkheid te krijgen over het gevonden resultaat dat slaapkwaliteit niet significant samenhangt met psychologisch welbevinden, werd een exploratieve analyse uitgevoerd waarbij de subschalen van de PSQI (slaapkwaliteit) geëvalueerd werden door middel van de Mann-Whitney toets, zie Tabel 5. Uit de toetsingsresultaten bleek dat de onregelmatige en de regelmatige werkconditie op 6 van de 7 subschalen niet verschilden, namelijk subschaal: 2) Slaaplatentie, 3) Slaapduur, 4) Slaapefficiëntie, 5) Slaapverstoringen, 6) Slaapmedicatie en 7) Dagelijks functioneren. Wel verschilden de condities significant op subschaal 1) Subjectieve slaapkwaliteit. De onregelmatige werkconditie scoorde significant hoger op subjectieve slaapkwaliteit (M=1.39, SD=.84) dan de regelmatige werkconditie (M=.98, SD=.74), U = 498, z = -2.03, p =.04.

(20)

20

Tabel 5.

Gemiddelde Scores, (Standaarddeviaties) en Toetsingsresultaten van de Subschalen van de PSQI (Slaapkwaliteit) voor de Regelmatige en de Onregelmatige Conditie

Conditie Regelmatig Onregelmatig

1.Subjectieve slaapkwaliteit 2. Slaaplatentie 3. Slaapduur 4. Slaapefficiëntie 5. Slaapverstoringen 6. Slaapmedicatie 7. Dagelijks functioneren .98 (.74) .91 (.75) .47 (.63) .37 (.66) 1.02 (.41) .30 (.77) .95 (.65) 1.39 (.84) 1.26 (1.03) .77 (.96) .77 (1.02) 1.20 (.30) .19 (.65) 1.07 (.77) U = 498, z = -2.03, p =.04* U = 547, z = -1.42, p =.16 U = 567.5, z = -1.22, p =.22 U = 541, z = -1.64, p =.10 U = 622, z = -.82, p =.41 U = 623.5, z = -.79, p =.43 U = 622, z = -.54, p =.59

Noot. * significant op p < .05 niveau Discussie

In deze studie werden werknemers met onregelmatige slaap-waaktijden vergeleken met werknemers met regelmatige slaap-waaktijden, waarbij werd gekeken naar slaapkwaliteit, zorgen over en preoccupatie met slaap en psychologisch welbevinden. Zoals verwacht werden er verschillen tussen beide groepen gevonden. Ten eerste, hebben werknemers met

onregelmatige slaap-waaktijden een significant verminderde slaapkwaliteit dan werknemers met regelmatige waaktijden. Ten tweede, hebben werknemers met onregelmatige slaap-waaktijden een significant verminderd psychologisch welbevinden dan werknemers met regelmatige slaap-waaktijden. Deze resultaten komen overeen met die van voorgaande onderzoeken, waaruit bleek dat onregelmatige slaap-waaktijden leidden tot een verminderde slaapkwaliteit (Van Dongen, 2006; Ohayon et al., 2002) en dat onregelmatige

slaap-waaktijden leidden tot een verminderd psychologisch welbevinden (Morin & Ware, 1996; Ohayon et al., 2002).

(21)

21

Ten derde, werd gekeken naar de samenhang tussen zorgen over/preoccupatie met slaap en slaapkwaliteit. Zoals verwacht werd op basis van de bevindingen van Harvey (2002) en Harvey en Greenall (2013), bleek zorgen over/preoccupatie met slaap een verminderde slaapkwaliteit significant te voorspellen.

Ten vierde, werd gekeken naar de samenhang tussen zorgen over/preoccupatie met slaap en psychologisch welbevinden. Zoals verwacht werd op basis van bevindingen van Takano, Iijmia en Tanno (2012), bleek zorgen over/preoccupatie met slaap een verminderd psychologisch welbevinden significant te voorspellen.

Ten vijfde, kon er in deze studie geen steun gevonden worden voor de verwachtte hypothese dat slaapkwaliteit samenhangt met psychologisch welbevinden. Eerdere

onderzoeken vonden een samenhang tussen een verminderde slaapkwaliteit en verstoringen van het emotioneel functioneren dat zich uit in stemmingstoornissen zoals depressiviteit, prikkelbaarheid of stemmingslabiliteit (Morin & Ware, 1996; Vallariès, et al., 2013). Een mogelijke verklaring voor de niet gevonden samenhang tussen slaapkwaliteit en

psychologisch welbevinden is dat het concept psychologisch welbevinden in vergelijking tot voorgaande onderzoeken op een andere wijze is geoperationaliseerd. Dit sluit aan op

onderzoek van Hamilton et al. (2007) waarin onderscheid werd gemaakt tussen psychologisch en subjectief welbevinden. Psychologisch welbevinden wordt opgevat als ‘een benadering van het leven dat waarden reflecteert van persoonlijke ontwikkeling, groei en een gevoel van een zinvol bestaan’ (Ryff, 1989). In deze studie is hier van uitgegaan, waarbij subschalen van de RSPW werden gemeten betreffende: positieve relaties met anderen, autonomie, controle over de omgeving, persoonlijke groei, doel in het leven en zelfacceptatie. Subjectief welbevinden is gerelateerd aan psychologisch welbevinden, maar weerspiegelt andere facetten van welbevinden. Subjectief welbevinden wordt opgevat als ‘een subjectief gevoel van voldoening en plezier in het leven waarbij een globale beoordeling wordt gemaakt van

(22)

22

positieve en negatieve emoties en een algemeen gevoel van tevredenheid met het leven’ (Keyes, Shmotkin, & Ryff, 2002). Het hebben van een gelukkig leven is dus gerelateerd aan, maar verschillend van, het hebben van een zinvol leven (Hamilton, et al. 2007). Geen van de subschalen van de RSPW omvatte subjectief welbevinden, terwijl voorgaande onderzoeken juist een samenhang tussen slaapkwaliteit en verstoringen in het emotioneel functioneren betreffende subjectief welbevinden vonden (Morin & Ware, 1996; Vallariès, et al., 2013) en een sterkere samenhang tussen slaapkwaliteit en subjectief welbevinden in vergelijking tot psychologisch welbevinden (Hamilton et al., 2007). Dit suggereert dat een verminderde slaapkwaliteit sterker samenhangt met genieten van het leven dan de perceptie dat er zinvol wordt geleefd (Hamilton et al., 2007) en kan een mogelijke verklaring zijn voor het huidige gevonden resultaat. In vervolgonderzoek naar de samenhang tussen slaapkwaliteit en welbevinden is het aan te raden psychologisch en subjectief welbevinden te onderscheiden, zodat er een meer accuraat beeld gevormd kan worden op welke facetten van welbevinden slaapkwaliteit van invloed is.

Een andere mogelijke verklaring voor de bevinding dat slaapkwaliteit in deze studie niet bleek samen te hangen met psychologisch welbevinden, is dat de deelnemers met onregelmatige slaap-waaktijden de PSQI (slaapkwaliteit) niet goed konden invullen. In de PSQI werd gevraagd naar specifieke slaap- en waaktijden, een aantal deelnemers uit de

onregelmatige werkconditie gaven aan hier niet goed antwoord op te kunnen geven omdat hun waaktijden erg variëren. Bij navraag bleek dat sommigen van hen gemiddelde slaap-waaktijden hadden ingevuld, ook wanneer zij niet nacht/dag niet tijdens een nacht- en/of ploegendienst hadden gewerkt. Daarnaast zijn twee deelnemers uit de onregelmatige werkconditie verwijderd omdat zij deze specifieke waarden niet hadden ingevuld. In vervolgonderzoek naar slaapkwaliteit bij werknemers met onregelmatige slaap-waaktijden zou gebruik gemaakt kunnen worden van de Sleep Quality Scale (SQS) waarbij niet gevraagd

(23)

23

wordt naar slaap- en waaktijden, maar enkel naar slaapkwaliteit.

Om de niet gevonden samenhang tussen slaapkwaliteit en psychologisch welbevinden statistisch te analyseren, is een exploratieve analyse uitgevoerd waarbij gekeken werd naar de subschalen van de PSQI (slaapkwaliteit). Hieruit bleek dat de onregelmatige werkconditie significant hoger scoorde op subjectieve slaapkwaliteit dan de regelmatige werkconditie. Dit resultaat is consistent met het theoretisch model van Harvey (2002). Wanneer er sprake is van slaapmisvattingen, ontstaat er bezorgdheid om en preoccupatie met slaap wat rechtstreeks bijdraagt tot slaapverstoring (Harvey, 2002). Ook Morin, Blais en Savard (2002) onderkennen de associatie tussen zorgen over/preoccupatie met slaap en subjectieve slaapproblemen. Deze bevinding sluit aan op de eerste exploratieve vraag die in dit onderzoek geëvalueerd werd, waarbij gekeken werd of werknemers met onregelmatige slaap-waaktijden zich meer zorgen maken over en meer gepreoccupeerd zijn met slaap dan werknemers met regelmatige slaap-waaktijden. Deze vraag werd positief bevonden: de onregelmatige werkconditie bleek zich significant meer zorgen te maken over en gepreoccupeerd te zijn met slaap dan de regelmatige werkconditie.

Als laatste werd exploratief gekeken of de samenhang tussen onregelmatige slaap-waaktijden en slaapkwaliteit (gedeeltelijk) verklaard kon worden door zorgen over en preoccupatie met slaap. Deze vraag werd positief bevonden: er was een significant indirect effect van onregelmatige slaap-waaktijden op slaapkwaliteit via zorgen over en preoccupatie met slaap.

Edoch zijn er aan deze studie een aantal beperkingen die beschouwd dienen te worden. Ten eerste, waren er in beide condities niet voldoende deelnemers voor een voldoende

statistische power. Bij een alfa van .05, een gemiddelde effect size van .05 en een voldoende statistische power van .8, waren er per conditie minstens 64 deelnemers nodig. Deze studie kende 31 deelnemers in de onregelmatige werkconditie en 43 deelnemers in de regelmatige

(24)

24

werkconditie. Een te kleine steekproefgrootte kan er toe leiden dat een werkelijk effect niet door het onderzoek gedetecteerd is. Dit kan wederom een mogelijke verklaring zijn voor het gegeven dat deze studie geen significante samenhang heeft gevonden tussen slaapkwaliteit en psychologisch welbevinden. Daarnaast waren er drie potentiële deelnemers van de

onregelmatige werkconditie die wel wilden deelnemen, maar dit niet konden vanwege

burn-out of depressieklachten. Dit bevestigt de samenhang tussen onregelmatige slaapwaak-tijden

en een verminderd welbevinden dat uit eerdere en deze studie is gebleken (Ohayon et al., 2002).

Ten tweede, verschilden de condities significant op de variabele sekse die samenhangt met slaapkwaliteit. Vrouwen ervaren over het algemeen meer slaapproblemen in vergelijking tot mannen (Ohayon et al., 2002). In deze zin zijn de condities niet goed vergelijkbaar. Echter bevonden zich in de regelmatige werkconditie significant meer vrouwen dan in de

onregelmatige werkconditie, terwijl de onregelmatige werkconditie een significant

verminderde slaapkwaliteit had dan de regelmatige werkconditie. Dit wijst erop dat wanneer sekse wel gelijk verdeeld over de condities zou zijn geweest, de samenhang tussen

onregelmatige slaap-waaktijden en een verminderde slaapkwaliteit mogelijk nog sterker zou zijn geweest.

Ten derde, zijn er een aantal variabelen die mogelijk samenhangen met slaapkwaliteit, zorgen over en preoccupatie met slaap en psychologisch welbevinden niet specifiek

uitgevraagd in het onderzoek. Een voorbeeld is het hebben van baby’s en/of kleine kinderen die de nachtrust verstoren, slaapverstoringen tijdens de zwangerschap, het hebben van een lichamelijke aandoening of nachtelijk geluidshinder. In de survey was wel aan te geven of de deelnemers andere factoren hadden die de slaap verstoorden. In drie responsies werd

aangegeven dat dit het geval was, zij bevonden zich echter in de regelmatige werkconditie, terwijl de onregelmatige werkconditie een significant verminderde slaapkwaliteit had. Dit

(25)

25

suggereert dat de samenhang tussen onregelmatige slaap-waaktijden en een verminderde slaapkwaliteit mogelijk nog sterker zou zijn geweest. Echter zou het voor vervolgonderzoek aan te bevelen zijn om specifieker factoren uit te vragen die mogelijk van invloed zijn op slaapkwaliteit, zorgen over/preoccupatie met slaap en psychologisch welbevinden om zo een genuanceerder beeld te krijgen.

Tevens zouden in de toekomst nog enkele onderzoeken moeten plaats vinden naar het directe en indirecte effect van zorgen over en preoccupatie met slaap bij mensen met

onregelmatige slaap-waaktijden op slaapkwaliteit. Op dit moment is hier te weinig onderzoek naar gedaan om te kunnen generaliseren.

Concluderend kan gesteld worden dat het hebben van onregelmatige slaap-waaktijden samenhangt met een verminderde slaapkwaliteit en een verminderd psychologisch

welbevinden. Daarnaast is er een positieve samenhang tussen het hebben van zorgen over/preoccupatie met slaap en een verminderde slaapkwaliteit en een verminderd psychologisch welbevinden. Bovendien bleek uit deze studie dat onregelmatige slaap-waaktijden samenhangen met zorgen over en preoccupatie met slaap en dat de samenhang tussen onregelmatige slaap-waaktijden en slaapkwaliteit gedeeltelijk verklaard wordt door zorgen over en preoccupatie met slaap. Deze bevindingen zijn mogelijk een aanzet tot vervolgonderzoek.

Werknemers met onregelmatige slaap-waaktijden zouden attent gemaakt moeten worden op negatieve gevolgen voor de slaapkwaliteit en het psychologisch welbevinden. Tevens zouden zij attent gemaakt moeten worden op therapiemogelijkheden die zorgen over en preoccupatie met slaap terugdringen en daarmee de slaapkwaliteit en het psychologisch welbevinden bevorderen.

(26)

26

Referenties

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental

disorders (5th ed.). Washington, DC: Author.

Backhaus, J., Junghanns, K., Broocks, A., Riemann, D., & Hohagen, F. (2002). Test–retest reliability and validity of the Pittsburgh Sleep Quality Index in primary insomnia. Journal of

Psychosomatic Research, 53, 737-740.

Banks, S., & Dinges, D.F. (2007). Behavioral and physiological consequences of sleep restriction. Journal of Clinical Sleep Medicine, 3, 519-528.

Buysse, D.J., Reynolds, C.F., Monk, T.H., Berman, S.R., & Kupfer, D.J. (1989). The Pittsburgh Sleep Quality Index (PSQI): A new instrument for psychiatric research and practice. Psychiatric Research, 28, 193-213.

Buysse, D.J. (2013). Insomnia. JAMA, 309, 706-716.

Carpenter, J. S., & Andrykowski, M. A. (1998). Psychometric evaluation of the Pittsburgh Sleep Quality Index. Journal of Psychosomatic Research, 5–13.

Carskadon, M.A. (2011). Sleep in adolescents: The perfect storm. Pediatric Clinic of North

America, 58, 637-647.

Cluydts, R., & Someren, E. (2009). Slaap en slaapstoornissen. Neuropraxis, 13, 153-167.

Dongen, van H.P. (2006). Shift work and inter-individual differences in sleep and sleepiness.

(27)

27

Drake, C.L., Roehrs, T., Richardson, G., Walsh, J.K., & Roth, T. (2004). Shift work sleep disorder: Prevalence and consequences beyond that of symptomatic day workers. Sleep, 271453-271462.

Drake, C.L., Friedman, N.P., Wright, K.P., & Roth, T. (2011). Sleep reactivity and insomnia: genetic and environmental influences. Sleep, 34, 1179-1188.

Geiger-Brown, J., Trinkoff, A., & Rogers, V. E. (2011). The impact of work schedules, home, and work demands on self-reported sleep in registered nurses. Journal of occupational and

environmental medicine, 53, 303-307.

Hamilton, N.A., Gallagher, M.W., Preacher, K.J., Stevens, N., Nelson, C.A., Karlson, C., et al. (2007). Insomnia and well-being. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 75, 939-946.

Harvey, A. G. (2002). A cognitive model of insomnia. Behavior Research and Therapy, 40, 869-893.

Harvey, A.G., & Greenall, E. (2003). Catastrophic worry in primary insomnia. Journal of

Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 34, 11-23.

Jansson-Fröjmark, M., Harvey, A. G., Lundh, L. G., Norell-Clarke, A., & Linton, S. J. (2011). Psychometric properties of an insomnia-specific measure of worry: The Anxiety and

Preoccupation about Sleep Questionnaire. Cognitive behaviour therapy, 40, 65-76.

Keyes, C.L.M., Shmotkin, D., & Ryff, C.D. (2002). Optimizing well-being: The empirical encounter of two traditions. Journal of Personality & Social Psychology, 82, 1007-1022.

(28)

28

Knutsson, A. (2004). Methodological aspects of shift-work research. Chronobiology

International, 21, 1037-1047.

Mignot, E. (2008). Why we sleep: The temporal organization of recovery. PLoS Biology, 6, 661-669.

Morin, C. M., Blais, F., & Savard, J. (2002). Are changes in beliefs and attitudes about sleep related to sleep improvements in the treatment of insomnia?. Behaviour Research and

Therapy, 40, 741-752.

Morin, C. M., & Ware, J. C. (1996). Sleep and psychopathology. Applied and Preventative

Psychology, 5, 211–224.

Negoro, H., Kanematsu, A., Doi, M., Suadicani, S. O., Matsuo, M., Imamura, M., et al.

(2012). Involvement of urinary bladder Connexin43 and the circadian clock in coordination of diurnal micturition rhythm. Nature communications, 3, 809.

Neitzert-Semler, C., & Harvey, A. G. (2005). Misperception of sleep can adversely affect daytime functioning in insomnia. Behaviour Research and Therapy, 43, 843–856.

Ohayon, M. M. (2002). Epidemiology of insomnia: What we know and what we still need to learn. Sleep Medicine Reviews, 6, 97-111.

Ohayon, M. M., Caulet, M., & Lemoine, P. (1998). Comorbidity of mental and insomnia disorders in the general population. Comprehensive Psychiatry, 39, 185–197.

Ohayon, M.M., Lemoine, P., Arnaud-Briant, V., & Dreyfus, M. (2002). Prevalence and consequences of sleep disorders in shift worker population. Journal of Psychosomatic

Research, 53, 577-583.

(29)

29

Roca, J., Fuentes, L.J., Marotta, A., López-Ramón, M-F., Castro, C., Lupiañez., et al. (2012). The effects of sleep deprivation on the attentional functions and viligance. Acta Psychologica,

140, 164-176.

Rosekind, M.R. (2005). Underestimating the societal costs of impaired alertness: Safety, health and productivity risks. Sleep Medicine, 6, S21-S25.

Ryff, C.D. (1989). Happiness is everything, or is it? Explorations on the meaning of psychological well-being. Journal of Personality and Social Psychology, 57, 1069- 1081.

Sack, R.L., Auckley, D., Auger, R.R., Caskadon, M.A., Wright K.P., Vitiello, M.V., et al. (2007). Circadian rhythm sleep disorders: Part I, basic principles, shift work and jet lag disorders. An American Academy of Sleep Medicine review. Sleep, 30, 1460-1483.

Shekleton, J.A., Rogers, N.L., & Rajaratnam, S.M. (2010). Searching for the daytime impairments of primary insomnia. Sleep Medicine Reviews, 14, 47-60.

Simon, G. E., & Von Korff, M. (1997). Prevalence, burden and treatment of insomnia in primary care. American Journal of Psychiatry, 154, 1417–1423.

Springer, K.W., & Hauser, R.M. (2006). An assessment of construct validity of Ryff’s scales of psychological well-being: Method, mode and measurement. Social Science Research, 35, 1080-1102.

Takano, K., Iijima, Y., Tanno, Y. (2012). Repetitive thought and self-reported sleep disturbance. Behavior Therapy, 43, 779-789.

Tang, N. K. Y., & Harvey, A. G. (2004). Correcting distorted perception of sleep in insomnia: A novel behavioral experiment? Behaviour Research and Therapy, 42, 27–39.

(30)

30

Tang, N. K. Y., & Harvey, A. G. (2006). Altering misperception of sleep in insomnia: Behavioral experiment versus verbal feedback. Journal of Consulting and Clinical

Psychology, 74, 767-776.

Vallariès, A., Azaiez, A., Moreau,V., LeBlanc, M., & Morin C.M. (2013). Insomnia in shift work. Sleep Medicine, 15, 1440-1448.

Verbraecken, J. (2011). De fysiologie van slapen en dromen. Bijblijven, 27, 17-23.

Viswanathan, AN., & Schernhammer, ES. (2009). Circulating melatonin and the risk of breast and endometrial cancer in women. Cancer Letter, 281, 1-7.

Vogel, M., Braungardt, T., Meyer, W., & Schneider, W. (2012). The effects of shift work on physical and mental health. Biological Psychiatry, 119, 1121-1132.

White, L., & Keith, B. (1990). The effect of shift work on the quality and stability of martial relations. Journal of Marriages and Family, 52, 453-462.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als het periodic limb movement disorder (PLMD) voorkomt in combinatie met andere slaapstoornissen (bijvoorbeeld slaap apneu syndroom) kan er voor gekozen worden eerst de andere

Obstructief slaapapneu syndroom (OSAS) Het Obstructief Slaapapneu Syndroom (OSAS) komt voor bij één tot vijf procent van de volwassenen en wordt veroorzaakt door een

Slecht slapen (slapeloosheid) is bijvoorbeeld: slecht inslapen, lang wakker liggen, te vaak of te vroeg wakker worden.. Daardoor bent u overdag moe, slaperig

We hebben de deur nooit plat gelopen bij elkaar, maar ik weet zeker dat we er voor elkaar zijn als het nodig is.”.. U hebt een

14.25-15.25 Abstracts session Sleep and mental health/cognition Sessievoorzitter: Annemarie Luik. The longitudinal association of sleep and 24-hour activity rhythms with

Ontwaken: noteer de tijd waarop u voor het laatst wakker werd7. Als u om 04:00 uur wakker werd en daarna niet meer geslapen heeft, noteert u

Docenten in het voortgezet speciaal onderwijs zochten contact met de Hogeschool Arnhem Nijmegen, omdat zij dagelijks problemen ervaren met leerlingen in hun klas, die zij wijten

Elk jaar vraagt het NAR aan zijn deelnemers - mensen met autisme en hun naasten - hoe het is gesteld met zaken als dagbesteding, slaap, sociaal leven, onderwijs,