• No results found

Buren maken de buurt? : onderzoek naar de invloed van buurtcontact op participatie in de buurt

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Buren maken de buurt? : onderzoek naar de invloed van buurtcontact op participatie in de buurt"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Buren maken de buurt?

onderzoek naar de invloed van buurtcontact op participatie in de buurt

Naomi Loos

10610464

Universiteit van Amsterdam

Bachelor onderzoek

Eerste beoordelaars: Emily Miltenburg, Msc & dr. Thijs Bol

Tweede beoordelaar: dr. L. van den Boogaard

(2)

2

Abstract

Met het oog op de implementatie van de participatiesamenleving is het van belang te weten welke factoren van invloed zijn op de mate waarin mensen participeren in hun buurt. In dit onderzoek zal op nationale schaal onderzocht worden of contact tussen buren van invloed is op de mate waarin ze participeren in hun buurt. Er zal een verklarend mechanisme worden aangedragen aan de hand van theorieën over collectieve actie. Ook is er in dit onderzoek gekeken naar het effect dat normen hebben op buurtparticipatie. De invloed van buurtcontact op buurtparticipatie is onderzocht aan de hand van de Survey of the Social Networks of the Dutch (SSND) uit 2015. Uit de analyse is gebleken dat buurtcontact inderdaad een significant positief effect heeft op de mate waarin mensen participeren in hun buurt. Het verwachte interactie-effect van normen en buurtcontact op de mate waarin mensen participeren werd niet gevonden.

(3)

Inhoudsopgave

1.

Inleiding

p. 4

2.

Theoretisch kader

p. 7

Logica van collectieve actie

Gemeenschapsnormen en individuele normen

Wat zijn de kosten en baten van door normen gedreven participatie?

3.

Het onderzoek

p. 13

Gebruikte data

Operationalisering van de concepten Methode Causaliteit

4.

Resultaten

p. 18

5.

Conclusie en beleidsadvies

p. 22

6.

Bibliografie

p. 24

7.

Appendix

p. 26

Syntax SPSS

(4)

4

1. Inleiding

In maart 2016 verscheen er op journalistiek platform De Correspondent een artikel waarin werd gesteld dat de westerse mens ‘communistischer’ is dan we willen geloven. Er werd daarmee niet zozeer gedoeld op het communisme dat met harde hand werd opgelegd in

bijvoorbeeld de voormalige Sovjet-Unie, maar meer op de letterlijke betekenis van het woord: in ons dagelijks leven delen en ondernemen we van alles met elkaar zonder daar geld voor terug te vragen. Volgens het artikel zal de Nederlander zich de komende jaren nog veel ‘communistischer’ gaan gedragen, omdat de overheid zich steeds meer terugtrekt en er meer behoefte zal zijn aan burgers die de handen ineenslaan (Bregman, De Correspondent, 2016). In de troonrede van 2013 kondigde koning Willem-Alexander namelijk aan dat de

Nederlandse politiek afscheid zou gaan nemen van de klassieke verzorgingsstaat en plaats zou gaan maken voor de ‘participatiesamenleving’. De overheid zou zich steeds meer gaan

terugtrekken en van burgers wordt steeds meer gevraagd om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen bij het oplossen van problemen en bij het organiseren van allerlei zaken, zoals de zorg voor ouderen of zieken (Rijksoverheid, 2013). Ook in buurten zullen mensen steeds meer zelf de gaten die de overheid heeft achtergelaten op moeten vullen. Maar waarom lukt het in de ene buurt wel om gezamenlijke doelen te realiseren en in andere buurten niet?

Binnen de sociologie houdt men zich al vanaf de twintigste eeuw bezig met het zoeken naar oplossingen voor problemen die alleen aan de hand van collectieve actie opgelost kunnen worden. Dit zijn de zogenaamde commons of collectieve goederen. Het gaat hierbij om zaken of goederen waar iedereen ‘gebruik’ van kan maken; ook als er door een persoon geen geld en moeite in is gestopt. Voorbeelden van collectieve goederen zijn dijken, het leger en het

milieu. Het zijn dus goederen die door een gemeenschap worden gedeeld. In buurten stikt het van de commons; denk aan pleinen die onderhouden moeten worden, speeltuinen die schoon en veilig moeten blijven en buurtcentra die gerund moeten worden. In een

participatiesamenleving ligt de verantwoordelijkheid voor de realisatie van collectieve goederen niet alleen bij de overheid, maar ook bij burgers zelf. Een participerende burger draagt dus bij aan de realisatie van collectieve goederen.

Uit kleinschalig onderzoek van Dekker (2007) en Lelieveldt (2004) is al gebleken dat in buurten in Den Haag, Utrecht en Eindhoven het contact dat buren met elkaar hebben een positief effect heeft op de mate waarin mensen participeren in hun buurt. In buurten waarin

(5)

mensen meer contact met elkaar hebben zijn de bewoners vaker lid van een buurtvereniging of organiseren ze meer informele activiteiten in de buurt, zoals een buurtbarbecue (Dekker, 2007, pp. 369-377; Lelieveldt, 2004, p. 544). Dit is niet alleen omdat het organiseren van dingen soepeler verloopt als je elkaar kent, maar ook omdat mensen eerder geneigd zijn om te gaan participeren als ze er door buurtbewoners op worden aangesproken of kunnen worden overgehaald (Dekker, 2007, p. 361; Lelieveldt, 2004, pp. 531-536).

De aangehaalde onderzoeken die het effect van buurtcontact op buurtparticipatie aantonen beperken zich echter maar tot een klein deel van Nederland en geven een zeer beknopte uitleg van de onderliggende mechanismen, omdat dat niet de insteek van de studies was. Het

verband is dus op kleine schaal aangetoond maar nauwelijks verklaard. In dit onderzoek zal het verband op nationaal niveau onderzocht worden en zal er een uitgebreid verklarend mechanisme aangedragen worden.

De vraag in dit onderzoek is dus of het effect van contact tussen buren en de mate waarin ze participeren ook in de rest van Nederland gevonden kan worden én wat een verklarend mechanisme kan zijn voor de invloed van buurtcontact op buurtparticipatie. Daarnaast zal onderzocht worden of het verwachte effect van buurtcontact op buurtparticipatie extra sterk wordt als bewoners van een buurt positieve normen over participatie hebben. De hoofdvraag is dan ook:

Wat is de invloed van buurtcontact op de mate van buurtparticipatie en bestaat er een versterkend effect van normen over participatie?

De verwachting is dat buurtcontact een positieve invloed heeft op de mate waarin buurtbewoners participeren. Een verklaring voor deze verwachte positieve invloed zal gegeven worden aan de hand van de logica van collectieve actie. Daarnaast zal er ook gekeken worden naar de invloed die normen hebben op buurtparticipatie, omdat normen uitgewisseld en opgelegd worden middels contact tussen mensen (WRR, 2003, p. 59) en gedrag (en dus ook participatie) kunnen sturen. Uit de aangehaalde onderzoeken van Dekker en Lelieveldt bleek al dat normen een determinant zijn voor de mate waarin buurtbewoners participeren (Dekker, 2007, pp. 361-362; Lelieveldt, 2004, pp. 531-536).

Mocht het zo zijn dat buurtcontact inderdaad van invloed is op buurtparticipatie, dan kan het zijn dat in buurten waar weinig contact is tussen bewoners meer problemen zullen worden ondervonden van een zich terugtrekkende overheid. Dit is in het kader van de implementatie

(6)

6 van de participatiesamenleving interessante informatie. Als blijkt dat buurtcontact inderdaad een positieve invloed heeft op de mate van participatie van buurtbewoners kan deze kennis door beleidsmakers in worden gezet om de participatie in buurten die achter blijven te bevorderen.

(7)

2. Theoretisch kader: waarom heeft buurtcontact een effect op

buurtparticipatie?

In deze sectie zal worden besproken waarom wordt verwacht dat buurtcontact een positief effect heeft op buurtparticipatie. Ook zal worden uitgelegd waarom verwacht wordt dat normen dit effect kunnen versterken.

Met buurtcontact wordt in dit onderzoek het concrete contact dat buurtbewoners met elkaar hebben bedoeld. Het gaat er niet alleen om dat buurtbewoners elkaar (her)kennen en groeten, maar ook dat ze weleens een praatje met elkaar maken en dus in de gelegenheid zijn de gang van zaken in de buurt te bespreken. Met buurtparticipatie wordt in dit onderzoek bedoeld: alle acties die buurtbewoners gezamenlijk ondernemen om hun woonplezier te verbeteren of te behouden. Voorbeelden van buurtparticipatie zijn lidmaatschap van een buurtvereniging, het organiseren van een buurtbarbecue of het opzetten van een buurtpreventieprogramma. Het gaat er dus om in welke mate buurtbewoners zich inzetten voor de realisatie van collectieve goederen in hun buurt (Dekker, 2007, p. 356).

De logica van collectieve actie

Een verklaring voor de verwachte positieve invloed van buurtcontact op participatie is gegeven in de logica van collectieve actie: een boek dat in 1965 door Mancur Olson

gepubliceerd werd en waarin hij de totstandkoming van collectieve goederen aan de hand van collectieve actie analyseerde. Collectieve goederen hebben volgens Olson drie kenmerken: ze zijn non-rivaliserend; het gebruik ervan van de een heeft niet als gevolg dat er minder is voor anderen, ze zijn non-exclusief; eenmaal gerealiseerd kan niemand uitgesloten worden van het collectieve goed en er is een gemeenschappelijk aanbod aan gebruikers; het aanbod van het goed is voor iedereen hetzelfde cq. iedereen profiteert er even veel van (Korsten, 2009, p. 1). Buurtparticipatie is een vorm van collectieve actie. De doelen die gerealiseerd worden zijn over het algemeen non-rivaliserend en non-exclusief en ook is er een gemeenschappelijk aanbod aan gebruikers. Denk bijvoorbeeld aan de realisatie van meer veiligheid in een buurt; alle buurtbewoners zullen evenveel profiteren van de veiligheid als deze eenmaal gerealiseerd is

Individuen maken volgens Olson een kosten-baten afweging alvorens deel te nemen aan collectieve actie. Ook als het gaat om buurtparticipatie zullen mensen eerst de kosten tegen de

(8)

8 en zullen zich eerst afvragen of de baten van deelnemen aan collectieve actie, bijvoorbeeld een veilig gevoel in de buurt, opwegen tegen de kosten ervan, bijvoorbeeld tijd steken in het opzetten van een buurtpreventieprogramma (Korsten, 2009, pp. 1-2; Oliver, 1984, p. 604). (Hardin, 1971, pp. 472-473). Volgens Olson streven individuen die deelnemen aan collectieve actie vooral hun eigenbelang na, alleen kunnen ze dit eigenbelang in hun eentje niet realiseren (Karsten, 2009, p. 1). In de logica van collectieve actie kunnen twee mechanismen worden onderscheiden die het effect van buurtcontact op buurtparticipatie kunnen verklaren: communicatie en vertrouwen.

Communicatie

In 1968 schreef de bioloog Garrett Hardin in zijn essay The tragedy of the commons dat het beheren van collectieve goederen gedoemd is te mislukken: mensen zullen altijd hun eigenbelang maximaliseren en dit zal leiden tot een té zware belasting van de collectieve goederen. Geef een aantal herders een gemeenschappelijke weide in gebruik en ze zullen hun schapen er allemaal zoveel mogelijk van laten grazen, met als gevolg dat de weide binnen no

time is leeg gegraasd en dus onbruikbaar is geworden (p. 1244). Maar Hardin zag iets

belangrijks over het hoofd: mensen communiceren met elkaar en kunnen afspraken maken over het gebruik van de collectieve goederen (Dietz, Ostrom & Stern, 2003, p. 1908). Communicatie is dus een belangrijke voorwaarde voor het succesvol tot stand brengen en beheren van collectieve goederen, zo ook in buurten. Als mensen hun buren kennen zal de communicatie bij het organiseren van activiteiten of bij het aanspreken van buren op

ongewenst gedrag soepeler verlopen en dus minder moeite kosten (Oliver, 1984, p. 604). Met communicatie kunnen de kosten van participeren dus verlaagd worden.

Een gevaar bij het realiseren van collectieve actie is zogenaamd free-rider gedrag: veel individuen zullen er dankzij het non-rivaliserende, non-exclusieve karakter van collectieve goederen en het feit dat het aanbod van het goed voor iedereen hetzelfde is voor kiezen om niet deel te nemen aan de collectieve actie, maar om wel zodra het collectieve goed

gerealiseerd is ervan te profiteren (Rydin & Pennington, 2000, p. 157). Mensen delen dan dus mee in de lusten van een collectief goed zonder de lasten er van te dragen.

Sociaal contact en communicatie kunnen free-rider gedrag voorkomen. Als de deelnemers aan collectieve actie elkaar kennen en contact met elkaar hebben zijn ze minder anoniem en is hun gedrag niet langer onzichtbaar, waardoor ze er makkelijker op kunnen worden

(9)

aan de collectieve actie wordt verweten de kosten van de mensen die wel hebben

deelgenomen te hebben verhoogd. Als het gaat om buurtparticipatie zetten mensen met

free-rider gedrag de goede band die ze met de buren hebben op het spel als ze niet meedoen

(Korsten, 2009, pp. 1-2; Sandler, 2015, pp. 200-201; Rydin&Pennington, pp.157-158). Buurtcontact vergroot in die zin dus de kosten van niet-participeren (Rydin & Pennington, 2000, pp. 159-160). Iemand die nauwelijks meehelpt aan het organiseren van een

buurtbarbecue, maar die op de dag zelf wél mee komt eten, zal eerder op zijn of haar

free-rider gedrag aan worden gesproken (en dus gezichtsverlies leiden) dan iemand die al jaren

zwart geld verdiend, maar wel gebruik maakt van collectieve goederen als de infrastructuur en de gezondheidszorg.

Vertrouwen

Zoals eerder gezegd maken individuen alvorens deel te nemen aan de realisatie van

collectieve goederen een kosten-baten afweging. Hierbij zullen ze ook moeten inschatten hoe groot de kans is dat andere individuen over zullen gaan tot het ondernemen van collectieve actie. Als dit er te weinig zijn zal het collectieve goed namelijk niet gerealiseerd kunnen worden en zullen de mensen die wel collectieve actie hebben ondernomen kosten hebben gemaakt zonder daar de verwachte baten voor terug te krijgen. Deze afweging staat ook wel bekend als het dilemma van collectieve actie.

contact met de buren zorgt er voor dat mensen elkaar meer vertrouwen en ze er ook meer vertrouwen in hebben dat andere buurtbewoners zullen gaan participeren om het collectieve goed te realiseren. Buurtcontact zorgt er voor dat mensen meer gaan vertrouwen op

reciprociteit van hun buren. Door middel van sociaal contact kan het dilemma van collectieve actie dus worden voorkomen (Lelieveldt, 2004, pp. 534-536).

Samenvattend kan dus gesteld worden dat buurtparticipatie een vorm van collectieve actie is waarmee collectieve goederen gerealiseerd worden. Buurtcontact verlaagt de individuele kosten van wel-participeren en verhoogt de kosten van niet-participeren. Dankzij buurtcontact verloopt de communicatie tussen buren soepeler en kan free-rider gedrag makkelijker worden voorkomen. Vertrouwen in reciprociteit zorgt ervoor dat het dilemma van collectieve actie kan worden overkomen. Afgaande op bovenstaande informatie is de volgende hypothese opgesteld: H1.Mensen die contact hebben met hun buren participeren meer in hun buurt dan

(10)

10 Gemeenschapsnormen en individuele normen

Zoals gezegd wordt op basis van eerder onderzoek verwacht dat in buurten waarin onder de bewoners de norm heerst dat participatie 'goed' is, het effect van buurtcontact op

buurtparticipatie sterker zal zijn. Deze verwachting kan verklaard worden aan de hand van belangrijke aanvullingen die in de afgelopen decennia aan Olson's theorie zijn toegevoegd. De theorie van Olson verklaart namelijk geen 'altruïstisch' gedrag met betrekking tot

collectieve actie: soms nemen individuen deel aan collectieve actie zonder dat ze daar een duidelijk persoonlijk voordeel aan over houden (Korsten, 2009, p. 7). Er zijn dan geen directe individuele baten bij deelnemen aan collectieve actie, behalve het idee te voldoen aan een sociale norm en dus het 'juiste' te doen (Lelieveldt, 2004, pp. 534). Een voorbeeld van collectieve actie gedreven door normen is het feit dat veel mensen bij verkiezingen gaan stemmen. Ze dragen hiermee bij aan een collectief goed, maar de invloed van hun enkele stem is nagenoeg nul. De kosten zijn dus duidelijk groter dan de baten. In dit geval wordt er geen individuele kosten-baten analyse gemaakt door mensen, maar laten ze zich leiden door de overtuiging iets goeds of belangrijks te doen.

Normen zijn gedragsregels die onder andere binnen sociale acties worden gecreëerd en uitgewisseld (WRR, 2003, pp. 58-63). Ze worden over het algemeen door de omgeving aan mensen opgelegd, hoewel ze vaak wel worden geïnternaliseerd en aanvaard (Wilterdink & Van Heerikhuizen, 2012, pp. 20-21; Dekker, 2007, p. 361). Normen hebben een

gedragsbepalende functie; ze bepalen wanneer gedrag wel en niet gepast is en kunnen het op deze manier sturen (WRR, 2003, p.58).

Een norm kan door de omgeving worden opgelegd, maar ook door internalisering als ‘eigen’ gaan voelen. Er kan dus een onderscheid gemaakt worden tussen gemeenschapsnormen en individuele normen. Bij gemeenschapsnormen gaat het er in dit onderzoek om dat

respondenten het idee hebben dat participeren belangrijk wordt gevonden door hun

buurtgenoten. Bij individuele normen gaat het er in dit onderzoek vooral om of respondenten het zelf belangrijk vinden om te participeren. Duidelijk is in ieder geval dat normen mensen kunnen aanzetten tot het ondernemen van collectieve actie.

Wat zijn de kosten en baten van door normen gedreven participatie?

Bij participatie gedreven door normen gaat het dus niet om het nastreven van eigenbelang aan de hand van een individuele kosten en baten afweging. Mensen verwachten in het geval van

(11)

de individuele normen vooral ideële baten te krijgen van hun participatie; ofwel het gevoel iets ‘goeds’ te doen (Zwaan, 2012, pp. 90-91; Lelieveldt, 2004, pp. 534-535). In het geval van de gemeenschapsnormen zal je houden aan de gedragsnormen leiden tot sociale goedkeuring van mensen in de omgeving. Omgekeerd zal het negeren van gedragsnormen leiden tot sociale afstraffing (Wilterdink & Van Heerikhuizen, 2012, p. 21). Dit zijn de sociale baten van participatie. Een belangrijk onderdeel hiervan is de zichtbaarheid van gedrag: mensen die elkaar kennen kunnen elkaars gedrag makkelijker belonen en afstraffen (Emans, 1979, pp. 102-103, Korsten, 2009, p. 7). Met behulp van deze twee mechanismen kunnen normen het gedrag van mensen sturen.

Echter, er wordt in dit onderzoek niet alleen verwacht dat normen een determinant zijn als het gaat om participatie, maar ook dat ze het effect van buurtcontact op buurtparticipatie zullen versterken. In het geval van de gemeenschapsnormen wordt verwacht dat buurtcontact het participeren al aantrekkelijker heeft gemaakt, maar omdat er nu ook sociale baten te behalen zijn zullen mensen naar verwachting nog meer participeren. In het geval van de individuele normen wordt ook een versterkend effect verwacht. Mensen die de norm hanteren dat participatie ‘goed’ is zullen naar verwachting al eerder geneigd zijn te participeren. Als dan ook nog eens blijkt dat door soepele communicatie en vertrouwen in reciprociteit het

participeren weinig moeite zal kosten, wordt verwacht dat ze nog eerder over de streep zullen worden getrokken om te gaan participeren in hun buurt. De theorieën over de invloed van normen op collectieve actie hebben geleid tot de volgende hypothesen:

H2. Voor mensen die in een buurt wonen waar de norm gehanteerd wordt dat

buurtparticipatie ‘ goed’ is zal het effect van buurtcontact op buurtparticipatie sterker zijn dan bij mensen die in een buurt wonen waar deze norm niet gehanteerd wordt

H3. Voor mensen die de individuele norm hanteren dat participatie ‘goed’ is zal het effect van

buurtcontact op buurtparticipatie sterker zijn dan bij mensen die deze individuele norm niet hanteren. De besproken hypothesen zijn grafisch weergegeven in onderstaande figuren 1 en 2

(12)

12 Figuur 1. Grafische weergave hypothese H2

(13)

3. Het onderzoek

In deze sectie zal worden beschreven welke data en methode er voor het onderzoek zijn gebruikt en zullen de keuzes die in de operationalisering zijn gemaakt worden uitgelegd. Gebruikte data

In dit onderzoek zal gebruik worden gemaakt van de Survey of the Social Networks of the Dutch (SSND) dataset uit 2015. In deze dataset is 1069 Nederlanders gevraagd naar hun sociale netwerken in onder andere de buurt waarin ze wonen en de activiteiten die ze ondernemen in hun dagelijks leven. Deze dataset is dan ook zeer geschikt voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag.

Allereerst zullen de onafhankelijke variabele buurtcontact en de afhankelijke variabele buurtparticipatie geoperationaliseerd en beschreven worden. Daarna zullen de

operationalisering van de interactievariabelen gemeenschapsnormen en individuele normen en de controlevariabelen beschreven worden.

Het meten van buurtcontact en buurtparticipatie

Met buurtcontact wordt in dit onderzoek de mate bedoeld waarin buren elkaar spreken en in staat zijn elkaar aan te spreken op bepaalde zaken. Het gaat er dus niet alleen om of

buurtbewoners elkaars namen kennen en elkaar groeten, maar ook of ze weleens een praatje maken. De vraag uit de dataset die daarom gebruikt is om buurtcontact te meten is de vraag

Drinkt u weleens een kop koffie met de buren? Deze vraag is niet alleen een indicatie voor het

feit dat buren elkaar kennen, maar ook dat ze elkaar spreken. Met deze vraag kan concreet contact tussen buurtgenoten gemeten worden. Deze vraag heeft twee antwoordopties: ja en nee. In de dataset komen ook een aantal vragen voor waarin gevraagd wordt naar

verschillende vormen van buurtparticipatie waaraan mensen mogelijk hebben deelgenomen, het ging hierbij om de volgende negen stellingen;

1.Bent u lid van een buurtvereniging?

Ik noem u nu een aantal activiteiten die men met buurtgenoten zou kunnen ondernemen. Welke van deze activiteiten heeft u de laatste tijd met uw directe buren ondernomen? 2:Samen barbecueën of een feest geven/vieren

(14)

14

5:Actie ondernemen om de buurt schoon te krijgen 6:Afspraken maken over parkeren

7:Samen politie waarschuwen

8:Actie ondernemen indien in de buurt bijv. een postagentschap zal worden gesloten of een brandweer kazerne weggehaald zal worden

9: Heeft u nog andere acties ondernomen met buurtgenoten?

Ook op deze vragen kon alleen met ‘ja’ en ‘nee’ geantwoord worden. Omdat ze allemaal een goede indicatie geven van de mate waarin buurtbewoners participeren en het belangrijk is om in het onderzoek mee te nemen dat er vele manieren van buurtparticipatie bestaan, is besloten om de verschillende vragen samen te voegen tot één schaal en daarvan steeds het gemiddelde te nemen. Iedere keer dat een respondent een ‘ja’ scoort op één van de vormen van

participatie, scoort hij of zij 0,11 hoger op de schaal en wordt er dus met 11% meer geparticipeerd.

Het meten van normen over buurtparticipatie

Zoals aangegeven in de hypothesen H2 en H3 wordt er op basis van de theorie een interactie effect verwacht van positieve 'normen over participatie'. Omdat het gedrag sturende effect van normen zowel tot uiting kan komen door de ideële als door de sociale baten, wordt er ook in de analyse een onderscheid gemaakt tussen gemeenschapsnormen en individuele normen. Als buurtbewoners overwegend positief staan tegenover buurtparticipatie (op individueel niveau en/of gemeenschappelijk niveau) wordt verwacht dat dit het positieve effect van buurtcontact op buurtparticipatie zal versterken. Er komen dan extra baten bij als er wordt besloten te gaan participeren.

De vraag uit de SSND (2015) die zal worden gebruikt om de individuele normen over buurtparticipatie te meten is de vraag Indien iets hier niet zo goed gaat is het niet zo erg, je

woont hier toch alleen maar. Hier wordt mensen gevraagd wat ze persoonlijk vinden van

participatie, en daarmee is het dus een goede indicatie van individuele normen. Deze vraag is een ordinale variabele die loopt van 1-helemaal mee eens tot 5-helemaal mee oneens.

De vraag uit de SSND die gebruikt zal worden om de groepsnormen over buurtparticipatie te meten is de vraag Indien er hier iets gemeenschappelijk moet worden gedaan, doet iedereen

ook mee. Hier wordt impliciet gevraagd naar de normen die in de buurt heersen over

(15)

Het gaat er bij deze vraag dus om of respondenten het idee hebben dat hun

medebuurtbewoners gezamenlijk de handen uit de mouwen steken als er iets moet gebeuren in de buurt1. Deze vraag is een ordinale variabele die loopt van 1-helemaal mee oneens tot 5-helemaal mee eens.

Controlevariabelen

Er zullen in de analyse ook nog een aantal controle variabelen opgenomen worden, waarvan wordt aangenomen dat ze van invloed zijn op de mate van buurtparticipatie in een buurt. Het gaat hierbij om het opleidingsniveau, het huishoud inkomen, het geboorteland en de leeftijd en het geslacht van de respondenten (Engbersen et al., 2014; Dekker, 2007; Lelieveldt, 2004, pp. 542-545).

De indeling van de controlevariabele ‘opleidingsniveau’ is ingedeeld in hoogopgeleid, middelbaar opgeleid en laagopgeleid. Alle drie de variabelen zijn veranderd in dummy variabelen, met als referentiecategorie laagopgeleid, omdat uit eerder onderzoek is gebleken dat laagopgeleiden het minst participeren in de buurt waar ze wonen (Van Ingen & Dekker, 2010, p. 10).De indeling is gemaakt aan de hand van de indeling die ook het CBS hanteert (Nationaal kompas volksgezondheid, 2014). Met hoogopgeleid wordt bedoeld WO of HBO, met middelbaar opgeleid havo, vwo en mbo en met laagopgeleid wordt bedoeld

basisonderwijs, lbo of mavo.

De variabele inkomen bestaat uit drie vragen waarin respondenten wordt gevraagd naar hun eigen inkomen en dat van hun eventuele huisgenoot. De vragen werden apart gesteld voor werkende en niet-werkende respondenten en voor de eventuele huisgenoot. Omdat de schaalindeling van de drie vragen exact hetzelfde was is besloten ze tot één schaal te maken om zo het inkomen van het hele huishouden te meten. De variabele ‘geboorteland’ is

veranderd in een dichotome variabele, waarbij respondenten konden aangeven of ze wel of niet in Nederland geboren zijn. Het was in de dataset niet mogelijk om het geboorteland van respondenten die niet in Nederland zijn geboren te achterhalen. Er is in de SSND (2015) niet gevraagd naar het geboorteland van de ouders. Er is dus alleen gemeten of mensen in

1

Ik ben mij er van bewust dat het hier vooral gaat om de perceptie die een individu heeft van de normen in de buurt en dat het niet zo zeer een concrete meting is van de normen die heersen in een buurt, maar helaas was er geen betere manier om de gemeenschapsnormen te

(16)

16 Nederland zijn geboren zonder verdere gegevens over etniciteit. Ook zijn de

controlevariabelen ‘leeftijd’ en geslacht toegevoegd aan de analyse. Methode

Er zal in dit onderzoek gebruik worden gemaakt van een lineaire regressie analyse. Omdat de afhankelijke variabele ‘buurtparticipatie’ een schaal is lopend van 0-1, waarbij iedere extra vorm van participatie zorgt voor een stijging van 11,11% op deze schaal; hierdoor is de onderzoeksvraag goed te beantwoorden aan de hand van een multivariate regressie analyse. Ook zijn alle assumpties waar aan moet worden voldaan alvorens een multivariate regressie analyse te gebruiken nagelopen en kan geconcludeerd worden dat de data geschikt is voor de analyse. Alleen respondenten die bij alle gebruikte vragen uit de dataset een antwoord hebben ingevuld zijn meegenomen in de analyse. De N van dit onderzoek is daarom van 1069 naar 716 gegaan. Een overzicht van de beschrijvende statistiek van de gebruikte variabelen is te vinden in tabel 1.

Causaliteit

Een probleem in dit onderzoek is de causaliteit: is de mate van buurtcontact van invloed op de mate van participatie in een buurt of is het juist de mate waarin mensen zich inzetten voor de leefbaarheid van hun buurt die effect heeft op het buurtcontact? Er moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid van reversed causality, hoewel voor de invloed van participatie op sociale contacten weinig bewijs is gevonden (Van Ingen & Kalmijn, 2010).

Van Ingen en Kalmijn waren in staat om de effecten van participatie op sociale contacten te onderzoeken aan de hand van longitudinale data en vonden geen bewijs voor een causale relatie (Ibid., p. 502), wat er dus voor pleit dat de samenhang tussen sociaal contact en participatie die vaak wordt gevonden de andere kant op werkt. Toch blijft het onderzoeken van een causale relatie problematisch met cross-sectionele data. Het effect van buurtcontact op buurtparticipatie zal in dit onderzoek dan ook vooral plausibel moeten worden aan de hand van de theorie.

(17)

Tabel 1. Beschrijvende statistiek van de gebruikte variabelen

N Minimum Maximum Gemiddelde Standaarddeviatie

Buurtcontact 716 0 1 0,56 0,50 Participatie 716 0 1 0,16 0,18 Gemeenschapsnormen 716 1 5 2,98 1,10 Individuele normen 716 1 5 3,8 0,91 Inkomen 716 1 11,33 3,33 2,26 Middelbaar opgeleid 716 0 1 0,42 0,49 Hoogopgeleid 716 0 1 0,36 0,48 Geboren in Nederland 716 0 1 0,92 0,27 Leeftijd 716 22 97 61,1 13,67 Geslacht2 716 1 1 0,51 0,50

(18)

18

4. Resultaten

In deze sectie zullen de resultaten van de lineaire regressie analyse besproken worden. Allereerst zullen de resultaten van de modellen waarin de hypothese H1 wordt getest besproken. Vervolgens worden de modellen waarin de hypothesen H2 en H3 met het verwachte interactie effect is opgenomen besproken. De resultaten van het onderzoek zijn weergegeven in tabel 2.

Op basis van Olson's theorie over collectieve actie werd verwacht dat buurtcontact een positieve invloed heeft op de mate waarin buurtbewoners participeren. Uit de analyse is gebleken dat buurtcontact inderdaad een significant positief effect heeft op de mate waarin mensen participeren in hun buurt, zoals te zien is in model I in tabel 2. Na toevoeging van de controlevariabelen blijft het positieve effect van buurtcontact op buurtparticipatie significant, hoewel het effect wel iets kleiner wordt, zoals te zien is model II in tabel 2. Uit model II blijkt dat iemand die wel contact heeft met de buren een voorspelde waarde van 23% behaalt op de participatieschaal (indien de score op alle andere variabelen gemiddeld is), wat dus gelijk staat aan ongeveer twee vormen van participatie. Iemand zonder buurtcontact behaalt

gemiddeld 13,7% op de participatieschaal, wat betekent dat hij of zij ongeveer op één van de negen vragen over participatie ‘ja’ heeft geantwoord. Als er gecontroleerd wordt voor leeftijd, inkomen, opleidingsniveau, het hebben van Nederland als geboorteland en gender participeert iemand die contact heeft met de buren dus gemiddeld 9,3% meer dan iemand zonder

buurtcontact. De hypothese H1: In buurten waarin mensen meer contact met elkaar hebben is

er meer sprake van buurtparticipatie wordt dus bevestigd.

De verwachte interactie-effecten van gemeenschapsnormen en individuele normen zijn getest in de modellen IV en V. Daarnaast zijn de gemeenschapsnormen en individuele normen in model III als hoofdeffecten getest. De interactie-effecten blijken beide niet significant, hoewel het interactie-effect met de individuele normen wel een versterkend effect laat zien. Het effect van de interactie gemeenschapsnormen en buurtcontact blijkt tegen de verwachting is zelfs negatief. De hypothesen H2 en H3 worden dus verworpen. Alleen het effect van normen in de gemeenschap als hoofdeffect is positief en significant gebleken, zoals blijkt uit model III. Iedere keer als iemand een eenheid omhoog gaat met gemeenschapsnormen, en dus het idee heeft dat buurtbewoners positiever staan tegenover buurtcontact, zal hij of zij 2,2% meer gaan participeren, ongeacht individuele normen, mate van buurtcontact, leeftijd, gender,

(19)

Ter verduidelijking van de resultaten in tabel 2 zijn voor de interactie-effecten de voorspelde waarden op de participatieschaal berekend. In figuren 2 en 3 zijn de voorspelde waarden van buurtparticipatie voor de beide interactie modellen ook grafisch weergegeven. Uit model IV blijkt dat iemand die wél contact heeft met de buren, maar in een buurt woont waarin de gemeenschapsnormen normen rondom participatie negatief zijn en die verder op alle andere variabelen gemiddeld scoort, een voorspelde waarde van 18,1% heeft op de participatieschaal, wat dus inhoudt dat iemand afgerond twee maal ‘ ja’ heeft geantwoord op de negen vragen die zijn gesteld over participatie. Een persoon die ook contact heeft met de buren, en die woont in een buurt waarin de normen rondom participatie maximaal positief zijn en die wederom op alle andere variabelen gemiddeld scoort, behaalt een voorspelde waarde van 24,2% op de participatieschaal. Het model laat dus een verschil van meer dan 6% zien, maar deze effecten zijn niet significant. In model V is het interactie effect met de individuele normen getoetst. Uit dit model blijkt dat iemand die wel buurtcontact heeft, maar hele negatieve normen heeft over participatie en die verder gemiddeld scoort op alle andere variabelen, een voorspelde waarde van 16,9% scoort op de participatieschaal. Een persoon die én contact heeft met de buren én die heel positief staat tegenover buurtparticipatie behaalt een voorspelde waarde van 22,1% op de participatieschaal als hij of zij gemiddeld scoort op alle andere variabelen. Er blijkt uit dit model dus ook een aanzienlijk verschil, maar het mag niet gegeneraliseerd worden naar de gehele Nederlandse bevolking.

Een andere interessante bevinding is dat geboren zijn in Nederland in ieder model een significant effect blijkt te hebben op de mate waarin mensen participeren in hun buurt. In Nederland geboren buurtbewoners participeren gemiddeld 7% meer dan buurtbewoners die niet in Nederland geboren zijn. De andere controlevariabelen (opleidingsniveau, leeftijd, inkomen en gender) bleken in geen enkel model een significant effect te hebben op de mate waarin mensen participeren.

(20)

Tabel 2. Resultaten

Model I Model II Model III Model IV Model V

B SE B SE B SE B SE B SE

Constante 0,104 0,01 0,052 0,93 -0,041 0,048 -0,066 0,051 -0,034 0,053

Buurtcontact 0,10*** 0,013 0,093*** 0,013 0,083*** 0,013 0,133*** 0,037 0,09** 0,032

Positieve gemeenschapsnormen 0,022*** 0,006 0,032*** 0,009 0,0023*** 0,006

Positieve individuele normen 0,011 0,007 0,011 0,007 0,009 0,01

Buurtcontact*gemeenschapsnormen -0,017 0,012 Buurtcontact*individuele normen 0,0036 0,014 Leeftijd 0 0 -0,00057 0 -0,00057 0 -0,00056 0 Inkomen 0,005 0,003 0,004 0,003 0,004 0,003 0,004 0,003 Opleidingsniveau: middelbaar -0,007 0,017 -0,007 0,017 -0,006 0,017 -0,007 0,017 Opleidingsniveau: hoog 0,035 0,019 0,037 0,019 0,04 0,019 0,037 0,019

Nederland als geboorteland 0,070** 0,023 0,067* 0,023 0,067* 0,023 0,067** 0,023

Geslacht -0,011 0,013 -0,013 0,013 0,013 0,013 -0,01 0,013

R2 0,079 0,121 0,144 0,147 0,145

N 716 716 716 716 716

(21)

Figuur 2. Grafische weergave interactie-effect gemeenschapsnormen

(22)

22

5. Conclusie en beleidsadvies

De verwachting van dit onderzoek was dat buurtcontact een positief effect zou hebben op buurtparticipatie, en dat dit effect extra sterk zou worden als de individuele- en

gemeenschapsnormen van buurtbewoners aan het onderzoek zouden worden toegevoegd. De verwachtingen vloeiden voort uit eerder uitgevoerd kleinschalig onderzoek naar het effect van (onder andere) buurtcontact op buurtparticipatie (Dekker, 2007; Lelieveldt, 2004; Korsten, 2009). Een onderzoek op nationaal niveau ontbrak echter nog in Nederland.

Het positieve effect van buurtcontact op buurtparticipatie en het verwachtte versterkende effect van gemeenschapsnormen en individuele normen kan worden verklaard aan de hand van theorieën over de totstandkoming van collectieve actie. Buurtparticipatie is een vorm van collectieve actie waarmee collectieve goederen gerealiseerd kunnen worden. Alvorens deel te nemen aan collectieve actie zullen mensen eerst een kosten-baten afweging maken om te bepalen of de participatie de moeite waard is (Korsten, 2009, pp. 1-2). Met behulp van communicatie, vertrouwen en positieve normen kunnen de kosten van participatie verlaagd worden en worden de baten verhoogd (Lelieveldt, 2004). Er kwamen in dit onderzoek een aantal belangrijke bevindingen naar voren met betrekking tot de mate waarin mensen participeren in hun buurt.

Ten eerste werd de hypothese dat buurtcontact een positief effect heeft op buurtparticipatie in dit onderzoek bevestigd. Mensen die contact hebben met hun buren participeren dus meer in hun buurt dan mensen die geen contact hebben met hun buren. De tweede en de derde

hypothese, die uitgingen van een versterkend effect van gemeenschapsnormen en individuele normen moesten worden verworpen. Het verwachtte interactie-effect werd niet gevonden. Wel bleek dat gemeenschapsnormen als hoofdeffect een positief effect hebben op de mate waarin mensen gaan participeren in hun buurt. Als mensen het idee hebben dat hun buren positief staan tegenover participatie, zullen ze zelf meer participeren. Ook bleek dat geboren zijn in Nederland een significant positief effect heeft op de mate waarin mensen participeren in hun buurt hoe dit verband in elkaar steekt en wat een mogelijke verklaring kan zijn zal moeten blijken uit vervolgonderzoek.

In buurten waarin mensen weinig contact met elkaar hebben zal naar verwachting dus minder geparticipeerd worden dan in buurten waarin mensen wel contact hebben met elkaar.

(23)

verbeteren, bijvoorbeeld door het organiseren van activiteiten of het openen van een buurthuis in buurten waar participatie moeilijk van de grond komt, om mensen zo met elkaar in contact te brengen. Ontmoetingen tussen buurtgenoten zouden dus gefaciliteerdkunnen worden om zo de kans te vergroten dat mensen zelf de handen uit de mouwen zullen steken. De bevinding dat ook de gemeenschapsnormen die heersen in een buurt van invloed zijn op de mate waarin buurtbewoners gaan participeren kan ook interessant zijn voor beleidsmakers en politiek. Wellicht dat met behulp van reclamecampagnes participeren in een positief daglicht gesteld kan worden om er zo voor te zorgen dat mensen in een buurt meer geneigd zijn te gaan participeren en ze elkaar hier ook in kunnen stimuleren. Zo zouden de vrijwilligersdagen die ieder jaar door het Oranjefonds worden georganiseerd meer gecentreerd kunnen worden rond meehelpen in de buurt (Oranjefonds, 2016) of er kan vanuit de Rijksoverheid en lokale overheden een campagne worden opgezet.

Er moet in dit onderzoek rekening gehouden worden met de mogelijkheid van reversed

causality. Het gevonden effect van buurtcontact op buurtparticipatie zou ook de andere kant

op kunnen werken, hoewel hier in eerder onderzoek geen bewijs voor is gevonden (Van Ingen & Kalmijn, 2010, p 502). Daarnaast is uit de beschrijvende statistiek gebleken dat het

gebruikte sample voor het merendeel bestond uit in Nederland geboren respondenten met een gemiddelde leeftijd van 61 jaar. Wellicht dat er in een jonger en meer divers sample andere bevindingen worden gedaan. Verder onderzoek zal dit moeten uitwijzen. Dit onderzoek draagt bij aan de stelling dat in buurten waar men elkaar kent meer geparticipeerd wordt dan in buurten waar dit niet zo is. In ieder geval kan gesteld worden dat het oude gezegde ‘beter een goede buur dan een verre vriend’ in een participatiesamenleving weer een stuk relevanter wordt.

(24)

24

6. Bibliografie

Bregman, R. (2016). Stiekem zijn we allemaal communisten. Al eeuwen. De hele dag door. Geraadpleegd via: https://decorrespondent.nl/4212/Stiekem-zijn-we-allemaal-communisten-Al-eeuwen-De-hele-dag-door/320794798896-a6063ac3

Dekker, K. (2007). Social capital, neighbourhood attachment and participation in distressed urban areas. A case study in The Hague and Utrecht, the Netherlands. Housing Studies, 22(3), pp. 355-379.

Dietz, T., Ostrom, E. & Stern, P. (2003). The struggle to govern the commons. Science, 302(5652), pp. 1907-1912.

Emans, B. J. M. (1979). Zichtbaarheid van gedrag en zichtbaarheid van gedragsopbrengsten. Commentaar op Ester en Leeuw, Mens en Maatschappij 1978. Mens en Maatschappij, 54(1), pp. 101-104.

Engbersen, G., Snel, E. & Hart, M. 't (2015). Mattheus in de buurt: over burgerparticipatie en ongelijkheid in steden. Rotterdam: Kennis Werk Plaats Leefbare Wijken.

Hardin, R. (1971). Collective action as an agreeable prisoners' dilemma. Behavioral Science, 16(5), pp. 472-481.

Hardin, G. (1968). The tragedy of the commons. Science, 162(3859), pp. 1243-1248.

Ingen, E. van & Dekker, P. (2010). Changes in the determinants of volunteering: participation and time investment between 1975 and 2005 in the Netherlands. Nonprofit and voluntary

sector quarterly, 20(10), pp. 1-21.

Ingen, E van. & Kalmijn, M. (2010). Does voluntary participation association participation boost social resources? Social science quarterly, 91(2), pp. 493-510.

Korsten, A.F.A. (2009). De logica van collectieve actie: de theorie van Mancur Olson. Geraadpleegd via

http://www.arnokorsten.nl/PDF/Politiek%20en%20democratie/Logica%20van%20collectieve

(25)

Lelieveldt, H. (2004). Helping citizens help themselves. Neighborhood improvement

programs and the impact of social networks, trust and norms on neighborhood oriented forms of participation. Urban Affairs Review, 39(5), pp. 531-551.

Sociaaleconomische status: wat is de huidige situatie (2014). Nationaal Kompas

Volksgezondheid. Geraadpleegd via

http://www.nationaalkompas.nl/bevolking/sociaaleconomische-status/wat-is-sociaaleconomische-status/

Oliver, P. (1984). 'If you don't do it, nobody else will': active and token contributions to local collective action. American sociological review. 49(5), pp. 601-610.

Olson, M. (1965). The logic of collective action. Harvard: Harvard university press. Oranjefonds (2016). Wat is NLdoet? Geraadpleegd via http://www.nldoet.nl/wat-nldoet Sandler, T. (2015). Collective action: fifty years later. Public Choice. pp. 195-216. Rijksoverheid (2013). Troonrede 2013. Geraadpleegd via

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/toespraken/2013/09/17/troonrede-2013

Rydin, Y. & Pennington, M. (2000). Public participation and local environmental planning: the collective action problem and the potential of social capital. Local Environment, 5(2), pp. 153-169.

WRR (2003). Waarden, normen en de last van het gedrag. Amsterdam: University press. Wilterdink, N. & Heerikhuizen, B. van (2012). Het terrein van de sociologie. In N.

Wilterdink & B. van Heerikhuizen (Red.), Samenlevingen. Inleiding in de sociologie (pp. 13-36). Groningen: Noordhoff.

Zwaan, T. (2012). Politieke bindingen. In N. Wilterdink & B. van Heerikhuizen (Red.),

(26)

26

7.Appendix

Hercoderen variabelen

DATASET ACTIVATE DataSet1.

Hercoderen buurtcontact

RECODE V11022_1 (2=1) (1=0) (ELSE=SYSMIS) INTO Hkoffiedrinken_dummy. EXECUTE.

Hercoderen buurtparticipatie

RECODE V13012_7 (1=0) (2 thru 6=1) (ELSE=SYSMIS) INTO Hbuurtvereniging_dummy. EXECUTE.

RECODE V11022_2 (1=0) (2=1) (ELSE=SYSMIS) INTO Hbarbecue_dummy. EXECUTE.

RECODE V11022_3 (1=0) (2=1) (ELSE=SYSMIS) INTO Hbuurtveiligermaken_dummy. EXECUTE.

RECODE V11022_4 (1=0) (2=1) (ELSE=SYSMIS) INTO Hbezwaarindienen_dummy. EXECUTE.

RECODE V11022_5 V11022_6 V11022_7 V11022_8 (1=0) (2=1) (ELSE=SYSMIS) INTO Hbuurtschoonmaken_dummy

Hafsprakenparkeren_dummy Hpolitiewaarschuwen_dummy Hsluitenvoorzieningen_actie. EXECUTE.

RECODE V11026 (1=0) (2=1) (ELSE=SYSMIS) INTO Handereacties_dummy. EXECUTE.

DATASET ACTIVATE DataSet1.

COMPUTE Participatie_3=(Hbuurtvereniging_dummy + Hbarbecue_dummy + Hbuurtveiligermaken_dummy +

Hbezwaarindienen_dummy + Hbuurtschoonmaken_dummy + Hafsprakenparkeren_dummy +

(27)

Hpolitiewaarschuwen_dummy + Hsluitenvoorzieningen_actie + Handereacties_dummy) / 9.

EXECUTE.

Hercoderen normen over participatie

RECODE V9010_4 V9010_5 (1 thru 5=Copy) (ELSE=SYSMIS) INTO Gemeenschapnorm Individuelenorm.

Gemeenschapsnormen

EXECRECODE Gemeenschapnorm (1=5) (2=4) (3=3) (4=2) (5=1) INTO Gemeenschapsnorm_2. EXECUTE.UTE.

Individuele normen

RECODE Individuelenorm (1=5) (2=4) (3=3) (4=2) (5=1) INTO Individuelenorm_2. EXECUTE.

RECODE Individuelenorm_2 (1=5) (5=1) (2=4) (4=2) (3=3) (ELSE=SYSMIS) INTO Individuelenorm_3.

EXECUTE.

Hercoderen controle variabelen

Geboren in Nederland

RECODE V1040 (1=1) (2=0) (ELSE=SYSMIS) INTO geboreninnederland_dummy. EXECUTE.

Opleidingsniveau

RECODE V1080 (7=1) (8=1) (9=0) (1 thru 6=0) (94 thru 99=SYSMIS) INTO Hoogopgeleid_dummy.

EXECUTE.

DATASET ACTIVATE DataSet1.

RECODE V1080 (1=0) (2=0) (7=0) (8=0) (3 thru 6=1) (ELSE=SYSMIS) INTO Hmiddelbaaropgeleid_dummy.

EXECUTE. Inkomen

(28)

28 RECODE V4020 (1 THRU 17=COPY) (ELSE=0) INTO Inkomen_clean.

EXECUTE.

RECODE V4044 (1 THRU 17=COPY) (ELSE=0) INTO Inkomen2_clean. EXECUTE.

RECODE V6020 (1 THRU 17=COPY) (ELSE=0) INTO Inkomen3_clean. EXECUTE.

COMPUTE Inkomen_huishouden=(Inkomen_clean + Inkomen2_clean + Inkomen3_clean)/3. EXECUTE.

Leeftijd

STRING Geboortejaar_str (A4).

COMPUTE Geboortejaar_str=char.substr(V1020, 5, 8). EXECUTE.

NUMERIC Geboortejaar (F4.0).

RECODE Geboortejaar_str (CONVERT) INTO Geboortejaar. EXECUTE.

FREQUENCIES Geboortejaar_str Geboortejaar. IF SYSMIS(Geboortejaar) Geboortejaar=V1020_3. EXECUTE. DESCRIPTIVES Geboortejaar. GRAPH /HISTOGRAM=Geboortejaar COMPUTE Leeftijd=(2015-Geboortejaar). EXECUTE. Gender

RECODE V1010 (1=1) (2=0) INTO Gender. EXECUTE.

Beschrijvende statistiek afhankelijke variabele, onafhankelijke variabele en interactie COMPUTE missing=0.

(29)

EXECUTE.

IF SYSMIS(Hkoffiedrinken_dummy) OR SYSMIS(Geboortejaar) OR SYSMIS(Gender) OR SYSMIS(Inkomen_huishouden) OR SYSMIS(Hoogopgeleid_dummy) OR

SYSMIS(HMiddelbaaropgeleid_dummy) OR SYSMIS(geboreninnederland_dummy) OR SYSMIS(gemeenschapsnorm_2) OR SYSMIS(individuelenorm_3) OR SYSMIS(participatie_3) missing=1.

EXECUTE.

SELECT IF missing=0.

DESCRIPTIVES VARIABLES=Inkomen_huishouden Gender Leeftijd Individuelenorm_3 Gemeenschapsnorm_2

Hmiddelbaaropgeleid_dummy Hoogopgeleid_dummy geboreninnederland_dummy Hkoffiedrinken_dummy

Participatie_3

/STATISTICS=MEAN STDDEV MIN MAX. Creëren interactie-variabelen

COMPUTE Interactie_Individuelenormen=(Individuelenorm_3 * Hkoffiedrinken_dummy). EXECUTE.

COMPUTE Interactie_Gemeenschapsnormen=(Gemeenschapsnorm_2 * Hkoffiedrinken_dummy).

EXECUTE.

Regressie model I: Buurtparticipatie (afhankelijk) X Buurtcontact (onafhankelijk) + nagelopen assumpties

REGRESSION

/DESCRIPTIVES MEAN STDDEV CORR SIG N /MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA COLLIN TOL CHANGE /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

(30)

30 /METHOD=ENTER Hkoffiedrinken_dummy

/PARTIALPLOT ALL

/SCATTERPLOT=(*ZRESID ,*ZPRED)

/RESIDUALS DURBIN HISTOGRAM(ZRESID) NORMPROB(ZRESID) /CASEWISE PLOT(ZRESID) OUTLIERS(3).

Regressie model II: Buurtparticipatie (afhankelijk) X Buurtcontact (onafhankelijk) X controlevariabelen + nalopen assumpties

REGRESSION

/DESCRIPTIVES MEAN STDDEV CORR SIG N /MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA COLLIN TOL CHANGE /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT Participatie_3

/METHOD=ENTER Hkoffiedrinken_dummy Leeftijd Gender Inkomen_huishouden Hmiddelbaaropgeleid_dummy Hoogopgeleid_dummy geboreninnederland_dummy /PARTIALPLOT ALL

/SCATTERPLOT=(*ZRESID ,*ZPRED)

/RESIDUALS DURBIN HISTOGRAM(ZRESID) NORMPROB(ZRESID) /CASEWISE PLOT(ZRESID) OUTLIERS(3).

Model III: Normen als hoofdeffect REGRESSION

/DESCRIPTIVES MEAN STDDEV CORR SIG N /MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA COLLIN TOL CHANGE /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

(31)

/DEPENDENT Participatie_3

/METHOD=ENTER Hkoffiedrinken_dummy Leeftijd Gender Inkomen_huishouden Hmiddelbaaropgeleid_dummy Hoogopgeleid_dummy geboreninnederland_dummy Individuelenorm_3 Gemeenschapsnorm_2

/PARTIALPLOT ALL

/SCATTERPLOT=(*ZRESID ,*ZPRED)

/RESIDUALS DURBIN HISTOGRAM(ZRESID) NORMPROB(ZRESID) /CASEWISE PLOT(ZRESID) OUTLIERS(3).

Model IV: Interactie_gemeenschapsnormen REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA COLLIN TOL /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT Participatie_3

/METHOD=ENTER Hkoffiedrinken_dummy Gemeenschapsnorm_2 Individuelenorm_3 Leeftijd Gender

Inkomen_huishouden Hmiddelbaaropgeleid_dummy Hoogopgeleid_dummy geboreninnederland_dummy

Interactie_Gemeenschapsnormen /RESIDUALS DURBIN.

Model V: interactie individuele normen REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA COLLIN TOL /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

(32)

32 /DEPENDENT Participatie_3

/METHOD=ENTER Hkoffiedrinken_dummy Gemeenschapsnorm_2 Individuelenorm_2 Leeftijd Gender

Inkomen_huishouden Hmiddelbaaropgeleid_dummy Hoogopgeleid_dummy geboreninnederland_dummy

Interactie_Individuelenormen /RESIDUALS DURBIN.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

die Negermoeder gekies wanneer die to ets deur Negertoetsnemers afgeneem is, terwyl di e blanke mo e der meer dikwels gek ies is wanneer die to o ts deur blanke

De gemeente heeft onlangs concrete afspraken met houders van voorscholen en schoolbesturen gemaakt over de wijze waarop de overdracht van voorschool naar vroegschool plaatsvindt..

• in het licht blijft de trans-vorm aanwezig en ontstaan dus geen (nieuwe) impulsen meer 1.

Ik maak een onder- scheid in drie niveaus waarop de transformatie te herkennen en vorm te geven is: het individueel niveau van hulp geven, het buurtniveau van preventie organiseren

functioneerde. Daarom worden er nu periodiek raadsinformatiebijeenkomsten belegd. Deze bijeenkomsten zijn sociaal domein breed ingestoken. Hierbij gaat het vooral over de

Ik heb, zoals in paragraaf 2.3 terug te vinden is, de keuze gemaakt om bij vijf woningbouwcorporaties, verschillend in grootte en actief in gebieden met een verschillende mate

Op haar beurt is een dergelijk goed zoogdierenbestand een ecologische vereiste voor de overleving van een sterk bedreigde uilensoort (namelijk de ‘Northern spotted owl’) die

Het akoestisch onderzoek heeft tot doel de geluidbelasting op de, in de zone van de genoemde weg te realiseren geluidgevoelige bebouwing te bepalen en te toetsen aan