• No results found

De ontwikkeling van verlegenheid in de kindertijd : de relatie tussen de expressie van verlegenheid en autistische trekken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De ontwikkeling van verlegenheid in de kindertijd : de relatie tussen de expressie van verlegenheid en autistische trekken"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De ontwikkeling van verlegenheid in de kindertijd

De relatie tussen de expressie van verlegenheid en autistische trekken

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek

Melissa van Rooijen - 11047062 Eerste beoordelaar: dr. Cristina Colonnesi Tweede beoordelaar: dr. Eddie Brummelman Utrecht, 28-7-2016

(2)

1 Inhoudsopgave Voorwoord ... 2 Abstract ... 3 Inleiding... 4 3.1 Introductie ... 4 3.2 Autistische trekken ... 5

3.3 Expressie van verlegenheid ... 7

3.4 Expressie van verlegenheid en autistische trekken ... 9

3.5 Huidige studie ... 10

Methode ... 11

4.1 Steekproef ... 11

4.2 Procedure ... 11

4.3 Meetinstrument verlegenheid ... 13

4.4 Meetinstrument autistische trekken ... 14

4.5 Statistische analyses ... 15

Resultaten ... 16

5.1 Normaalverdeeldheid ... 16

5.2 Sekseverschillen in de expressie van positieve en negatieve verlegenheid en autistische trekken ... 17

5.3 Correlaties ... 18

5.4 De relatie tussen positieve verlegenheid en autistische trekken ... 19

5.5 De relatie tussen negatieve verlegenheid en autistische trekken ... 20

Discussie ... 21

6.1 Beperkingen in het huidige onderzoek ... 26

6.2 Sterke punten van het huidige onderzoek ... 26

6.3 Conclusie ... 27

Literatuur ... 29

(3)

2

Voorwoord

Al vanaf zeer jonge leeftijd heb ik geworsteld met mijn verlegenheid. Als mensen me een compliment gaven dook ik in de schoot van mijn moeder. Op drukke verjaardagen kroop ik het liefst in een hoekje om mezelf onzichtbaar te maken, hopend dat het contact met al die onbekende mensen vermeden kon worden. Ik vervloekte mezelf dikwijls wanneer ik een spreekbeurt moest geven en ik die vreselijke rode wangen weer op voelde komen. Vroeger ervaarde ik mijn verlegenheid als negatief en zeer belemmerend omdat sociaal contact met mensen die ik niet goed kende altijd lastig leek. Tegenwoordig heb ik mijn verlegenheid omarmd, en accepteer ik het feit dat ik introvert ben. Mensen omschrijven mij vandaag de dag nog steeds als ‘lief, maar erg stil’. Ik kan naar volle tevredenheid zeggen dat ik daar vrede mee heb. Stille wateren hebben ten slotte diepe gronden.

Toen ik in de lijst met scriptieonderwerpen het onderwerp ‘verlegenheid’ voorbij zag komen, wist ik direct dat ik hier heel graag onderzoek naar wilde doen. Het schrijven van deze scriptie heeft mij erg veel gebracht op zowel persoonlijk als academisch vlak. Voor het schrijven van de scriptie heb ik meegeholpen bij het longitudinaal onderzoek Sociale

Kinderen in het UvA family lab. Daar heb ik meegeholpen met de metingen in het lab en huisbezoeken uitgevoerd. Dit doe ik nog steeds met erg veel plezier. Ik heb voor het eerst met kinderen in de praktijk kunnen werken, wat ik als zeer interessant en leuk heb ervaren.

Daarnaast heb ik geleerd om voor het eerst zelfstandig kwantitatief onderzoek uit te voeren, dit was voor mij zeer leerzaam. Ik heb geleerd om gebruik te maken van een ingewikkeld coderingsprogramma, en om video-opnames te coderen. Ook mijn vaardigheden in SPSS zijn verder ontwikkeld door het huidige onderzoek.

Ik wil Cristina Colonnesi en Milica Nikolić heel erg bedanken voor alle tijd, hulp en moeite die zij in mijn onderzoek hebben gestoken. Ook wil ik Stephanie Mizrahi en Lucia Willems heel erg bedanken, voor alle uitleg van de labonderzoeken en voor het opdoen van mijn waardevolle praktijkervaring. Ook wil ik Emma Snel bedanken, voor alle vragen die ik haar heb kunnen stellen. Ik wil mijn lieve vriend Shannon Philipsen bedanken voor alle begrip en steun wanneer ik er weer eens doorheen zat. Ook wil ik mijn lieve moeder, vader en stiefvader bedanken voor hun support. Ik wil mijn goede vriendinnen Wieneke van Koppen, Laura van de Pol en Wassiliki Alexandridis bedanken voor hun luisterend oor en fijne feedback. Tot slot wil ik mijn goede en oudste vriendin Miranda Puppels bedanken, die mij vaak meenam naar de paarden voor een ritje ter afleiding.

(4)

3

Abstract

Children with autism mostly react in a negative way when they experience shyness, possibly because shyness is a self-conscious emotion which is hard to understand for these children. Previous studies only focus on the relationship between the expression of shyness and autistic traits in clinical samples, without making a distinction between positive and negative shyness. The current longitudinal study explores the relationship between

expressions of positive and negative shyness and autistic traits in boys and girls within a non-clinical sample of 19 boys and 38 girls (N = 57). Positive and negative expressions of shyness were measured at the age of four-and-a-half and seven-and-a-half. Video recordings of

positive and negative expressions of shyness were coded. Mothers reported autistic traits with the VISK questionnaire. Children’s positive and negative expressions of shyness were

negatively associated at the age of four-and-a-half. Children’s positive expressions of shyness at four-and-a-half years were positively associated with positive expressions of shyness at seven-and-a-half years. Results indicate that there are no significant sex differences in the prevalence of autistic traits and in the expressions of positive and negative shyness. The findings also indicate that there is no significant relationship between positive and negative expressions of shyness and autistic traits. Further investigations in the relationship between the expression of positive and negative shyness and autistic traits in the general population are necessary.

(5)

4

Inleiding 3.1 Introductie

Kinderen worden met een stoornis binnen het autistisch spectrum gediagnosticeerd middels een categorisch classificatiesysteem: de Diagnostics and Statistics Manual of Mental Disorders (5th ed.; DSM-5; American Psychiatric Association, 2013; Jongedijk, 2001). Het classificeren van autistische trekken houdt in dat symptomen van autisme worden geordend en ingedeeld. Dit kan leiden tot twee uitkomsten: een kind heeft een Autisme Spectrum Stoornis (ASS) of heeft dit niet. Wanneer een kind niet aan alle criteria voldoet maar wel autistische trekken vertoont schiet dit systeem tekort (Jongedijk, 2001). Binnen de normale populatie komen autistische trekken, waarbij het kind tekorten ervaart in de sociale

ontwikkeling, ook regelmatig voor (Constantino & Todd, 2003). Deze trekken van sociale problematiek zijn continue verdeeld over de gehele populatie: kinderen met een

daadwerkelijke diagnose binnen het autistisch spectrum representeren slechts de extreme gevallen aan het einde van het continuüm (Constantino, Przybeck, Friesen, & Todd, 2000; Posserud, Lundervold, & Gillberg, 2006). Autistische trekken dienen daarom niet categorisch maar dimensioneel benaderd te worden en op een continue schaal worden bekeken.

Verlegenheid als zelfbewuste emotie uit zich vaak in sociaal contact met anderen. Wanneer iemand verlegenheid ervaart is er sprake van onbehaaglijkheid, timide gedrag, en een ambivalent gevoel tussen blijdschap en angst (Asendorpf, 1990; Lewis, 1995; Lewis, 2001). Bij de expressie van verlegenheid kan een onderscheid worden gemaakt tussen positieve en negatieve verlegenheid (Colonnesi, Napoleone, & Bӧgels, 2014). Door tekorten in de sociale ontwikkeling hebben kinderen met autisme moeite met het uiten en begrijpen van verlegenheid. Zij kunnen gedragingen en meningen van anderen moeilijk voorspellen omdat zij de sociale gedragsregels niet snappen. Zij uiten verlegenheid dikwijls door middel van negatieve gedragsstrategieën (Allinson & Hillier, 2002; Capps, Yirmiya, & Sigman, 1992; Winter-Messiers, 2014). Hier wordt echter opnieuw ingezoomd op de klinische populatie en worden enkel de extreme gevallen aan het einde van het continuüm

weergegeven. Er is weinig bekend over verlegenheid bij kinderen met autistische trekken die onder de grens van een daadwerkelijke stoornis binnen het autisme spectrum vallen, omdat hier vrijwel geen onderzoek naar verricht is. In dit onderzoek wordt daarom de relatie tussen de expressie van verlegenheid en autistische trekken onderzocht bij een groep kinderen uit de normale populatie, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen positieve en negatieve verlegenheid.

(6)

5

3.2 Autistische trekken

Bij een stoornis binnen het autistisch spectrum krijgt een kind te maken met problematiek welke zich voornamelijk uit in het sociaal-communicatief functioneren, het cognitief

functioneren en de taalontwikkeling (American Psychiatric Association, 2000).Tevens is er dikwijls sprake van stereotype en repetitieve gedragingen. In de DSM-IV-TR wordt

onderscheid gemaakt tussen de vormen Klassiek Autisme (AS), het syndroom van Asperger en PDD-NOS (4th ed., text rev.; DSM–IV–TR; American Psychiatric Association, 2000; Hallahan, Kauffman, & Pullen, 2012). Deze verschillende vormen van autisme variëren in hun intensiteit en het type problematiek. Zo hebben kinderen met het syndroom van Asperger dikwijls geen tekorten in het cognitief functioneren en in de taalontwikkeling, terwijl kinderen met klassiek autisme hier vaak wel mee te maken krijgen (Hallahan et al., 2012; Winter-Messiers, 2014). Bij PDD-NOS is daarentegen slechts sprake van mildere autistische trekken omdat de symptomen in minder heftige vorm voorkomen, niet alle symptomen aanwezig zijn of omdat de symptomen pas op latere leeftijd zichtbaar zijn (Begeer & Albrecht, 2008; Luteijn, Minderaa, & Jackson, 2002; Serra, Loth, van Geert, Hurkens, & Minderaa, 2002; Sicotte & Steinberger, 1999). Hieruit blijkt de diversiteit binnen het autistisch spectrum. Dit maakt het diagnosticeren van een stoornis binnen het autistisch spectrum in de praktijk complex (Van der Zee & Derksen, 2013). Daarom heeft de nieuwste versie van de DSM, de DSM-V (5th ed.; DSM–5; American Psychiatric Association, 2013), de verschillende vormen samengevoegd tot de Autisme Spectrum Stoornis (ASS), waarbij de mate van ernst kan worden aangegeven. De term ‘spectrum’ benadrukt hiermee de diversiteit van autisme.

Kinderen met ASS ervaren problemen in het sociaal functioneren (American Psychiatric Association, 2013; Begeer & Albrecht, 2008). Zo hebben deze kinderen tekorten in de sociale cognitie: zij vinden het moeilijk om denkwerelden, gedachten, ideeën en emoties aan andere mensen toe te schrijven (Baron-Cohen, 1989; Baron-Cohen, Leslie, & Frith, 1985; Winter-Messiers, 2014). Autistische trekken uiten zich onder andere in moeite met afstemmen van het gedrag op de sociale situatie, de neiging tot terugtrekken tijdens sociaal contact, tekorten in het begrijpen van sociale informatie en angst voor veranderingen (Hartman, Luteijn, Serra, & Minderaa, 2006). Wanneer een kind met autisme moeite heeft met het afstemmen op de sociale situatie wordt het snel boos en blijft dit vaak voor lange tijd, heeft het last van stemmingswisselingen tijdens het sociaal contact, trekt het veel aandacht naar zich toe, kan zijn of haar gedrag moeilijk worden gecorrigeerd en maakt het kind snel ruzie om kleine dingen. Een kind heeft de neiging om zich terug te trekken wanneer het weinig behoefte heeft aan sociaal contact met anderen, geen oogcontact wil maken, niet ingaat op initiatieven van

(7)

6 kinderen om te spelen, zelf geen initiatief neemt om met kinderen te gaan spelen en doet alsof anderen er niet zijn. De tekorten in het begrip van sociale interacties manifesteren zich als het niet begrijpen van grapjes, enkel over zichzelf praten, vaak niet begrijpen wat er gezegd wordt, dingen te letterlijk nemen, en naïviteit. Tot slot toont het kind angst voor

veranderingen als het kind in nieuwe situaties blokkeert, in paniek raakt in nieuwe situaties, en hevig verzet vertoont tegen veranderingen (Hartman et al., 2006; Luteijn, Minderaa, & Jackson, 2002).

Autistische trekken komen echter niet uitsluitend voor bij kinderen met een

daadwerkelijke een diagnose van autisme. Ook in klinische populaties met diagnoses als ADHD en angststoornissen komen autistische trekken voor (Luteijn et al., 2002; Van Steensel, Bӧgels, & Wood, 2013). Niet alleen kinderen uit de klinische populatie maar ook kinderen uit de normale populatie vertonen autistische trekken. Het vertonen van niet afgestemd gedrag, teruggetrokken gedrag, het niet snappen van sociale interacties en angst voor verandering komen ook bij deze kinderen voor (Constantino & Todd, 2003). De

prevalentie van autistische trekken kan daarom worden weergegeven op een continue schaal: aan het einde van het continuüm bevinden zich kinderen die veel autistische trekken vertonen en wellicht in aanmerking komen voor een stoornis binnen het autistisch spectrum (Posserud et al., 2006).

Figuur 1. Autistische trekken op een continue schaal

De rode lijn in de figuur geeft de grens van diagnostiek weer. Kinderen met een stoornis binnen het autistisch spectrum representeren dus enkel de extreme gevallen aan het einde van het continuüm (Constantino et al., 2000) De rest van het continuüm representeert de groep kinderen die wel autistische trekken vertonen maar niet in dusdanige mate dat verdere

diagnostiek is vereist (Posserud et al., 2006). Bestaande onderzoeken naar autistische trekken Klinische populatie

(8)

7 onder een normale populatie kinderen pleiten dan ook voor een meer dimensionele

benadering (Constantino et al., 2000; Constanino & Todd, 2003; Posserud et al., 2006). Een vragenlijst die regelmatig wordt gebruikt om autistische trekken in kaart te brengen is de Vragenlijst voor Inventarisatie van Sociaal gedrag bij Kinderen (VISK; Luteijn et al., 2002). De vragenlijst is bedoeld om autistische trekken met betrekking tot milde pervasieve ontwikkelingsstoornissen in kaart te brengen (Luteijn et al., 2002). Het is een vragenlijst die slechts dient als inventarisatie, en niet bedoeld is om kinderen daadwerkelijk te diagnosticeren (Luteijn et al., 2002). De VISK kan worden afgenomen bij kinderen met alle vormen van autisme. Daarnaast kan met de VISK de variëteit van autistische trekken bij zowel kinderen met andere stoornissen als kinderen uit de normale populatie in kaart worden gebracht (Bildt, Serra, Luteijn, Hartman, Luteijn, Kraijer, Sytema, & Minderaa, 2005; Luteijn, Serra, Jackson, Steenhuis Althaus, Voltmar & Minderaa, 2000).

Met betrekking tot de prevalentie van autistische trekken lijkt er sprake van een duidelijk sekseverschil. De prevalentie van autisme is vier keer zo hoog bij jongens als bij meisjes (Hallahan et al., 2012). Een mogelijke verklaring voor dit grote verschil wordt veelvuldig onderzocht. Redenen variëren van een biologische oorsprong waar jongens kwetsbaarder zijn voor neurologische dysfuncties, tot een bias binnen de diagnostiek waarbij jongens sneller gediagnosticeerd worden dan meisjes wanneer zij probleemgedrag vertonen (Hallahan et al., 2012). Autistische trekken komen ook vaker en heviger voor bij jongens binnen de normale populatie (Constantino & Todd, 2003; Posserud et al., 2006). De sensitiviteit van meisjes voor signalen uit de omgeving lijkt sociaal gedrag te bevorderen en fungeert mogelijk als een buffer tegen autistische trekken (Constantion & Todd, 2003).

3.3 Expressie van verlegenheid

Verlegenheid is een zelfbewuste emotie waarbij sprake is van een tegenstrijdig gevoel van blijdschap en aversie (Asendorpf, 1990; Lewis, 1995; Reddy, 2005). Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen verlegenheid in de vroege- en late ontwikkeling (Asendorpf, 1986). Een kind kan verlegenheid al uiten wanneer het een paar maanden oud is, hier is echter nog geen sprake van verlegenheid als zelfbewuste emotie. Pas later in de ontwikkeling groeit verlegenheid uit tot een zelfbewuste emotie, waarbij het kind zich bewust is van zichzelf als sociaal object in relatie tot andere personen (Asendorpf, 1986; Reddy, 2003). Zo kan

verlegenheid plots optreden wanneer het kind in het middelpunt van de aandacht staat en zich bewust is van de mogelijkheid dat anderen hem of haar negatief beoordelen (Edelmann, 1987; Heerey, Keltner, & Capps, 2003). Dit is een voorbeeld van state verlegenheid. Verlegenheid als state is een reactie op een sociale stimulus in een bepaalde situatie. De reactie op deze

(9)

8 sociale stimulus kan per situatie verschillen bij eenzelfde persoon. State verlegenheid kan dus variëren per situatie (Asendorpf, 1990; Reddy, 2001). Wanneer een kind zich structureel terughoudend opstelt tijdens sociale interactie noemt men dit trait verlegenheid. Trait verlegenheid wordt gezien als een persoonlijke karaktertrek en maakt onderdeel uit van het temperament van een persoon (Reddy, 2000). Zo kunnen mensen onderling verschillen in de manier waarop zij verlegenheid uiten en ervaren, afhankelijk van hun temperament (Reddy, 2000). Trait en state verlegenheid zijn echter geen losse constructen maar staan met elkaar in verband. De expressie van verlegenheid als state is deels een reflectie van hoe verlegenheid als trait in ons temperament gefundeerd is (Asendorpf, 1986). De manier waarop een kind verlegenheid uit blijft in toenemende mate stabiel naarmate het kind ouder wordt. De intensiteit van verlegenheid lijkt wel toe te nemen wanneer het kind ouder wordt. Kinderen die op jonge leeftijd negatieve verlegenheid laten zien, lijken op latere leeftijd meer last te krijgen van internaliserende problematiek (Karevold, Ystrom, Coplan, Sanson, & Mathiesen, 2012; Sanson, Pedlow, Cann, Prior, & Oberklaid, 1996).

Uit eerder onderzoek komt verlegenheid naar voren als een karaktertrek die mogelijk negatieve gevolgen heeft voor een kind zoals het terugtrekken uit sociale situaties en het ontwikkelen van sociale angst (Lewis, 1995). Verlegen kinderen worden hier omschreven als teruggetrokken, ongemakkelijk en sociaal angstig wanneer zij zich in een sociale situatie bevinden (Lewis, 1995). Uit recent onderzoek blijkt echter dat kinderen verlegenheid op zowel een positieve als een negatieve manier kunnen uiten, waardoor verlegenheid niet altijd negatieve gevolgen heeft (

Colonnesi et al., 2013

; Colonnesi et al., 2014; Reddy, 2000).

Wanneer kinderen verlegenheid op een positieve manier uiten, bevat de expressie van verlegenheid een positieve gezichtsuitdrukking of een coy smile. Als het kind een coy smile laat zien, wordt gelijktijdig het hoofd (head aversion) en/of de blik (gaze aversion) afgewend precies voordat de piek van de lach afneemt (Colonnesi et al., 2013; Colonnesi et al., 2014; Reddy, 2000). De piek van de lach wordt in dit geval de apex genoemd. De apex van een lach is het moment dat de mondhoeken van het kind maximaal omhoog getrokken zijn, vlak voor de lach weer afzwakt (Asendorpf, 1986). Positieve verlegenheid heeft meerdere sociale functies. Zo kan positieve verlegenheid zorgen voor reductie en regulatie van spanningen die opkomen bij een sociale interactie. Tegelijkertijd nodigt het kind de ander uit om de sociale interactie in stand te houden. Positieve verlegenheid is mogelijk een effectieve en adaptieve manier om een balans te vinden in het zoeken van toenadering tijdens sociaal contact en de gelijktijdige drang om de sociale situatie te vermijden (Colonnesi et al., 2013). Kinderen

(10)

9 tonen mogelijk ook positieve verlegenheid als reactie op positieve sociale aandacht om

dankbaarheid en bescheidenheid te tonen. Expressie van positieve verlegenheid bij kinderen door middel van de coy smile hangt samen met minder terugtrekking tijdens sociale

interacties, minder angst en betere sociale vaardigheden (Colonnesi et al., 2014). Wanneer het afwenden van de blik en/of het hoofd gepaard gaat met een bange of verdrietige gezichtsuitdrukking en teruggetrokken gedrag, spreken we van negatieve

verlegenheid (Colonnesi et al., 2014). Tevens is bij een negatieve expressie van verlegenheid mogelijk sprake van ontwijkend gedrag en stress of aarzeling tijdens het spreken (Buss & Goldsmith, 2000). Kinderen lijken negatieve verlegenheid te uiten wanneer zij niet om

kunnen gaan met uitdagingen in een sociale situatie (Colonnesi et al., 2014). Men zou daarom kunnen zeggen dat ook negatieve verlegenheid een sociale functie dient. Negatieve

verlegenheid als coping-strategie kan echter nadelige gevolgen hebben voor een kind. Wanneer een kind stress ervaart in een sociale situatie en overmatig bezorgd wordt of gaat huilen geeft dit aan dat een kind zich aan een sociale situatie wil onttrekken. Dit heeft wellicht een regulerende functie voor een kind op het moment zelf (Thompson & Calkins, 1996). Op lange termijn zal het kind echter minder mogelijkheden krijgen om te leren omgaan met sociale situaties die angst opwekken en zullen mogelijk nog angstiger en meer teruggetrokken gedrag gaan vertonen. Negatieve verlegenheid hangt daarom ook samen met hogere niveaus van sociale angst en minder adequaat sociaal gedrag (Colonnesi et al., 2014).

Over verschillen in expressie van verlegenheid tussen jongens en meisjes is niet veel bekend. Bij kinderen tot 4,5 jaar lijkt er nog geen sprake van een significant sekseverschil in de expressie van zowel positieve als negatieve verlegenheid (Colonnesi et al., 2013;

Colonnesi et al., 2014; Nikolić, Colonnesi, de Vente & Bӧgels, 2015). Er is tot nu toe nog weinig bekend over sekseverschillen in de expressie van positieve en negatieve verlegenheid op latere leeftijd.

3.4 Expressie van verlegenheid en autistische trekken

Reeds uitgevoerd onderzoek naar de relatie tussen de expressie van verlegenheid en autistische trekken is schaars. Uit het onderzoek van Winter-Messiers (2014) blijkt dat kinderen met een stoornis binnen het autistisch spectrum moeite hebben met het beoordelen van verlegenheid in hypothetische sociale situaties. Daarnaast hebben kinderen met autisme moeite om hun eigen ervaringen met verlegenheid te omschrijven en lijken minder begrip te hebben van wat verlegenheid inhoudt (Capps et al., 1992). Verlegenheid als zelfbewuste emotie lijkt dus moeilijk te doorgronden voor kinderen met autisme, door het tekort in de sociale cognitie (Winter-Messiers, 2014). Doordat zij verlegenheid in sociale situaties niet

(11)

10 begrijpen, hanteren zij vaak negatieve gedragsstrategieën om met het onbekende ambivalente gevoel van verlegenheid om te gaan. Boosheid als primaire emotie is voor hen makkelijker te begrijpen. De expressie van verlegenheid bij kinderen met autisme manifesteert zich als slaan, vloeken, schreeuwen en intimideren (Winter-Messiers, 2014).

3.5 Huidige studie

Bestaand onderzoek naar verlegenheid bij kinderen met autistische trekken richt zich vooral op verlegenheid binnen de klinische populatie (Capps et al., 1992; Hillier & Allinson, 2002; Winter-Messiers, 2014). Kinderen zonder een diagnose met autisme krijgen echter ook te maken met sociale problematiek ten gevolge van autistische trekken (Constantino et al., 2000; Constantino & Todd, 2003). Tevens wordt het onderscheid tussen de expressie van positieve en negatieve verlegenheid in geen enkel onderzoek belicht. Verlegenheid representeert een complex samenspel tussen cognitieve, emotionele, verbale, fysieke en sociale moeilijkheden waar kinderen met autistische trekken vaak niet op een adequate manier mee om kunnen gaan. Wanneer hier geen aandacht aan geschonken wordt kan dit mogelijk negatieve gevolgen hebben bij deze kinderen zoals een negatief zelfbeeld, depressie en angststoornissen (Winter-Messiers, 2014). In dit onderzoek wordt daarom onderzocht wat de relatie is tussen de expressie van verlegenheid en autistische trekken in de normale populatie. De onderzoeksvraag die hierbij centraal staat is: Hoe is de expressie van verlegenheid

gerelateerd aan autistische trekken bij jongens en meisjes in de kindertijd? Er wordt getracht de onderzoeksvraag te beantwoorden aan de hand van drie deelvragen: Zijn er

sekseverschillen in de expressie van positieve en negatieve verlegenheid en autistische trekken? Hoe is de expressie van positieve verlegenheid gerelateerd aan autistische trekken? Hoe is de expressie van negatieve verlegenheid gerelateerd aan autistische trekken?

Allereerst wordt verwacht dat jongens meer autistische trekken vertonen dan meisjes, wat in lijn is met voorgaand onderzoek (Constantino & Todd, 2003; Posserud et al., 2006). Omdat jongens vaker autistische trekken vertonen dan meisjes, wordt tevens verwacht dat jongens vaker negatieve verlegenheid uiten dan meisjes omdat kinderen met autistische trekken meer negatieve gedragingen laten zien wanneer zij verlegen worden

(Winter-Messiers, 2014). Daarnaast wordt verwacht dat kinderen met minder autistische trekken vaker positieve verlegenheid tonen, omdat positieve verlegenheid bevorderlijk is voor sociaal adequaat gedrag en het in stand houden van sociaal contact (Colonnesi et al., 2013). Daarentegen wordt verwacht dat kinderen die meer autistische trekken vertonen meer negatieve verlegenheid laten zien. Deze verwachting komt voort uit het onderzoek van

(12)

11 Winter-Messiers (2014), waaruit is gebleken dat kinderen met autisme vaak negatieve

gedragsstrategieën hanteren om verlegenheid te uiten.

Methode 4.1 Steekproef

De steekproef nam deel aan het longitudinaal onderzoek Sociale Kinderen. De kinderen hebben al aan drie eerdere metingen deelgenomen op de leeftijd van 4 maanden, 1 jaar, en 2.5 jaar (Colonnesi et al., 2013; Colonnesi et al., 2014). De ouders van de kinderen zijn benaderd voor deelname toen zij nog in verwachting waren. Zij zijn benaderd door middel van flyers, advertenties, bezoeken aan zwangerschapscursussen en bezoeken aan babywinkels. De data van verlegenheid en autistische trekken is verkregen tijdens de vierde meting, toen de kinderen vierenhalf jaar oud waren. Tevens is er data van verlegenheid verkregen tijdens de vijfde meting, toen de kinderen zevenenhalf jaar oud waren.

De steekproef van dit onderzoek bedroeg N = 57 kinderen (n = 38 meisjes, n = 19 jongens). Tijdens de vierde meting hadden de kinderen een gemiddelde leeftijd van M = 4.45 jaar (SD = 2.25). Bij dezelfde kinderen is de expressie van verlegenheid opnieuw gemeten tijdens de vijfde meting, toen de kinderen zevenenhalf jaar oud waren. Tijdens de vijfde meting hadden de kinderen een gemiddelde leeftijd van M = 7.55 jaar (SD = 0.06). De moeders waren voornamelijk afkomstig uit Nederland (n = 55, M = 1.75, SD = 2.37). Enkele moeders die deelnamen waren afkomstig uit Suriname (n = 1), Curaçao (n = 1), Koeweit (n = 1), Canada (n = 1), Peru (n = 1), Bulgarije (n = 1) en Chili (n = 1). Bijna alle vaders waren afkomstig uit Nederland (n = 54, M = 1.29, SD = 2.16). Een enkele vader was afkomstig uit Israël (n = 1). Het gemiddelde opleidingsniveau van de moeders is HBO (M = 7.02, SD = 1.15), en zij waren op het moment van screening parttime werkend (M = 3.53, SD = 0.60). Het gemiddelde opleidingsniveau van de vaders was tevens HBO (M = 6.73, SD = 1.48) en op het moment van screening waren zij fulltime werkend (M = 3.11, SD = 0.46).

4.2 Procedure

Vader en moeder werden uitgenodigd om ieder apart met het kind naar het UvA Family Lab te komen, waar de metingen werden verricht. De data van autistische trekken is verkregen uit ingevulde vragenlijsten door beide ouders die tijdens de metingen zijn

afgenomen. De data van verlegenheid is enkel verkregen uit de vadermeting. Om verlegenheid te meten, is de Social Performance Task afgenomen op vierenhalf en

zevenenhalf jarige leeftijd. De taak vond plaats in de groene testkamer in het UvA Family Lab waar vier op afstand bestuurbare camera’s hingen. Op deze manier kon de taak op camera

(13)

12 worden opgenomen om de verlegenheid die het kind tijdens de taak liet zien vast te kunnen leggen. Omdat er vier camera’s ter beschikking stonden kon telkens de camera worden gekozen waarbij het kind en de vader het beste in beeld waren. Vanwege een beschikbaar paneel om de camera’s nog extra mee te besturen konden het kind en vader tegelijkertijd in beeld worden gebracht.

Social Performance Task op vierenhalf jarige leeftijd

Ter voorbereiding van de Social Performance Task werd er een podium klaargezet met drie stoelen: één voor de vader, één voor de onbekende cameravrouw en één voor de

proefleidster. Voor het podium stond een microfoon. Tijdens de taak mocht het kind een liedje naar keuze zingen, waarbij het zich mocht verkleden als een popster. Om de

fysiologische uitingen van verlegenheid bij het kind tijdens het zingen te meten zoals blozen, zweten, bloedcirculatie en de hartslag zijn er sensoren en een thermometer aangebracht (Nikolić et al., 2015). Voordat de taak begon werd er een baseline gestart met de duur van 1 minuut, om de fysiologie te meten wanneer het kind rustig zat. Vervolgens werd de taak geïntroduceerd aan het kind. Hierbij werd verteld dat het kind een liedje mocht zingen op het podium voor een publiek. De verschillende onderdelen zijn weergegeven in Tabel 1. Enkel het performance onderdeel is meegenomen in het huidige onderzoek.

Tabel 1

De Social Performance Task op vierenhalf jarige leeftijd

Fase Duur Beschrijving

Performance Circa 60

seconden

Tijdens het performance onderdeel geeft het kind een optreden waarbij het 1 of meerdere liedjes naar keuze zingt voor een publiek van 3 personen: vader, de proefleidster en een onbekende vrouw die het optreden filmt. De proefleidster houdt de duur met een stopwatch bij. Wanneer het kind korter dan 60 seconden heeft gezongen wordt het aangemoedigd om verder te zingen: ‘Wow! zing nog maar een liedje!’ De performance eindigt voordat het kind een applaus ontvangt van het publiek.

Herstel 60 seconden Na de performance wordt het kind gevraagd om samen

met vader op het podium te gaan zitten, waarna het herstel start van 1 minuut. Dit onderdeel is bedoelt om de fysiologische uitingen van het kind weer naar ruststand te brengen.

Terugkijken Circa 60

seconden

Het kind kijkt het filmpje van het optreden terug samen met vader, de onbekende vrouw en de proefleidster.

(14)

13 Social Performance Task op zevenenhalf jarige leeftijd

De voorbereiding was grotendeels hetzelfde tijdens de meting op zevenenhalf jarige leeftijd. Er werd gebruik gemaakt van dezelfde opstelling en de fysiologie werd op dezelfde manier gemeten. In plaats van het verkleden tot popster werd ditmaal gevraagd of het kind een microfoon wilde gebruiken. Ook was de taak wat meer uitgebreid en bestond deze nu uit zeven onderdelen: de aankondiging, de performance, het applaus en eerste compliment door de proefleidster, het herstel, de binnenkomst van een onbekende vrouw, het terugkijken, en tot slot het tweede compliment door een onbekende vrouw. In dit onderzoek is enkel de data gebruikt die is verkregen tijdens de aankondiging, de performance, en het applaus en eerste compliment. De procedures van de verschillende onderdelen zijn uitgewerkt in Tabel 2. Voor een uitwerking van alle onderdelen van de taak zie Tabel 3 in Bijlage 1.

Tabel 2

Eerste deel van de Social Performance Task op zevenenhalf jaar

Fase Duur Beschrijving

Aankondiging Circa 10

seconden

De proefleidster kondigt het kind aan: ‘Dames en heren,

voor jullie staat de wereldberoemde [naam kind] die voor ons [naam liedje] gaat zingen!’

Performance Circa 60

seconden

Tijdens het performance onderdeel geeft het kind een optreden waarbij het 1 of meerdere liedjes naar keuze zingt voor een publiek van 3 personen: vader, de proefleidster en een onbekende vrouw die het optreden filmt. De proefleidster houdt de duur met een stopwatch bij. Wanneer het kind korter dan 60 seconden heeft gezongen wordt het aangemoedigd om verder te zingen: ‘Wow! zing nog maar een liedje!’ De performance eindigt voordat het kind een applaus ontvangt van het publiek.

Applaus en compliment Circa 10

seconden

Nadat de performance is afgelopen krijgt het kind eerst het applaus en vervolgens het compliment: ‘Wauw [naam kind], jij bent echt een hele goede zanger(es)!’. Hierna wordt 5 seconden gewacht om het compliment op het kind in te laten werken en het kind de ruimte te geven voor een reactie.

4.3 Meetinstrument verlegenheid

Verlegenheid werd offline gecodeerd door middel van het programma The Observer XT 11.5 (Noldus, Trienes, Hendriksen, Jansen & Jansen, 2000). De video-opnames die zijn

(15)

14 gemaakt tijdens de Social Performance Task werden in dit programma geïmporteerd. Met dit programma konden gedragingen op de milliseconde nauwkeurig worden gecodeerd (Grieco & Zimmerman, 2009). Door de verschillende gedragingen samen te voegen zijn er twee typen verlegenheid verkregen: expressie van positieve verlegenheid en expressie van negatieve verlegenheid (Colonnesi, Napoleone & Bӧgels, 2014). Allereerst zijn de positieve en

negatieve gezichtsuitdrukkingen, de apex, de aversie van de blik en de aversie van het hoofd los gecodeerd. Positieve verlegenheid werd gecodeerd wanneer het afwenden van de blik en/of het afwenden van het hoofd binnen 0-2 seconden voor de apex plaatsvond (Nikolić, et al., 2015, Colonnesi et al., 2013). Negatieve verlegenheid werd gecodeerd wanneer het afwenden van de blik en/of het hoofd plaatsvond tijdens een boze of verdrietige

gezichtsuitdrukking (Nikolić et al. ; Colonnesi et al., 2014). De video’s van de Social Performance Task zijn onafhankelijk gecodeerd door een klein groepje Bachelor- en

Masterstudenten na een intensieve training met opdrachten en vijf tussentijdse bijeenkomsten. Met de intensieve training werd geprobeerd om de overeenstemming in de manier van

coderen tussen de studenten onderling zoveel mogelijk te vergroten.

Voor de expressie van verlegenheid is de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid nagegaan middels de betrouwbaarheidsanalyse Cohen’s Kappa (κ). Voor de variabelen positieve en negatieve verlegenheid op vierenhalf jarige leeftijd zijn 18 van de 961 (20%) geobserveerde kinderen meegerekend. De Cohen’s kappa, gecorrigeerd voor Cappa max, is κ = .89 (Nikolić et al., 2015). Voor de variabelen positieve verlegenheid en negatieve verlegenheid op

zevenenhalf jarige leeftijd is de Cohen’s kappa berekend over 6 observaties (11%) van de performance. Er is sprake van een overeenstemming van 99.90%, en een Cohen’s kappa van κ = 1.00.

4.4 Meetinstrument autistische trekken

Autistische trekken zijn geïnventariseerd aan de hand van de Vragenlijst voor

Inventarisatie van Sociaal gedrag van het Kind (VISK; Luteijn, Minderaa, & Jackson, 2002). De vragenlijst werd afgenomen bij beide ouders toen de kinderen vierenhalf jaar oud waren. De vragenlijst bestond uit 49 items. In dit onderzoek zijn enkel de schalen ‘niet goed

afgestemd zijn op de sociale situatie’, ‘neiging tot terugtrekken’, ‘niet snappen van sociale informatie’ en ‘angst voor veranderingen’ gebruikt omdat deze vooral tekorten in de sociale ontwikkeling weerspiegelen. Voor een volledige weergave van de items van deze schalen zie

1In eerder onderzoek (zie Nikolić et al., 2015). zijn 96 kinderen geobserveerd tijdens de performance op

vierenhalf jaar, niet al deze kinderen zijn meegenomen in het huidige onderzoek. De Cohen’s kappa is toen echter berekend op basis van de steekproef in het onderzoek van Nikolić en anderen (2015). Tevens is hier gecorrigeerd voor Cappa max.

(16)

15 Tabel 4 in Bijlage 1 (Luteijn, Minderaa, & Jackson, 2002). De items zijn gescoord op een driepuntsschaal waarop de ernst van het gedrag werd aangegeven. De driepuntsschaal bestond uit 0 = niet van toepassing, 1 = een beetje/soms van toepassing en 2 = duidelijk/vaak van toepassing. Op basis van de gegeven antwoorden zijn er schaalscores berekend waarover de analyses zijn uitgevoerd.

De Cronbach’s alfa is zowel voor de groep vaders als de groep moeders voor iedere schaal apart berekend om de betrouwbaarheid na te gaan. De interne consistentie van de schaal ‘niet afgestemd op de sociale omgeving’ voor de moeders was hoog (α = .84). De interne consistentie van deze schaal was voldoende voor de vaders (α = .73). De interne consistentie van de schaal ‘neiging tot terugtrekken’ voor moeders bleek voldoende (α = .76). Voor vaders was de interne consistentie van deze schaal echter zeer laag (α = .20). Voor de schaal ‘niet snappen van informatie’ was de Cronbach’s alpha redelijk bij de moeders (α = .69). Bij de vaders was er echter sprake van een lage interne consistentie (α = .43). Tot slot bleek de interne consistentie van de schaal ‘angst voor veranderingen’ voor moeders hoog (α = .76). Voor vaders was er echter opnieuw sprake van een lage interne consistentie (α = .47). Omdat de betrouwbaarheid van de ingevulde vragenlijsten door de vaders in twijfel kan worden getrokken, zijn enkel de vragenlijsten die ingevuld zijn door de moeders meegenomen in het huidige onderzoek.

4.5 Statistische analyses

Ter voorbereiding van de analyses is nagegaan of er sprake was van uitbijters. Na het analyseren van spreidingsdiagrammen is er uiteindelijk geconstateerd dat er sprake was van drie multivariate uitbijters, die onlogische combinaties van scores lieten zien op meerdere variabelen. Zo was er bijvoorbeeld sprake van een extreem hoge score van negatieve verlegenheid op vierenhalf jarige leeftijd, en een hoge score van positieve verlegenheid op zevenenhalf jarige leeftijd. Uiteindelijk zijn om deze reden n = 3 kinderen verwijderd uit de steekproef. In totaal hebben er, na verwijdering van de uitbijters, N = 54 kinderen

deelgenomen aan de taak binnen het huidige onderzoek, waarvan n = 35 meisjes en n = 19 jongens.

Op vierenhalf jarige leeftijd hebben er echter slechts N = 46 kinderen deelgenomen aan de taak, waarvan n = 31 meisjes en n = 15 jongens. Er waren n = 8 kinderen die niet wilden deelnemen aan de taak op vierenhalfjarige leeftijd. Data van verlegenheid van deze kinderen ontbrak in het databestand. Tevens zijn er in totaal bij N= 54 moeders VISK

vragenlijsten afgegeven. Echter hadden n = 4 moeders de VISK vragenlijsten niet ingevuld en geretourneerd, waardoor er uiteindelijk van slechts N = 50 moeders vragenlijsten zijn

(17)

16 meegenomen in het huidige onderzoek. Voor de expressie van verlegenheid op zevenenhalf jarige leeftijd was er geen sprake van missende data.

Er zijn vooraf een aantal analyses vastgesteld ter beantwoording van de

onderzoeksvraag. Allereerst is er een Kolmogorov-Smirnov analyse uitgevoerd om de normaalverdeeldheid van alle variabelen na te gaan. Deze analyse toetst of de variabelen niet significant afwijken van normaalverdeeldheid (Field, 2009). Om de deelvraag ‘Zijn er sekseverschillen in de expressie van positieve en negatieve verlegenheid en autistische trekken?’ zo goed mogelijk te beantwoorden is er ter voorbereiding een analyse van de descriptieve statistieken uitgevoerd waarmee de gemiddelden van jongens en meisjes los zijn geanalyseerd. Vervolgens is er een independent samples t-toets uitgevoerd. Deze analyse is uitgevoerd om te beoordelen of jongens en meisjes significant verschillen in hun gemiddelde scores op de expressie van positieve verlegenheid, de expressie van negatieve verlegenheid en autistische trekken (Field, 2009). Voorafgaand aan de regressieanalyses ter beantwoording van deelvraag twee en drie is er een Pearson R analyse uitgevoerd om de onderlinge

samenhang tussen de variabelen te bekijken. Om onderzoeksvraag twee ‘Hoe is de expressie van positieve verlegenheid gerelateerd aan autistische trekken?’ zo goed mogelijk te

beantwoorden zijn er twee multipele regressieanalyses uitgevoerd om de relatie tussen de expressie van positieve verlegenheid en autistische trekken te onderzoeken. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen de expressie van positieve verlegenheid op vierenhalf jarige leeftijd en zevenenhalf jarige leeftijd als afhankelijke variabelen. De autistische trekken niet afgestemd gedrag, neiging tot terugtrekken, niet snappen van sociale informatie en angst voor veranderingen waren de onafhankelijke variabelen. Om deelvraag drie ‘Hoe is de expressie van negatieve verlegenheid gerelateerd aan autistische trekken?’ zo goed mogelijk te beantwoorden zijn er nogmaals twee regressieanalyses uitgevoerd om de relatie tussen de expressie van negatieve verlegenheid en autistische trekken in kaart te brengen. Ditmaal is er onderscheid gemaakt tussen negatieve expressie van verlegenheid op vierenhalf en

zevenenhalf jarige leeftijd als afhankelijke variabelen. Opnieuw waren de autistische trekken de onafhankelijke variabelen bij beide regressieanalyses.

Resultaten 5.1 Normaalverdeeldheid

Voorafgaand aan de analyses is de normaalverdeeldheid per variabele bekeken. Hiervoor is gebruik gemaakt van de Kolmogorov-Smirnov analyse. De resultaten van deze analyse zijn te vinden in Tabel 5 in Bijlage 1. Op basis van de uitkomsten kan worden geconcludeerd dat enkel de variabele niet afgestemd gedrag normaal verdeeld is. De

(18)

17 variabelen positieve en negatieve verlegenheid op vierenhalf jaar, positieve en negatieve verlegenheid op zevenenhalf jaar, neiging tot terugtrekken, niet snappen van sociale

informatie en angst voor veranderingen wijken significant af van normaalverdeeldheid en zijn dus niet normaal verdeeld. Omdat de meeste variabelen niet normaal verdeeld zijn, moeten de resultaten die volgen met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.

5.2 Sekseverschillen in de expressie van positieve en negatieve verlegenheid en autistische trekken

Om na te gaan of eventuele verschillen in gemiddelde scores tussen jongens en meisjes significant zijn, is er per variabele een independent samples t-toets uitgevoerd. De beschrijvende statistieken van gemiddelde scores van jongens en meisjes en de resultaten van de independent samples t-toetsen zijn opgenomen in Tabel 6.

Tabel 6

Independent group t-test tussen verlegenheid en autistische trekken op basis van geslacht

Meisje Jongen t-toets

M SD Range M SD Range t p Verlegenheid PES 4.5 2.89 2.50 0-9 2.50 2.43 0-7 0.51 .608 NES 4.5 1.67 2.73 0-9 2.33 4.16 0-13 -0.65 .519 PES 7.5 1.73 1.76 0-7 1.62 1.67 0-5 0.22 .828 NES 7.5 0.43 1.24 0-7 0.50 1.17 0-5 -0.19 .849 Autistische trekken Niet afgestemd 6.23 3.68 0-14 5.05 5.32 0-20 0.92 .361 Neiging tot terugtrekken 2.24 2.22 0-8 2.89 2.51 0-7 -0.96 .343 Niet snappen 3.39 1.96 0-7 3.11 2.00 0-7 0.49 .626 Angst voor veranderingen 0.55 1.20 0-6 0.89 1.15 0-3 -1.00 .321

Noot: M: gemiddelde score, SD: standaard deviatie,* p<0.05, t: equal variances assumed. PES 4.5: positieve

verlegenheid op 4.5 jaar, NES 4.5: negatieve verlegenheid op 4.5 jaar, PES 7.5: positieve verlegenheid op 7.5 jaar, NES 7.5: negatieve verlegenheid op 7.5 jaar.

Uit de resultaten van de independent samples t-toetsen blijkt dat er geen sprake is van significante verschillen tussen jongens en meisjes in de mate van expressie van positieve en

(19)

18 negatieve verlegenheid op vierenhalf jaar. Daarnaast laten jongens en meisjes op zevenenhalf jarige leeftijd ook geen significante verschillen zien in de expressie van positieve en in de expressie van negatieve verlegenheid. Jongens en meisjes lijken eveneens niet significant te verschillen in de mate van niet afgestemd gedrag, in de neiging tot terugtrekken, het niet snappen van sociale informatie en angst voor veranderingen.

Omdat uit de resultaten van de independent samples t-toetsen blijkt dat er geen significante verschillen bestaan tussen jongens en meisjes in de expressie van positieve verlegenheid, de expressie van negatieve verlegenheid en autistische trekken zal geslacht niet worden meegenomen in de verdere analyses.

5.3 Correlaties

Ter voorbereiding van de multipele regressieanalyses is de onderlinge samenhang tussen de verschillende variabelen bekeken door middel van een Pearson R correlatieanalyse. De resultaten van de analyse zijn opgenomen in Tabel 7.

Tabel 7

Pearson r correlaties voor de variabelen van verlegenheid en autistische trekken

Measure 1 2 3 4 5 6 7 8 Verlegenheid 1. PES 4.5 _ -.36* .34* .01 .12 .06 .09 -.16 2. NES 4.5 _ -.03 -.08 -.04 -.03 -.25 -.06 3. PES 7.5 _ -.21 -.07 -.08 .04 .03 4. NES 7.5 . _ -.13 -.08 .04 .04 Autistische trekken 5. Niet afgestemd _ .46** .37** .14 6. Neiging tot terugtrekken _ .22 .32* 7. Niet snappen _ -.01 8. Angst voor veranderingen _

Noot: **. Correlatie significant op p<.001, *. Correlatie significant op p<.05, PES 4.5: positieve

verlegenheid op 4.5 jaar, NES 4.5: negatieve verlegenheid op 4.5 jaar, PES 7.5: positieve verlegenheid op 7.5 jaar, NES 7.5: negatieve verlegenheid op 7.5 jaar

(20)

19 De gevonden correlaties in bovenstaande tabel laten zien dat de mate van expressie van positieve verlegenheid significant negatief samenhangt met de mate van expressie van negatieve verlegenheid op vierenhalf jarige leeftijd. Tevens hangen de mate van expressie van positieve verlegenheid op vierenhalf jaar en de mate van expressie van positieve verlegenheid op zevenenhalf jaar significant positief met elkaar samen. De schalen niet afgestemd gedrag en neiging tot terugtrekken, de schalen niet afgestemd gedrag en niet snappen van informatie, en de schalen neiging tot terugtrekken en angst voor veranderingen hangen significant positief met elkaar samen. Er lijkt echter geen sprake van significante samenhang tussen de overige variabelen.

5.4 De relatie tussen positieve verlegenheid en autistische trekken

De tweede onderzoeksvraag wordt beantwoord aan de hand van twee multipele

regressieanalyses. De variabelen niet afgestemd gedrag, neiging tot terugtrekken, niet snappen van sociale informatie en angst voor veranderingen waren de voorspellers in beide analyses. De afhankelijke variabele was positieve verlegenheid op vierenhalf jaar voor de eerste

regressieanalyse. Voor de tweede regressieanalyse was positieve verlegenheid op zevenenhalf jaar de afhankelijke variabele. Aanvullende resultaten van de multipele regressieanalyses zijn opgenomen in Tabel 8.

Tabel 8

Multipele regressieanalyse positieve verlegenheid en autistische trekken

PES 4.5 PES 7.5 β t p β t p Niet afgestemd .13 0.68 .504 -.07 -0.37 .713 Neiging tot terugtrekken .07 0.34 .736 -.06 -0.36 .717 Niet snappen .03 0.16 .873 -.08 0.48 .632 Angst voor veranderingen -.21 -1.25 .221 .00 0.01 .991

Noot: * p <.05. **p <.01. PES 4.5: positieve verlegenheid op 4.5 jaar, PES 7.5: positieve verlegenheid op 7.5

jaar.

Uit de resultaten van de eerste multipele regressieanalyse blijkt dat de autistische trekken niet afgestemd gedrag, neiging tot terugtrekken, niet snappen van sociale informatie en angst voor veranderingen de variantie in de expressie van positieve verlegenheid voor 6% verklaren op vierenhalf jarige leeftijd, R2 = .06, F(4, 38)= 0.56, p = .695. Tevens blijkt uit de

(21)

20 tweede multipele regressieanalyse dat de autistische trekken niet afgestemd gedrag, neiging tot terugtrekken, niet snappen van sociale informatie en angst voor veranderingen de variantie in de expressie van positieve verlegenheid voor 1% verklaren op zevenenhalf jarige leeftijd, R2 = .01, F(4, 45) = 0.14, p = .968. De mate van expressie van positieve verlegenheid kan niet worden voorspeld door de mate van niet afgestemd gedrag, de neiging tot terugtrekken, niet snappen van sociale informatie en angst voor veranderingen.

5.5 De relatie tussen negatieve verlegenheid en autistische trekken

Om de relatie tussen de negatieve expressie van verlegenheid en autistische trekken na te gaan, zijn er opnieuw twee multipele regressieanalyses uitgevoerd. De afhankelijke

variabele was ditmaal negatieve verlegenheid op vierenhalf jaar voor de eerste regressieanalyse. Voor de tweede regressieanalyse was negatieve verlegenheid op

zevenenhalf jaar de afhankelijke variabele. De aanvullende resultaten van beide multipele regressieanalyses zijn opgenomen in Tabel 9.

Tabel 9

Multipele regressieanalyse negatieve verlegenheid en autistische trekken

NES 4.5 NES 7.5 β t p β t p Niet afgestemd .07 0.35 .726 -.15 -.89 .377 Neiging tot terugtrekken .02 0.08 .935 -.06 -.33 .742 Niet snappen -.27 -1.62 .113 .11 .70 .490 Angst voor veranderingen -.08 -0.50 .623 .08 .49 .625

Noot: * p <.05. **p <.01. NES 4.5: negatieve verlegenheid op 4.5 jaar, NES 7.5: negatieve verlegenheid op 7.5

jaar.

De autistische trekken niet afgestemd gedrag, neiging tot terugtrekken, niet snappen en angst voor veranderingen verklaren de variantie in de expressie van negatieve verlegenheid voor 7% op vierenhalf jarige leeftijd, R2 = .07, F(4, 38) = 0.70, p = .596. Tevens blijkt uit de resultaten dat de autistische trekken niet afgestemd gedrag, neiging tot terugtrekken, niet snappen en angst voor veranderingen de variantie in de expressie van negatieve verlegenheid voor 3% verklaren op zevenenhalf jarige leeftijd, R2= .03, F(4, 45) = 0.37, p = .831. De mate van expressie van negatieve verlegenheid kan niet significant worden voorspeld door de mate

(22)

21 van niet afgestemd gedrag, de neiging tot terugtrekken, niet snappen van sociale informatie, en angst voor veranderingen.

Discussie

Reeds uitgevoerde onderzoeken naar de relatie tussen de expressie van verlegenheid en autistische trekken hebben zich voornamelijk gericht op de klinische populatie. Hierbij is geen onderscheid gemaakt tussen positieve en negatieve verlegenheid (Capps et al., 1992; Constantino et al., 2000; Constantino & Todd, 2003; Hillier & Allinson, 2002; Posserud et al., 2006; Winter-Messiers, 2014).. Het huidige onderzoek heeft daarom geprobeerd de relatie tussen de expressie van verlegenheid en autistische trekken bij kinderen uit de normale populatie te exploreren aan de hand van de volgende onderzoeksvraag: Hoe is de expressie van verlegenheid gerelateerd aan autistische trekken bij jongens en meisjes in de kindertijd? Hierin is onderscheid gemaakt tussen positieve en negatieve verlegenheid. Hierbij zijn vier hypotheses opgesteld. De eerste hypothese was dat jongens vaker te maken krijgen met autistische trekken dan meisjes. De tweede hypothese was dat jongens, omdat zij vaker te maken krijgen met autistische trekken, meer negatieve verlegenheid tonen. De derde hypothese was dat kinderen die minder te maken krijgen met sociale problematiek, meer positieve verlegenheid laten zien. De vierde hypothese was dat kinderen die meer autistische trekken vertonen meer negatieve verlegenheid laten zien.

Uit het huidig onderzoek zijn enkele relevante resultaten naar voren gekomen. Zo blijkt dat de expressie van positieve verlegenheid op vierenhalf jarige leeftijd negatief samenhangt met de expressie van negatieve verlegenheid op vierenhalf jarige leeftijd. Hoe meer het kind verlegenheid op een negatieve manier uit, hoe minder het positieve

verlegenheid laat zien en andersom. Positieve verlegenheid lijkt een adaptieve strategie om een balans te vinden in de behoefte om toenadering te zoeken tijdens sociaal contact en de gelijktijdige drang om het sociaal contact te vermijden, met als gevolg dat het kind op lange termijn adequate sociale vaardigheden ontwikkelt en de kans op teruggetrokken gedrag en sociale angst afneemt (Colonnesi et al., 2013; Colonnesi et al., 2014). Het is denkbaar dat wanneer het kind positieve verlegenheid gevonden heeft als coping-strategie, het geen gebruik meer hoeft te maken van de negatieve coping-strategie die gepaard gaat met negatieve

verlegenheid zoals huilen en terugtrekking uit sociaal contact (Colonnesi et al., 2014; Thompson & Calkins, 1996). Mogelijkerwijs uit het kind daarom minder negatieve verlegenheid wanneer het kind meer expressie van positieve verlegenheid laat zien op vierenhalf jarige leeftijd.

(23)

22 Uit de resultaten blijkt tevens dat er sprake is van een significant positieve samenhang tussen de expressie van positieve verlegenheid op vierenhalf jarige leeftijd en de expressie van positieve verlegenheid op zevenenhalf jarige leeftijd. Dit sluit aan bij eerder onderzoek, waarin wordt gesteld dat de expressie van verlegenheid stabiel is en dat de intensiteit van verlegenheid toeneemt naarmate het kind ouder wordt (Asendorpf, 1986; Karevold et al., 2012; Sanson et al., 1996). Wanneer het kind op jonge leeftijd positieve verlegenheid laat zien, lijkt dit dus stabiel te blijven in de verdere ontwikkeling en te zorgen voor meer expressies van positieve verlegenheid op latere leeftijd. Dit verband is echter niet gevonden tussen de expressie van negatieve verlegenheid op vierenhalf en zevenenhalf jarige leeftijd. Een mogelijke verklaring kan worden gezocht in het feit dat kinderen steeds meer competent worden op sociaal en emotioneel gebied naarmate zij ouder worden (Denham, Bassett & Wyatt, 2007). Negatieve verlegenheid lijkt juist voor te komen wanneer kinderen zich geen raad weten met een sociale situatie (Colonnesi et al., 2014). Wanneer het kind ouder wordt leert het steeds beter om emoties te reguleren die past bij de leeftijd en de sociale situatie, en om bepaalde emoties uit te lokken of juist te inhiberen (Denham, Bassett & Wyatt, 2007). Mogelijkerwijs kunnen kinderen naarmate zij ouder worden steeds beter omgaan met de uitdagingen binnen sociale situaties en leren zij nieuwe adequate strategieën, waardoor eerder sprake is van een afname in negatieve verlegenheid.

De deelvraag ‘Zijn er sekseverschillen in de expressie van positieve en negatieve verlegenheid en autistische trekken?’ moet negatief worden beantwoord.

Verwacht werd dat jongens meer negatieve verlegenheid lieten zien omdat uit eerder

onderzoek is gebleken dat kinderen met autisme meer negatieve verlegenheid laten zien en de prevalentie van autistische trekken onder jongens beduidend hoger is (Constantino et al., 2000, Constantino & Todd, 2003; Posserud et al., 2006; Winter-Messiers, 2014). De

verschillen in de expressie van positieve en negatieve verlegenheid tussen jongens en meisjes zijn echter niet significant gebleken op zowel vierenhalf als zevenenhalf jarige leeftijd. Uit eerder onderzoek kwamen tot en met vierenhalfjarige leeftijd ook geen significante

sekseverschillen in de expressie van positieve en negatieve verlegenheid naar voren

(Colonnesi et al., 2013; Colonnesi et al., 2014; Nikolić et al., 2015). Het huidige onderzoek vult voorgaande bevindingen aan met de conclusie dat er ook op zevenenhalf jarige leeftijd geen sprake is van significante sekseverschillen in de expressie van positieve verlegenheid en negatieve verlegenheid.

Tevens werd verwacht dat de jongens in het huidige onderzoek meer autistische trekken lieten zien dan meisjes. Uit de resultaten is gebleken dat er geen sprake is van

(24)

23 significante sekseverschillen tussen jongens en meisjes in de mate van autistische trekken. De verschillen tussen jongens en meisjes die gerapporteerd waren door de moeders waren erg klein en lieten geen eenduidige tendens zien. Dit is in strijd met resultaten uit voorgaande onderzoeken waaruit is gebleken dat autistische trekken in zowel de klinische als normale populatie vaker voorkomen bij jongens (Constantino & Todd, 2003; Posserud et al., 2006; Hallahan et al., 2012). De voorgaande onderzoeken laten echter geen eenduidige reden zien waarom de prevalentie hoger is onder jongens, wat de huidig aangehouden sekseverschillen in twijfel trekt.

Al concluderend kan gesteld worden dat er geen sprake is van significante

sekseverschillen tussen jongens en meisjes in de expressie van positieve verlegenheid, in de expressie van negatieve verlegenheid en de mate van autistische trekken. Zowel jongens als meisjes laten positieve en negatieve verlegenheid zien. Ook is er bij beide groepen sprake van niet afgestemd gedrag, neiging tot terugtrekken, niet snappen van sociale informatie en angst voor veranderingen. De hypotheses dat jongens meer negatieve verlegenheid laten zien en dat zij meer autistische trekken vertonen worden hiermee verworpen.

De deelvraag ‘Hoe is de expressie van positieve verlegenheid gerelateerd aan autistische trekken?’ moet in het licht van de resultaten ook negatief worden beantwoord. Zoals al een aantal keer eerder is aangegeven is positieve verlegenheid gerelateerd aan verbetering van sociale vaardigheden (Colonnesi et al., 2014). Kinderen met autistische trekken hebben juist minder ontwikkelde sociale vaardigheden (American Psychiatric Association, 2013; Begeer & Albrecht, 2008; Hartman et al., 2006). Hieruit vloeide de verwachting voort dat kinderen met minder autistische trekken en dus minder sociale problematiek meer positieve verlegenheid lieten zien. Uit de resultaten van het huidige onderzoek blijkt echter dat de mate van niet afgestemd gedrag, de neiging tot terugtrekken, het niet snappen van sociale cues en angst voor veranderingen de van expressie van positieve verlegenheid niet significant voorspellen, zowel op vierenhalf jarige leeftijd als op

zevenenhalf jarige leeftijd. De hypothese dat kinderen met minder autistische trekken meer positieve verlegenheid uiten wordt hiermee verworpen. Wanneer een kind verlegen wordt als de aandacht op hem of haar gevestigd is, wordt het zich bewust van de mogelijkheid dat anderen een negatieve mening kunnen vormen wanneer het kind sociale regels schendt (Edelmann, 1987; Heerey et al., 2003). Kinderen met autistische trekken ervaren tekorten in de sociale cognitie, waarbij zij juist moeite hebben om gedachten en meningen aan andere mensen toe te schrijven (Baron-Cohen, 1989; Baron-Cohen et al., 1985). Daarnaast hebben kinderen met autistische trekken beperkt begrip van sociale regels (Winters-Messiers, 2014).

(25)

24 Het is mogelijk dat deze kinderen, omdat zij zich minder bewust zijn van sociale regels en de mogelijke evaluatie door anderen, minder verlegenheid laten zien. Kinderen met autisme laten eerder boosheid zien wanneer zij zich verlegen voelen omdat boosheid beter te begrijpen is voor hen (Winter-Messiers, 2014). Dit kan mogelijk verklaren waarom er geen relatie is gevonden tussen de expressie van positieve verlegenheid en autistische trekken. Op basis van de resultaten uit het huidige onderzoek kan voorzichtig de conclusie worden getrokken dat er geen sprake is van een verband tussen de expressie van positieve verlegenheid en autistische trekken. Het huidige onderzoek is echter een van de eerste onderzoeken die de relatie tussen de expressie van positieve verlegenheid en autistische trekken heeft onderzocht. Het is wenselijk dat hier meer onderzoek naar verricht wordt om met meer zekerheid te kunnen stellen dat dit daadwerkelijk het geval is.

Tot slot moet de deelvraag ‘Hoe is de expressie van negatieve verlegenheid gerelateerd aan autistische trekken?’ in het licht van de huidige resultaten tevens negatief worden beantwoord. De hypothese dat de aanwezigheid van meer autistische trekken gerelateerd zou zijn aan meer expressie van negatieve verlegenheid bij een kind wordt hiermee verworpen. Binnen het huidige onderzoek lijkt geen sprake van een verband tussen de expressie van negatieve verlegenheid en autistische trekken. De mate van niet afgestemd gedrag, de neiging tot terugtrekken, het niet snappen van sociale cues en angst voor

veranderingen lijken de mate van expressie van negatieve verlegenheid niet te voorspellen bij de onderzochte kinderen op zowel vierenhalf als zevenenhalf jarige leeftijd. Dit resultaat is in strijd met voorgaand onderzoek, waaruit bleek dat kinderen met autisme verlegenheid vaak op een negatieve manier uiten omdat zij verlegenheid niet begrijpen (Winters-Messiers, 2014). Het onderzoek van Winter-Messiers (2014) heeft echter gebruik gemaakt van adolescenten uit de klinische populatie, terwijl in het huidige onderzoek gebruik is gemaakt van kinderen uit de normale populatie. Tevens maakt het onderzoek van Winter-Messiers (2014) gebruik van hypothetische vignetten met betrekking tot verlegenheid welke kinderen met autisme op afstand moeten beoordelen. In het huidige onderzoek worden de kinderen zelf in een situatie gebracht waarin verlegenheid wordt opgeroepen. Dit verklaart mogelijk waarom de resultaten niet eenduidig zijn.

Er is bovendien een andere belangrijke verklaring mogelijk voor het feit dat er geen relatie is gevonden tussen de expressie van verlegenheid en autistische trekken. Zoals eerder besproken is er sprake van een grote diversiteit in de problematiek waar een kind met autisme mee te maken kan krijgen. Daarnaast kan de intensiteit van de problematiek per kind

(26)

25 De continue verdeling van autistische trekken in gehele populatie en de verschillende vormen van autisme aan het einde van het continuüm onderstrepen dit feit. Daarnaast is de expressie van verlegenheid zeer heterogeen: afhankelijk van het temperament van het kind verschilt het hoe het kind verlegenheid uit (Asendorpf, 1986). Mogelijk was er dusdanige diversiteit in de aanwezigheid van autistische trekken en de expressie van verlegenheid bij de onderzochte kinderen, dat de spreiding van scores te groot was om een eenduidig verband te vinden.

Niet alle bevindingen van het huidige onderzoek lijken in lijn met de verwachtingen. Hier zijn een aantal mogelijke verklaringen voor, die extra aandacht verdienen. Er is een significant negatief verband zichtbaar tussen de expressie van positieve verlegenheid op vierenhalf jaar en de expressie van negatieve verlegenheid op vierenhalf jaar. Dit verband is niet teruggevonden op zevenenhalf jarige leeftijd. Omdat er gebruik is gemaakt van gelijke meetomstandigheden op vierenhalf jaar en zevenenhalf jarige leeftijd met de Social

Performance Task volgens een vast protocol, zou men dezelfde uitkomst op zevenenhalf jarige leeftijd verwachten. Het is denkbaar dat de verandering in uitkomsten een gevolg is van het maturatie-effect, waarin tijd invloed heeft op de verandering van mensen (Bryman, 2008; Neuman, 2012). In de kindertijd vindt er veel ontwikkeling plaats op alle

ontwikkelingsgebieden en dus ook op sociaal vlak. Tussen de metingen zat een tijdsbestek van drie jaar, waarin de kinderen mogelijk hebben geleerd om anders om te gaan met bepaalde (sociale) situaties. Dit kan hebben gezorgd voor veranderingen in de resultaten.

Een van de meest opvallende tegenstrijdige onderzoeksresultaten was het feit dat er geen sekseverschillen zijn gevonden tussen jongens en meisjes in de aanwezigheid van autistische trekken. Mogelijk komt het eerder gevonden sekseverschil deels voort uit het feit dat jongens binnen de klinische populatie sneller gediagnosticeerd worden dan meisjes (Hallahan et al., 2012). Binnen dit onderzoek is geen sprake van aanmelding en

diagnosticering, wat mogelijk een verklaring biedt voor het verschil in resultaat. Tevens vertonen jongens over het algemeen meer externaliserend gedrag dan meisjes (Hallahan et al., 2012), wat er mogelijk voor zorgt dat de moeders van jongens in het huidige onderzoek bepaalde gedragingen als minder heftig bestempeld hebben dan moeders van meisjes. Dit zorgt mogelijk voor een gelijk resultaat op de VISK. Tot slot is er in het huidige onderzoek enkel gebruik gemaakt van de vragenlijsten die ingevuld zijn door moeders, terwijl

voorgaande onderzoeken de vragenlijsten bij beide ouders en leerkrachten hebben afgenomen (Constantino et al., 2000; Constantino & Todd, 2003; Posserud et al., 2006). Dit is ook een mogelijke verklaring voor het verschil in resultaat.

(27)

26

6.1 Beperkingen in het huidige onderzoek

Er kunnen enkele kanttekeningen worden geplaatst bij de uitvoering van het huidige onderzoek. De recente bevindingen dienen daarom met voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. Een minder sterk punt van het huidige onderzoek is de representativiteit van de steekproef. Een steekproef die een accurate representatie weergeeft van de gehele populatie is van belang voor de generaliseerbaarheid van het onderzoek (Neuman, 2012; Bryman, 2008). De kinderen die deelnamen kwamen uit gezinnen van voornamelijk Nederlandse afkomst, met hoogopgeleide ouders. De gezinnen hadden een gemiddeld tot bovengemiddeld inkomen. In Nederland hebben we echter te maken met veel gezinnen met een andere etnische

achtergrond, een lager of hoger opleidingsniveau, en een lagere of hogere sociaal

economische status. Deze verdeling was niet duidelijk terug te zien in de huidige steekproef, en maakt de steekproef niet representatief voor de populatie die wij kennen in Nederland.

Tevens was de onderzoeksgroep select: er is geen gebruik gemaakt van random selectie bij het selecteren van de deelnemende gezinnen. Random selectie heeft altijd de voorkeur bij het selecteren van een steekproef, omdat dit de generaliseerbaarheid van de resultaten vergroot (Neuman, 2012). De selecte steekproef die gebruikt is in het huidige onderzoek zorgt ervoor dat de resultaten maar beperkt gegeneraliseerd kunnen worden (Neuman, 2012).

Tot slot kunnen er kanttekeningen geplaatst worden bij de volledigheid van de data van autistische trekken. De schalen van de VISK die zijn afgenomen bij de vaders hadden een zeer lage betrouwbaarheid, terwijl de betrouwbaarheid bij de moeders goed was. Omdat dit dusdanige negatieve gevolgen zou hebben voor de betrouwbaarheid van het onderzoek, is besloten de vragenlijsten van vader uit te sluiten binnen het onderzoek. Dit betekent dat de autistische trekken die meegenomen zijn in het huidige onderzoek enkel gebaseerd zijn op de bevindingen van de moeders. Hierdoor is de informatie met betrekking tot autistische trekken bij de onderzochte kinderen mogelijk niet volledig.

6.2 Sterke punten van het huidige onderzoek

Het onderzoek kent ook een aantal sterke kanten. De Social Performance Task waarmee de data van de expressie van verlegenheid is verkregen, is uitgevoerd volgens een vast protocol. In dit protocol staat nauwkeurig uitgeschreven wat de aanwezige personen moesten zeggen en op welke manier de taak moest worden uitgevoerd. Het protocol zorgt ervoor dat de kinderen die de taak moesten uitvoeren dit allemaal op dezelfde manier hebben gedaan. Dit protocol is tijdens de metingen zo consistent en consequent mogelijk uitgevoerd. Omdat de omstandigheden tijdens de meting zo veel mogelijk hetzelfde zijn gebleven voor

(28)

27 ieder kind blijft de variatie in expressie van verlegenheid door invloeden van buitenaf beperkt en wordt de test-hertest betrouwbaarheid vergroot (Field, 2009; Neuman, 2012).

Een ander sterk punt van het huidige onderzoek is het gebruik van een longitudinaal onderzoeksdesign. Longitudinaal onderzoek maakt het mogelijk om een verband tussen twee variabelen binnen een bepaalde tijdsperiode te bekijken (Howitt & Cramer, 2007).

Verlegenheid is binnen het huidige onderzoek gemeten op twee meetmomenten: op vierenhalf jarige leeftijd en op zevenenhalf jarige leeftijd. Voor beide leeftijden is bekeken wat de relatie is met autistische trekken. Hiermee is een meer volledige interpretatie van de data mogelijk dan wanneer er gebruik zou zijn gemaakt van een onderzoeksdesign waarbij slechts één meetmoment heeft plaatsgevonden (Howitt & Cramer, 2007).

Tot slot zijn de trainingen die vooraf gingen aan het coderen van verlegenheid een sterk punt van het onderzoek. Er heeft voorafgaand aan het coderen van de observaties een intensieve training plaatsgevonden, waarbij verschillende studenten tijdens vijf bijeenkomsten hebben geleerd hoe zij verlegenheid moeten coderen. Deze training heeft ervoor gezorgd dat de verschillende studenten zeer overeenkwamen in hun manier van coderen, wat er

uiteindelijk toe heeft geleid dat de data van verlegenheid op een objectieve en betrouwbare manier is verkregen.

6.3 Conclusie

Op basis van de resultaten kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een significante relatie tussen de expressie van positieve en negatieve verlegenheid en autistische trekken. Afgezien van het feit dat er in het huidige onderzoek geen significante relatie is gevonden, blijft het feit aanwezig dat kinderen in de hele populatie op continue schaal te maken krijgen met autistische trekken. Kinderen zonder een daadwerkelijke diagnose met autisme worden vaak overgeslagen in wetenschappelijk onderzoek en binnen de

hulpverlening. Zij kunnen in het dagelijks leven echter wel te maken krijgen met sociale problematiek. Deze kinderen hebben ook hulp nodig, omdat de sociale problematiek mogelijk negatieve gevolgen heeft op lange termijn zoals een negatief zelfbeeld, depressies, en

angststoornissen (Winters-Messiers, 2014). Om dit te kunnen bewerkstelligen is het van belang dat er meer onderzoek wordt verricht naar autistische trekken binnen de normale populatie, zodat deze beter in kaart kunnen worden gebracht waardoor de klinische praktijk hier beter op kan anticiperen. De huidige informatie over autistische trekken in de normale populatie is binnen het wetenschappelijk werkveld nog zeer schaars .

Uit het huidige onderzoek is gebleken dat wanneer kinderen positieve verlegenheid uiten op vierenhalf jarige leeftijd dit mogelijk zorgt voor meer expressie van positieve

(29)

28 verlegenheid op zevenenhalf jarige leeftijd. Tevens blijkt dat wanneer kinderen positieve verlegenheid uiten op vierenhalf jarige leeftijd dit zorgt voor een verlaging van expressie van negatieve verlegenheid op vierenhalf jarige leeftijd. Het uiten van positieve verlegenheid heeft positieve gevolgen voor het kind. Meer aandacht in de praktijk voor de manier waarop een kind verlegenheid uit in de vroege kindertijd kan mogelijk negatieve gevolgen voor het kind voorkomen voor nu en later.

(30)

29

Literatuur

American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th ed., text rev.). Washington, DC: Author.

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Washington, DC: Author.

Asendorpf, J. (1986). Shyness in middle and late childhood. In W. H. Jones, J. M. Cheek, & S. R. Briggs (Eds.), Shyness: Perspectives on research and treatment (pp. 91- 103). New York: Plenum.

Asendorpf, J. B. (1990). The expression of shyness and embarrassment. In W. R. Crozier (Ed.), Shyness and embarrassment: Perspectives from social psychology (pp. 87–118). Cambridge, England: Cambridge University Press.

Begeer, S., & Albrecht, G. (2008). Diagnostiek van de sociaal-emotionele ontwikkeling. In T. Kievit, J. A. Tak, & J. D. Bosch (Eds.), Handboek psychodiagnostiek voor de

hulpverlening aan kinderen. (pp.607-656). Utrecht: De Tijdstroom. Bryman, A. (2008). Social research methods. Oxford: Oxford University Press

Buss, K. A., & Goldsmith, H. H. (2000). Manual and normative data for the Laboratory Temperament Assessment Battery—Toddler version. Madison: University of Wisconsin.

Capps, L. M., Yirmiya, N., & Sigman, M. (1992). Understanding of simple and complex emotions in non-retarded children with autism. Journal of Child Psychology and Psychiatry and Allied Disciplines, 33, 1169–1182.

doi:10.1111/j.1469-7610.1992.tb00936.x

Colonnesi, C., Bӧgels, S. M., de Vente, W., & Majdandžić, M. (2013). What coy smiles say about positive shyness in early infancy, Infancy, 2, 1-19.

doi:10.111/j.1532-7078.2012.00117.x

Colonnesi, C., Napoleone, E., & Bӧgels, S. M. (2014). Positive and negative expressions of shyness in toddlers: Are they related to anxiety in the same way? Journal of

Personality and Social Psychology, 4, 624-637. doi: 10.1037/a0035561

Constantino, J. N., Przybeck, T., Friesen, D., & Todd, R. (2000). Reciprocal social behavior in children with and without Pervasive Developmental Disorders. Developmental and Behavioral Pediatrics, 1, 2-9. doi:10.1097/00004703-200002000-00002

Constantino, J. N., & Todd, R. D. (2003). Autistic traits in the general population: A twin study. Archives of General Psychiatry, 5, 524-530. doi:10.1001/archpsyc.60.5.524

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Simpele modellen – taalmodellen zonder smoothing, of een weging met enkel de tf component – werken net zo goed als de gegevens maar groot genoeg zijn (Hiemstra &amp; Hauff

The first part focuses on the results of the prominence of public values in private organisations by the formulation of an overview of mentioned values in the annual reports,

Stel u voor dat u langs uw tijdlijn aan het scrollen bent en onderstaand bericht tegenkomt. Bekijk dit bericht aandachtig. Nadat u dit bericht bekeken heeft kunt u op de knop

Die filosofies- opvoedkundige mandaat (grondslag) van die Pretorius-kommissie was tweërlei van aard: dat “die Christelike beginsel in onderwys en op- voeding erken, openbaar en

These spectral data were compared to four models for the production of γ-ray spectra assuming a single-zone leptonic model: (1) radiation-reaction-limited first-order Fermi

 dŽĞŬŽŵƐƚƐĐĞŶĂƌŝŽ͛ƐƉĂƚŝģŶƚĞƌǀĂƌŝŶŐĞŶ͕ĚĞĐĞŵďĞƌϮϬϭϳͲsĞƌƐůĂŐ ϲ  ŝƐĐƵƐƐŝĞ

Indien deze groepen representatief zijn, dan wordt vervolgens van de assumptie uitgegaan, dat de leerlingen vanuit hun positie als leerling een vrij betrouwbaar

Na overleg met de beleidsarcheologe van het Agentschap R-O Vlaanderen – Onroerend Erfgoed werd besloten om de zone met relatief goed bewaarde podzolbodem net ten zuiden van de