Het bevorderen van technische innovaties
Citation for published version (APA):
Wemelsfelder, J. (1987). Het bevorderen van technische innovaties. (TWIM-studies; Vol. 5). TWIM onderzoekscentrum.
Document status and date: Gepubliceerd: 01/01/1987
Document Version:
Uitgevers PDF, ook bekend als Version of Record
Please check the document version of this publication:
• A submitted manuscript is the version of the article upon submission and before peer-review. There can be important differences between the submitted version and the official published version of record. People interested in the research are advised to contact the author for the final version of the publication, or visit the DOI to the publisher's website.
• The final author version and the galley proof are versions of the publication after peer review.
• The final published version features the final layout of the paper including the volume, issue and page numbers.
Link to publication
General rights
Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain
• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal.
If the publication is distributed under the terms of Article 25fa of the Dutch Copyright Act, indicated by the “Taverne” license above, please follow below link for the End User Agreement:
www.tue.nl/taverne
Take down policy
If you believe that this document breaches copyright please contact us at:
openaccess@tue.nl
providing details and we will investigate your claim.
Het bevorderen van technische innovaties
TWIM-Studie no. 5 Prof.dr. J. Wemelsfelder
TWIM onderzoekscentrum Eindhoven 1987
ISBN 90 - 6778 - 010 - 3
CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Wemelsfelder, J.
Het bevorderen van technische innovaties/
J. Wemelsfelder. - Eindhoven: TWIM Onderzoekscentrum.-Ill. - (TWIM-studies; nr. 5)
ISBN 90-6778-010-3
SISO 640.4 UDC C66/68J.001.76 Trefw.: technische innovatie.
I
INHOUDSOPGAVE
HET BEVORDEREN VAN TECHNISCHE INNOVATIES
1. Inleiding: Drie mogelijkheden van beleid: octrooiering, 8ubsidiering, researchpooling 2.
3. 4. 5.
6.
Geschiedenis van het octrooi
Probleemstelling met betrekking tot het be lang van octrooiering
Procesinnovatie en octrooiering
Winst en verlies bij een niet drastische geoctrooieerde procesinnovatie
Hoe groot zijn de maatschappelijke verliezen door een te lang durend octrooi?
blz. 1 1 2 4 4 11 7. De drastische procesinnovatie: een academisch geval 15
8. De produktinnovatie 17
9. Marktmonopo1ie, procesinnovatie en octrooi 18
10. Het slapende octrooi 22
11. Octrooiering en variabe1e onderzoekskosten;
het "common pool" probleem 23
12. Empirisch onderzoek naar de economische betekenis
van het octrooi 29
13. Pooling van research als beleidsmogelijkheid 33
14. Subsidiering van research en ontwikkeling als
beleidsmogelijkheid 35
14.1 Samenhang tussen octrooiering en subsidiering 35
14.2 Beleidsproblemen bij 8ubsidiering van research
en ontwikkeling 37
14.3 Speciale problemen bij generieke 8ubsidiering van research en ontwikkeling
14.4 Sub8idiering van fundamentele research 14.5 Internationale aspekten 15. A1gemene conclusies 38 39 40 41
VOORWOORD
In bijgaand atuk 1s geprobeerd een samenbangende analyse te geven van de vraagste11ing of en 1n welke .ate door overbeidsbeleid technologische ontwikkeling ken worden bevorderd. Er worden drie beleidsa1ternatieven vergeleken: octrooiering, researcbpoo1ing en 8ubsidiering.
He1aas is er ook bij de behande 1 ing. van hoger genoemd prob1eem, de
voortdurende spanning tussen enerzijds de noodzaak om de analyse terwille van de toepasbaarheid zo eenvoudig moge1ijk te houden en anderzijds de oneindige, niet te vangen, gecomp1iceerdheid van de realiteit. Bet compromis dat noodzakelijkerwijs moet worden gezocht blijft altijd onbevredigend.
Bet stuk pretendeert niet meer te zijn dan een bijdrage aan de discussie.
HET BEVORDEREN VAN TECHNISCHE INNOVATIES
1. Inleiding: Drie mogelijkheden van beleid: octrooiering, subsidiering, researchpooling
De
vraag of en boe tecbnische innovaties door de overheid kunnen worden bevorderd wordt steeds belangrijker.In grote lijnen zijn er drie instrumenten van beleid. Elk instrument ken daarbij allerlei variaties aannemen.
De
oudste papieren heeft het octrooi.Wie een technische vinding doet ken d.m.v. een octrooi bescbermd worden tegen imitatie.
Bet tweede beleidsinstrument is de subsidie. De overheid ken bepaalde projekten van onderzoek en ontwikkeling (0&0) subsidieren. De subsidie ken echter ook een generieke werking hebben door subsidiering of
belaatingfaciliteiten voor 0&0 in het algemeen.
Bet derde instrument is pooling van onderzoek en ontwikkeling door elkaar met 0&0 beconcurrerende bedrijven. Door concentratie van deze
activiteiten zouden meer innovaties tot stand komen, o.a. omdat duplicering van onderzoek kan worden voorkomen.
Bieronder zal relatief grote aandacht aan het octrooi worden geschonken. In de loop van bet betoog zal de invloed op het ontstaan van tecbniscbe innovaties door bet octrooi worden vergeleken met de invloed van
subsidiering respectievelijk pooling van 0&0.
2. Geschiedenis van het octrooi
Pogingen om technische innovaties te stimuleren zijn eeuwenoud. Dat blijkt uit de geschiedenis van bet octrooi zowel buiten ons land als in ons land. Onderstaand overzicht is ontleend aan Gerzon (1986).
Bet eerste octrooi kwam in 1414 tot stand in de republiek Venetie. In Engeland mocbt vanaf 1623 de Kroon patenten toekennen aan 'inventors of new manufacture'. In de Verenigde Staten werd bet octrooi in 1790
wettelijk geregeld. Wie onder ede een verklaring aflegde dat zijn
uitvinding nieuw was kreeg het octrooi. Ook in Nederland zien we al vroeg bet octrooi opduiken. Ook daar zijn ups en downs. Bet eerate octrooi werd door de Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden verleend in 1584 aan
Simon Stevin voor een verbeterde waterpompzuiger. Ret octrooirecht werd in 1795 afgeschaft en in 1810 weer ingevoerd. Daama in 1869 weer
afgeschaft en in 1912 weer ingevoerd.
3. Probleemstel1ing met betrekking tot het belang van octrooiering
Ondanks de rijke geschiedenis van het octrooiwezen is ervan economische kant weinig belangstelling getoond voor bet octrooi. Dat wordt
waarschijnlijk verklaard uit het feit dat technologische ontwikkeling in de economische wetenschap lang als een gegeven werd aangenomen.
Verder was er een groot wantrouwen tegen bet gebruik van
octrooistatistieken met bun speciale code. Sinds het begin van de jaren 70 is daar verandering in gekomen. Dat hangt kennelijk samen met de toegenomen belangstelling voor het verschijnsel innovatie en vooral met bet groeiende inzicht dat technologische ontwikkeling geen autonome maar een beinvloedbare faktor is in de economische groei. Ook blijken
octrooistatistieken veel bruikbaarder dan men aanvankelijk dacht.
Centraal staat de vraag naar de invloed van het octrooi op de welvaart en de welvaartsgroei van een land. Er zijn argumenten v66r en tegen
octrooiering. We beginnen met enkele argumenten v66rt
Ret octrooiwezen bevordert het ontstaan van innovaties die anders niet tot stand zouden zijn gekomen. Omdat de uitvinder de kosten van de ontwikkeling draagt kunnen anderen. zonder octrooibescherming van de pionier, gratis profiteren van de uitvinding zonder in de kosten bij te dragen. Dat ken innovatie blokkeren. Voorzover dit juist is werkt het octrooi, dat de uitvinder tegen imitatie beschermt, dus
welvaartsbevorderend.
Maar ook wanneer een uitvinding door publieke middelen tot stand komt en vrij aan het bedrijfsleven be8chikbaar wordt gesteld, boeft er geen gebruik van te worden gemaakt. Ken kan bUiverig zijn om
investeringskolten te maken en bet risico te dragen in de we tens chap dat concurrenten dat ook kunnen doen. Een octrooi stimuleert dan tot
exploitatie van de uitvinding. In de Verenigde Staten bestond lang het voorschrift dat uitvindingen die in openbare dienst tot stand kwamen vrij ter beschikking moesten zijn voor het publiek. Ret systeem werkte niet. Zo werd aan het eind van de jaren zestig door Amerikaanse psychiaters Lithium als een belangrijk medicijn gezien voor de behandeling van
3
het 20 jaar voor het in produktie kwam. De welvaartsbevorderende werking van octrooiering is weI het belangrijkste argument v66r octrooi-wetgeving. Ben argument dat hiervan is afgeleid is , dat door octrooiering de
technologische kennis bekend wordt. Op basis hiervan kan weer naar verbeteringsoctrooien worden gezocht. Dat argument kan echter ook
averechts werken. Bet feit dat de informatie over de nieuwe technologie publiek wordt, kan de uitvinders ervan weerhouden om te octrooieren, omdat anderen sullen proberen "0m het octrooi heen" uit te vinden of het octrooi te verbeteren. Op zich zelf is dit natuurlijk geen argument tegen octrooiwetgeving. Biemand hoeft een octrooi te nemen.
Ken ander argument tegen octrooiwetgeving is dat de uitvinder door zijn voorsprong op anderen kan profiteren van sijn uitvinding, zodat hij niet door een octrooi hoeft te worden beschermd. Dat is een onbewezen
stelling. AIleen door empirisch onderzoek kan vastgesteld worden of en in hoeverre dit argument juist is.
Uet meest voor de hand liggende argument tegen octrooiwetgeving is dat een octrooi schadelijk is voor de welvaart omdat de markt voor het
geoctrooieerde produkt wordt gemonopoliseerd, hetgeen 8chadelijk is voor de maatschappij. Door 'cross-licensing' kunnen, achter een netwerk van octrooien, kartels worden opgebouwd. Dat bevordert de monopolievorming. vooral van grote bedrijven. Een andere - vaak'genoemde - schadelijke invloed van octrooiering is van heel andere aard. Uet verzamelen van slapende, niet gebruikte octrooien, ter bescherming van actief gebruikte octrooien, zou de technologische ontwikkeling remmen. Last but not least is er als bezwaar tegen vooral een te lange levensduur van octrooien het argument van het zogenaamde 'common-pool' probleem.
Bedrijven beconcurreren elkaar met onderzoek naar nieuwe produkten of naar produktieverbeteringen van bestaande produkten. Om als eerste het octrooi te verwerven drijven ze de ontwikkelingskosten OPe
De
ontwikkeling van de mega chip is daarvan - naast vele anderen - een
voorbeeld. Hoe krachtiger de octrooibescherming hoe hogere kosten kunnen worden gemaakt om te proberen het moment van de uitvinding dichterbij te halen. Dat is verspilling. Bet is te vergelijken met olieconcerns die een gemeenschappelijke oliebron (de 'common pool') exploiteren, waardoor ieder wordt opgejaagd om zo snel mogelijk, zoveel mogelijk te produceren. Ook dat is verspilling.
In de hierna volgende paragrafen zullen de hierboven opgesomde argumenten nader worden geanalyseerd. We beginnen daarbij met de proces-innovaties
die gekenmerkt worden door &en daling van de kosten. Later kan dan apart worden stil gestaan bij de produkt innovaties.
4. Procesinnovatie en octrooiering
Voor de eenvoud van de argumentatie gaan we uit van een horizontaal verlopende sarginale kostencurve zoals in figuur 1 aangegeven.
Aanvankelijk hebben de sarginale kosten een niveau van Co' Door lonovatie dalen ze tot CI (V is de vraagcurve).
Er is volledige mededinging en de kosten (inclusief een conventionele winstsarge) zijn gelijk aan de prijs. De uitgaven voor 0&0 zijn niet weergegeven. Er zijn nu een aantal mogelijkheden.
1. De imitatoren volgen met vert raging de innovatie van de pionier, waarna de kosten per tijdseenheid dalen van Co to CI (de nieuwe prijs
is dan gelijk aan de nieuwe lagere kOBten)(figuur 1). De lengte van de vertraging is beslissend voor de vraag of de pionier de
ontwikkelingskosten van de uitvinding kan financieren uit de
opbrengsten. Als dit bet geval is, is geen octrooibescherming nodig. De innovatie komt zonder enig ingrijpen tot stand.
2. Ala de opbrengsten die door de kostendaling van de pionier ontstaan onvoldoende zijn om de 0 en 0 koaten te dekken, zal de innovatie achterwege blijven. De saatschappij lijdt verlies.
3. In het zoeven onder 2 beschreven geval zljn beperkende saatregelen op hun plaats. Door deze bescherming kan de innovatie die anders
achterwege zou blijven toch tot standkomen. De drie genoemde
beleidsmogelijkheden (octrooi, subsidie, researchpooling) zijn hier mogelijk. Wij beginnen met aile aandacht op het octrooi te
concentreren en wei voorzover gebruikt in zogenaaade niet-draatische proces innovaties.
5. Winat en verlies bij een niet drastische seoctrooieerde proces ionovatie
We nemen nu, in navolging van Arrow (1962), in eerste inBtantie aan dat er aprake is van een niet draBtische innovatie waarop octrooi wordt verleend. Bij een niet draatische innovatie blijft, na de innovatie, en zolang de octrooibescberming effectief ia. de marktprijs gelijk aan Co' De daling van de kOlten is onvoldoende groot om de prijs (in dit geval de
5
co ...
A--_....;;:o.~
C1 ....
B - -...
~1monopolieprijs) beneden Co te brengen. Omdat er volledige mededinging is beeft de uitvinder een klein aandeel in de markt. Ba de uitvinding kan bij de nieuwe tecbnologiscbe kennis d.m.v. licentiecontracten aan zijn concurrenten verkopen. Wanneer dat onder volledige mededinging gebeurt kan bij zicb bet volledige bedrag, aangegeven door ABCD toeiigenen. H1j ken ook zijn prijs iets lager dan de marktprija zetten om zijn
concurrenten uit de markt weg te drukken. Dat levert, wederom in tbeorie, hetzelfde resultaat ope Zolang de prijs boven het niveau CI blijft, is er een maatschappelijk verlies door verlies aan consumentensurplus.
Bij een kostenniveau Cl en een marktprijs Co wordt dit verlies aangegeven door de oppervlakte van de zogenaamde 'dead weight loss triangle' CDE. Zolang bet octrooi duurt (levensduur
=
e) en een effectieve werking beeft, blijft de oude marktprija gehandhaafd. Wanneer we verder aannemen dat de volledige concurrentie loabarat na afloop van bet octrooi komt er ook een einde aan het zoeven geschetste maatschappelijk verlies per tijdseenheid (D).De maatachappelijke winst die door de koatendaling te weeg wordt gebracht ken ten eeuwige dage door de rechthoek ABCD worden voorgesteld. Tijdens de octrooiduur is dat in de vorm van ondernemerswinst. Ba de octrooiduur (wanneer de prijs tot Co is gedaald) in de vorm van winst voor de
consumenten. We geven deze winst per tijdseenheid aan met R. Ba afloop van de octrooiduur komt daar uiteraard D alB tlwinstposttl bij. De
interestvoet is i en de 0&0 uitgaven, I.
De welvaartswinst (Wm) van de geoctrooieerde uitvinding is nu over een oneindige periode: -it 00 dt +
f
-it De dt - I ·Ree
De winst van het bedrijf (Wb) ken worden voorgesteld door.
-it
Re dt - I
o
Bedrijfswinst en maatschappelijke winst blijken niet met elkaar samen te vallen. Om
Wm
zo groot mogelijk te maken moet zo laag gekozen worden dat De -itdt zo groot mogelijk wordt. Het gaat er in elk geval om dat het7
bedrij£ geprikkeld wordt om te innoveren. Wanneer de bedrijfswinst (Vb) negatief wordt gebeurt er niets. De maatschappij ontloopt de mogelijke eeonomische vooruitgang. Om
e
zo klein mogelijk te maken moet ook Wb zo klein mogelijk worden. Dat il het geval, (aannemende dat een bedrij£ geen ver lie I mag asken) indien:e
J
i t Re o R - (1 - e i -it) =
IDe gewenste optimale oetrooiduur (6opt) wordt dan:
e
=
-In(1 - i!)/ i opt R waarbijo
< fR I < 1 (1a) (1b) (2) IR is de terugverdientijd, die zoals voor de hand ligt in dit geval, lamen met de interestvoet de gewenste optimale octrooiduur bepaalt. De terugverdientijd beeft in dit geval - in tegenstelling tot het gebruik bij rendementscalculaties - een reele £unctie~ Het is geen pseudo rentabiliteits-criterium.
In tabel 1 is de .amenhang weergegeven tus.en rentevoet (horizontale kolom), terugverdientijd (vertikale kolom) en optima1e octrooiduur (in de cellen) •
Tabel 1: Samenhang tUIsen rentevoet: (i) (horizontaal);
terugverdientijd,(I/R) (vertikaal) en gewenste octrooiduur in jaren (cellen) i 0.05 0.10 0.15 I/R 1 1.0 1.1 1.1 2 2.1 2.2 2.3 3 3.2 3.6 3.8 4 4.5 5.1 8.1
,
Bij een terugverdientijd van 4 jaar en een vrij hoge rentevoet (inclusief risico-premie) van 10~ is de gewenste octrooiduur slechts 5 jaer.
Bet hierboven gegeven .odel ia uiteraard een sterk vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Tocb Iijkt het de kern van bet probleem redelijk weer te geven. De veronderstelling dat de investering in 0&0 door een vast bedrag kan worden voorgesteld lijkt niet onrealistiscb voor een groot aantal innovaties. (Later zullen we die veronderstelling
wijzigen).
De veronderstelling dat onmiddellijk na het aflopen van het oetrooi de concurrentie de winst (quasi-rent) die door toedoen van de nieuwe technologische kennis is ontstaan doet verdwijnen is eveneens niet onplausibel. In veel gevallen wacht de concurrentie op bet aflopen van een octrooi en bereidt zich er op voor om op dat ogenblik op de markt te komen met produktie waarin de nieuwe technologische kennis is verwerkt. Verder is .impliciet aangenomen dat de quasi-rent (R) de per tijdseenheid constant gemaakte netto-opbrengsten voorstelt over de periode van
effeetieve bescherming.
De diffusiesnelheid van de nieuwe technologie (d.w.z. de snelheid waarmee de nieuwe technologie wordt toegepast op de produktie van de hele
bedrijfstak) is uiteraard van beslissende invloed op de terugverdientijd. Hoe groter de diffusiesnelheid, hoe korter de terugverdientijd. De winst voor de maatschappij wordt ook weer groter naarmate de diffusiesnelheid groter is. Bet is dan ook van groot belang om een zo hoog mogelijke diffusiesnelheid te bereiken.
Gezien bovenstaande overwegingen is het gewenst om inzicht te hebben in de terugverdientijden van aan 0&0 bestede uitgaven.
Bet is moeilijk om gegevens daarover te verzamelen. In tabel 2 zijn gegevens opgenomen voor een vrij groot aantal bedrijfstakken in de Verenigde Staten.
9
Tabel 2: Verwachte pay-back-periode van 0 en 0 uitgaven.
Bedrijfstak
IJzer en staal Non-ferro metaal Macbinen
Electr. machinen
Automob., trucks en onderdelen Transportmateriaal
Gefabric. metalen en instrumenten Chemische produkten
Papier Rubber
Steen, klei en glas Olie en kolen Voedsel Textiel Diversen Gemidd. industrie pay-out periode
3 jaar of 4 tot 5 6jaar
minder jaar of meer
(percentage van de antwoorden)
38 50 12 64 51 61 54 43 77 33 50 38 38 17 54 76 71 55 18 39 32 40 44 14 41 32 38 46 33 43 24 25 34 18 10 7 6 13 9 26 18 24 16 50 3
o
4 11Bron: McGraw-Hill, Business Plants for Expenditures on Plans and Equipment
Gemiddeld beeft 90~ van de bedrijfltakken een terugverdientijd van minder dan 5 jaar en meer dan de belft van de bedrijven een van minder dan 3
jaar.
Davies (1984) geeft terugverdientijden voor een groot Bantal projekten. Ook bier blijkt een terugverdientijd van 5
a
6 jaar al hoog.Dit zijn gemiddelde cijfers, d.w.z. voor produkt en procesinnovaties samen. Ret lijkt waarscbijnlijk dat de cijfers voor proces lnnovaties Banzienlijk lager liggen omdat er in tegenstelling tot de produkt innovaties geen tijd (of minder tijd) nodig is voor marketing van de produkten. Verder il zoall uit figuur 2 opgemaakt kan worden de
'appropriability' (het vermogen om geldopbrenglten uit de nieuw verworven kennis te halen) groote Dit wordt bevorderd door bet feit dat proces
innovaties makkelijker geheim zijn te houden dan produkt-innovaties. Ten slotte zijn proces-innovaties vee leer gebaseerd op ontwikkeling dan op research, wat de innovatievoorbereidingskosten en dus de terugverdientijd drukt.
Een en ander leidt tot de conclusie dat in bet algemeen, onder de
aangegeven condities de gebruikelijke octrooiduur van 15-20 jaar die in bet Westen in zwang is voor proces-innovaties met de aangegeven
karakteristieken beel boog is.
Voor bet verscbijnsel van de korte terugverdientijd van R&D uitgaven zijn twee verklaringen. Voor een deel van de projekten zal gelden dat de
effectieve bescberming van het octrooi geringer is dan de nominale bescherming. De nieuwe kennis lekt snel weg en wordt door anderen gebruikt lang voor de octrooiduur is verstreken. In deze gevallen zijn bedrijven genoodzaakt om te zoeken naar projekten met een korte
terugverdientijd. De lange octrooiduur is in deze gevallen overbodig. Een tweede verklaring is dat de projekten zo lucratief zijn dat zij in korte tijd bun in onderzoek gestoken geld bebben terugverdiend. Ook dan is een langere octrooitijd overbodig omdat volgens velen de langere
octrooitijd tot een te lang durende monopoliepositie leidt. Dat is vanuit maatscbappelijk gezicbtspunt scbadelijk.
Of dit laatste een belangrijk argument is zal in de volgende paragraaf worden bezien.
6. Hoe groot zijn de maatschappelijke verliezen door een te lang durend octrooi?
De maatscbappelijke verliezen als gevolg van een te lang durend octrooi kunnen op de gebruikelijke manier worden geanalyseerd. Een en ander wordt geIllustreerd door figuur 2.
We gaan van een aantal veronderstellingen uit.
In de beginsituatie is er volledige mededinging. Er wordt een boeveelbeid x verkocht. Door een proces-innovatie dalen de kosten met een bedrag AK. Gedurende de octrooiperiode is de bedrijfswinst per tijdseenheid AKx. Na de octrooiperiode is er opnieuw volledige mededinging. Er ontstaat dan een extra-winst voor de maatschappij uit de zogenaamde 'deadweight loss
triangle',iA~x.
Hoe langer door een te lange octrooiduur de concurrentie wordt uitgesteld boe groter het maatschappelijk verlies. Per tijdseenbeid is dit verlies
11
aan mogelijke extra welvaartswinst berekend a18 percentage van de .totale daling van de kosten ~Kx}.
il>.xAK _ tl>.x l>.KlC - x
We kunnen de welvaaTtsinvloeden van de levensduur van het octrooi bezien door te letten op de invloed daaTVan op de accumulatie van de
welvaart8winst over een oneindige periode.
we
vinden dan de volgende .amenhang tussen de levenduur van het octrooi (6) en de maatschappelijke welvaart (Wm)l co cof
-itf
-it W =: l>.Kxe dt+
il>.KAxe dt - I m (3) 0 6 1 1. -i6 W m= -
i l>.Kx+?
l>.KAxe - I (4)Naarmate 6 hoger iB, wordt de welvaart8win8t van de uitvinding volgens (4) uiteraard geringer. Wanneer
e
·co t is de welvaartBwinst minimaal. Wanneer we de mogeUjke "extra" sociale opbrengsten (Os) gerepresenteerd door de "deadweight 1088 triangle" uitdrukken ala een fractie van de welvaart8winst in de vorm van de daling van de totaal bezuinigde kosten( l>.Kx) vinden we -i6 -i6 o
=
t/il>.KAxe=
~l>._lCe",,""-_ s l/il>.Kx 2x (5) l>.x Wanneer E (= -x l>.KI{)de pTijselasticiteit van de vraag voorstelt kunnen we
(5) ook .chrijven als:
(6)
AlB l>.K/K bijv. 0.05 is (wat voor een k08tenverlaging hoog is en E • 2
(wat eveneens hoog geschat is) vinden we:
o
=
O.le s 2 16=
0,05e -i6 (7)Onder de gestelde premissen blijkt de octrooiduur(e)een te verwaarlozen invloed op de welvaart te hebben. We kwamen eerder tot de conclusie dat
13
bij procesinnovaties waaraan een vast bedrag aan 0&0 uitgaven ten grondslag ligt een paar jaar (5
A
6 jaar) octrooibescherming in het algemeen voldoende is om innovaties van de grond te krijgen.De relatieve maatschappelijke Ichade van de huidige octrooiduur (18 jaar) blijkt echter verwaarloosbaar klein. Ais we uitgaan van een interestvoet van lOX is deze 8chade het verschil tUlsen 0.05e-0 •5 • 0.003 en
0.05e-1.8 • 0.0085. Zelfs bij een oneindige octrooiduur
(e·
co ) blijft er sprake van een te verwaarlozen invloed.De gevolgen zijn nogal verstrekkend. Onder de gestelde premislen is het probleem van de gewenste octrooiduur een nschijn" probleem.
Theoretische analyses van Nordhaul (1978), Stiglitz (1980) en anderen die in hun beschouwingen een centrale plaats toekennen aan de invloed van de "deadweight losl triangle" hebben geen empirilche relevantie en zijn aIleen formele excercities.
In hun beschouwingen wordt door middel van een produktiefunctie een verband aangenomen tussen de omvang van de octrooiduur en de omvang van de 0&0 uitgaven. Deze bepalen weer de omvang van de reductie van de kosten. Laatlt genoemde samenhang is onderworpen aan afnemende
meeropbrengsten. Hoe langer dus de octrooiduur hoe hoger de (relatief afnemende) winst. Deze positieve welvaartseffecten worden tegengewerkt door de negatieve invloed van de maatachappelijke verliezen ala gevolg van de "deadweight loss triangle". Hoe langer de octrooiduur, hoe groter het maatschappe1ijk verlies. Er il dan een optimale octrooiduur die de welvaart maximaliseert. Afgezien van de vraag of het aangegeven verband verdedigbaar is, moeten we concluderen dat, wanneer de maatlchappelijke verliezen te verwaarlozen zijn, er geen sprake meer ken zijn van een optimale octrooiduur, althans onder de tot nu toe aangenomen
veronderstellingen.
Bet bovenstaande wil overigens niet zeggen dat het octrooi Dooit
belangrijke negatieve maatschappelijke economische gevolgen kan hebben. Zij zijn echter van geheel andere aard en zullen in aparte paragrafen aan de or de worden gesteld.
7. De draatiache procesinnovatie: een academisch geval
Tot nu toe spraken we, in navolging van Arrow, over een niet draatische procesinnovatie. Deze kan worden onderscheiden van een drastiache proces-innovatie. Bet kenmerk van een drastische
procesinnovatie is dat de kostendaling zo omvangrijk is dat de
nieuwe monopolieprijs beneden de oude marktprijs komt te liggen. (We nemen weer aan dat er v66r de innovatie Bprake is van volledige mededinging) •
De situatie is getllustreerd in figuur 3.
In figuur 3 geeft PQ de vraagcurve weer; Co geeft de aanvankelijke marginale kosten aan (en de prijs onder volledige mededinging). Stel dat na innovatie de kostprijs daalt tot CI • Wanneer PR de marginale opbrengstencurve aangeeft dan is de monopolieprijs, na innovatie, Pm. Deze ligt onder de oude concurrentieprijs (Pm
<
Co). Waar ligt de grens tussen een drastische en een beperkte innovatie? Dat is uiteraard het geval wanneer Pm - Co. Bet overgangspunt vinden we wanneer we een loodlijn neerlaten uit B. Waar deze de marginale opbrengsten curve PR snijdt. ligt het kostenniveau C2. Bij dit kostenniveau vallen de nieuwe monopolieprijs en de oudeconcurrentieprijs samen. Er is dus sprake van een draatische innovatie zodra PA
<
Co - C2 of FA ' Co - C2c<
C°
0b • PA d d I i · i d
Bier ij 18
c-
e reciproque van e east c1te t van evraag (€). C - C
°
1
°
2 1sDus indien
€
< C er Bprake van een drastische innovatie.°
Co- C2
Een procentuele kOBtendaling ~ C ) van 51 is al een hoge
kostendaling. Zoals uit de zoevenOgepresenteerde samenhang blijkt, veronderBtelt dat echter een elasticiteit van de vraag voor de hele bedrijfstak
>
20 wil er sprake zijn van een draBtische innovatie. Omgekeerd: eerst bij een relatieve kostendaling van 501 is er bij een prijselasticiteit van de vraag>
2 sprake van een drastischeinnovatie. Omdat aan deze voorwaarden zelden of nooit zal worden voldaan, lijkt het niet te veel gezegd om de drastische innovatie als een academisch geval te zien. Dat lijkt ook in overeenstemming met de empirie. We nemen niet waar dat een bedrijf op grond van een kostenbesparende uitvinding een monopolie weet te vestigen waardoor
15
p
aIle bedrijven uit de bedrijfstak worden verdreven. De drastische procesinnovatie is dus een interessant theoretisch geval. Uit een oogpunt van praktische relevantie boeven we er niet op in te gaan.
8. De produktinnovatie
De analyse van de aaatschappelijke gevolgen van de produktinnovatie geeft de nodige problemen.
Bij een proces-innovatie vindt een daling van kosten plaats en dUB een duidelijke toeneming van het nationaal inkomen.
De economische gevolgen van een nieuw levensreddend medicijn
bijvoorbeeld vragen, als produktinnovatie, een aparte benadering. De farmaceutische aarkt geeft eigen problemen die op specifieke wijze moeten worden geanalyseerd. We zullen deze analyse laten rusten. Wanneer een nieuw produkt een substituut vormt voor andere produkten en deze van de aarkt verdringt doordat het nieuwe produkt goedkoper is kan de produktinnovatie worden vergeleken met een
procesinnovatie. De prijsdaling doet het nationaal inkomen toenemen. Soms komt een kwalitatief verbeterd produkt op de markt tegen
dezelfde kosten als het oude produkt. De economische evaluatie van de kwaliteitsverbetering kan dan bij benadering worden gezien als de aaatschappelijke economische winst.
Vaak brengt een nieuw produkt echter aIleen meer keuzemogelijkheden zoals bijvoorbeeld een nieuw geoctrooieerd stuk speelgoed of de introductie van het ultralight vliegtuig (ook een nieuw stuk
speelgoed?) etc. Wat nu meer aan het nieuwe produkt wardt uitgegeven wordt minder aan oudere produkten besteed.
Bet is niet mogelijk om de grotere keuzemogelijkbeid in geld uit te drukken om aldus de aaatschappelijke waarde van de innovatie te evalueren. Met deze complicatie moeten we leren leven.
Bet lijkt dan ook verstandig om produktinnovaties aileen in beschouwing te nemen wanneer ze kunnen worden herleid tot
procesinnovaties dan weI wanneer de kwaliteitsverbetering in geld waardeerbaar is. De algemene analyse van de proces-innovatie en de daaraan verbonden conclusies lijken naar analogie toepasbaar op deze produktinnovaties.
17
9. Msrktmonopolie, procesinnovatie en octrooi
Hu geldt vobr menig industrieel produkt dat het op een monopolie-achtige markt met een dalende vraagcurve wordt voortgebracbt. We gaan daarom nu uit van een bedrij£ met een monopoliepositie dat een koatenver1agende uitvinding doet.Boewel dat paradoxasl klinkt zal zo'n bedrij£ bij rationele overwegingen minder in 0&0 investeren dan een bedrijf dat onder volledige mededinging werkt. nat ksn bet beste duidelijk worden gemaakt met bebulp van £iguur 4, ontleend aan
Stiglitz (l980).De algemene argumentie ia van Arrow. Deze wordt bierna verder uitgewerkt.
In figuur 4 stelt Co de marginale kostencurve van de monopolist voor en OF de marginale opbrengstencurve. De monopolieprijs ia Pm. Bij een koatenverlagende innovatie kunnen de kosten per eenbeid produkt dalen tot CI. Omdat het om een monopolie gaat is de winst v66r innovatie gelijk aan de oppervlakte OAE. De koatenverlagende
innovatie vergroot die winst. De extra winst kan worden voorgesteld door bet trapezium ABFE. Deze privewinst is tegelijkertijd de
maatschappeIijke winst, wanneer we de deadweight loss triangle als verliespost verwaarlozen.
We zagen eerder dati wanneer een zelfde geoctrooieerde uitvinding wordt gedaan in een markt met volledige mededlnging, in elk geval de maatscbappelijke winst (ABGD) groter is dan die bij een monopolie
positie (ABFE). Voorzover octrooiering dus tot een monopolie op de afzetmarkt Ieidt, ontstaan langs de geschetste indirekte weg
mBstscbappelijke verliezen. Hoe Ianger de octrooiduur boe groter de verliezen. Hieronder worden deze, uitgaande van enige plausibele veronderstellingen, berekend.
Stel, K· koatendaling
x • verkocbte boeveelheid bij prijs Co
~x • toeneming verkochte hoeveelheid bij prija Cl
e -
octrooiduuri • interestvoet
Wm • maatscbappelijke winet Wb • bedrijfswinat
I • 0&0 uitgaven.
we
gaan er ook nu weer vanuit dat onmiddellijk na a£loop van het octrooi volledige concurrentie ontstaat zodat de aanvsnkelijkeo
19
maatschappelijke vinst per tijdseenheid ABFE over de periode van de octrooiduur na afloop van het octrooi gelijk is aan ABGD. Voor een oneindige periode vinden ve dan:
co
e
-it
W m
=
J
-it
AKxe dt +
J
(ix6K + ~xAK)e dt - I (8)e
oDe bedrijfsvinst (Wb) vordt voorgesteld door ABFE, gerekend vanaf de aanvang van het projekt tot het eiude van de octrooiduur. Dus:
e
-itWb
=
J
(ixAK +~xAK)e
dt - I (9)o
Er ontstaat nu een paradox. ·Vanneer de octrooiduur 0 is vordt de maatschappelijke vinst:
co
J
-itVm - liKxe dt , maximaal. Het bedrijf heeft echter een
o
maximaal verlies Vb • -I.
Omgekeerd, wanneer een zodanige octrooiduur vordt gekozen dat het bedrijf de 0&0 uitgaven goed maakt en tot innoveren komt, vordt desondanks een maatschappelijk verlies geleden.
Het maatschappelijk verlies (Vm) gedurende de octrooiduur wordt voorgesteld door het verschil tussen de geldopbrengsten die zouden zijn ontstaan in een niet-monopolistische situatie (de opp. ABGD) en de opbrengsten onder monopolistische omstandigheden (opp. ABFE). Ve kunnen dit verschil (uitgedrukt in ~) relateren aan de maximaal mogelijke maatschappelijke winst.
Vaneer we de verliezen accumuleren over de periode van de
octrooiduur en
we
relateren die aan de maximaal mogelijke vinst gerekend over een oneindige periode vinden we:J
8 -it
Je
-itAKxe dt - (AKjx + ilixAK)e dt
o 0
V = ---~-'"--- x 100
m
r
-itAKxe dt
o
Stel dat de prijselasticit .it van de vraag is €. Dan is:
-16
Vm
=
(1 - e )(i +!~
€) x 100(10)
Wanneer we bijvoorbeeld uitgaan van een kOltendaling van S~ en een rentevoet van 10% kan voor verschillende combinaties van octrooiduur en prijlelasticiteit van de vraag worden nagegaan hoe groot de
maatschappelijke verliezen zijn. Tabel 2 geeft de samenhang.
Tabel 2. Verlies aan aaatschappelijke winst all gevolg van een monopoliepositie all fractie van de totaal mogelijke maatschappelijke winlt bij volledige concurrentie.
Horizontaal. Prijaelaaticiteit van de vraag (E) Vertikaala Octrooiduur (6)
In de cellen. Maatschappelijk economiache verlies
~
1 2 3 1 0,05 5,2 0,04 4 0,11 0,11 0,10 8 0,27 0,27 0,26 16 0,38 0,38 0,37 i 20 0,41 0,41 0,40Zelfs bij een relatief korte octrooiduur blijken grote maatschap-pelijke verliezen op te kunnen treden. Waarmate de octrooiduur toeneemt, nemen ook de maatschappelijke verliezen toe, zij het minder dan evenredig. De invloed van de prijselalticiteit van de vraag (E) blijkt gering.
Het blijkt dat we in deze gevallen (in tegenstelling tot de gevallen besproken in par. 6 waar de octrooiduur niet zo erg relevant leek) zouden moeten 8treven naar een zo kort mogelijke octrooiduur. Dat is dan uiteraard een octrooiduur waarmee de 0&0 kosten net kunnen
worden goedgemaakt. Beter is het echter wanneer het marktmonopolie wordt gebroken.
De prijs moet daartoe door de overheid worden gesteld op Co. Dat is dUB de prijs die bij volledige mededinging zou ontstaan. De
monopolist verliest een deel van zijn monopoliewinst. De vraag naar goederen neemt echter toe waardoor meer mensen van de kostendaling
21
Co - C1
profiteren. Doordat de winstmarge C is wordt, naar we 1
aannemen, een surplus verdiend waaruit de 0&0 uitgaven kunnen worden betaald. De levensduur van bet octrooi, die minstens nodig is om de innovatie moge1ijk te maken, kan nu worden berekend uit1
J
~ -it~xe dt = I
e
Met de hierboven aangegeven beleidscorrecties zijn we weer terug bij de conclusie in par. 3 waarmee de besproken situatie analoog is.
10. Het slapende octrooi
In bet kader van de bespreking van de relatie tusBen monopo1istiscbe posities en octrooiering past ook een enkele kanttekening bij het slapende octrooi. Bedrijven proberen uitvindingen die hun
octrooipositie kunnen bedreigen te octrooieren zonder dat toepassing van de uitvinding plaats vindt. Het octrooi wordt stapende gehouden. Op deze manier zou de tecbnische vooruitgang worden tegengehouden. Vooral Mensch (1979) maakt van dit punt veel werk.
Om dit probleem te bezien nemen we aan dat een bedrij£ door het bezit van een octrooi een monopolie beeft. De monopolist wordt ecbter in beginsel bedreigd door een bedrij£ dat op het zelfde terre in researcb bedrijft. Het kan met een concurrerend produkt op de markt komen, respectievelijk het bestaande octrooi verbeteren. Het vraagt een octrooi aan dat de specificaties van het octrooi van de monopolist omzeilt~
De bedreigde monopolist zal research blijven bedrijven om zich dit soort concurrentie van bet lij£ te houden. We nemen aan dat het concurrerende bedrijf qua researcb potentieel, research capaciteiten en research output identiek is aan de monopolist. Onder de geste1de voorwaarden wint, zoa1s we bopen aan te tonen, de monopolist de race om bet nieuwe octrooi. Om dit in te zien stel1en we de verwacbte winst met bet oude octrooi op Pm- Indien er een concurrent met een
.
gelijksoortig octrooi op de markt komt daalt de winst van demonopolist tot P:. De winst van de nieuwkcmer is
pi.
Uit de prijstbeorie is bekend det de gezemenlijke winst van twee duopolisten geringer is dan van een monopolist.
d e
Dus: p > P +
p-m m m
De nieuwkomer kan dus maximaal een bedrag pd - x aan researcb m besteden, wil bij geen verlies lijden.
Dus: P > pe + x of P _ x > pe
m m m m
De oude monopolist kan altijd een bed rag
>
x aan researcb besteden en wint daardoor de race om bet nieuwe octrooi.In de meeste gevallen zal er aIle reden zijn om bet nieuwe octrooi niet te gebruiken en bet slapende te bouden, omdat er allerlei kosten zijn gemaakt bij de exploitatie van bet oude octrooi. Vaak wordt dit als een bezwaar aangevoerd omdat de monopolist bierdoor de tecbnologiscbe vooruitgang tegen zou bouden.
Deze mening lijkt niet juist. De monopolist zal bet nieuwe octrooi aanwenden zodra de investeringen verbonden aan bet oude octrooi zijn terugverdiend. Hiermee wordt kapitaalvernietiging voorkomen. Zolang de omvang van de mogelijke kapitaalvernietiging groter is dan de economiscbe voordelen van bet nieuwe octrooi moet aan bet slapende octrooi een positieve betekenis worden toegekend. Een bedrijf beeft er ecbter geen belang bij om een octrooi niet te gebruiken wanneer de winst op bet nieuwe produkt groter is dan bet verlies door kapitaalvernietiging.
Uiteraard zijn biermee de in par. 5 besproken bezwaren tegen de monopolist die geoctrooieerde procesuitvindingen wil realiseren niet weggenomen.
11. Octrooiering en variabele onderzoekskosten; bet "common pool" probleem
Tot nu toe namen we aan dat bet niet onplausible was om voor
bescbeiden proces innovaties - desnoods als benadering - uit te gaan van een vast bedrag aan 0&0 uitgaven.
Voor grote(re) projekten, waar bedrijven met elkaar concurreren om als eerste met bet nieuwe produkt op de markt te komen, ligt dat anders. Er komen nu twee nieuwe elementen in bet geding. In de eerste plaats de race om als eerste met bet nieuwe produkt op de markt te komen. In de tweede plaats, nauw daarmee samenbangend, bet "common pool" probleem. Dat werd in ,de eerste paragraaf kort bescbreven. Ieder bedrijf voert in de race om als eerste bet octrooi te verwerven de 0&0 uitgaven op, waardoor een verspilling van mensen en middelen ontstaat.
23
Boe langer de octrooibescherming hoe -'4r dit proces vordt versterkt. Hoe langer immera de octrooiduur hoe gunstiger de
vinstvooruit-zichten. Boe gunstiger de vinstvooruitzichten hoe sterker, onder de druk van de concurrentie, de neiging om de R&D uitgaven te verhogen, waardoor de potentiele vinst wegsmelt. Bier komt een nog niet
besproken scbadelijk maatscbappelijk effect van octrooiering om de boek kijken. Boe langer dU8 de octrooiduur hoe korter de innovatie voorbereidingstijd en boe hoger de 0&0 kosten.
Wat de samenbang tussen innovatievoorbereidingstijd en researchkosten betrefta empiriscb onderzoek (Mansfield 1985) heeft uitgewezen dat het verband kromlijnig il.
In figuur 5 is de samenhang schematisch weergegeven.
De curve I(T) illultreert hoe de R&D kosten, vertikeal gemeten, toenemen naarmate de innovatievoorbereidingstijd, horizontaal gemeten, korter vordt.
Tegenover de bogere 0&0 uitgaven bij een kortere
innovatievoor-bereidingstijd staat dat de contante waarde van de netto opbrengsten ook toeneemt naarmate de innovatievoorbereidingstijd korter wordt. De netto opbrengsten (R) zijn nu afhankelijk van innovatievoorberei-dingstijd (T) en octrooiduur (e). Ook dat is in figuur 5 weergegeven. Ook hier wordt er weer van uitgegaan dat er bij een octrooiduur e -0, volledige concurrentie is. De netto opbrengsten zijn dan O. De ondernemer heeft verlies.
De curves R(T,e) geven de mogelijke netto opbrengsten weer bij varierende octrooiduren.
Bet feit dat we te maken hebben met degressief dalende curves voor de contante waarde van de netto opbrengsten en een eveneens
degrassief dalende kostencurve ken allerlei constellaties meebrengen die uit een oogpunt van theorievorming hoogst onaangenaam zijn. Zo ken de kostencurve op langere termijn sneller dalen dan de
opbrengstencurve. Naarmate de innovatievoorbereidingstijd dan langer vordt neemt de winst toe. De innovatievoorbereidingstijd loopt dan naar oneindig. Bet omgekeerde doet zicb voor vanneer de
opbrengstencurve sneller daalt dan de kostencurve. De
innovatievoorbereidingstijd loopt dan naar O. Dit soort extremen nemen we in de praktijk niet waar zodat bet verdedigbaar lijkt om van een zodanig verloop van kosten en opbrengsten uit te gaan dat er condities zijn voor optimalisering zodat bij een bepaalde
R
I(T)
o
I(T)
" 5'
'\ I '",5
I "..
,
...r ,
I ' ' ... "-I -...;.0'" -.. : - -
R(T,S)
I - _ - - 00 I I - - - ---R(T,B) R(T 8 ) ... T
pi
P
,
0Figuur 5: De samenhang tussen octrooiduurt opbrengsten (
researchkosten I(T)
25
voorbereidingstijd maximale winst wordt gemaakt. Bieronder volgen we verder - zij bet met enige modificaties - de analyse van Wyatt
(1986) •
De bedrijfswinst Wb ken nu, bij een innovatievoorbereidingstijd. T, een octrooiduur,9,0&0 kosten I(T), en netto opbrengsten a, worden worden voorgesteld door.
W = b T T+9
J
Re -it dt - I{T) -i9 -iT W = R (1 - e ) e - I (T) b of:Gegeven de premissen is er bij
e·
0, geen octrooibescberming. Gezien de volledige concurrentie kunnen de 0&0 uitgaven dan niet worden terugverdiend.De maatschappelijke winat (Wm) ia:
Wm
=
J
T-it
Re dt - I(T)
Gezien de uitkomsten van de analyse in paragraaf 4 is de invloed van de "deadweightloss-triangle" verwaarloosd. De maatschappelijke winst is nu gelijk aan de bedrijfswinst bij een oneindige octrooiduur. Voor de berekening van de welvaartswinst doet het er immers niet toe aan wie de winst toevalt: aan de producent via prijshandhaving door octrooibescherming of aan de consument (via prijsdaling, na afloop van het octrooi). De welvaartswinst ken dus, qua berekening, worden voorgesteld door de bedrijfswinst over een oneindige periode van octrooibescberming. Biermee ligt de vanuit maatschappelijk
gezichtspunt optimale innovatievoorbereidingstijd vast. Bet verschil tusBen de a(T,e~) curve en de I(T) curve moet dan maximaal zijn. In figuur 5 is dat bij een oneindige octrooiduur en een
innovatievoorbereidingstijd OPe De maatschappelijke winst is dan QS. Biermee zou het beleid bepaald zijn. Ben bedrijf met een monopolie op het gebied van 0&0 en op de markt bewerkstelligt nu bij een oneindige duur van het monopolie maximale welvaart. Ais er ecbter concurrentie il zullen de bedrijven op Btraffe van uitschakeling proberen all eerste bet octrooi te verkrijgen. De race om het octrooi begint. De innovatievoorbereidingstijd wordt verkort. De
grens aan deze verkorting ligt daar waar de winst 0 wordt (punt Q' in de figuur bij een innovatievoorbereidingstijd opt). Er is dan een maatschappelijk verlies QS-Q'S'. Bet bedrij£ dat de race wint speelt quitte (we gaan uiteraard uit van een theoretiBch grensgeval) De overige bedrijven verliezen.
De
maatschappelijke winst kan, zoal. we zagen, worden voorgeBteld door.Wm =
f
T-it - i t
Re dt - I(T)
=
Re / i - leT)Deze is maximaa I indien
-iT
iRe
=
I'(T) 6fT
= -
In I'~T) / i waarbij 1 > I'(T) > 0opt - -R
De
welvaart kan worden gemaximaliseerd door T zo te kiezen dat de optimale innovatievoorbereidingstijd wordt bereikt. In figuur 5 is dat bij een R(T,e)curve die door punt Q' gaat.Ve constateerden al dat de bedrijfswinst Vb(T,e) kan worden voorgesteld door.
-iT ie
Wb (T,6)
=
e (1 - e ) R/i - I(T)Bierin kunnen we de voor T gevonden optimale waarde substitueren. Kosten en opbrengsten zijn gelijk. Ha enige calculatie vinden wet
{ 1I(T) }
60pt = -In(1 + ItT» /i
Overigens hebben we implicLet aangenomen dat de opbrengsten curve die de kOBtencurve in het punt snijdt waarbij bet welvaartaeffect van het octrooi maximaal is, deze kostencurve niet weer voor een
tweede keer anijdt. AlB dat wei het geval is, wordt het probleem aanzienlijk gecompliceerder.
De optimale octrooiduur wordt nu de terugverdientijd die nodig is om maximale welvaart te bewerkstelligen. Is er een bogere octrooiduur dan de optimale dan worden maatscbappelijke verliezen geleden omdat de hogere netto opbrengsten worden geabsorbeerd door de bogere 0&0
27
De terugverdientijd wordt hierdoor Ianger. Wordt anderzijds van een lagere octrooiduur dan de coeven beschreven optimale duur uitgegaan dan wordt er verlies geleden.
Voorzover er dus sprake is van het hierboven gesianaleerde "common pool" probleem leidt een te hoge octrooiduur (bezien vanuit het aezichtspunt van maximaliserina van de welvaart) tot een te hoge terugverdientijd. Bet is een moeilijke vraaa om uit te maken hoe belangrijk het aesianaleerde verschijnsel iB. Er zijn veel
voorbeelden uit de praktijk waarbij belangrijke uitvindingen op allerlei aebied in onderlinge concurrentie tot stand tvamen
(mega-chips, cortisone, compact discs, video apparatuur.
kunstvezelB, bio-technologieen, micro-processoren, laserstralen etc.) Heer algemene aanwijzingen kunnen worden gevonden in het rendement van R&D.
Zo hebben Sato en Suzawa (1983) een uitaebreid onderzoek ingesteld naar het reeel rendement van 0&0 over een periode van 15 jaar in de chemische industrie in de Verenigde Staten. Bet rendement ligt tussen de 2 en 3~. Jaffe (1985) komt voor 530 bedrijven, ook in de Verenigde Staten, tot een netto rendement tUBsen I i 2~. De N.V. Philips gaat er vanuit dat men met o&to net "quitte" Bpeelt. (Rauwenhof: DiscuBsie jaarvergadering Vereniging voor
Staathuishoudkunde 4 dec. 1985).
Deze gegevens wijzen niet op een monopoliepositie van 0&0 zodat het niet onredelijk lijkt om er vanuit te aaan det kOlten en opbrengsten niet zover uit elkaar liggen. Bet "common pool" probleem zou
daarvoor een verklarina kunnen zijn.
Wanneer we, bij aebrek aan beter, afgaan op het gebruikte
cijfermateriaal dan ligt het voor de hand om te concluderen dat globaal bezien, innovaties gekenmerkt door een "common pool"
probleem uit een oogpunt van maximaliBerina van de welvaart om een relatief korte octrooiduur vragen. De huidige van toepas8ina zijnde octrooiduren zijn in dit opzicht dan onnodig lang.
OVerigens is juist in deze branches de technologiBche ontwikkeling zo snel dat innovaties economisch snel verouderen omdat ze
achterhaald worden door nieuwe innovatiel.
Een lange octrooiduur verliest door de technologische ontwikkeling zelf zijn functie.
Dit probleem. eventueel samen met bet probleem van bet risico van bet weglekken van kennis naar imitatoren,kan er toe leiden dat innovatie-initiatieven van sommige bedrijven achterwege blijven en dat men een strategie van "afwacbten" voert om eventuele pioniers met enige vertraging te volgen. Ais iedereen de risico's te groot vindt blijft innovatie acbterwege. Bet octrooi beeft dan geen enkele stimulerende functie meer. Ais andere stimulerende middelen blijven dan over researchpooling en subsidiering door de overheid. Deze mogelijkbeden komen in par. 13 en 14 aan de orde. Ter afranding van de tot nu gegeven beschouwingen voIgt in par. 12 een kart overzicht van de resultaten van empirische research op bet gebied van de effectiviteit van octrooien.
12. Empirisch anderzoek naar de economische betekenis van het octrooi
Er zijn diverse onderzoekingen die het octrooiprobleem op een geheel andere manier analyseren. Door middel van vragen1ijsten onder
deskundigen wordt daarbij geprobeerd langs een meer direkte weg de economische betekenis van het octrooi vast te Itellen. Bet is
interessant dat deze onderzoekingen bovenstaande analyse min of meer bevestigen. We zu11en de resultaten van dit onderzoek kart de revue laten paueren.
Mansfield (1986) analyseerde in nauwe samenwerking met leidende R&D deskundigen een steekproef onder 10 bedrijven in elf industrieln. Hij vroeg welk percentage van de innovaties niet zou zijn
geintroduceerd als er geen octrooieringsmogelijkbeid zou zijn geweest. Tabel 4 is interessant en bevestigt in grote lijnen de conc1usies die we op grond van een half-tbeoretiscbe. half
empirische analyse trokken. Behalve in twee
A
drie industriein is octrooibescherming kennelijk niet erg relevant om innovaties tot stand te brengen.29
Tabel 4 Percentage innovaties dat niet op markt zou zijn gebracht als g44n octrooibescherming zou zijn geweest (1981-1983) Industriile bedrijfstakken Pharmac. industrie Chemische industrie Machine industrie Metaa1 industrie Primaire meta1en Electrotechniek Instrumenten Kantoormachines Motorrijtuigen Rubber Textiel
Percentage innovaties dat
zonder octrooi bescherming ~
op de markt zou zijn gebracht. 65 30 15 12 8 4 1
o
o
o
o
Uit de tabel kan
weI
opgemaakt worden dat er uitzonderingen op de regel zijn (chemische en pharmaceutische industrie) dat het octrooi een beperkte betekenis heeft. Taylor en Silberston (1971)verzamelden 800rgelijke gegevens voor 27 bedrijven in Engeland en kwamen tot analoge uitkomsten, ook voor wat betreft de
bedrijfstakken. Betzelfde geldt voor een gezamenlijk onderzoekvan Mansfield Schwartz en Wagner (1981) die data voor 48
produktinnovaties in de Verenigde Staten gebruikten. Een Duits onderzoek komt tot hogere cijfers (ze blijven echter relatief laag) op basis van een steekproef onder 258 bedrijven. (Ifo-Institut fur Wirtschaftsforschung, 1974). Tabel 5 geeft het overzichtje.
Tabel 5.
Bedrijfstakken
Machine industrie Chemische industrie
Electrotechnische industrie Fijn mechanische en optische industrie
IJzer en staalindustrie Research-instituten
Zonder octrooibescherming zou •. 1 van de uitvindingen niet tot stand zijn gekomen
3 36 21 21
9
Ook hier valt de chemische industrie uit de toone Een geheel andere benadering wordt gevolgd door Levin, Klevarick, Nelson en Winter
Zij verzamelden gegevens voor ongeveer 2000 bedrijfseenheden. ABn de deskundigen werd gevraagd om op een 7-punts schaal aan te geven hoe z1j verschillende mogel1jkheden waardeerden om te profiteren van de economische voordelen van een nieuw of verbeterd produktie proces of produkt. Tabel 6 geeft een samenvatting.
Tabel 6. Waardering voor verschillende beleidsmoge1ijkheden Midde1en
Octrooibescherming Bedrijfsgeheim Voorsprongtijd
Gebruik maken van de leercurve Superieure service of verkoop-in8panning
Percentage respondenten* dat het aangegeven middel als zijnde onbe1angrijk met een onvoldoende waarderen 80t 40% 15t l5t 30t
* loot minus het vermelde percentage geeft uiteraard aan welk percentage van de respondenten het aangegeven middel met voldoende of meer waardeert.
Er wordt een lage waarde toegekend aan het belang van octrooien en een hoge waarde aan het hebben van een economilche voorsprong. Onder de respondenten die octrooibescherming positief waarderen (20t) neemt wederom de chemische industrie een belangrijke plaats in. Kennelijk is de redenering dat wie een voorsprong heeft geen octrooi nodig heeft. Uit onze analyse in paragraaf 4 kwamen we tot de
conclusie dat, gezien bet feit dat de economische voor8prong niet zo groot hoeft te zijn voor het behalen van voldoende rendement, octrooien van beperkte economische betekenis zijn. Beide conclusies - langs heel verschillende weg verkregen - liggen in elkaars
verlengde.
Een lage waardering voor de economische waarde van het octrooi sluit overigens niet uit dat men geen gebruik zou maken van de
mogelijkheden van de oetrooiwetgeving.
Mansfield (1986) ging na in welke mate men bij octrooibare uitv1ndingen geen gebruik maakte van de octrooiwetgeving (100 gevallen).
Tabel 7 geeft een beeld. Tabel 71 Industrie Pharmaceutische industrie Cbemische industrie Machine industrie Basismetalen Electrotechn.industrie Kantoormachines en instrumenten Motorrijtuigen Overige industrie 31
Percentage van octrooibare
uitvindingen waarbij geen gebruik werd gemaakt van de mogelijkheid tot octrooiering Percentage 18 19 14 50 17 25 35 15
Kennelijk speelt in de hierboven gesignaleerde gevallen de angst voor de openbaarheid van het octrooi een rol waardoor de concurrent wordt gepd.kkeld "rond het octrooi" uit te vinden. Bet bedrijf un dan beter op eigen houtje door een monopoliepositie zijn belang beschermen. Ook dit argument relativeert, vanuit geheel ander gezichtspunt, de economische betekenis van het octrooi.
Last but not least blijkt de relatieve betekenis van het octrooi ook nog eens uit het gemek waarmee octrooien ondergraven worden (Levin c.s. 1984). Tabel 8 geeft hiervan een beeld. ,
Tabel 8. lnnovatie, octrooi en imitatie
Perc. innovaties Perc. innovaties dat effectief bin- dat effectief
bin-nen I jaar un nen 3 jaar un
worden gedupliceerd worden gedupliceerd Belangrijke geoctrooieerde proces-innovaties 3'%. 64'%. Belangrijke niet-geoctroo-ieerde proces-innovaties 16'%. 83'%. Belangrijke geoctrooieerde produkt-innovaties 6'%. 56'%. Belangrijke niet-geoctroo-ieerde produkt-innovaties 19'%. 97'%.
Ook deze gegevens zijn in overeenBtemming met de eerder gegeven analyse in voorafgaande paragrafen. Het feit dat een enorm aantal octrooien effectief binnen 3 Jaar un worden ondergraven vormt mede een aanwijzing dat in het algemeen kennelijk met korte octrooiduren un worden volstaan. Onder welke omstandigheden dat relevant iB, is in enkele van de v~orafgaande paragrafen beBproken.
13. Pooling van research als be1eidsmogelijkheid
Pooling van relearch kan allerlei vormen aannemen. Bet meest vergaand is de situatie waarin een research laboratorium voor de gehe1e indultrie werkt en tegen kostprijs de innovatieve kennis aan aIle bedrijven in de bedrijfstak beschikbaar stelt. Wanneer deze onder ling concurreren wordt de nieuwe technologische kennil snel verspreidt. Deze kamt zo snel mogelijk aan de consument beschikbaar. Zo'n oplosling ken op velerlei praktische bezwaren stuiten. Bet ia moeilijk om de research van zich in veel landen bevindende bedrijven op deze manier te concentreren. Ook kan het centrale laboratorium te ver afataan van de individuele bedrijven die heterogene produkten verkopen. ABn de andere kant zijn er hele loale vormen van
samenwerking waarbij incidenteel kennis wordt uitgewisleld. Samenwerking il voora1 dAAr belangrijk waarl
a) duplicerende research plaatl vindt. Door samenwerking kan deze verlpilling worden voorkomen.
b) veel nieuwe kennis naar de concurrent weglekt, zodat innovatie-initiatieven vanwege de kOlten voor de pionier achterwege blijven. De lamenwerking moet dan zo zijn dat de kosten en kennis worden gelnternaliseerd. De initiatieven kunnen dan
weI
van de grond komen.c) de technologische ontwikkeling zo snel ia dat voortdurend kapitaalvernietiging dreigt. De aamenwerking moet er dan op gericht zijn 0 . EO zuinig mogelijk met de invelteringen om te gaan.
d) het gevaar dreigt van zeer uiteenlopende specificaties van
produkten zoals bijvoorbeeld bij video en televilielyatemen. Bet ia inefficient en de afnemers zijn de dupe. De samenwerking moet dan gericht zijn op uitwiaselbaarheid.
In het algemeen is - vanuit a1gemeen gezichtspunt - die samenwerking voora1 belangrijk waar het octrooisysteem a1s gevolg van de eerder gesignaleerde verschijnselen (snel weglekken van nieuwe kennis en Inelle technologische ontwikkeling) faalt. De samenwerking werkt dan all een stimulans voor innovatie. Een bezwaar dat hiertegen kan worden ingebracht il dat naarmate de samenwerking op het gebied van R&D intenliever wordt, de neiging om de afzetmarkt te monopoliseren ook groter wordt.
33
Dit probleem kwam - tot op zekere hoogte - al eerder ter sprake. De maatschappelijke verliezen ala gevolg van monopolise ring van een niet draatische innovatie blijken verwaarloosbaar klein. lij een draatische innovatie zijn zij groter. Maar dat is, zoals we
aantoonden, een academisch geval. Een monopolie mi.t bovendien de verspillingen die eigen zijn aan een markt met concurrentie. Bet gemonopoli.eerde bedrijf mist namelijk de inefficiency van de duplicerende research. Bet mist ook de in.tabiliteit vande markt die door concurrentie wordt gekenmerkt.
Samenvattend: Bet lijkt redelijk om te stellen dat aan
monopolisering all gevolg van researchpooling niet te zwaar moet worden getild. Zeker niet wanneer researchpooling een behoorlijke efficiency verbetering meebrengt.
De
mogelijkheden voor de overheid om reaearchpooling te bevorderen zijn beperkt. Een vriendelijk kartelbeleid dat, in dit opzicht, geen hinderpalen aanbrengt is hier relevant.14. Subsidiering van research en ontwikkeling als beleidsmogelijkheid
14.1 Samenhang tussen octrooiering en subsidiering
Uit het voorafgaande bleek (impliciet) dat door een uitvinding twee .oorten "quasi-rents" kunnen ontstaan namelijk,
a. die welke toch zouden zijn ontstaan all gevolg van de voorlprong die een bedrijf op zijn concurrenten heeft all gevolg van de innovatie;
b. die welke ontstaan als gevolg van de octrooibescherming waardoor de concurrenten, tijdelijk, buiten spel worden gezet.
V~~r zover er sprake is van voorsprongsvoordelen waaruit de 0&0
uitgaven kunnen worden gefinancierd is uiteraard, zoals we al aangaven, geen octrooibescherming nodig, laat staan subsidiering. Uit onderzoek in de Verenigde Staten, Engeland en Duitsland blijkt dat (behalve in de chemische en pharmaceutilche industrie) Ilechta een klein percentage bedrijven van mening is dat het een octrooi nodig heeft om de gedane innovatie te realiseren (Mansfield 1986, Taylor and Silberaton (1973).
Levin (1986) onderzocht 2000 bedrijven in de Verenigde Staten en kwam, zoa1s we zagen, eveneens tot de conclusie dat het octrooi als stimulans tot innovatie z~~r laag wordt gewaardeerd. Hoog genoteerd staat daartegenover de voorsprongstijd op de concurrent.
Als we op deze informatie afgaan zou in een aanzienlijk deel van de gevallen zonder octrooi de innovatie toch tot stand komen. Dat is een eerste ernltige waarschuwing tegen generieke 0&0 subsidies. Want waar het octrooi al overbodig is, ken de lubsidie zeker worden
gemist. Deze il een zuivere verspilling. OndertusBen blijven we dan toch nog met een relatief beperkt bestand aan gevallen zitten
waarvoor de octrooibelcherming wei relevant is. Hoe zit het nu met de subsidie?
In dit verband moet onderlcheid worden gemaakt tUBsen de formele octrooiduur (die wettelijk is geregeld en 18 jaar is) en de effectieve octrooiduur die aeeatal (vaak aanzienlijk) korter ia oadat de beacherming door het octrooi wordt onder graven door concurrenten die "om het octrooi heen" uitvinden, of die de uitvinding clandestien nabootsen, dan wei door Inelle technilche ontwikkeling. De effectieve octruoiduur il beeindigd wanneer de "quasi-rent" die door de octrooibescherming ontstond is verdwenen.
35
De imitatoren hebben deze rent doen wegsmelten. Bet octrooi heeft geen functie meer.
Wanneer we uitgaan van de effectieve octrooiduur kunnen we twee gevallen onderscheidenl
a. De periode waarin de in 0&0 gestoken kosten worden terugverdiend ("terugverdientijd") is korter dan de effectieve octrooiduur. Er doet zich dan de volaende situatie voor. Nadat aedurende de terugverdientijd uit de quasi-rents de 0&0 kosten zijn
terugverdiend loopt de ontvangst daarvan nog door tot het eind van de effectieve octrooiduur, die immers langer is dan de terugverdientijd. Dat is een voordelige situatie. De innovatie kan zonder meer tot stand komen. Er i. ook in dit geval geen enkele reden tot 8ubsidiering. Dat zou ver.pilling zijn.
b. De "terugverdientijd" is langer dan de effectieve octrooiduur. Na afloop van de effectieve octrooiduur zijn er geen quasi-rent. meer terwijl de 0&0 kosten niet zijn terugverdiend. De innovatie komt niet van de grond omdat deze bedrijfseconomisch verlies-gevend is. Toch kan er nu aanleiding tot subsidieverstrekking zijn omdat de innovatie vanuit algemeen economisch gezichtspunt rendabel kan zijn. Dat kan het beste met een voorbeeld worden verduidelijkt. Stel dat de pionier een ko.tenverlagende
uitvinding doet waarmee hij bij een gelijke prij. de nodige quasi-rents zou kunnen verdienen om zijn 0&0 kOlten te beta len. Wanneer echter zijn concurrenten, zonder kosten, de beschikking krijgen over deze uitvinding kunnen zij door prijsverlaging de pionier in een verliesgevende positie drijven. Bet zijn nu de consumenten die, gezien de prijsdaling, hun reeel inkomen zien toenemen. Deze inkomenstoeneming gerelateerd aan het
8ubsidiebedrag, vormt het maatschappelijk rendement van de innovatie. In theorie i. er nu du. inderdaad een argument voor 8ubsidiering (die het potentiele verlies compenseert) wanneer het zoeven beschreven indirecte rendement de kosten van de 8ubsidle meer dan goedmaakt. De argumentatie is echter nu zodanig gecompliceerd geworden dat de meelt voor de hand liggende vraag is of beleidsmakers dit geval nog kunnen herkennen en van de rest, waarvoor geen subsidie nodig