• No results found

Ontwerp van een instrument voor beoordeling van de duurzaamheid van technische innovaties.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ontwerp van een instrument voor beoordeling van de duurzaamheid van technische innovaties. "

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Afstudeeropdracht

Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Bedrijfskunde

Titel onderzoek:

Ontwerp van een instrument voor beoordeling van de duurzaamheid van technische innovaties.

Over de kunst van het optellen van appels en peren.

Afstudeerbegeleiders:

RUG: Dr. J.F.J. Vos

Prof. dr. J.J. van der Werf Bedrijfsbegeleiders:

SBE: A. Overdulve

UFO: Dr. ir. F.G. van den Aarsen Door: Ir. J.G.M. Leuveld

Juni 2005

(2)

Inhoudsopgave

Voorwoord. ... 4

Samenvatting... 5

Hoofdstuk 1: Opzet van het onderzoek... 6

1.1 Probleemduiding. ... 6

1.2 Doelstelling voor het onderzoek... 7

1.3 Beschrijving van de toegepaste onderzoekmethode... 9

1.4 Voorlopig eisenpakket voor het te ontwerpen instrument... 9

1.5 Opzet van dit verslag ... 10

Hoofdstuk 2: Functieanalyse voor het te ontwerpen instrument. ... 11

2.1 Inleiding... 11

2.2 De functie van duurzaam ontwikkelen... 11

2.3. Analyse van de beginsituatie. ... 13

2.4 Analyse van de gewenste eindsituatie. ... 14

2.4.1 Definitie van duurzaam ontwikkelen. ... 14

2.4.2 Duurzaam bedrijventerrein. ... 16

2.4.3 De afstemming van diverse aspecten bij duurzame ontwikkeling... 17

2.4.5 Beschrijving van de gewenste eindsituatie. ... 19

2.5 Bepaling van de functie van het te ontwerpen instrument... 20

2.6 Aanvulling van het Eisenpakket. ... 22

Hoofdstuk 3: Werkwijze bepalende fase voor het te ontwerpen instrument... 23

3.1 Inleiding... 23

3.2 Bepaling van de effecten van een innovatie... 23

3.2.1 Definiëring van de innovatie. ... 23

3.2.2 Opstellen van een startpunt voor de bepaling van effecten van een innovatie. ... 24

3.2.3 Keuze van de werkwijze voor identificatie van effecten... 26

3.3 Identificatie van de belanghebbenden... 26

3.3.1 Definitie van belanghebbenden. ... 26

3.3.2 Identificatie van belanghebbenden. ... 27

3.3.3 Keuze van de werkwijze voor identificatie van belanghebbenden. ... 30

3.4 De identificatie van de spanningsbronnen. ... 34

3.4.1 Systeembenaderingen voor ‘soft systems’. ... 35

(3)

3.4.2 Keuze van de werkwijze voor de identificatie van spanningsbronnen. ... 37

3.5 Bepaling van de aanpak voor optimalisatie van de spanningsbronnen... 38

3.5.1 Beoordeling van de spanningsbronnen. ... 38

3.5.2 Gebruik van dit oordeel bij de verdere ontwikkeling van de innovatie. ... 39

3.6 Het tot stand brengen van een dialoog ... 41

3.7 Vaststellen van de structuur van het te ontwerpen instrument en toetsing aan het eisenpakket... 42

Hoofdstuk 4: Vormgeving van het te ontwerpen instrument. ... 45

4.1 Inleiding... 45

4.2 Stappenplan voor het openen van de dialoog... 45

4.3 Toetsing van de vormgeving aan het eisenpakket. ... 49

Hoofdstuk 5: Toetsing van het opgestelde instrument met behulp van de casestudy ethyleen op het industriegebied Oosterhorn. ... 51

5.1 Inleiding... 51

5.2 Uitvoering van het stappenplan voor de case ethyleen... 51

5.2.1 Opstellen van een rapport over toepassing van ethyleen:... 51

5.2.2 Het maken van een voorlopige selectie van mogelijk te betrekken belanghebbenden... 52

5.2.3 Interviews met de nader te identificeren belanghebbenden. ... 52

5.2.4 Organisatie van een workshop met de geselecteerde belanghebbenden. .... 53

5.3 Evaluatie van het instrument... 54

Hoofdstuk 6: Conclusie en aanbeveling voor verder onderzoek... 56

6.1 Conclusies ... 56

6.2 Aanbeveling voor verder onderzoek... 57

Literatuurlijst: ... 58

(4)

Voorwoord.

Net als duurzaam ontwikkelen is ook afstuderen een proces waarbij de dialoog een essentiële rol speelt en spanningsbronnen geoptimaliseerd moeten worden (het feit dat afstuderen ook lang duurt zou een andere overeenkomst kunnen zijn). Wellicht

afwijkend van de mening van de RUG ligt voor mij ook bij het afstuderen de waarde niet alleen in de output maar vooral ook in de wijze waarop het proces doorlopen wordt.

Ik heb met veel plezier aan deze opdracht gewerkt, en dat is in grote mate te danken aan de steun en terugkoppeling die ik tijdens dit traject heb ontvangen. Ik bedank de vereniging SBE en de stichting UFO voor het ondersteunen van mijn opdracht. Verder ben ik zeer erkentelijk voor de medewerking van de provincie Groningen, met name Jos Huisin’tveld en Wendy Veenstra, en van KNN Milieu bv, met name KlaasJan Noorman. Zonder jullie medewerking was de organisatie van een masterclass waarin het ontworpen instrument getoetst kon worden, niet mogelijk geweest.

Bijzondere dank gaat uit naar mijn studiebegeleiders. Er zijn diverse concepten aan dit

eindresultaat voorafgegaan. De als zeer waardevol ervaren feedback die ik van jullie

hierop heb ontvangen hebben me geholpen om vele verbeteringen aan te brengen. Ik

dank jullie hiervoor hartelijk.

(5)

Samenvatting.

In dit onderzoek wordt een instrument ontworpen dat een onderneming ondersteunt bij het realiseren van een technische innovatie, op zodanige wijze dat invulling gegeven wordt aan de voorwaarden die gesteld kunnen worden aan duurzaam ontwikkelen.

Het instrument is dan ook in de eerste plaats bedoeld voor ondernemingen die op duurzame wijze een innovatie willen realiseren.

Het ontworpen instrument helpt de onderneming aan deze voorwaarden te voldoen door een dialoog tot stand te brengen tussen de onderneming en de belanghebbenden bij deze innovatie.

Doel van deze dialoog is het beoordelen van de spanningsbronnen en het komen tot optimale oplossingen hiervoor door samenwerking en onderhandeling.

Spanningsbronnen zijn in dit onderzoek gedefinieerd als die punten waar effecten van een innovatie ingrijpen op de belangen van belanghebbenden. Spanningsbronnen kunnen voorkomen op economisch, sociaal en ecologisch gebied, zowel ‘in het hier &

nu’ als ‘elders’ en ‘later’, en zowel positief als negatief zijn.

Door deze dialoog krijgt de onderneming in een vroeg stadium feedback over de

effecten van de innovatie op alle drie gebieden en kunnen belanghebbenden tijdens de ontwikkeling invloed uitoefenen.

Het ontworpen instrument bestaat uit een stappenplan en een viertal werkbladen. De eerste drie werkbladen dienen als hulpmiddel bij het identificeren van de effecten van een innovatie, de belanghebbenden bij deze innovatie en de spanningsbronnen die ontstaan door de interactie tussen de effecten van de innovatie en de

belanghebbenden. Het vierde werkblad is een hulpmiddel om de geïdentificeerde spanningsbronnen te beoordelen en op basis hiervan tot afspraken te komen over de verdere aanpak van deze spanningsbronnen.

Dit onderzoek is gestart naar aanleiding van de door de stichting UFO en de vereniging SBE gestelde vraag:

Kan ethyleen bijdragen aan de duurzame ontwikkeling van het bedrijventerrein Oosterhorn?

Het toepassen van het ontworpen instrument op de casus ethyleen in Delfzijl valt buiten het kader van dit afstudeeronderzoek. Het ontworpen instrument is wel getoetst in een experimentele opstelling waarbij de casus ethyleen als onderwerp is gekozen. De rol van de belanghebbenden is hierbij echter gespeeld door vertegenwoordigers uit

bedrijfsleven en overheid. De inhoudelijke resultaten van deze toetsing zijn opgenomen in een bijlage bij dit afstudeeronderzoek. Omdat niet de werkelijke belanghebbenden bij deze toetsing betrokken waren mogen geen conclusies uit de inhoudelijke resultaten getrokken worden.

Op basis van de toetsing zijn nog een aantal voorstellen gedaan, met name ten aanzien van de vormgeving van het op te starten overleg. Verder wordt voorgesteld als volgende stap een praktijktest met het instrument voor een niet al te omvangrijke innovatie uit te voeren. Zo’n mogelijke innovatie zou de plaatsing van windmolens op het

industrieterrein Oosterhorn kunnen zijn.

(6)

Hoofdstuk 1: Opzet van het onderzoek.

1.1 Probleemduiding.

In Delfzijl bevindt zich een belangrijke cluster voor de chemische industrie, gevestigd op het industrieterrein Oosterhorn. Dit terrein biedt nog zeer forse

uitbreidingsmogelijkheden. Mede gezien de relatief hoge werkeloosheid in de regio zijn er verschillende initiatieven om de groei van dit industrieterrein te stimuleren.

Figuur 1.1: Overzichtsfoto van het chemiepark op industrieterrein Oosterhorn in Delfzijl (bron:

www.chemiepark.nl.)

Ten einde het industriegebied aantrekkelijk te maken voor het vestigen van nieuwe bedrijven wordt door de stichting UFO (Utilitaire Faciliteiten Oosterhorn) gewerkt aan de aanleg van gemeenschappelijke voorzieningen. Hierbij wordt gestreefd naar

ontwikkeling van het terrein als een duurzaam bedrijventerrein.

Het ministerie van economische zaken heeft het industriegebied als één van de vijftig topprojecten aangewezen in de in mei 2004 verschenen nota Pieken in de Delta. Het ministerie verklaart zich hierin bereid (mede) te investeren in het oplossen van

knelpunten die een duurzame ontwikkeling van het industriegebied belemmeren.

Ook het recent opgerichte platform voor privaatpublieke samenwerking Eemsdelta heeft

onderzoek naar mogelijkheden voor duurzame ontwikkeling van het Oosterhorngebied

(7)

als project aangewezen. Hierbij wordt het beschikbaar maken van ethyleen als één van de mogelijkheden gezien.

De vereniging SBE (Samenwerkende Bedrijven Eemsmond) en de stichting UFO vragen zich af of de beschikbaarheid van ethyleen in Delfzijl de duurzame ontwikkeling van het bedrijven terrein kan stimuleren.

Beschikbaar maken van ethyleen op het industrieterrein Oosterhorn lijkt om een aantal redenen aantrekkelijk:

- Op basis van de beschikbare grondstoffen in de Eemsmondregio ligt productie van ethyleen als grondstof voor productie van ethyleendichloride uit ethyleen en chloor in Delfzijl voor de hand. In de regio zijn belangrijke voorraden zout

(natriumchloride en magnesiumchloride) beschikbaar als grondstof voor de productie van chloor. Ethyleen kan uit aardgas geproduceerd worden. Er zijn in de regio aardgasbronnen beschikbaar. Verder is er een belangrijk knooppunt van internationale aardgasleidingen aanwezig.

- Er is reeds een fabriek voor productie van chloor uit natriumchloride aanwezig.

De productie-installatie hiervoor wordt binnenkort zelfs vervangen door een nieuwe, moderne installatie.

- Er zijn plannen voor het bouwen van een fabriek voor productie van magnesium (het zogenaamde Antheus project). Hierbij komt als nevenproduct chloor vrij, waarvoor een toepassing gevonden moet worden. Gezien de risico’s rond het transport van chloor is het wenselijk het geproduceerde chloor lokaal te verwerken zodat risico’s bij transport vermeden worden.

Er zijn al een aantal bedrijven gevestigd op het chemiepark in Delfzijl die chloor als grondstof gebruiken. De groei bij deze bedrijven is echter beperkt. Wanneer ethyleen beschikbaar is, kan het chloor ingezet worden voor de productie van bijvoorbeeld ethyleendichloride (EDC), een belangrijke grondstof voor de productie van PVC.

Hiermee zou een zeer sterke stimulans gegeven worden voor de industriële activiteiten in dit gebied en hoogwaardige werkgelegenheid gecreëerd worden. De vraag is hoe het beschikbaar maken van ethyleen zich verhoudt met het streven naar een duurzame ontwikkeling van het industrieterrein.

1.2 Doelstelling voor het onderzoek.

De aanleiding tot het onderzoek is de vraag van SBE en de stichting UFO of de beschikbaarheid van ethyleen kan bijdragen tot een duurzame ontwikkeling van het industriegebied Oosterhorn. Hoewel deze vraag ook als een maatschappelijke vraag gezien kan worden, is het ook een bedrijfskundige vraag. UFO besteed geld en

middelen aan onderzoek naar mogelijkheden om ethyleen beschikbaar te maken, en de vraag is of dit een goede besteding is van de middelen die UFO beschikbaar heeft. De vraag vergt echter nadere concretisering en afbakening om als onderzoeksvraag in het kader van een afstudeeropdracht bedrijfskunde gebruikt te kunnen worden.

De vraag van SBE en UFO kan gezien worden als een ontwerpvraagstuk: de gegeven beginsituatie is het huidige industriegebied Oosterhorn waar een onderneming ethyleen beschikbaar wil maken en toepassen waarbij niet bekend is hoe dit te doen zodat dit leidt tot duurzame ontwikkeling van het gebied. De gewenste eindsituatie is een

industriegebied Oosterhorn waar een onderneming dit op zodanige wijze realiseert dat

(8)

er sprake is van duurzame ontwikkeling. Schematisch is het ontwerpvraagstuk als volgt weer te geven:

Figuur 1.2: Schematische weergave van de duurzame ontwikkeling van industriegebied Oosterhorn door middel van ethyleen als ontwerpprobleem.

De startvraag is hiermee te herformuleren als: Op welke wijze kan ethyleen beschikbaar gemaakt worden en toegepast worden zodat voldaan wordt aan de eisen die gesteld moeten worden aan duurzame ontwikkeling van het industriegebied Oosterhorn?

Deze vraag heeft betrekking op het oranje gearceerde deel in figuur 1.2. In dit

onderzoek richt ik mij verder dan ook op dit deel van het probleem. Daarbij wordt het beschikbaar maken en toepassen van ethyleen gegeneraliseerd tot het realiseren van een technische innovatie.

De doelstelling voor dit onderzoek is op basis hiervan als volgt geformuleerd:

Het ontwerpen van een instrument waarmee een onderneming een technische innovatie op duurzame wijze tot stand kan brengen en bijdraagt aan de

ontwikkeling van een duurzaam bedrijventerrein.

Het te ontwerpen instrument dient de onderneming te ondersteunen bij de keuze uit mogelijke scenario’s voor realisatie van de innovatie. Uit de mogelijke scenario’s dient met behulp van het instrument dat scenario gekozen te worden dat het beste aan de eisen voor een duurzame ontwikkeling voldoet. De probleemhebber bij deze doelstelling is daarmee gegeneraliseerd tot de onderneming die een innovatie op duurzame wijze wil ontwikkelen en wil weten hoe hier invulling aan te geven. De relevantie van dit probleem voor de onderneming wordt in het algemeen veroorzaakt door een

toenemende druk op ondernemingen vanuit de samenleving (met name overheden, belangenorganisaties en consumenten) om bij te dragen aan een duurzame

samenleving.

Oosterhorn zonder duurzame ontwikkeling

Beschikbaar Maken van ethyleen

Mogelijke toepassingen van

ethyleen

Beoordeling effecten door belanghebbenden Effecten op

duurzame ontwikkeling

Oosterhorn met duurzame ontwikkeling

Voorkeurs- scenario

(9)

Het onderzoek wordt, gezien de startvraag van SBE en UFO, afgebakend tot technische innovaties door profit organisaties. Onder een technische innovatie wordt in dit kader verstaan het toepassen van een voor het industriegebied Oosterhorn nieuwe

technologie. Ontwikkeling van het industrieterrein Oosterhorn door andere middelen (zoals bijvoorbeeld groei van bestaande activiteiten en beleidsmaatregelen door overheden) valt buiten het kader van dit afstudeeronderzoek.

Het onderzoek naar de mogelijkheden voor het beschikbaar maken en toepassen van ethyleen met de bijbehorende effecten wordt als context voor dit onderzoek beschouwd, en is uitsluitend nodig voor een toetsing van het te ontwerpen instrument aan de hand van de case ethyleen in delfzijl.

1.3 Beschrijving van de toegepaste onderzoekmethode.

Dit afstudeeronderzoek heeft de vorm van een ontwerpopdracht. De toegepaste

ontwerpmethode is gebaseerd op Methodisch Ontwerpen (H.H. van den Kroonenberg, 1978). Hierbij wordt het ontwerpproces in de volgende fases opgedeeld:

- Probleem definiërende fase: dit wordt gedaan door de gegeven begintoestand (Ist-toestand) en de gewenste eindtoestand (Soll-toestand) te omschrijven.

Hieruit wordt de doelstelling voor het ontwerp bepaald, en kan een eerste eisenprogramma opgesteld worden.

- Functieanalyse van het ontwerp: in deze fase wordt geanalyseerd welke

kenmerken van de begintoestand omgezet moeten worden, en welke kenmerken de gewenste eindtoestand dient te hebben. Hiermee wordt vastgesteld wat het te ontwerpen instrument moet doen, ofwel welke functie(s) het instrument dient te verrichten. Op basis van deze analyse wordt een functieblokschema opgesteld.

Door variëren en combineren van deel- en nevenfuncties kan men hierbij tot alternatieve blokschema’s komen.

- Werkwijze bepalende fase: in deze fase worden voor de verschillende functies werkwijzen bepaald. Hierbij wordt het principe van divergeren en convergeren toegepast: allereerst worden mogelijke werkwijzen geïnventariseerd, om

vervolgens hieruit de meest geschikte methode te kiezen. In dit onderzoek maak ik deze keuze afzonderlijk per deelfunctie, omdat per deelfunctie steeds een alternatief een duidelijke voorkeur heeft. Er kan ook een zogenaamd

morfologisch overzicht gemaakt worden: dit is een tabel waarin vertikaal alle functies gerangschikt zijn en horizontaal per functie de gevonden alternatieven.

Door uit elke rij een alternatief te kiezen zijn meerdere alternatieven voor de structuur van het totale instrument samen te stellen. Hierna dient dan een keuze gemaakt te worden uit deze alternatieve structuren. In dit onderzoek toets ik aan het slot van de werkwijze bepalende fase of de verschillende keuzes ook als totaal bij elkaar passen.

- Vormgevende fase: in deze fase wordt de structuur verder gedetailleerd en de uiteindelijke vorm van het instrument bepaald.

1.4 Voorlopig eisenpakket voor het te ontwerpen instrument

De probleemdefinitie en de doelstelling voor het te ontwerpen instrument is reeds in

paragrafen 1.1 en 1.2 behandeld. Voor de afronding van de probleemdefiniërende fase

dient nog een aanzet gegeven te worden voor het eisenpakket. In deze fase beperkt

zich dat tot de klanteisen. Op basis van de functieanalyse kunnen later functionele eisen

toegevoegd worden. Ook de keuze van de werkwijze en vormgeving kan leiden tot

herziening of aanvulling van het eisenpakket.

(10)

De vereniging SBE en de stichting UFO zijn medeopdrachtgever voor dit onderzoek en daarmee als klant voor dit onderzoek te beschouwen. In overleg met deze partijen zijn volgende klanteisen geformuleerd:

1. Het instrument moet toepasbaar zijn door een middelgrote regionaal werkende onderneming, en niet meer dan circa een manjaar aan tijdbesteding vragen.

2. Bestaande (milieu)wetgeving en nationaal en internationaal beleid worden als maatschappelijk aanvaard en vaststaand beschouwd. Aangezien bijvoorbeeld de nationale overheid het industrieterrein Oosterhorn als toplocatieproductie

aanmerkt, staat groei van dit industriegebied niet ter discussie.

3. De onderneming is initiatiefnemer en houdt de eindverantwoordelijkheid bij de te maken keuzes.

1.5 Opzet van dit verslag

In dit verslag worden de diverse fases van het ontwerpproces beschreven. De

hoofdstukken 2 tot en met 4 behandelen de probleemdefiniërende fase, de werkwijze

bepalende fase en de vormgevende fase. De hoofdstukken 3 en 4 zijn onderverdeeld in

paragrafen die de in hoofdstuk 2 bepaalde deelfuncties van het te ontwerpen instrument

behandelen. In hoofdstuk 5 wordt het ontworpen instrument getoetst aan de hand van

de case ethyleen in Delfzijl. De gegevens die verzameld zijn over de case ethyleen

worden gerapporteerd in een bijlage. Het rapport wordt afgesloten met een aantal

conclusies en een aanbeveling voor verder onderzoek.

(11)

Hoofdstuk 2: Functieanalyse voor het te ontwerpen instrument.

2.1 Inleiding.

Bij Methodisch Ontwerpen wordt de functie van het te ontwerpen instrument bepaald door de gewenste eindsituatie nauwkeurig te vergelijken met de gegeven beginsituatie.

In de probleemdefinitie zijn deze situaties kort beschreven. Ik zal eerst kort ingaan op de functie van duurzaam ondernemen om de relevatie van het te ontwerpen instrument te bekijken. Daarna zal ik de bestaande situatie nader omschrijven en vervolgens ingaan op de gewenste eindsituatie. De gewenste eindsituatie kenmerkt zich doordat er sprake is van duurzame ontwikkeling en Oosterhorn als duurzaam bedrijventerrein. Alvorens de gewenste eindsituatie nader te beschrijven worden daarom de begrippen duurzaam ontwikkelen en duurzaam bedrijventerrein nader onderzocht. Hierna wordt de functie van het te ontwerpen instrument bepaald en het eisenpakket voor het te ontwerpen instrument aangevuld met een aantal functionele eisen.

2.2 De functie van duurzaam ontwikkelen.

De doelstelling voor dit onderzoek is geformuleerd als het ontwerpen van een

instrument waarmee een onderneming een technische innovatie op duurzame wijze tot stand kan brengen en bijdraagt aan de ontwikkeling van een duurzaam bedrijventerrein.

Daarmee is de wenselijkheid van duurzaam ontwikkelen als uitgangspunt genomen, en wordt de vraag waarom we duurzaam willen of moeten ontwikkelen niet gesteld.

Hoewel beantwoording van deze vraag niet noodzakelijk is voor de functiebepaling van het te ontwerpen instrument meen ik dat het toch zinvol is hier kort aandacht aan te besteden omdat hiermee ingegaan wordt op de vraag waarom een onderneming behoefte zou hebben aan het te ontwerpen instrument.

Ondernemingen dienen al aan een veelvoud van wet- en regelgeving te voldoen om maatschappelijke belangen te waarborgen, maar er bestaat geen wettelijke verplichting voor maatschappelijk verantwoord ondernemen zoals omschreven door de SER.

Cooymans (2001) geeft meerdere redenen waarom een onderneming toch maatschappelijk verantwoord zou willen ondernemen:

- Eigen continuïteit: zonder duurzame samenleving kan de onderneming niet duurzaam bestaan

- Reputatievorming: het belang van een goede reputatie is voor een bedrijf nauwelijks te onderschatten (zie o.a. van Dam en Kim, 2003). Een goede reputatie is belangrijk voor het verkrijgen van alle productiefactoren (kapitaal, arbeid, kennis en

grondstoffen) en voor het verkrijgen van klantvertrouwen.

- Uitruil van belangen: de onderneming doet iets voor de samenleving waarvoor ze iets terug krijgt, bijvoorbeeld een ruimere hinderwetvergunning

- Financieel belang: het efficiënt gebruiken van grondstoffen is niet alleen ecologisch, maar vaak ook financieel zeer verantwoord. Het zelfde kan gezegd worden van het zorgen voor goede werkomstandigheden en een sociaal personeelsbeleid waarmee goed gemotiveerde medewerkers verkregen worden.

- Persoonlijke levensovertuiging van de eigenaar(s) of management van de

onderneming.

(12)

Zijn er ook redenen waarom een onderneming maatschappelijk verantwoord zou moeten ondernemen?

Jeurissen (2003) wijst op de morele verantwoordelijkheid van een onderneming en opent zijn boek “Bedrijfsethiek, een goede zaak” met: “Ondernemingen staan midden in de maatschappij. Daarom hebben zij ook een morele verantwoordelijkheid voor hoe zij zich in de maatschappij gedragen”. Het klinkt aannemelijk. Maar als ik midden in een bos sta, heb ik dan daarom morele verantwoordelijkheid hoe me in dat bos te

gedragen? Klinkt de stelling van Milton Friedman niet even overtuigend: “The business of business is business”? Waarom laten we de boswachter niet verantwoordelijk voor het bos, ofwel de maatschappelijke organisaties voor de maatschappij en de zakelijke organisaties voor de zaken?

Het al dan niet hebben van morele verantwoordelijkheid hangt af van de moraal die gehanteerd wordt. Jeurissen hangt blijkbaar een moraal aan waarmee iemand morele verantwoordelijkheid draagt voor een maatschappij wanneer hij daar deel van uit maakt.

Ik heb geen probleem met dat standpunt, maar het is de vraag of we van iedereen en van elke onderneming kunnen of mogen verwachten dat met ons eens te zijn.

Het is een mondiaal breed aanvaarde moraal dat de vrijheid van een individu of groep stopt zodra deze vrijheid de vrijheid van anderen wezenlijk gaat beperken. Hoewel niet letterlijk vastgelegd in wetgeving, blijkt uit de jurisprudentie dat ook rechters dit principe hanteren bij het afwegen van conflicterende rechten. Het voorzien in wezenlijke

behoeften op een wijze die het anderen (in de huidige of toekomstige generatie) onmogelijk maakt in hun wezenlijke behoeften te voorzien is een wezenlijke inperking van de vrijheid van die anderen. Derhalve kan gesteld worden dat alle ondernemingen minstens de morele plicht (en op basis van jurisprudentie vaak zelfs de wettelijke plicht) hebben tot duurzame ontwikkeling volgens de definitie van de commissie Brundtland.

De praktijk laat echter een wat ander beeld zien. Pieter Winsemius stelde onlangs nog in Management Team (nr. 14, 11-3-05) dat: “het bedrijfsleven de mond vol heeft van maatschappelijk verantwoord ondernemen, maar als puntje bij paaltje komt gebeurt er niets”. Er zijn dus blijkbaar ook argumenten tegen maatschappelijk verantwoord

ondernemen en duurzaam ontwikkelen.

Voor een open dialoog dient de onderneming informatie te verstrekken aan

belanghebbenden. Hierin ligt zeker een spanningsbron: het effect hiervan is immers dat vertrouwelijke informatie bij concurrenten komt en dat kan het belang van de

onderneming schaden.

Hoewel mogelijk de kosten verbonden aan duurzaam ontwikkelen een rol kunnen spelen, is dit mijns inziens niet de voornaamste reden. Duurzaam ontwikkelen kan immers ook aanmerkelijke financiële voordelen bieden, mogelijk is het netto financiële resultaat zelfs positief.

De weerstand tegen duurzaam ontwikkelen kan mogelijk ook verklaard worden uit het feit dat de vereiste open dialoog en de bereidheid om de resultaten van die dialoog mee te wegen in de besluitvorming een inperking van de beslissingsvrijheid van de

onderneming kan betekenen. Op de korte termijn is dit wellicht inderdaad het geval. Op langere termijn zal een onderneming echter waarschijnlijk toch een rekening

gepresenteerd krijgen wanneer in een ontwikkeling een keuze gemaakt wordt waarbij

spanningsbronnen niet geoptimaliseerd worden. De belanghebbenden hebben immers

uiteindelijk een grote invloed op alle inputfactoren die de onderneming nodig heeft, en

zullen die invloed gebruiken als ze geen andere mogelijkheid krijgen.

(13)

Duurzaam ontwikkelen zoals in de gewenste eindsituatie beschreven zorgt voor een veel kortere, snellere terugkoppeling van een eventueel negatieve beoordeling van de innovatie door de belanghebbenden. Dat kan een onderneming veel tijd, inspanning en geld besparen. Naast de aangegeven morele verplichting is dit mijns inziens een

belangrijke reden waarmee een keuze voor duurzaam ontwikkelen door een profit- organisatie goed te motiveren is.

2.3. Analyse van de beginsituatie.

In de beginsituatie ontwikkelt een onderneming een innovatie zonder daarbij specifiek aandacht te geven aan duurzaam ontwikkelen. Het ontwikkelingsproces is schematisch weergegeven in figuur 2.1:

Belanghebbenden

Effecten

Onderneming met Innovatie

Output:

Realisatie van de doelstellingen Reputatie

Input:

Kapitaal

Arbeid Kennis Vergunning

Grond- stoffen

Spannings- bronnen Belanghebbenden

Effecten

Onderneming met Innovatie

Output:

Realisatie van de doelstellingen Reputatie

Input:

Kapitaal

Arbeid Kennis Vergunning

Grond- stoffen

Spannings- bronnen

Figuur 2.1: Schematische weergave van de beginsituatie: Implementatie van een innovatie zonder specifieke aandacht voor duurzame ontwikkeling

Centraal in het model staat de onderneming die werkt aan een innovatie om haar doelstellingen te realiseren. De realisatie van de innovatie is in het model aangegeven als output van de onderneming.

Deze output veroorzaakt bedoelde en onbedoelde effecten die van invloed zijn op belangen van de diverse belanghebbenden. Die punten waarop de effecten van een innovatie ingrijpen op de belangen van de belanghebbenden duid ik in het kader van dit afstudeeronderzoek aan met het begrip spanningsbronnen. Spanningsbronnen kunnen zowel positief als negatief zijn en moeten niet verward worden met tegenstrijdige

belangen. Belangen kunnen door verschillende belanghebbenden gedeeld worden (gemeenschappelijke belangen) of niet (verschillende belangen). Wanneer een

innovatie een positief effect heeft op een gemeenschappelijk belang van onderneming

(14)

en belanghebbende zal hieruit een positieve spanningsbron ontstaan. Het feit dat belanghebbenden en de onderneming verschillende belangen hebben zegt nog niets over mogelijke tegenstellingen die hier uit voortvloeien. Pas wanneer een zelfde effect positief is voor een belang van de onderneming (of een belanghebbende) en negatief is voor een (andere) belanghebbende ontstaat een negatieve spanningsbron. Ter

verduidelijking hiervoor een voorbeeld: bij arbeidsvoorwaardenoverleg wil de werknemer een hoger loon terwijl de werkgever de kosten laag wil houden. Wanneer een oplossing gevonden wordt waardoor de werknemer wel meer loon ontvangt maar voor de

werkgever de kosten niet verhoogd worden (bijvoorbeeld door langer werken door minder mensen) hoeven de op zich tegengestelde belangen niet tot een (negatieve) spanningsbron te leiden.

Als input heeft een chemische onderneming naast de bekende productiefactoren kapitaal, arbeid, kennis en grondstoffen ook diverse vergunningen nodig.

Als reactie op de effecten waaraan belanghebbenden blootgesteld worden kunnen de belanghebbenden invloed uitoefenen op de door de onderneming benodigde

inputfactoren, op andere belanghebbenden en op de reputatie van de onderneming.

Daardoor wordt invloed uitgeoefend op de onderneming.

Een essentieel kenmerk voor de beginsituatie is dat de innovatie zich intern in de onderneming afspeelt. Feitelijke terugkoppeling vanuit de omgeving vindt plaats naar aanleiding van de effecten die realisatie van de innovatie heeft. Dit is een

vereenvoudiging van de huidige gang van zaken. Natuurlijk heeft een onderneming contact met haar omgeving tijdens de ontwikkeling van een innovatie. Er wordt (bijna) altijd een marktonderzoek in enige vorm gedaan om de economische haalbaarheid van de innovatie te onderzoeken. Ook ten aanzien van milieueffecten is er vaak wel overleg.

In hoofdlijnen werkt de onderneming echter intern eerst een plan uit en legt dit dan door middel van MER-procedures en vergunningaanvragen voor ter goedkeuring. In het algemeen is de insteek bij deze procedures het verkrijgen van toestemming voor uitvoering van de plannen, en is er geen sprake van een actieve betrokkenheid van de omgeving bij de ontwikkeling.

In essentie kan de omgeving daardoor pas invloed uitoefenen op de ontwikkeling door invloed uit te oefenen op de inputfactoren die de onderneming nodig heeft. Invloed tijdens de ontwikkeling is slechts in beperkte mate mogelijk.

2.4 Analyse van de gewenste eindsituatie.

In de gewenste eindsituatie wordt een innovatie zodanig gerealiseerd dat er sprake is van duurzame ontwikkeling. Het industriegebied Oosterhorn ontwikkelt zich daarbij tot een duurzaam bedrijventerrein. Het is nog onduidelijk wat daar precies onder wordt verstaan. Ik zal daarom eerst ingaan op de begrippen duurzaam ontwikkelen en duurzaam bedrijventerrein. Een centraal thema in duurzaam ontwikkelen blijkt de afstemming van verschillende belangen te zijn. Hierom wordt in een aparte paragraaf ingegaan op hoe deze afstemming tot stand gebracht kan worden. Daarna wordt de gewenste eindsituatie nader omschreven.

2.4.1 Definitie van duurzaam ontwikkelen.

Duurzaam ontwikkelen staat op dit moment zeer in de belangstelling. Hoewel iedereen wel globaal een idee heeft wat hier onder verstaan dient te worden, is er echter zeker de nodige spraakverwarring. Naast duurzaam ontwikkelen duiken vaak termen op als

duurzaam ondernemen, ethisch ondernemen, duurzaam produceren, duurzaam

(15)

consumeren en last but not least maatschappelijk verantwoord ondernemen. Wat is duurzaam ontwikkelen, en hoe moet dat in de praktijk vorm gegeven worden?

Eén van de eerste studies naar duurzaam ontwikkelen is verricht door de World Commision on Environment and Development, de WCED (1987). De door de WCED ingestelde commissie Brundtland omschrijft in haar rapport 'Our common future' duurzaam ontwikkelen als: het voldoen aan de behoeften van deze generatie zonder daarmee de mogelijkheden te niet te doen voor de komende generaties om in hun behoeften te voorzien”. Om dit te bereiken stelt de commissie dat de samenleving dient te streven naar een evenwicht tussen economische ontwikkeling, sociale

rechtvaardigheid en bescherming van het milieu.

Elkington (1998) werkt dit verder uit in het concept van de triple bottom line, bekend als de drie P’s: People, Planet en Profit. Elkington stelt dat een onderneming niet slechts naar waardecreatie in financiële termen dient te streven, maar waarde dient te creëren op drie “bottom lines”: financieel, sociaal en ecologisch.

Om de spraakverwarring te verminderen heeft de SER op verzoek van de regering een studie verricht met betrekking tot onder andere duurzaam ontwikkelen (SER, 2000). De SER komt tot de conclusie dat duurzaam ontwikkelen onderdeel is van het bredere begrip maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Ze geeft een inmiddels vrij algemeen geaccepteerde definitie van MVO. Volgens de SER zijn twee elementen bepalend voor de vraag of er sprake is van maatschappelijk verantwoord ondernemen:

- De onderneming richt de ondernemingsactiviteiten op waardecreatie in drie dimensies: profit ( de voortbrenging van goederen en diensten met winst als

maatstaf voor de maatschappelijke waardering daarvoor), people ( de gevolgen voor mensen binnen en buiten de organisatie) en planet (de effecten op het natuurlijke leefmilieu). De onderneming richt zich daarmee (volgens de SER) op de bijdrage aan de maatschappelijke welvaart op langere termijn.

- De onderneming onderhoudt een relatie met de verschillende belanghebbenden op basis van doorzichtigheid (transparantie) en dialoog, waarbij antwoord wordt

gegeven op gerechtvaardigde vragen uit de maatschappij.

Met het eerste element sluit de SER aan bij de commissie Brundtland en de tripple bottom line van Elkington. Door het tweede element geeft de SER een belangrijke aanwijzing hoe het eerste element ingevuld moet worden. De onderneming dient in een open dialoog met belanghebbenden antwoord te zoeken op gerechtvaardigde vragen uit de maatschappij. De essentie van maatschappelijk verantwoord ondernemen is de bereidheid van ondernemingen om verantwoording af te leggen aan de maatschappij en verantwoordelijkheid te nemen voor alle effecten van de ondernemingsactiviteiten. De eerste stap in verantwoordelijkheid nemen is het verstrekken van open en “eerlijke”

informatie. De tweede stap is de bereidheid om de verkregen feedback uit de open dialoog mee te wegen in de besluitvorming binnen de onderneming.

De algemene inzichten als hierboven gegeven gelden voor zowel duurzaam ontwikkelen als voor duurzaam ondernemen. Bij duurzaam ontwikkelen kunnen we naast kenmerken ten aanzien van de duurzaamheid ook nog kenmerken van een ontwikkeling

onderscheiden.

In deze afstudeeropdracht is het begrip ontwikkeling ingeperkt tot technische innovaties.

Een innovatie wordt veelal gezien als een (min of meer) lineair proces waarbij

stapsgewijs vanuit een gedefinieerde probleemsituatie met behulp van deterministische

en reductionistische methodes naar een gewenste eindsituatie gewerkt wordt . Leeuwis

(16)

(2004) geeft aan dat de werkelijkheid toch vaak iets heel anders laat zien. Innovaties ontstaan veelal uit praktische ervaring en zijn gebaseerd op een effectieve integratie van probleemperceptie, kennis en ervaring van de betrokken partijen. Het

innovatieproces verloopt hierbij allerminst reductionistisch maar wordt voortdurend beheerst door complexe, onderling afhankelijke en onvoorspelbare interacties tussen de betrokkenen. Het min of meer toevallig samenkomen van verschillende ideeën speelt vaak een belangrijke rol. Leeuwis omschrijft een innovatie dan ook als: “een nieuw patroon voor de coördinatie en afstemming tussen mens, technische systemen en natuurlijke verschijnselen”. De innovatie omvat niet alleen de technologische

vernieuwing, maar ook de aanpassing of afstemming van de sociale en ecologische omgeving hierop. Deze afstemming vindt echter niet vanzelf plaats, maar hiervoor zal gerichte actie ondernomen moeten worden. In het door Leeuwis omschreven model voor het innovatieproces spelen drie processen hierbij een cruciale rol:

1. Het opbouwen van netwerken

2. Social learning, vooral met betrekking tot de perceptie van eigen en andere belangen

3. Onderhandeling, als belangrijk middel voor conflicthantering

Hiermee krijgt een dialoog met de belanghebbenden niet alleen een functie vanuit maatschappelijk verantwoord ondernemen, maar is de dialoog ook voor de functionele kant van het innovatieproces van groot belang.

In het kader van deze afstudeeropdracht kies ik de hoofdlijnen zoals aangegeven door de SER en kom tot de volgende definitie voor een duurzame ontwikkeling:

- Een duurzame ontwikkeling dient gericht te zijn op waardecreatie in drie dimensies:

economisch, sociaal en ecologisch.

- Bij een duurzame ontwikkeling dient de onderneming een open dialoog aan te gaan met belanghebbenden voor de afstemming van de spanningsbronnen die ontstaan als gevolg van de innovatie.

Deze definitie geeft de belangrijke kenmerken voor een duurzame ontwikkeling en is daarmee goed toepasbaar voor dit onderzoek. De definitie geeft niet expliciet aan wat duurzaamheid in deze context is. Uit voorgaande concludeer ik dat duurzaamheid geen intrinsieke eigenschap van een ontwikkeling is. In het algemeen kan niet gesteld worden dat een ontwikkeling duurzaam is of niet. Belanghebbenden vinden een ontwikkeling duurzaam of niet. Duurzaamheid is in de gegeven definitie van duurzame ontwikkeling een oordeel van belanghebbenden met betrekking tot een ontwikkeling.

2.4.2 Duurzaam bedrijventerrein.

Naast duurzaam ontwikkelen staat het begrip duurzaam bedrijventerrein tegenwoordig bijzonder in de belangstelling, en wil o.a. Groningen Seaports het industrieterrein Oosterhorn als zodanig profileren, onder andere door het in april 2004 gehouden congres Delfzijl - Grounds for sustainable development.

Novem (2003 a) geeft in een handleiding voor een strategische analyse concepten en inzichten die richting kunnen geven aan de discussie over het starten en in stand houden van duurzame ontwikkeling van een bedrijventerrein. Hierbij worden tevens enkele instrumenten aangereikt die hierbij gebruikt kunnen worden. Duurzame

ontwikkeling wordt omschreven als een proces waarin partijen de sociale, economische en ecologische aspecten van hun beslissingen op een geïntegreerde wijze

beschouwen. Voor bedrijventerreinen zijn drie stadia onderscheiden: regionale

efficiëntie, regionaal leren en de duurzame regio. In het eerste stadium wordt op een

(17)

bedrijventerrein gestreefd naar efficiëntieverbetering. In het tweede stadium wordt ook naar de omgeving van het terrein gekeken waarbij het leren kennen van de diverse belangen een grote rol speelt. Kernactiviteiten in dit stadium zijn het opbouwen van netwerken voor overleg en het opstellen van een gemeenschappelijk gedragen

strategische visie. Uiteindelijk leidt dit tot een duurzame regio. Ook in deze benadering vormen dus weer de dialoog en het leerproces belangrijke elementen.

Door Novem (2003 b) is verder een leidraad opgesteld voor het verduurzamingproces van bedrijventerreinen. De leidraad geeft een fasering van het verduurzamingproces in vijf fases: initiëring, oriëntatie, besluitvorming, vormgeving en uitvoering. Met name in de eerste twee fases wordt het belang van creëren van draagvlak en afstemming tussen alle betrokkenen benadrukt.

De leidraad richt zich verder voor een belangrijk deel op de technologische invulling van dit proces en geeft acht thema’s aan, verdeeld in vier thema’s voor duurzame

bedrijfsprocessen (uitwisseling van energie, grondstoffen en water; gezamenlijk gebruik van utilities en bedrijfsfuncties; collectieve preventie, inzameling en afvoer van

afvalstoffen; combineren van vervoer van goederen en personen) en vier thema’s voor duurzame inrichting van het terrein (intensiever gebruik van ruimte; bedrijfsgerichte commerciële voorzieningen; nutsvoorzieningen met hoog rendement; multimodaal transport en hoogwaardig openbaar vervoer).

In opdracht van de provincie Groningen is ook een leidraad opgesteld voor het vormgeven van het regionale beleid voor duurzame bedrijventerreinen. Noorman en Wiersma (2001) geven in deze leidraad aan dat voor afstemming van de economische, ecologische en sociale belangen voor bedrijfsterreinen een streefbeeld opgesteld dient te worden waarin aandacht gegeven wordt aan de drie dimensies. Dit streefbeeld dient in overleg met alle berokkenen tot stand te komen. Het streefbeeld dient

geconcretiseerd te worden door per dimensie kenobjecten met indicatoren te definiëren en per kenobject concrete doelstellingen vast te leggen. Aan de hand van deze

doelstellingen kan concreet beleid geformuleerd worden om deze doelen te realiseren en een monitoringplan opgesteld worden om de voortgang te bewaken.

Voor een duurzaam bedrijventerrein zijn hiermee de volgende kenmerken te geven:

- Op een duurzaam bedrijventerrein staat duurzaam ontwikkelen en maatschappelijk verantwoord ondernemen centraal (zie paragraaf 2.3.1: aandacht voor de drie dimensies en een open dialoog met de onderneming).

- Op een duurzaam bedrijventerrein wordt gestreefd naar toepassing van duurzame bedrijfsprocessen en een duurzame inrichting van het terrein.

2.4.3 De afstemming van diverse aspecten bij duurzame ontwikkeling.

Duurzaam ontwikkelen kan kort omschreven worden als “een ontwikkeling die nu en in de toekomst goed is voor de samenleving”. De door de SER gegeven definitie geeft aan dat drie dimensies meegenomen dienen te worden (economisch, sociaal en ecologisch), en dat in een open dialoog met belanghebbenden deze drie dimensies tegen elkaar afgewogen moeten worden. Hierbij rijst de vraag hoe deze drie geheel verschillende dimensies afgewogen en op elkaar afgestemd kunnen worden, ofwel: hoe tel ik appels en peren bij elkaar? Mathematisch is dit niet mogelijk, maar toch bestaat de behoefte om tot een integraal oordeel te komen. Maar hoe?

De afstemming van verschillende belangen is een algemeen probleem binnen de

bedrijfskunde. Mintzberg (1992) geeft hiervoor vijf coördinatiemechanismen:

(18)

- Onderlinge aanpassing - Direct toezicht

- Sturing op inputvaardigheden (waaronder kennis en normen en waarden) - Sturing op werkprocessen

- Sturing op output

Mintzberg definieert deze mechanismen in het kader van afstemming binnen een organisatie, en het is de vraag in hoeverre ze ook toegepast mogen worden op

afstemmingsproblemen binnen de samenleving als geheel. Het is echter interessant de in de bestudeerde literatuur over duurzaamheid aangetroffen afstemmingsmethoden met deze vijf principes te vergelijken.

Elkington (1998) streeft met zijn tripple bottom line naar sturing op output door het kwantificeerbaar maken van deze verschillende grootheden. Cooymans (2001) vermeldt diverse standaards en checklists die door nationale en internationale organisaties

ontwikkeld zijn, en die als hulpmiddel gebruikt kunnen worden bij deze kwantificering.

De vraag is hoe succesvol deze ‘meetmethodes’ uiteindelijk zullen zijn. Zelfs voor de financiële bottom line, waar al eeuwen ervaring opgedaan is met verslaglegging en rapportage, slagen we er niet in eenduidige en vooral fraudebestendige methoden te ontwikkelen. Maar zelfs als we er in slagen de verschillende grootheden te

kwantificeren, hoe wegen we ze dan tegen elkaar af?

Cooymans stelt dat het er niet om gaat “alle drie de ballen even hoog te houden, het gaat er om geen van de drie te laten vallen”. Onderling afwegen van de verschillende bottom lines zou daarmee niet nodig zijn. Wanneer we deze redenering volgen dient een onderneming zijn activiteiten te staken als ze op één van de bottom lines failliet gaat. Maar willen we dat? Willen we alle petrochemische activiteiten, waarbij niet vernieuwbare grondstoffen verbruikt worden, staken omdat dit een negatieve

ecologische bottom line oplevert? Dat lijkt, in elk geval op korte en middellange termijn, maatschappelijk gezien niet mogelijk en ook niet verantwoord.

Een afstemming van de diverse belangen door sturing op output is daarmee mijns inziens geen realistische optie.

Voor de afstemming en coördinatie van activiteiten met diverse en deels tegenstrijdige belangen onderscheidt Röling (2004) drie coördinatiemechanismen:

1. Het instrumentele denken: doelstelling is de natuur te beheersen ten behoeve van menselijke doelstellingen door middel van technologie. De belangrijkste bron van kennis is de wetenschap. Conflicten worden beheerst door regelgeving van de overheid. In termen van Mintzberg wordt vooral gestreefd naar sturing op output. Wanneer dat niet mogelijk is wordt afstemming door direct toezicht (wet- en regelgeving) nagestreefd.

2. Het economische denken: door marktwerking en “survival of de fittest” zorgt het systeem zelf voor selectie van die ontwikkelingen die goed voor de samenleving zijn. De belangrijkste bron van kennis is economie. De overheid richt zich op marktstimulering en corrigeert waar nodig bij voorkeur door middel van fiscale regelgeving. In dit mechanisme speelt dus vooral de onderlinge afstemming een belangrijke rol.

3. Het interactief denken: uitgangspunt is dat de mens onderdeel is van de natuur en hiermee verbonden is door vele complexe en onderling afhankelijke relaties.

Als belangrijkste kennisbron wordt aangegeven de cognitieve theorie en social

learning. Conflicten worden beheerst door overleg, social process design en

facilitering hiervan door de overheid. Naast onderlinge afstemming speelt hier

(19)

sturing op werkproces en op vaardigheden (met name normen en waarden) dus een belangrijke rol.

Röling concludeert dat alleen de laatste benadering een kans maakt om te leiden tot duurzame ontwikkeling.

Ook de SER geeft aan dat door de toegenomen complexiteit en turbulentie van de samenleving beheersing van conflicten door middel van regelgeving niet realistisch meer is. De marktwerking heeft als coördinatiemechanisme sterk aan kracht gewonnen door liberalisering en ontwikkeling van ICT. Besef van goed en kwaad en oog voor externe effecten komen echter alleen naar voren voorzover deze zijn geïncorporeerd in de effectieve vraag van de consument, en dit is vaak niet of te laat het geval. De SER komt tot de conclusie dat, gezien de beperkingen van zowel de harde hand van de overheid als de onzichtbare hand van de markt, het goed is de mogelijkheden van alternatieve coördinatiemechanismen onder ogen te zien en te benutten en noemt specifiek overeenstemming in sociale normen en voorkeuren en afstemming en samenwerking.

Op grond hiervan kies ik (net als de SER) voor de dialoog als middel om de afstemming van de diverse aspecten te realiseren. Hierbij kan het Nederlandse overlegmodel over arbeidsverhoudingen als voorbeeld genoemd worden. Een optimale afstemming van de verschillende spanningsbronnen moet verkregen worden door middel van overleg en onderhandeling. Appels en peren worden opgeteld door te onderhandelen over de waarde van zowel appels als peren. Hierbij wordt een ruilvoet tussen appels en peren bepaald die het min of meer mogelijk maakt deze verschillende grootheden op te tellen.

2.4.5 Beschrijving van de gewenste eindsituatie.

Voor een duurzame ontwikkeling zijn op basis van voorgaande de volgende voorwaarden essentieel:

1. Een duurzame ontwikkeling is gericht op waardecreatie in drie dimensies:

economisch, sociaal en ecologisch.

2. Een duurzame ontwikkeling omvat naast de technologische aspecten van een innovatie (duurzame processen en duurzame inrichting zoals optimalisatie van energieverbruik, reductie milieubelasting etc) ook sociologische aspecten, met name spanningsbronnen die ontstaan door het ingrijpen van de effecten van een innovatie op de belangen van belanghebbenden in de drie dimensies.

3. Bij een duurzame ontwikkeling wordt gestreefd naar een optimale afstemming van deze spanningsbronnen. Hiervoor is het noodzakelijk een open dialoog aan te gaan met de belanghebbenden. Het bedrijfsleven dient in deze dialoog een leidende rol te nemen.

4. Deze afstemming gebeurt voordat alle effecten van een innovatie zichtbaar en aan den lijve ervaren worden en voordat belanghebbenden reageren door de

inputfactoren van een onderneming te beïnvloeden.

5. Voor het tot stand brengen van deze dialoog is het aan te bevelen netwerken op te zetten, of waar mogelijk, al bestaande netwerken te benutten. De netwerken dienen gericht te zijn op het verkrijgen van begrip van en inzicht in de belangen van andere belanghebbenden.

6. Om uiteindelijk tot afstemming te komen van spanningsbronnen is onderhandeling het aangewezen mechanisme (voor het ruilen van appels en peren is

onderhandeling over de ruilvoet de aangewezen methode).

(20)

7. Een afstemming van de spanningsbronnen door kwantificering van de verschillende belangen is geen realistische optie (appels en peren mogen nu eenmaal niet

opgeteld worden).

De gewenste situatie is schematisch weergegeven in figuur 2.2.

Belanghebbenden

Effecten

Onderneming met Innovatie

Output:

People Profit Planet Reputatie

Input:

Kapitaal

Arbeid Kennis Vergunning

Grond- stoffen

Spannings- bronnen Belanghebbenden

Effecten

Onderneming met Innovatie

Output:

People Profit Planet Reputatie

Input:

Kapitaal

Arbeid Kennis Vergunning

Grond- stoffen

Spannings- bronnen

Figuur 2.2 Schematische weergave van de gewenste situatie: Implementatie van een innovatie met specifieke aandacht voor duurzame ontwikkeling

De output van de innovatie richt zich op drie dimensies. Dit afstudeeronderzoek is afgekaderd tot profit-organisaties. Voor een duurzame ontwikkeling dient profit echter niet de enige doelstelling van de organisatie te zijn, maar is ook aandacht voor ‘people’

en ‘planet’ noodzakelijk. Verder is een dialoog (schematisch weergegeven door de rode cirkel) vanaf de ontwikkelingsfase van een innovatie tussen onderneming en haar belanghebbenden nodig, zodat tot een optimale afstemming van de verschillende spanningsbronnen gekomen wordt.

2.5 Bepaling van de functie van het te ontwerpen instrument.

Vergelijking van de beginsituatie en de gewenste eindsituatie laat duidelijk zien dat het voor een duurzame ontwikkeling een open dialoog met belanghebbenden cruciaal is.

Voordat alle effecten van een innovatie zichtbaar en aan den lijve ervaren worden en voordat belanghebbenden reageren door de inputfactoren van een onderneming te beïnvloeden, moet een dialoog tussen onderneming en haar belanghebbenden gevoerd worden. De dialoog dient echter wel te leiden tot optimalisatie van de

spanningsbronnen. Er dient dus niet alleen overleg tussen onderneming en

belanghebbenden te zijn in de zin van elkaar informeren. Er dient ook daadwerkelijk

(21)

onderhandeld te worden over mogelijke aanpassingen c.q. alternatieve mogelijkheden voor realisatie van de innovatie, zodat dat tot een optimale afstemming van de

verschillende spanningsbronnen gekomen wordt.

Voor het bijdragen aan de ontwikkeling van een duurzaam bedrijventerrein is duurzame ontwikkeling van de innovatie op zich een eerste voorwaarde. Daarnaast kenmerkt een duurzaam bedrijventerrein zich door toepassing van duurzame processen en een duurzame terreininrichting (zie paragraaf 2.3.2). Ook dit is een vorm van het optimaal afstemmen van spanningsbronnen.

De functie van het te ontwerpen instrument wordt op basis hiervan als volgt geformuleerd:

Het ondersteunen van een onderneming die werkt aan een innovatie, bij het tot stand brengen van een open dialoog met de belanghebbenden bij deze innovatie die leidt tot het optimaliseren van de verschillende spanningsbronnen.

Deze functie kan opgesplitst worden in 5 deelfuncties:

1) Bepaling van de effecten die veroorzaakt worden door de innovatie.

2) Identificatie van de belanghebbenden bij de innovatie.

3) Identificatie van de spanningsbronnen.

4) Bepaling van de aanpak voor optimalisatie van de spanningsbronnen.

5) Het tot stand brengen van een dialoog met belanghebbenden.

Deze deelfuncties zijn weergegeven in figuur 2.3, het functieblokschema voor het te ontwerpen instrument.

4. Bepaling van aanpak voor de

spanningsbronnen

Effecten

B e la n g e n

3. Identificatie Spannings-

bronnen

2. Identificatie van de belanghebbenden 1. Bepaling van de effecten

van de innovatie 4. Bepaling van aanpak voor de

spanningsbronnen

Effecten

B e la n g e n

3. Identificatie Spannings-

bronnen

2. Identificatie van de belanghebbenden 1. Bepaling van de effecten

van de innovatie

Figuur 2.3: Functieblokschema voor het te ontwerpen instrument.

(22)

2.6 Aanvulling van het Eisenpakket.

In paragraaf 1.4 heb ik een aantal klanteisen voor het te ontwerpen instrument

opgesteld. Op basis van de vastgestelde functie kunnen nu ook een aantal functionele eisen worden toegevoegd, zodat het volgende eisenpakket ontstaat (de eerste drie eisen zijn de klanteisen uit paragraaf 1.4):

1. Het instrument moet toepasbaar zijn door een middelgrote, regionaal werkende onderneming, en niet meer dan circa een manjaar aan tijdbesteding vragen.

2. Bestaande (milieu)wetgeving en nationaal en internationaal beleid worden als maatschappelijk aanvaard en vaststaand beschouwd.

3. De onderneming is initiatiefnemer en houdt de eindverantwoordelijkheid bij de te maken keuzes.

4. Voor een optimale afstemming van de spanningsbronnen is het noodzakelijk een open dialoog aan te gaan met de belanghebbenden. Het bedrijfsleven dient in deze dialoog een leidende rol te nemen.

5. De dialoog dient allereerst gericht te zien op het verkrijgen van inzicht en begrip van de wederzijdse belangen van de belanghebbenden.

6. De dialoog dient te leiden tot een samenwerking tussen onderneming en

belanghebbenden zodat keuzes in het innovatieproces zo gemaakt worden dat spanningsbronnen geoptimaliseerd worden. Dit maakt dat de dialoog een continu proces moet zijn.

7. Bij het opzetten van de dialoog verdient het aanbeveling aan te sluiten op bestaande

netwerken.

(23)

Hoofdstuk 3: Werkwijze bepalende fase voor het te ontwerpen instrument.

3.1 Inleiding

In hoofdstuk 2 heb ik de functie bepaald van het te ontwerpen instrument en daarbij de functie opgesplitst in vijf deelfuncties. Nu ik weet wat ik wil bereiken dien ik te bepalen hoe dit te doen. Hiervoor wordt de methode van divergeren en convergeren toegepast:

allereerst wordt onderzocht welke alternatieven beschikbaar zijn voor een deelfunctie (divergeren) waarna uit deze alternatieven een keuze gemaakt wordt (convergeren).

Sommige alternatieve deelfuncties passen wel, en andere passen niet bij elkaar.

Daarom verdient het de voorkeur pas te convergeren nadat alle alternatieven per deelfunctie bepaald zijn. Wanneer per deelfunctie relatief veel alternatieven gevonden worden leidt dit tot zeer veel mogelijke combinaties van werkwijzen voor het ontwerp als geheel. Wanneer voor 5 deelfuncties per deelfunctie drie alternatieven mogelijk zijn kunnen 3*3*3*3*3 = 243 mogelijke ontwerpen opgesteld worden. Om zo veel

mogelijkheden toch overzichtelijk te houden wordt in dergelijke gevallen een morfologisch overzicht opgesteld: dit is een tabel waarin vertikaal alle functies gerangschikt zijn en horizontaal per functie de gevonden alternatieven. In deze ontwerpstudie kom ik echter slechts tot een zeer beperkt aantal alternatieven, zodat opstellen van een morfologisch overzicht niet noodzakelijk is en per deelfunctie een keuze gemaakt wordt.

3.2 Bepaling van de effecten van een innovatie.

Feitelijk bestaat deze deelfunctie uit twee delen: definiëring van de innovatie en bepaling van de door de innovatie veroorzaakte effecten. De twee delen vormen een dermate logische eenheid dat voor het functieblokschema deze opsplitsing niets bijdraagt (men kan het tweede deel niet zonder of voorafgaand aan het eerste deel uitvoeren). Dat neemt niet weg dat identificatie van

de effecten in twee stappen gedaan moet worden: eerst moet de innovatie gedefinieerd worden en pas dan kunnen mogelijke effecten bepaald worden.

3.2.1 Definiëring van de innovatie.

Het is duidelijk dat de definiëring van de innovatie door de onderneming dient te gebeuren. Met name in de vroege ontwikkelingsfase van een innovatie ligt hier het al gesignaleerde probleem met betrekking tot vertrouwelijkheid van informatie. Het is daarom aan de onderneming om te bepalen in welke mate men detailinformatie wil of kan verstrekken. Welke informatie verstrekt wordt hangt verder uiteraard sterk van de innovatie zelf af. Ik heb hiervoor dan ook geen algemene procedure gevonden in de literatuur en zal er hier ook geen opstellen. Aandachtspunten zijn in ieder geval:

1. Definitie van uitgangspunten en keuzemogelijkheden voor de innovatie.

2. De marktsituatie voor het te leveren product.

3. Beschikbaarheid van gebruikte grondstoffen en mogelijke alternatieven.

4. Toegepaste processen, energieverbruik en eventuele verwerking van afvalstoffen.

5. Synergie met overige activiteiten in de omgeving.

Voor de op te starten dialoog is het eerste punt van groot belang. Hiermee wordt

voorkomen dat er discussie ontstaat over punten die bijvoorbeeld op een hoger niveau

vastgesteld zijn en kan de dialoog zich focussen op onderhandelbare punten.

(24)

3.2.2 Opstellen van een startpunt voor de bepaling van effecten van een innovatie.

De effecten kunnen deels bepaald worden op basis van technische kennis van de innovatie. Voor een zo volledig mogelijke identificatie van effecten en van de daarmee gemoeide belangen is het noodzakelijk de belanghebbenden bij deze identificatie te betrekken. Daarmee ontstaat de noodzaak tot een iteratief proces: voor de identificatie van de relevante effecten dienen de belanghebbenden betrokken en daarmee eerst geïdentificeerd te worden, terwijl voor de identificatie van belanghebbenden van belang is te weten welke effecten de innovatie heeft. Hoewel identificatie van effecten dus een iteratief proces is, dient wel een startpunt voor verdere iteratie gevormd te worden.

Voor het identificeren van belangen en effecten van een innovatie zijn twee

handreikingen in de literatuur gevonden die gebruikt kunnen worden om zo’n startpunt te maken.

Door Novem (2003 b) en door de provincie Groningen (Noorman en Wiersma, 2001) zijn handreikingen opgesteld voor de ontwikkeling van duurzame bedrijventerreinen. In de door Novem opgestelde leidraad wordt echter slechts zeer summier ingegaan op identificatie van effecten. Er worden algemene aspecten aangegeven (aandacht voor economische, sociale en ecologische aspecten, duurzame processen, ketenintegratie, etc.) en er wordt gewezen op het belang van het creëren van draagvlak door

belanghebbenden te betrekken. Concrete handvatten voor de identificatie van effecten worden echter niet gegeven, zodat niet voor gebruik van deze leidraad is gekozen.

Voor een (voorlopige) inventarisatie van effecten van een innovatie levert de methodiek zoals aangegeven door Noorman en Wiersma (2001) meer houvast, en daarom is deze methodiek als basis genomen voor de te volgen werkwijze bij de identificatie van de effecten van een innovatie. De methodiek onderscheidt allereerst de drie dimensies Economie, Milieu en Sociaal. Per dimensie worden een aantal aandachtsgebieden gegeven. De aandachtsgebieden zijn generiek en relevant voor elk industriegebied. Per aandachtsgebied worden thema’s benoemd. De thema’s zijn ook vrij algemeen, maar hier dient toch al naar het specifieke industriegebied gekeken te worden. Niet alle denkbare thema’s zijn relevant voor elk gebied.

In tabel 3.1 is een overzicht gegeven van de aandachtgebieden en de thema’s. Aan de hand van de onderneming verzamelde gegevens over een innovatie dienen nu de thema’s zo veel mogelijk concrete effecten ingevuld worden. De effecten moeten hierbij zo veel mogelijk in kwalitatieve termen per thema benoemd worden.

Noorman en Wiersma gebruiken het op deze manier op te stellen overzicht vooral als basis voor een monitoringplan: voor de effecten worden streefwaarden vastgesteld zodat uit het overzicht een ‘streefbeeld’ ontstaan voor de ontwikkeling van het

industriegebied. Dit aspect is voor het te ontwerpen instrument niet van belang. Voor het

te ontwerpen instrument is het vooral van belang verschillende mogelijke scenario’s te

vergelijken. Voor zo’n vergelijking zal niet elk thema relevant zijn, hetzij omdat geen van

de scenario’s een wezenlijk effect heeft met betrekking tot een thema, of omdat het

effect bij alle scenario’s gelijk is. Hierom is in tabel 3.1 een kolom toegevoegd waarin

per thema aangegeven wordt of dit thema relevant is voor keuze uit de verschillende

scenario’s.

(25)

Dimensie Aandachtsveld Thema Relevant voor keuze scenario Omvang

Aansluiting op arbeidsmarkt Opleidingsmogelijkheden Werk-

gelegenheid

Winstgevendheid bedrijven Vestigingsvoorwaarden Dienstverlening

Economische groei

Ontwikkeling van zeehavens Ontwikkeling van binnenvaart Bereikbaarheid via weg Ontsluiting en

infrastructuur

Bereikbaarheid via spoor Economisch

Spin off’s Nieuwe bedrijfsvestigingen

Gebruik centrale utilities met hoog rendement

Gebruik van lokale grondstoffen Hergebruik afvalwarmte

Hergebruik afvalstoffen CO2 emissie

Emissie schadelijke stoffen naar lucht

Emissie schadelijke stoffen naar water

Milieudruk

Ruimtebeslag productiefaciliteiten Park management

Ruimtegebruik

Bescherming natuurgebieden Lokaal groenbeheer

Milieu

Biodiversiteit

Risicoprofiel bedrijven Veiligheid

Inkomen Welzijn

Sociaal

Tabel 3.1: Overzicht van generieke aandachtsvelden en thema’s voor de identificatie van effecten bij een technische innovatie (op basis van Noorman en Wiersma, 2001, pg 45).

(26)

3.2.3 Keuze van de werkwijze voor identificatie van effecten

Het zal duidelijk zijn dat, gezien het aantal opgestelde alternatieven, er weinig te kiezen valt. De werkwijze voor identificatie van de effecten kan als volgt samengevat worden:

1. De onderneming stelt een informatiepakket op met betrekking tot de innovatie.

2. Aan de hand van deze gegevens geeft de onderneming zo veel mogelijk in kwalitatieve termen de effecten per thema zoals gegeven in tabel 3.1.

3. Nadat belanghebbenden geïdentificeerd zijn worden deze effecten besproken en waar nodig aangevuld met door belanghebbenden van belang geachte thema’s en wordt stap 2 herhaald. Dit kan eventueel inhouden dat ook nog nieuwe

belanghebbenden geïdentificeerd worden. Stappen 2 en 3 worden herhaald totdat geen nieuwe thema’s naar voren komen.

4. In overleg met de belanghebbenden wordt bepaald welke kenmerken relevant zijn ten aanzien van te maken keuzes in de innovatie.

3.3 Identificatie van de belanghebbenden.

In deze paragraaf ga ik aan de hand van bestudeerde literatuur na hoe belanghebbenden en belangen bij een innovatie

geïdentificeerd kunnen worden. Hierbij wordt eerst ingegaan op de definitie van het begrip belanghebbende. Daarna worden twee mogelijke instrumenten voor identificatie van

belanghebbenden besproken. Tot slot wordt hieruit gekozen,

waarbij enkele aanpassingen op het gekozen instrument aangebracht worden.

3.3.1 Definitie van belanghebbenden.

De term belanghebbende, of in de Engelse literatuur stakeholder, wordt tegenwoordig veelvuldig gebruikt. Net als bij het begrip duurzaamheid geldt ook hier echter dat de interpretaties vaak verschillen. Pouloudi (1999) geeft een beknopt overzicht van in de literatuur gebruikte definities. De meest gebruikte en ook door de SER (2000) gebruikte definitie is die van Freeman (1984): belanghebbenden zijn diegenen (groepen of

individuen) die invloed kunnen uitoefenen op, of beïnvloed worden door het realiseren van de doelstellingen van de onderneming.

In de definitie van Freeman lijkt het alsof eenduidig vast te stellen is wie invloed heeft c.q. beïnvloed wordt. Dat is echter niet het geval. In veel gevallen zal er juist verschil van mening bestaan over het feit of iemands belangen wel of niet beïnvloed worden door een activiteit (denk aan gaswinning in de Waddenzee waarbij na veel studie nog steeds verschil van mening bestaat over eventuele aantasting van het natuurgebied).

Verder kan ook verschil van mening bestaan over de vraag of iemand recht kan doen gelden op een door hem geclaimd belang. De definitie van Freeman kan daarmee op (ten minste) twee manieren geïnterpreteerd worden:

a. Belanghebbenden zijn diegenen die menen invloed te kunnen uitoefenen op, of menen beïnvloed te worden door het realiseren van de doelstellingen van de onderneming.

b. Belanghebbenden zijn diegenen die rechtmatig invloed kunnen uitoefenen op, of waarvan redelijkerwijs aangenomen moet worden dat hun legitieme belangen beïnvloed worden door het realiseren van de doelstellingen van de onderneming.

Wanneer interpretatie a) gevolgd wordt, dan is het duidelijk dat de definitie nauwelijks

tot enige inperking van mogelijke belanghebbenden leidt. Iedereen die vindt dat hij

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

clavulaanzuur 1,5 g per dag in 3 giften gedurende 7-14 dagen Metronidazol (1,5 g per dag in 3 giften) + ciprofloxacine (1 g per dag in 2 giften) of ofloxacine (400 mg per dag

The specific aim of this study was to investigate the degree to which black African adolescents‟ exploration and commitment to an ethnic identity, as well as ethnic

In the Pastoral care of meted out to caregivers, they should get assistance to make that choice, to ‘shift’ them, so that despite the suffering of patients, despite the

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

Neurolo- gical examination was consistent with a lumbosacral or a sciatic nerve lesion in both cases with an additional C6-T2 spinal cord segment lesion in case 2..

Zet voor je zelf goed op een rij waarom je denkt dat het telen van Bt maïs wél of niet zou kunnen passen in je bedrijfsvoering en wat de mogelijke voor- en nadelen kunnen

Dit wil niet zeggen dat er in Zuid-Limburg helemaal geen geschikte ei-afzetplekken voor de Keizersmantel aanwezig zijn, maar wel dat er onvoldoende geschikte plekken zijn voor

ouders verklaren dit maar voor een deel. Ruim een kwart van de grond wordt van anderen dan de ouders gepacht. Landelijk is dit 40% evenals voor de 3 noordelijke provincies.