• No results found

Het aanwezigheidsrecht van jihadgangers bij de behandeling van hun strafzaak

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het aanwezigheidsrecht van jihadgangers bij de behandeling van hun strafzaak"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het aanwezigheidsrecht van jihadgangers

bij de behandeling van hun strafzaak

Masterscriptie Publiekrecht: Strafrecht (track)

Faculteit der Rechtsgeleerdheid

Naam: Victor Langenburg Adres:

Postcode: Plaats: Studentnr.:

-Studie: Master Strafrecht Datum: 8 Januari 2018 Email:

(2)

Abstract

Op 10 december 2015 worden voor het eerst twee jihadgangers door de rechtbank Den Haag bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. De twee verdachten, Anis Z. en Hatim R., bevinden zich ten tijde van hun proces in het strijdgebied te Syrië en/of Irak. Op 15 februari 2017 deelt de landelijk coördinerend terrorisme-officier van justitie mee dat het OM zich nog meer zal gaan inzetten om Nederlandse jihadgangers - die zich in het strijdgebied bevinden - te vervolgen.

Het doel van deze masterscriptie is om te achterhalen of de vervolging en de berechting van Nederlandse jihadgangers in absentia verenigbaar is met het aanwezigheidsrecht van de verdachte, zoals dat is neergelegd in artikel 6 EVRM. Om een antwoord te kunnen formuleren op de onderzoeksvraag is een analyse gemaakt van het perspectief van het EHRM op het aanwezigheidsrecht. Tevens is een analyse gemaakt van de Nederlandse rechtspraak betreffende jihadgangers die zich ten tijde van hun proces in het strijdgebied te Syrië en/of Irak bevonden.

Uit dit onderzoek is gebleken dat het theoretisch mogelijk is om Nederlandse jihadgangers bij verstek of buiten hun aanwezigheid te veroordelen. De vraag is echter in hoeverre dit juridisch gezien deugdelijk is. Uitgereisde jihadgangers zijn nimmer door de Nederlandse

opsporingsautoriteiten aangehouden of verhoord en hebben bovendien niet altijd een dagvaarding ontvangen. Tevens zullen sommige jihadgangers in het algemeen geen weet hebben van de tegen hen lopende procedures en beslissingen. Als de bedreigde straf hoog is en de betrokken belangen groot zijn, dient een strafprocedure voldoende waarborgen te bieden opdat een verdachte van zijn zaak op de hoogte wordt gebracht. Daarnaast is het cruciaal dat Nederlandse jihadgangers in staat worden gesteld om verklaringen af te leggen over hun rol in het strijdgebied, en waar mogelijk over de gedragingen van medeverdachten. Op deze manier kan de omvang van de deelname aan de jihadstrijd worden vastgesteld. Bovendien is de teruggekeerde jihadganger Laura H. mede op basis van haar eigen verklaringen vrijgesproken van deelname aan een terroristische organisatie. Gelet op het belang van de waarheidsvinding is het aanwezigheidsrecht van essentieel belang. Daarnaast is in de rechtspraak een opvallende verschuiving waarneembaar van het daderstrafrecht naar het preventiestrafrecht. Temeer nu in veel gevallen onduidelijk is welke specifieke activiteiten een jihadganger in het strijdgebied heeft ondernomen. Belangrijke strafdoelen als vergelding, resocialisatie en herstel worden ondergeschikt gemaakt aan de doelen van afschrikking en preventie.

(3)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1: Inleiding

1.1 Aanleiding en onderwerp van het onderzoek...6

1.2 Probleemstelling en opzet van het onderzoek...8

Hoofdstuk 2: Definitie van de term jihadganger en een beknopte achtergrond van het conflict in Syrië en Irak 2.1 Definitie van de term jihadganger...9

2.2 Beknopte achtergrond van het conflict in Syrië en Irak...9

2.3 Opkomst jihadistische groeperingen...10

Hoofdstuk 3: Rechtsmacht van de Nederlandse strafrechter 3.1 De toepasselijke rechtsregimes gedurende een gewapend conflict...12

3.2 Aanknopingspunten van rechtsmacht voor de Nederlandse strafrechter...13

Hoofdstuk 4: Het aanwezigheidsrecht van de verdachte op het onderzoek ter terechtzitting 4.1 Inleiding tot het leerstuk van het aanwezigheidsrecht van de verdachte...16

4.2 Verstekprocedures...18

4.3 Verdiepend onderzoek naar het perspectief van het EHRM op het aanwezigheidsrecht...20

4.3.1 Afstand van het aanwezigheidsrecht (waiver)...21

4.4 Inspannigsverplichting van de overheid en van de verdachte...22

4.5 Verstekvonnissen in strijd met het aanwezigheidsrecht?...23

4.6 Hokkeling v. Nederland...24

4.6.1 Feiten en procedure in Nederland...24

4.6.2 Procedure bij het EHRM...25

Hoofdstuk 5: Het aanwezigheidsrecht en de berechting van (afwezige) jihadgangers 5.1 Rechtbank Den Haag 10 december 2015...28

5.2 Rechtbank Den Haag 22 juli 2016...28

5.3 Rechtbank Rotterdam 26 juni 2017...29

(4)

5.5 Rechtbank Rotterdam 13 november 2017...37 5.6 Analyse van de rechtspraak en koppeling met het aanwezigheidsrecht...39

Conclusie...41 Bibliografie………...43

(5)

Verklarende woordenlijst

Gebruikte afkortingen

AIVD Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst

IICIS Independent International Commission of Inquiry on the Syrian Arab Republic

ISI Islamitische Staat in Irak

ISIS Islamitische staat in Irak en al-Sham (Syrië)

NCTV Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid

NVSA Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten

SDF Syrische Democratische Strijdkrachten

WAG Wet afgeschermde getuigen

WIM Wet internationale misdrijven

(6)

Hoofdstuk 1: Inleiding

1.1 Aanleiding en onderwerp van het onderzoek

De problematiek omtrent (terugkerende) jihadgangers is al enkele jaren een belangrijk discussiepunt binnen de Nederlandse politiek, rechtspraak en de samenleving als geheel. Blijkens de cijfers van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) zijn er tot 1 juni 2017 circa 280 Nederlanders afgereisd naar het strijdgebied te Syrië en Irak.1

Circa 190 personen zijn afgereisd met jihadistische intenties.2 Er zijn in totaal 45

Nederlanders in het strijdgebied omgekomen.3 Het aantal terugkeerders uit het strijdgebied

staat op circa 50 personen.4

In april 2013 is het Openbaar Ministerie (hierna: OM) gestart met het strafrechtelijke onderzoek genaamd ‘Context’. Enkele ouders, met name woonachtig in de Haagse Schilderswijk, hadden op dat moment aangifte gedaan wegens de vermissing van hun

kinderen. De jongeren zouden zijn aangezet om af te reizen naar Syrië en Irak om daar deel te nemen aan de gewapende strijd. In de daaropvolgende periode zijn zeer interessante

rechterlijke uitspraken gedaan met betrekking tot jihadgangers – al dan niet verband houdend met de ‘Context’-zaak. Op 23 oktober 2013 wees de rechtbank Rotterdam één van de eerste vonnissen waarbij een (potentiële) jihadganger werd veroordeeld. Deze uitspraak staat bekend onder de naam ‘Syriëganger I’.5 De verdachte in deze zaak was niet daadwerkelijk naar Syrië

afgereisd om aldaar deel te nemen aan ‘de strijd’, maar had volgens de rechtbank wel enkele voorbereidingshandelingen tot het plegen van brandstichting en het teweegbrengen van een ontploffing verricht. Op 1 december 2014 heeft de rechtbank Den Haag voor het eerst een naar Nederland teruggekeerde jihadganger veroordeeld.6 De verdachte werd veroordeeld voor

het voorbereiden van moord en doodslag met een terroristisch oogmerk en kreeg hiervoor een gevangenisstraf van drie jaar opgelegd.

1 NCTV, ‘uitreizigers en terugkeerders’, 23-06-2017, zie link https://www.nctv.nl/organisatie/ct/dtn/uitreizigers-terugkeerders.aspx.

2 NCTV, ‘uitreizigers en terugkeerders’, 23-06-2017, zie link https://www.nctv.nl/organisatie/ct/dtn/uitreizigers-terugkeerders.aspx.

3 NCTV, ‘uitreizigers en terugkeerders’, 23-06-2017, zie link https://www.nctv.nl/organisatie/ct/dtn/uitreizigers-terugkeerders.aspx.

4 NCTV, ‘uitreizigers en terugkeerders’, 23-06-2017, zie link https://www.nctv.nl/organisatie/ct/dtn/uitreizigers-terugkeerders.aspx.

5 Rechtbank Rotterdam, 23 oktober 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:8266 (Syriëganger I) 6 Rechtbank Den Haag, 1 december 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:14652, zie link

https://www.universiteitleiden.nl/binaries/content/assets/governance-and-global-affairs/isga/rapport-2_2017_persoonsgerichte-maatregelen.pdf, pag. 20.

(7)

Naar aanleiding van het ‘Context’-onderzoek werden op 10 december 2015 – eveneens voor het eerst – twee verdachten door de rechtbank Den Haag bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar.7 Deze twee verdachten, Anis Z. en Hatim R., bevonden zich ten

tijde van hun proces in het strijdgebied te Syrië en Irak.

In een uitzending van Nieuwsuur van 15 februari 2017 deelde landelijk coördinerend

terrorisme-officier van justitie, Ferry van Veghel, mee dat het OM zich nog meer gaat inzetten om Nederlandse jihadisten te vervolgen die zich in het strijdgebied te Syrië en Irak bevinden. Voor dit beleid werden de volgende twee redenen gegeven:8

- het OM is van oordeel dat de risico’s die uitgaan van deze groep geminimaliseerd moeten worden. Indien Nederlandse jihadisten terugkeren ligt er een vonnis klaar en kunnen zij direct gevangen worden gezet.

- het OM is uit principiële overwegingen van oordeel dat Nederlandse jihadisten, die in het buitenland gruwelijke misdrijven plegen en zich onaantastbaar achten, zich moeten realiseren dat de rechtsstaat geen afscheid van hen heeft genomen.

Standpunt van de NVSA

Het fenomeen van het vervolgen en berechten van jihadgangers buiten hun aanwezigheid stuit op weerstand van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten (NVSA). Voorzitter van de NSVA, Jeroen Zoeteman, noemt het voornemen van het OM in ‘flagrante strijd met het aanwezigheidsrecht zoals is vastgelegd in artikel 6 EVRM.’ Zoeterman schrijft hierover het volgende: “Het is de taak van het openbaar ministerie om een verdachte door middel van een dagvaarding op de hoogte te brengen van een geplande rechtszaak tegen hem, zodat die verdachte contact kan opnemen met een advocaat, het strafdossier kan bestuderen en op de zitting aanwezig kan zijn. Door zijn aanwezigheid op de zitting kan de verdachte reageren op de beschuldigingen, de betrouwbaarheid van belastend bewijs toetsen en ontlastend bewijs inbrengen. Het zal echter niet mogelijk zijn om dagvaardingen uit te reiken aan mensen die zich in het strijdgebied bevinden.”9

7 Rechtbank Den Haag, 10 december 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:14365

8 Nieuwsuur, ‘OM wil jihadisten al in IS-gebied vervolgen’, 15 februari 2017, zie link https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2158458-om-wil-jihadisten-al-in-is-gebied-vervolgen.html.

9 J.W. Soeteman, ‘Berechting afwezige terrorismeverdachten in strijd met het recht op een eerlijk proces’, 16 februari 2017, zie link https://www.nvsa.nl/actueel/berechting-afwezige-terrorismeverdachten-in-strijd-met-recht-op-een-eerlijk-proces.

(8)

Het aanwezigheidsrecht van jihadgangers bij de behandeling van hun strafzaak is op dit moment een actueel en buitengewoon interessant onderwerp om daar – in het kader van deze masterscriptie – een verdiepend onderzoek naar te verrichten.

1.2 Probleemstelling en opzet van het onderzoek

De onderzoeksvraag van deze masterscriptie luidt als volgt:

- Is de vervolging en de berechting van Nederlandse jihadgangers in absentia verenigbaar met het aanwezigheidsrecht van de verdachte, zoals dat is neergelegd in artikel 6 EVRM? Ter beantwoording van de onderzoeksvraag zijn de volgende deelvragen geformuleerd en onderverdeeld in de hoofdstukken:

- Heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht met betrekking tot de berechting van Nederlandse jihadgangers?

- Wat is het algemene kader binnen het Nederlandse strafprocesrecht ten aanzien van het aanwezigheidsrecht van Nederlandse jihadgangers bij het onderzoek ter terechtzitting en wat is de visie van de Hoge Raad hierop?

- Hoe verhoudt het aanwezigheidsrecht van Nederlandse jihadgangers bij het onderzoek ter terechtzitting zich tot het belang van een behoorlijke rechtspleging en het belang van een spoedige berechting?

- Welke eisen stelt het Europese Hof aan het aanwezigheidsrecht van de verdachte bij het onderzoek ter terechtzitting, in het licht van een fair trial (art. 6 EVRM)?

Aan de hand van literatuur op het gebied van het (internationale) strafrecht zal worden getracht om de theorie zo goed mogelijk uiteen te zetten. Tevens zal veelvuldig gebruik worden gemaakt van uitspraken van het EHRM en arresten van de Hoge Raad, teneinde een goede analyse te kunnen maken van het leerstuk en een passend antwoord te formuleren op de onderzoeksvraag. In deze masterscriptie zal worden nagestreefd de kennis en vaardigheden die zijn verworven gedurende de studie Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Amsterdam zoveel mogelijk tot uiting te laten komen.

(9)

Hoofdstuk 2: Definitie van de term jihadganger en een beknopte achtergrond van het conflict in Syrië en Irak

2.1 Definitie van de term jihadganger

Het Arabische woord jihad komt van de Arabische woordstam ‘jhd’, dat ‘streven’ betekent.10

Hiermee wordt gedoeld op het leveren van een ‘inspanning voor God’.11 Deze term heeft twee

betekenissen binnen de islam:

 de innerlijke of grote jihad; de innerlijke strijd van een gelovige om als goed moslim te leven.12

 de uiterlijke of kleine jihad; de gewapende strijd om de islam te verdedigen.13

De term ‘jihadisme’ wordt door de NCTV omschreven als “een extreme politieke ideologie die streeft te voldoen aan de als goddelijk ervaren plicht om de islam over de wereld te verspreiden. Dit moet worden bereikt door het voeren van een heilige oorlog tegen alle ongelovigen: alles dat vanuit het perspectief van jihadisten afwijkt van de ‘zuivere leer’ moet naar hun mening met geweld worden bestreden ”.14

De definitie van de term ‘jihadganger’ is volgens de AIVD: “Een persoon die reist of heeft gereisd om zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie in een jihadistisch

strijdgebied”.15

2.2 Beknopte achtergrond van het conflict in Syrië en Irak

Op 17 december 2010 begon in Tunesië de zogeheten ‘Jasmijnrevolutie’.16 Deze revolutie

vormde het startpunt van de Arabische Lente. In verschillende Arabische landen brak een golf van protesten, opstanden en revoluties uit. Ook Syrië werd niet ontzien. Het land valt sinds 1970 onder het bewind van de alawitische al-Assad familie. In het voorjaar van 2011 kwam

10 John L. Esposito, “The Oxford dictionary of Islam”, Oxford, Oxford University Press, 2014 11 John L. Esposito, “The Oxford dictionary of Islam”, Oxford, Oxford University Press, 2014

12 Stef Wittendorp et al, “Beleidsdomein aanpak jihadisme. Een vergelijking tussen Nederland, België,

Denemarken, Duitsland, Frankrijk, het VK en de VS”, Universiteit Leiden, Maart 2017

13 Stef Wittendorp et al, “Beleidsdomein aanpak jihadisme. Een vergelijking tussen Nederland, België,

Denemarken, Duitsland, Frankrijk, het VK en de VS”, Universiteit Leiden, Maart 2017

14 Rijksoverheid, ‘Nationale Contraterrorismestrategie 2016-2020’, Den Haag, 2016, pag. 6 15 AIVD, “Actieprogramma integrale aanpak jihadisme”, Den Haag, 2014, pag. 31

(10)

een groot deel van de (veelal soennitische) burgerbevolking in opstand tegen het dictatoriale regime van president Bashar al-Assad. Politieke, religieuze en economische problemen lagen hieraan ten grondslag.17 De protesten tegen het regime begonnen vreedzaam, maar daar kwam

al vrij snel verandering in. Bij betogingen en demonstraties trad de politie hardhandig op, terwijl de roep om politieke hervorming steeds luider werd. Ondanks bepaalde concessies door de Syrische overheid, bleef de bevolking protesteren. In april 2011 werd het Syrische leger grootschalig ingezet om de protesten neer te slaan.18 Dit luidde een nieuwe fase van het

conflict in. In reactie op de gewelddadigheden begon de oppositie zich steeds meer te

verenigen en gewapenderhand te verzetten. Deze ontwikkeling heeft uiteindelijk geleid tot de oprichting van het Vrije Syrische Leger (Al-Jaysh al-Suri al-Hurr).19 Het oorspronkelijke

conflict in Syrië betrof derhalve een gewapende strijd tussen het regeringsleger van president al-Assad enerzijds en rebellen van het Vrije Syrische Leger anderzijds.20

2.3 Opkomst jihadistische groeperingen

Gedurende het conflict is het Vrije Syrische Leger sterk gefragmenteerd geraakt, waardoor men kan spreken van een meervoudige burgeroorlog.21 Voor salafi-jihadistische groeperingen

bood de gewapende opstand in Syrië een kans om hun invloed in de regio te vergroten. Het primaire doel van deze strijdgroepen was de vestiging van een streng islamitische staat.22 De

belangrijkste strijdgroepen in dit opzicht zijn ISIS, Jabhat al-Nusra en enkele kleinere aan Al-Qaida gelieerde milities. ISIS is ontstaan door een fusie tussen het Iraakse ISI en een

afsplitsing van het Syrische al-Nusra Front. De oorsprong van ISI lag bij een in 1999 door Abu Musab al-Zarqawi opgerichte beweging, genaamd Jama’at al-Tawhid wal-Jihad.23

ISIS wist onder leiding van Abu Bakr al-Baghdadi grote militaire successen te behalen. Belangrijke steden als Raqqa, Deir al-Zor en Mosul vielen in handen van de groepering.24

In juni 2014 werd het veroverde grondgebied in Syrië en Irak uitgeroepen tot ‘islamitisch kalifaat’.Het uitroepen van het kalifaat ging gepaard met een wereldwijde oproep aan

17 Weggemans et al, Onderzoeksrapport: ‘Bestemming Syrië’, in opdracht van: Universiteit Leiden, Universiteit van Amsterdam en de rechtbank Rotterdam, 2016 pag. 12

18 Weggemans et al, Onderzoeksrapport: ‘Bestemming Syrië’, in opdracht van: Universiteit Leiden, Universiteit van Amsterdam en de rechtbank Rotterdam, 2016 pag. 13

19 N. van Dam, ‘Destroying a nation: The civil war in Syria’, I.B.Tauris & Co. Ltd., 2017, pag. 110 20 N. van Dam, ‘Destroying a nation: The civil war in Syria’, I.B.Tauris & Co. Ltd., 2017, pag. 112 21 N. van Dam, ‘Destroying a nation: The civil war in Syria’, I.B.Tauris & Co. Ltd., 2017, pag. 112 22 Rechtbank Den Haag, 22 juni 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:8411, r.o. 5.1

23 Weggemans et al, Onderzoeksrapport: ‘Bestemming Syrië’, in opdracht van: Universiteit Leiden, Universiteit van Amsterdam en de rechtbank Rotterdam, 2016 pag. 16

24 Weggemans et al, Onderzoeksrapport: ‘Bestemming Syrië’, in opdracht van: Universiteit Leiden, Universiteit van Amsterdam en de rechtbank Rotterdam, 2016 pag. 16

(11)

moslims om het kalifaat te komen versterken (hijra).25Syrië en Irak bleken een aantrekkelijke

bestemming voor jihadisten uit het Midden-Oosten, Noord-Afrika en West-Europa.26 De

aanwezigheid van de vele godsdienstig gemotiveerde buitenlandse strijders verhevigde de intensiteit, duur en het sektarische karakter van de strijd in Syrië.27 Uit rapporten van de

Verenigde Naties en publicaties van mensenrechtenorganisaties kan worden afgeleid dat jihadistische groeperingen zich op grote schaal en systematische wijze schuldig hebben gemaakt aan gruwelijke misdrijven.28 Executies, onthoofdingen en kruisigingen vonden

bewust in het openbaar plaats, met als uitdrukkelijk doel de bevolking in de veroverde gebieden vrees aan te jagen.29

Op dinsdag 17 oktober 2017 is bekend geworden dat de Syrische Democratische

Strijdkrachten (SDF) de stad Raqqa hebben heroverd op ISIS.30 Raqqa stond bekend als de

facto hoofdstad van het kalifaat. Het laatste grote grondgebied in handen van ISIS ligt in de buurt van de Syrische stad Deir al-Zor.31 Volgens de NCTV zullen op korte termijn veel

Nederlandse jihadgangers terugkeren naar Nederland.32

25 Weggemans et al, Onderzoeksrapport: ‘Bestemming Syrië’, in opdracht van: Universiteit Leiden, Universiteit van Amsterdam en de rechtbank Rotterdam, 2016 pag. 17

26 N. van Dam, ‘Destroying a nation: The civil war in Syria’, I.B.Tauris & Co. Ltd., 2017, pag. 36 27 Rechtbank Den Haag, 10 december 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:14365, r.o. 6.12

28 Zie o.a. Independent International Commission of Inquiry on the Syrian Arab Republic van de Human Rights Council van de Verenigde Naties (IICIS), 8th Report, 13 augustus 2014, pag. 1 en Report of the Human Rights

Council, “They came to destroy: ISIS Crimes Against the Yazidis”, 15 juni 2016 29 Rechtbank Den Haag, 22 juni 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:8411, r.o. 5.2

30 NOS, ‘Mogelijk Nederlandse IS-strijders gedood bij verovering Raqqa’, Nieuwsuur, 17 oktober 2017, zie link https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2198489-mogelijk-nederlandse-is-strijders-gedood-bij-verovering-raqqa.html 31 NOS, ‘Die duizenden IS-strijders, worden die na de val van het kalifaat berecht?’, 14 oktober 2017, zie link https://nos.nl/artikel/2198034-die-duizenden-is-strijders-worden-die-na-de-val-van-het-kalifaat-berecht.html 32 Interview met Dick Schoof (hoofd van de NCTV), NU.nl, 13 oktober 2017, zie link

(12)

Hoofdstuk 3: Rechtsmacht van de Nederlandse strafrechter

Alvorens onderzoek te verrichten naar het aanwezigheidsrecht van jihadgangers bij de behandeling van hun strafzaak, is het ten eerste van belang om vast te stellen op basis van welke beginselen Nederland rechtsmacht kan vestigen. Indien rechtsmacht ontbreekt, zal het OM niet-ontvankelijk worden verklaard in de strafvervolging. In de artikelen 2-8c van het Wetboek van Strafrecht – in combinatie met het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht – staat beschreven in welke gevallen Nederland rechtsmacht toekomt. In paragraaf 3.1 zal een beschrijving worden gegeven van de toepasselijke

rechtsregimes gedurende een niet-internationaal gewapend conflict. In paragraaf 3.2 zullen de belangrijkste aanknopingspunten voor rechtsmacht worden besproken.

3.1 De toepasselijke rechtsregimes gedurende een niet-internationaal gewapend conflict

De rechtbank Den Haag heeft op 1 december 2014 geoordeeld dat in Syrië sprake is van een niet-internationaal gewapend conflict.33 Op 10 december 2015 heeft de rechtbank Den Haag

vastgesteld dat in ieder geval vanaf juli 2012 sprake is van een niet-internationaal gewapend conflict op het gehele grondgebied van Syrië.34 De Hoge Raad heeft in het Kesbir-arrest

vastgesteld dat gedurende een niet-internationaal gewapend conflict verschillende

rechtssystemen naast elkaar kunnen bestaan.35 Aldus is het internationaal humanitair recht niet

exclusief van toepassing, maar ook het nationale (commune) strafrecht van een staat. De vier Geneefse verdragen van 12 augustus 1949 bevatten een gelijkluidend artikel 3 dat van toepassing is ten tijde van een niet-internationaal gewapend conflict.36 Uit deze verdragen en

vaste rechtspraak volgt dat het voor leden van georganiseerde gewapende groeperingen - anders dan voor leden van regeringslegers - niet gerechtvaardigd is om geweld te gebruiken.37

Leden van georganiseerde gewapende groeperingen maken geen aanspraak op het ‘combattantenprivilege’.38 Zij bezitten namelijk geen combattantenstatus, waardoor geen

sprake kan zijn van legitieme krijgshandelingen.39 Bovendien maken jihadistische

groeperingen zoals ISIS en Jabhat al-Nusra zich schuldig aan ernstige schendingen van internationaal humanitair recht. Gelet op het bovenstaande genieten personen die deelnemen

33 Rb. Den Haag 1 december 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:14652, onder 3. 34 Rechtbank Den Haag, 10 december 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:14365, r.o. 7.9. 35 HR 7 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AF6988, r.o. 3.3.7.

36 Rb. Den Haag 1 december 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:14652, onder 3. 37 Rb. Den Haag 1 december 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:14652, onder 3.

38 Rechtbank Den Haag, 10 december 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:14365, r.o. 7.23. 39 Rechtbank Den Haag, 10 december 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:14365, r.o. 7.19

(13)

aan gevechtshandelingen geen immuniteit van strafvervolging. Bovendien kan geen beroep worden gedaan op de uitsluitingsclausule van overweging 11 van de preambule van het EU-kaderbesluit inzake terrorismebestrijding.40 Blijkens overweging 11 van de preambule is het

EU-Kaderbesluit niet van toepassing op handelingen van ‘strijdkrachten tijdens een gewapend conflict’ als gedefinieerd in en onderworpen aan het internationaal humanitair recht.41 Deze uitsluitingsclausule is echter alleen van toepassing op strijdkrachten van een

staat (‘armed state forces’) en niet op leden van georganiseerde gewapende groeperingen.42

3.2 Aanknopingspunten van rechtsmacht voor de Nederlandse strafrechter

Op basis van het actieve nationaliteitsbeginsel bestaat de mogelijkheid om rechtsmacht te vestigen ten aanzien van Nederlandse jihadgangers die in het strijdgebied te Syrië en Irak misdrijven plegen. Het gaat niet louter om jihadgangers met de Nederlandse nationaliteit, maar ook om de in Nederland verblijvende vreemdeling met een vaste woon – of

verblijfplaats, alsmede de vreemdeling die na het plegen van het misdrijf Nederlander wordt door naturalisatie.43 In het eerste lid van artikel 7 Sr is het beperkte actieve

nationaliteitsbeginsel vastgelegd. Uit deze bepaling volgt dat de Nederlandse wet toepasselijk is op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een strafbaar feit dat door de Nederlandse wet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.44 In het tweede lid van artikel 7 Sr is het onbeperkte actieve

nationaliteitsbeginsel vastgelegd. Het vereiste van dubbele strafbaarheid geldt niet met betrekking tot misdrijven genoemd in sub a tot en met e van het tweede lid van artikel 7 Sr. Op grond van artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht is de Nederlandse strafwet van toepassing op ‘een ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt’.

Voordat Nederlandse jihadgangers daadwerkelijk afreizen naar hun eindbestemming in Syrië of Irak, bestaat de kans dat zij zich in Nederland reeds schuldig hebben gemaakt aan bepaalde misdrijven.45 Bovendien kunnen onderdelen van een strafbaar feit zich op het territoir van

40 Rechtbank Den Haag, 10 december 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:14365, r.o. 7.37, 7.38, 7.39 en 7.40. 41 HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:576, r.o. 4.3.2

42 Rechtbank Den Haag, 10 december 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:14365, r.o. 7.37, 7.38, 7.39 en 7.40. 43 Vgl. artikel 7 lid 3 WvSr.

44 Vgl. artikel 7 lid 1 WvSr.

45 Vgl. ECLI:NL:RBDHA:2014:14652; ECLI:NLGHDHA:2016:1978; ECLI:NL:GHAMS:2017:3041;

ECLI:NL:RBNHO:2016:4313; ECLI:NL:RBDHA:2015:14365, i.e. (09/842489-14), (09/767038-14 en 09/767313-14), (09/767174-13 en 09/765004-15), (09/767146-14), (09/767256-14), (09767238-14 en 09/827053-15),

(14)

verschillende staten afspelen.46 Vervolging is mogelijk ‘ten aanzien van de van dat strafbare

feit deel uitmakende gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden’.47 In het kader

van het territorialiteitsbeginsel zijn er diverse strafbare handelingen te bedenken die op het grondgebied van Nederland kunnen plaatsvinden. Het gaat om terrorismegerelateerde

delicten in de voorbereidings - of deelnemingssfeer. Hiertoe behoren onder andere commune delicten die zijn begaan met een terroristisch oogmerk (83a Sr). Enkele voorbeelden zijn:

 voorbereiding tot het plegen van doodslag met een terroristisch oogmerk; (art. 46 Sr jo 288a Sr)

 samenspanning tot het plegen van moord met een terroristisch oogmerk; (art. 47 Sr jo 83 Sr jo 96 lid 2 Sr jo 289a Sr)

 voorbereiding van deelneming aan een organisatie die tot oogmerk het plegen van terroristische misdrijven heeft (art. 46 Sr jo 140a Sr).

Sinds de terroristische aanslagen van 11 september 2001 op de Twin Towers in New York en het Pentagon in Washington D.C., zijn tal van straf(proces)rechtelijke instrumenten

ontwikkeld ter bestrijding van terroristische misdrijven.48 Op 13 juni 2002 heeft de Raad het

EU-kaderbesluit inzake terrorismebestrijding vastgesteld.49 De implementatie van dit

EU-kaderbesluit heeft geleid tot de Wet terroristische misdrijven (WTM). Deze wet is op 10 augustus 2004 in werking getreden. De WTM, de Wet afgeschermde getuigen (WAG) en de Wet ter verruiming van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven (WOVTM) vormen zonder twijfel de belangrijkste kern en daarmee ook de belangrijkste erfenis van de Nederlandse strafrechtelijke terrorismebestrijding.50 Tevens is op

12 juni 2009 de Wet strafbaarstelling van het deelnemen en meewerken aan training voor terrorisme in werking getreden. Al deze nieuwe wetgeving heeft geleid tot een aanzienlijke verruiming van de mogelijkheden om misdrijven die zijn gepleegd op Nederlands

grondgebied te vervolgen en te berechten. In dit kader kunnen enkele interessante bepalingen worden uitgelicht:

 misdrijven ter vergemakkelijking of ter voorbereiding van terroristische misdrijven (art. 83b Sr), zoals het opruien tot het plegen van terroristische misdrijven

46 A.J.J. de Hoogh en G. Molier, ‘Handboek internationaal recht’, Asser, 2007, Hoofdstuk 7, pag. 14. 47 Rechtbank Den Haag, 10 december 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:14365, r.o. 3.6

48 N.J.M. Kwakman, Terrorismebestrijding: Een overzicht van straf(proces)rechtelijke instrumenten ter

bestrijding van terrorisme, 2e druk, Kluwer: Deventer.

49 Kamerstukken II 2001/02, 28463, nr. 3, onder 1 (MvT).

50 M.A.H van der Woude, ‘De erfenis van tien jaar strafrechtelijke terrorismebestrijding in Nederland’, Februari 2012, Strafblad, SDU uitgevers, pag. 10.

(15)

(131 Sr lid 2), het werven van personen voor de gewapende jihad (205 lid 3 Sr) of valsheid in geschrifte (225 lid 3 Sr)51;

 het financieren van terrorisme (421 Sr);

 het verbergen of het behulpzaam zijn aan een verdachte van een terroristisch misdrijf (189 lid 2 Sr);

 het opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van een terroristisch misdrijf, dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf (artikel 134a Sr);

 het nalaten kennis te delen van een voorgenomen terroristisch misdrijf dan wel van samenspanning daartoe (135 Sr jo 136 Sr);

 de verhoging van de strafmaxima bij commune delicten die zijn gepleegd met een terroristisch oogmerk (vgl. 114a Sr, 130a Sr,176a Sr, 282b Sr, 288a Sr, 304a Sr, 415a Sr) en samenspanning daartoe (vgl. 114b Sr, 176b Sr, 282c Sr, 289a Sr, 304b Sr, 415b Sr );

 de verruiming van de strafbaarstelling van voorbereiding (46 Sr) en samenspanning (96 Sr). Voorheen was de strafbare voorbereiding beperkt tot misdrijven die in vereniging zijn begaan. Deze eis is komen te vervallen.52 In artikel 46 Sr is de

formulering ‘gelden en andere betaalmiddelen’ vervangen door het ruimere begrip ‘voorwerpen’.53 Daarnaast is artikel 96 lid 2 Sr van overeenkomstige toepassing

verklaard op terroristische misdrijven.54

51 N.J.M. Kwakman, Terrorismebestrijding: Een overzicht van straf(proces)rechtelijke instrumenten ter

bestrijding van terrorisme, 2e druk, Kluwer: Deventer.

52 N.J.M. Kwakman, Terrorismebestrijding: Een overzicht van straf(proces)rechtelijke instrumenten ter

bestrijding van terrorisme, 2e druk, Kluwer: Deventer.

53 N.J.M. Kwakman, Terrorismebestrijding: Een overzicht van straf(proces)rechtelijke instrumenten ter

bestrijding van terrorisme, 2e druk, Kluwer: Deventer.

54 H.G. van der Wilt, ‘Ontwikkeling van nieuwe deelnemingsvormen’, DD 2007, p. 164 -168; J.M. Lintz, ‘De

plaats van de Wet terroristische misdrijven in het materiële strafrecht’, 2007, hoofdstuk 3, paragraaf 3; K.

Veegens, ‘Het 10-jarig bestaan van de Wet terroristische misdrijven. Stand van zaken in de jurisprudentie’, DD 2014/31 (4), p. 338-355.

(16)

Hoofdstuk 4: Het aanwezigheidsrecht van de verdachte op het onderzoek ter terechtzitting

4.1 Inleiding tot het leerstuk van het aanwezigheidsrecht van de verdachte

Het aanwezigheidsrecht van de verdachte houdt in dat een verdachte het recht heeft om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht.55Dit recht staat niet uitdrukkelijk genoemd in het

EVRM. De overeenkomstige bepaling in het IVBPR, artikel 14 lid 3 sub d, noemt dit wel met zoveel woorden. Reeds in het jaar 1985 heeft het EHRM het aanwezigheidsrecht afgeleid uit het recht op een eerlijk proces, zoals vastgelegd in artikel 6 EVRM.56 In het Nederlandse

Wetboek van Strafvordering kan het aanwezigheidsrecht worden afgeleid uit de aan de verdachte toegekende verdedigingsmogelijkheden ter terechtzitting.57

Het aanwezigheidsrecht is echter niet absoluut. Volgens de Hoge Raad dient de rechtbank bij een aanhoudingsverzoek immer “een afweging te maken tussen alle daarbij betrokken

belangen, waaronder het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn

aanwezigheidsrecht, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging.”58

Uitgangspunt blijft echter de berechting in tegenwoordigheid van de verdachte. Wanneer een verdachte niet ter terechtzitting is verschenen, dient de rechtbank na te gaan of de verdachte vrijwillig heeft afgezien van het recht om in zijn aanwezigheid te worden berecht.59 Vandaar

dat de regels omtrent de betekening van de dagvaarding strikt moeten worden nageleefd. De eerste vraag die een rechter dan ook moet beantwoorden is de vraag of de verdachte van de zittingsdag op de hoogte was. De rechtbank onderzoekt daartoe of de dagvaarding op geldige wijze is betekend. Indien niet blijkt dat de betekening heeft plaatsgevonden overeenkomstig de in artikelen 585-589 Sv neergelegde regeling met betrekking tot de betekening van gerechtelijke mededelingen in strafzaken, kan de betekening van de

dagvaarding nietig worden verklaard (art. 590 Sv). Gebeurt dit, dan spreekt de rechtbank de nietigheid van de dagvaarding uit (art. 278 lid 1). Nietigverklaring van de dagvaarding kan

55 M.S. Groenhuijsen & G. Knigge, ‘Het onderzoek ter zitting: Eerste interimrapport onderzoeksproject

Strafvordering 2001’, Groningen: Drukkerij Rijksuniversiteit Groningen, pag. 2.

56 EHRM 12 februari 1985, NJ 1986/685, AA 1986, p. 309 m.nt. C.F. Rüter (Colozza v. Italië).

57 M.S. Groenhuijsen & G. Knigge, ‘Het onderzoek ter zitting: Eerste interimrapport onderzoeksproject

Strafvordering 2001’, Groningen: Drukkerij Rijksuniversiteit Groningen, pag. 2.

58 vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294 en ECLI:NL:HR:2014:3153, r.o. 2.3. 59 A. Minkenhof (bewerkt door: J.M. Reijntjes), Minkenhof’s Nederlandse Strafvordering, Kluwer, 2009, pag. 322.

(17)

achterwege blijven indien zich een omstandigheid voordoet waaruit blijkt dat de verdachte op de hoogte was van de dag van de terechtzitting. Een door of namens de verdachte gedaan verzoek om uitstel, dat hem de mogelijkheid moet verschaffen alsnog ter terechtzitting te verschijnen, dient in beginsel te worden gehonoreerd.60 De rechtbank mag dit verzoek alleen

afwijzen indien bijzondere omstandigheden meebrengen dat het belang van een behoorlijke strafvordering door het gevraagde uitstel ernstig in het gedrang komt en dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan dat van de verdachte om bij de

behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.61 Als het verdedigingsrecht op een andere manier

gerealiseerd kan worden, telt het aanwezigheidsbelang van de verdachte minder zwaar.62

Voorts kan een verdachte op vrijwillige en ondubbelzinnige wijze afstand doen van zijn aanwezigheidsrecht (waiver).63 Een waiver kan alleen worden aangenomen onder de

voorwaarde dat de verdachte op de hoogte is van de terechtzitting. Het mag niet aan de verdachte worden overgelaten om op de hoogte te raken van de datum, tijd en plaats van de terechtzitting; bij de overheid rust het initiatief om de verdachte te informeren.64 Het EHRM

laat aan de lidstaten een ruime beoordelingsmarge met betrekking tot de invulling van de procedure teneinde de verdachte te informeren over de tegen hem aanhangige strafzaak.65

Daarnaast mag een rechter afstand van het aanwezigheidsrecht aannemen indien een

verdachte op de hoogte is van de zitting en zonder opgave van een geldige reden wegblijft.66

Op het moment dat de rechtbank redenen heeft om te vermoeden dat de verdachte buiten zijn schuld niet op de hoogte is geraakt van de datum, tijd en plaats van de terechtzitting, terwijl hij daar wel wenste te verschijnen, moet de behandeling van de zaak ambtshalve worden uitgesteld om de verdachte alsnog de gelegenheid te bieden om zijn strafproces bij te wonen.67

Tevens kan een rechter onderzoeken of de verdachte zich voldoende bereikbaar heeft

gehouden, constateren dat het aanwezigheidsrecht in een eerdere fase van de procedure wel is gerealiseerd of dat een verdediging is gevoerd bij de afwezigheid van de verdachte.

60 A. Minkenhof (bewerkt door: J.M. Reijntjes), Minkenhof’s Nederlandse Strafvordering, Kluwer, 2009, pag. 323.

61 A. Minkenhof (bewerkt door: J.M. Reijntjes), Minkenhof’s Nederlandse Strafvordering, Kluwer, 2009, pag. 323.

62 HR 12 juni 1990, NJ 1990, 834, m.nt. ThWvV.

63 HR 25 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0870, NJ 1998/263. Zie tevens HR 14 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM8027.

64 H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, ‘Dagvaarding en berechting in aanwezigheid. De Nederlandse

betekeningsregeling in rechtshistorisch en Europees perspectief’, Amsterdam: 1998, pag. 220.

65 P.A.M. Mevis c.s., ‘Modaliteiten van betekening in rechtsvergelijkend perspectief’, WODC 2012, pag. 152. 66 HR 5 maart 2013, ECLI:NL:PHR:2013:BZ2231 (concl. A-G Knigge), r.o. 4.5

67 A. Minkenhof (bewerkt door: J.M. Reijntjes), Minkenhof’s Nederlandse Strafvordering, Kluwer 2009, pag. 324.

(18)

In de memorie van toelichting bij de Wet herziening onderzoek ter terechtzitting heeft de Minister van Justitie overigens benadrukt dat het voor de hand ligt dat substantiële

vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen vrijwel nooit zullen worden opgelegd zonder dat de rechtbank zich een oordeel over de persoon van de verdachte heeft gevormd.68

Anderzijds valt evenwel niet geheel uit te sluiten dat in bijzondere situaties het voeren van een procedure bij afwezigheid van de verdachte te verkiezen is boven het verloren gaan van het recht tot strafvordering wegens overschrijding van de redelijke termijn binnen welke de berechting moet plaatsvinden.69

Het Wetboek van Strafvordering kent geen algemene, maar wel een bijzondere

verschijningsplicht. Als de rechtbank de aanwezigheid van de verdachte gewenst acht, kan zijn verschijning worden gelast (278 lid 2 Sv).70 Daarnaast is de verdachte die ten tijde van het

plegen van het misdrijf de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt, verplicht in persoon te verschijnen (495a lid 1 Sv).71

4.2 Verstekprocedures

Indien op de zittingsdag de verdachte noch een gemachtigd raadsman ter terechtzitting verschenen is en de rechtbank geen aanleiding ziet om de dagvaarding nietig te verklaren of de persoonlijke verschijning van de verdachte te gelasten – al dan niet door middel van een bevel tot medebrenging, dan verleent de rechtbank verstek tegen de verdachte en beveelt dat de behandeling van de zaak buiten zijn aanwezigheid plaats zal vinden (280 lid 1 Sv). Het verstek wordt in de praktijk verleend op vordering van de officier van justitie. Na de verstekverlening wordt het onderzoek ter terechtzitting voortgezet op de manier zoals in de wettelijke voorschriften is bepaald. Deze voorschriften gaan uit van een ter zitting aanwezige verdachte. In de artikelen 329 en 331 lid 2 Sv is bepaald dat waar de wet toestemming van, het horen of het woord voeren van de verdachte vordert, dergelijke eisen komen te vervallen als de verdachte afwezig is.72 In landen met een common law-stelsel zijn veroordelingen bij

verstek, gelet op het accusatoire karakter van het strafproces, een uitzondering.73 In het Britse

68 Kamerstukken II 1995/96, 24692, nr. 3, onder 4 (MvT). 69 Kamerstukken II 1995/96, 24692, nr. 3, onder 4 (MvT).

70 M.S. Groenhuijsen & G. Knigge, ‘Het onderzoek ter zitting: Eerste interimrapport onderzoeksproject

Strafvordering 2001’, Groningen: Drukkerij Rijksuniversiteit Groningen, pag. 93.

71 M.S. Groenhuijsen & G. Knigge, ‘Het onderzoek ter zitting: Eerste interimrapport onderzoeksproject

Strafvordering 2001’, Groningen: Drukkerij Rijksuniversiteit Groningen, pag. 93.

72 M.S. Groenhuijsen & G. Knigge, ‘Het onderzoek ter zitting: Eerste interimrapport onderzoeksproject

Strafvordering 2001’, Groningen: Drukkerij Rijksuniversiteit Groningen, pag. 94.

73 Christine van den Wyngaert, ‘Kennismaking met de rechten van de verdediging in strafzaken’, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2003, pag. 44 en Christine van den Wyngaert, ‘Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal

(19)

recht bestaat de mogelijkheid tot een veroordeling bij verstek onder bepaalde omstandigheden wel.74 In de zaak Colozza v. Italië heeft het EHRM een belangrijke voorwaarde gesteld

alvorens strafzaken bij verstek kunnen worden afgedaan. Indien een verdachte niet op

vrijwillige en ondubbelzinnige wijze afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht, dient hij de mogelijkheid tot een ‘fresh determination’ te krijgen.75 Uit de zaak Sejdovic v. Italië

volgt dat deze mogelijkheid geboden dient te worden aan een verdachte ‘who was tried in absentia and had not been shown to have sought to escape trial or to have unequivocally waived his right to appear in court’.76 Het EHRM acht de mogelijkheid tot een hernieuwde

feitelijke behandeling op tegenspraak van groot belang. De spanning met het EVRM wordt met name veroorzaakt door het feit dat de Nederlandse wet, anders dan in de ons omringende landen, ook de mogelijkheid biedt om de allerzwaarste zaken bij verstek af te doen.77 Volgens

Mevis78 voldoet een rechtsstelsel dat de verstekbehandeling niet reeds mogelijk maakt op

grond van een enkele (geldige) betekening van de dagvaarding, maar uitgaat van een systeem waarin berechting van de verdachte hoofdregel en uitgangspunt is, en de mogelijkheden van verstekbehandeling dientengevolge beperkt zijn, beter aan de eisen van het EVRM dan een rechtssysteem dat gemakkelijker de behandeling bij verstek toestaat. Het aanhouden van de inhoudelijke behandeling van een strafzaak indien een verdachte niet is verschenen en het daarmee kunnen ondernemen van een tweede poging tot berechting in aanwezigheid van de verdachte, is in dit opzicht vanuit EVRM-perspectief van belang en wellicht te prefereren boven een verstekbehandeling.79

4.3 Verdiepend onderzoek naar het perspectief van het EHRM op het aanwezigheidsrecht van de verdachte

strafrecht in hoofdlijnen’, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2006, pag. 667.

74 P.A.M. Mevis et al, ‘Modaliteiten van betekening in rechtsvergelijkend perspectief’, WODC 2012, pag. 76 e.v. 75 EHRM 12 februari 1985, NJ 1986/685, AA 1986, pag. 309 (Colozza v. Italië).

76 EHRM 1 maart 2006, 56581/00 (Sejdovic v. Italië), r.o. 105.

77 M.S. Groenhuijsen & G. Knigge, ‘Het onderzoek ter zitting: Eerste interimrapport onderzoeksproject

Strafvordering 2001’, Groningen: Drukkerij Rijksuniversiteit Groningen, pag. 117.

78 P.A.M. Mevis et al, ‘Modaliteiten van betekening in rechtsvergelijkend perspectief’, WODC 2012, pag. 147. 79 P.A.M. Mevis et al, ‘Modaliteiten van betekening in rechtsvergelijkend perspectief’, WODC 2012, pag. 147.

(20)

Volgens het EHRM vormt de aanwezigheid van de verdachte op het onderzoek ter

terechtzitting een essentieel onderdeel van het recht op een ‘fair trial’ Zo overwoog het Hof in de zaak Poitrimol v. Frankrijk het volgende: 'it is of capital importance that a defendant should appear, both because of his right to a hearing and because of the need to verify the accuracy of his statements and compare them with those of the victim - whose interests need to be protected - and of the witnesses'.80 Naar het oordeel van het EHRM zijn in het bijzonder

de concrete participatierechten genoemd in sub c, d en e van het derde lid van artikel 6 EVRM moeilijk te realiseren bij afwezigheid van de verdachte.81 Ten aanzien van jihadgangers die

zich in het strijdgebied te Syrië en/of Irak bevinden, kan doorgaans zelfs niet worden voldaan aan sub a en b van het derde lid van artikel 6 EVRM. Ingevolge laatstgenoemde bepalingen dient een verdachte op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging en te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging. Naast het feit dat uitgereisde jihadgangers nimmer door de Nederlandse politie zijn aangehouden ter zake van aldaar gepleegde misdrijven, niet zijn verhoord en geen dagvaarding hebben ontvangen, zullen zij doorgaans in het geheel geen weet hebben van de tegen hen lopende procedures en beslissingen. Met betrekking tot laatstgenoemde bepalingen overweegt het EHRM in de zaak T. v. Italië het volgende: ‘To inform someone of a prosecution brought against him is, however, a legal act of such importance that it must be carried out in accordance with procedural and substantive requirements capable of guaranteeing the effective exercise of the accused’s rights, as is moreover clear from Article 6, par. 3 (a) of the Convention’.82 Het EHRM acht het met name

van belang dat de verdachte zijn aanwezigheidsrecht kan uitoefenen tijdens de feitelijke behandeling van de strafzaak. Aanwezigheid van de verdachte in eerste aanleg wordt door het Hof als cruciaal gezien.83 In de zaken Kononov v. Rusland en Nefedov v. Rusland heeft het

Hof deze zienswijze bevestigd en eveneens gesteld dat het aanwezigheidsrecht in mindere mate geldt voor een zitting in hoger beroep, hoewel afhankelijk van de omstandigheden, aanwezigheid ook daarbij van essentieel belang kan zijn.84 In bepaalde gevallen zijn er

alternatieven om het aanwezigheidsrecht van de verdachte toch te realiseren. Een in het buitenland gedetineerde verdachte kan bijvoorbeeld naar Nederland worden overgebracht

80 EHRM 23 november 1993, 14032/88 (Poitrimol/Frankrijk), r.o. 35 .

81 EHRM 12 februari 1985, NJ 1986/685, AA 1986, pag. 309 (Colozza v. Italië). 82 EHRM 12 oktober 1992, 14104/88, (T./Italië), r.o. 28.

83 P.A.M. Mevis et al, ‘Modaliteiten van betekening in rechtsvergelijkend perspectief’, WODC 2012, pag. 146. 84 P.A.M. Mevis et al, ‘Modaliteiten van betekening in rechtsvergelijkend perspectief’, WODC 2012, pag. 147.

(21)

door middel van een uitleveringsprocedure, worden gehoord via een videoverbinding of kan telefonisch contact onderhouden met zijn raadsman tijdens het onderzoek ter terechtzitting.

4.3.1 Afstand van het aanwezigheidsrecht (waiver)

In paragraaf 4.1 is reeds besproken dat een verdachte op vrijwillige en ondubbelzinnige wijze afstand kan doen van zijn aanwezigheidsrecht (waiver). Deze waiver dient aan nadere

voorwaarden te voldoen: ‘[it] must not run counter to any important public interest, must be established in an unequivocal manner and must be attended by minimum safeguards

commensurate to the waiver’s importance’.85 Over de vereiste mate van ondubbelzinnigheid

heeft het EHRM zich nog niet uitgelaten.86 Het is in ieder geval van belang dat een verdachte

zich bewust is van de consequenties van een waiver. De rechtbank mag er niet zonder meer van uitgaan dat een (onvindbare) verdachte stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Dit volgt uit de zaak Sejdovic v. Italië.87 In 1992 wordt slachtoffer S. in

een woonwagenkamp (campo nomadi) in de buurt van Rome doodgeschoten. Blijkens getuigenverklaringen zou Sejdovic de schutter zijn geweest. Op het moment dat een

arrestatiebevel tegen Sejdovic wordt uitgevaardigd, blijkt hij echter onvindbaar te zijn voor de Italiaanse autoriteiten. Vervolgens wordt Sejdovic door de Italiaanse autoriteiten aangemerkt als ‘voortvluchtige’ (latitante) en door de rechtbank bij verstek veroordeeld. Zeven jaar later, in 1999, wordt Sejdovic gearresteerd in Hamburg. Duitsland weigert hem aan Italië uit te leveren, aangezien de Italiaanse wetgeving niet met voldoende zekerheid zou waarborgen dat een veroordeelde de gelegenheid krijgt om zijn zaak te laten heropenen. Sejdovic klaagt bij het EHRM dat hij bij verstek is veroordeeld zonder dat hij de gelegenheid heeft gekregen om zijn verdediging voor een Italiaanse rechter te voeren.Het EHRM overweegt in deze zaak als volgt: “The Court has held that where a person charged with a criminal offence had not been notified in person, it could not be inferred merely from his status as a “fugitive” (latitante), which was founded on a presumption with an insufficient factual basis, that he had waived his right to appear at the trial and defend himself”.88

In de zaak Medenica v. Zwiterland was sprake van een verdachte die wist dat een strafzaak tegen hem aanhangig was. Medenica werd verdacht van het plegen van economische delicten.

85 Zie o.a. EHRM 23 november 1993, 14032/88 (Poitrimol/Frankrijk), r.o. 135-136 en EHRM 18 oktober 2006, 18114/02 (Hermi/Italië), r.o. 73.

86 M.S. Groenhuijsen & G. Knigge, ‘Het onderzoek ter zitting: Eerste interimrapport onderzoeksproject

Strafvordering 2001’, Groningen: Drukkerij Rijksuniversiteit Groningen, pag. 106.

87 EHRM 1 maart 2006, 56581/00 (Sejdovic v. Italië). 88 EHRM 1 maart 2006, 56581/00 (Sejdovic v. Italië), r.o. 87.

(22)

Na enkele maanden voorarrest in Zwitserland wordt Medenica in vrijheid gesteld. De verdachte besluit vervolgens om te vertrekken naar de Verenigde Staten en aldaar

verklaringen af te leggen die er - kort gezegd - toe leiden dat hij zijn paspoort in moet leveren. Medenica heeft voor een Amerikaanse rechtbank in South Carolina onder meer verklaard dat hem in Zwiterland geen procedure op tegenspraak werd geboden, dat zijn raadsman geen inzage kreeg in de processtukken en dat de kans bestond dat hij de doodstraf zou krijgen.89

Dientengevolge kon Medenica niet naar Zwitserland reizen om zijn proces bij te wonen. Hij wordt daar in absentia veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf. Bij het EHRM klaagt de veroordeelde dat zijn aanwezigheidsrecht is geschonden. Het EHRM overweegt het volgende: ‘In the light of the circumstances taken as a whole, the Court likewise considers that the applicant had largely contributed to bring and about a situation that prevented him from appearing before the Geneva Assize Court. It refers, in particular, to the opinion expressed by the Federal Court in its judgment of 23 December 1991 that the applicant had misled the American court by making equivocal and even knowingly inaccurate statements – notably about Swiss procedure- with the aim of securing a decision that would make it impossible for him to attend his trial’.90 Gelet op het feit dat de verdachte in dit specifieke geval bewust

handelingen heeft verricht om te voorkomen dat hij op de terechtzitting aanwezig kon zijn, komt het EHRM tot het oordeel dat geen sprake is van schending van het aanwezigheidsrecht.

4.4 Inspanningsverplichting van de overheid en (in bepaalde mate) van de verdachte

De rechtbank dient te onderzoeken of het OM voldoende inspanning heeft geleverd om de verdachte in kennis te stellen van de tegen hem aanhangige strafzaak. De mate van vereiste inspanning staat in verhouding tot de ernst van het gepleegde delict en hoogte van de daarop gestelde straf.91 Naarmate er voor de verdachte minder op het spel staat, zal een rechtbank

eerder oordelen dat het OM aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan.92 Indien bij het

OM bekend is dat de verdachte elders verblijft dan op zijn officiële adres, heeft het OM de plicht (positive duty) om actief te handelen. Het louter volgen van de formele

betekeningsprocedure is derhalve niet altijd voldoende om aan te nemen dat het OM aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan.93 Bovendien gaat het om een inspanningsverplichting

89 EHRM 14 juni 2001, 20491/92 (Medenica/Zwitserland), r.o. 23, 40 en 49. 90 EHRM 14 juni 2001, 20491/92 (Medenica/Zwitserland), r.o. 40.

91 M.S. Groenhuijsen & G. Knigge, ‘Het onderzoek ter zitting: Eerste interimrapport onderzoeksproject

Strafvordering 2001’, Groningen: Drukkerij Rijksuniversiteit Groningen, pag. 106.

92 M.S. Groenhuijsen & G. Knigge, ‘Het onderzoek ter zitting: Eerste interimrapport onderzoeksproject

Strafvordering 2001’, Groningen: Drukkerij Rijksuniversiteit Groningen, pag. 106.

(23)

als zodanig, niet om de middelen die worden ingezet om aan deze plicht te voldoen.94 Voorts

is het feit dat een inhoudelijke behandeling in hoger beroep ook nog tot de mogelijkheden behoort geen excuus om de inspanningsverplichting van het OM te verminderen.95 De

inspanningsverplichting van het OM sluit een eigen verantwoordelijkheid van de verdachte niet uit.96 Indien een verdachte het aan zichzelf te wijten heeft dat de dagvaarding hem niet

heeft bereikt, kunnen hier consequenties aan worden verbonden.97 Een verdachte kan zijn

aanwezigheidsrecht namelijk ook verspelen. Een passend voorbeeld hiervan is de eerder besproken zaak Medenica v. Zwitserland.98 Dit kan zich eveneens voordoen wanneer een

verdachte - zoals in de zaak Hennings v. Duitsland - geen moeite doet om zijn post te lezen en zich op die manier niet bereikbaar houdt voor berechting.99 Indien een lidstaat alle

noodzakelijke inspanningen heeft geleverd om de verdachte op de hoogte te brengen van het feit dat een strafzaak tegen hem aanhangig is, terwijl de verdachte zelf geen moeite doet om bereikbaar te zijn (dan wel zich actief bezighoudt met het onbereikbaar worden), zal geen schending van artikel 6 EVRM worden aangenomen.100

4.5 Verstekvonnissen in strijd met het aanwezigheidsrecht?

Volgens het EHRM zijn verstekvonnisen niet per se strijdig met artikel 6 EVRM, op voorwaarde dat een veroordeelde de kans wordt geboden een rechtsmiddel aan te wenden tegen een verstekvonnis en dat in deze procedure zowel de feiten als de rechtsvragen opnieuw worden beoordeeld.101 Dit wordt de eerder besproken mogelijkheid tot een ‘fresh

determination’ genoemd.102 Het is met name van belang dat de verdachte ‘op enig moment’

gedurende de procedure aanwezig is op het onderzoek ter terechtzitting. Wanneer een verdachte in eerste aanleg bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak aanwezig was, hoeft dus niet per definitie sprake te zijn van een schending van het aanwezigheidsrecht op het moment dat hij niet aanwezig kan zijn in hoger beroep. Het EHRM kijkt namelijk altijd naar

94 P.A.M. Mevis et al, ‘Modaliteiten van betekening in rechtsvergelijkend perspectief’, WODC 2012, pag. 154. 95 P.A.M. Mevis et al, ‘Modaliteiten van betekening in rechtsvergelijkend perspectief’, WODC 2012, pag. 164. 96 M.S. Groenhuijsen & G. Knigge, ‘Het onderzoek ter zitting: Eerste interimrapport onderzoeksproject

Strafvordering 2001’, Groningen: Drukkerij Rijksuniversiteit Groningen, pag. 130.

97 M.S. Groenhuijsen & G. Knigge, ‘Het onderzoek ter zitting: Eerste interimrapport onderzoeksproject

Strafvordering 2001’, Groningen: Drukkerij Rijksuniversiteit Groningen, pag. 116.

98 EHRM 14 juni 2001, 20491/92 (Medenica/Zwitserland).

99 EHRM 16 december 1992, Publ. ECHR Series A, vol. 251 (Hennings/Duitsland).

100 P.A.M. Mevis et al, ‘Modaliteiten van betekening in rechtsvergelijkend perspectief’, WODC 2012, pag. 156. 101 Christine van den Wyngaert, ‘Strafrecht,strafprocesrecht en internationaal strafrecht in hoofdlijnen’, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2006, pag. 667 en EHRM 12 februari 1985, NJ 1986/685, AA 1986, pag. 309 (Colozza/Italië).

102 M.S. Groenhuijsen & G. Knigge, ‘Het onderzoek ter zitting: Eerste interimrapport onderzoeksproject

(24)

de ‘fairness of the proceedings as a whole’.103 Tevens bestaat het aanwezigheidsrecht niet in

elk stadium van het strafproces. Aanwezigheid bij de behandeling van het beroep in cassatie is hier een voorbeeld van, omdat - zo heeft het EHRM geoordeeld in de zaak Kremzow - in deze procedure vooral juridische vragen worden behandeld.104

4.6 Hokkeling v. Nederland

4.6.1 Feiten en procedure in Nederland

In januari 2005 wordt het levenloze lichaam van slachtoffer Paul E. aangetroffen op een bouwplaats in Roosendaal. De handen van het slachtoffer zijn vastgebonden op zijn rug, het slachtoffer heeft twee gebroken ribben en zijn knieschijven zijn met een elektrische boor bewerkt. Paul E. zou drie ton hasj hebben gestolen van een drugsbende. Op 11 april 2006 wordt Hokkeling aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij dit gruwelijke misdrijf. De rechtbank Alkmaar veroordeelt Hokkeling op 15 mei 2007 tot vier en een half jaar gevangenisstraf voor het medeplegen van bedreiging, vrijheidsberoving, overtreding van de Opiumwet en zware mishandeling de dood ten gevolg hebbend.105 Zowel het OM als de

verdediging gaan tegen deze uitspraak in hoger beroep. De strafzaak tegen Hokkeling wordt door het gerechtshof Amsterdam - om verschillende redenen - meermaals aangehouden. Hokkeling is bij al deze (pro-forma)zittingen aanwezig. Op 26 maart 2009 wordt Hokkeling voorwaardelijk in vrijheid gesteld omdat hij tweederde van zijn straf heeft uitgezeten. Kort voordat de inhoudelijke behandeling van de zaak plaats zou vinden, wordt Hokkeling op 4 oktober 2009 in Noorwegen op heterdaad betrapt bij de invoer van een grote hoeveelheid drugs en om die reden gearresteerd. Hierop wordt de inhoudelijke behandeling van de Nederlandse zaak uitgesteld en wordt via een rechtshulpverzoek getracht om de tijdelijke uitlevering van de verdachte aan Nederland te bewerkstelligen. Dit bleek echter juridisch niet haalbaar. Het gerechtshof Amsterdam wees voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling een aanhoudingsverzoek van de raadsman gemotiveerd af. Daarbij overwoog het hof dat tijdelijke uitlevering onmogelijk was, dat de verdachte zijn aanhouding in Noorwegen aan zichzelf te wijten had, dat hij werd bijgestaan door een gemachtigd raadsman, dat sprake was van gelijktijdige behandeling met de strafzaken van de medeverdachten en dat het belang van een

103 R. Goss, ‘Criminal fair trial rights: Article 6 of the ECHR’, Criminal Law Library, Hart Publishing: 2014, pag. 163

104 EHRM 21 september 1993, Publ. ECHR Series A, vol. 268-B (Kremzow/Oostenrijk). 105 Rechtbank Alkmaar, 15 mei 2007, ECLI:NL:RBALK:2007:BA5188.

(25)

behoorlijke rechtspleging thans prevaleerde boven zijn aanwezigheidsrecht.106 Het hof deed de

strafzaak vervolgens af en veroordeelde de verdachte op 18 juni 2010. Daarbij werd een aanzienlijk hogere gevangenisstraf opgelegd dan in eerste aanleg; 8 jaar. Het beroep in cassatie met een klacht over schending van het aanwezigheidsrecht van de verdachte wordt door de Hoge Raad op de voet van artikel 81 RO afgedaan.107

4.6.2 Procedure bij het EHRM

Hokkeling klaagt bij het EHRM in Straatsburg over schending van zijn aanwezigheidsrecht.

Standpunt van de Nederlandse Staat

De Nederlandse staat heeft aangevoerd dat klager zelf verantwoordelijk was voor het feit dat hij niet bij zijn proces aanwezig kon zijn. Hokkeling heeft immers een nieuw misdrijf

gepleegd in Noorwegen, terwijl hij wist dat zijn strafzaak in Nederland op korte termijn inhoudelijk behandeld zou worden. Ter onderbouwing van dit standpunt wordt verwezen naar de zaak Medenica v. Zwiterland. Ten tweede wordt aangevoerd dat het OM al het mogelijke heeft gedaan om de aanwezigheid van klager op de zitting te bewerkstelligen. Ten derde wordt aangevoerd dat klager in eerste aanleg en bij eerdere zittingen in hoger beroep -

voorafgaand aan zijn arrestatie in Noorwegen - aanwezig was. Na de arrestatie van Hokkeling in Noorwegen heeft zijn raadsman de verdediging volledig op zich genomen. Desalniettemin heeft Hokkeling zijn raadsman instructies kunnen geven (De Groot v. Nederland). Ten vierde was er volgens de Nederlandse staat geen dringende reden voor de aanwezigheid van klager op het onderzoek ter terechtzitting, aangezien alle getuigen inmiddels waren gehoord en andere belangen prevaleerden. Tenslotte is de Nederlandse staat van oordeel dat in eerste aanleg ruimschoots aan alle eisen van de rechtspraak van het EHRM is voldaan.

Standpunt van klager

Klager stelt zich op het standpunt dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een zaak dient te worden aangehouden op het moment dat een verdachte in het buitenland

gedetineerd zit. Het enkele feit dat een verdachte zich buiten zijn aanwezigheid mocht laten vertegenwoordigen door een advocaat doet hieraan niet af. De zaak Medenica v. Zwiterland is volgens klager in casu irrelevant, nu het feitencomplex daar anders ligt. Het gaat in die zaak immers om de opzettelijke misleiding van een Amerikaanse rechtbank. Tevens voert klager

106 Gerechtshof Amsterdam, 18 juni 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BM8378. 107 HR 13 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2835.

(26)

aan dat de inspanningen van de Nederlandse autoriteiten onvoldoende compensatie bieden voor de inbreuk op zijn aanwezigheidsrecht. Nu er geen uitleveringsmogelijkheden waren, had het gerechtshof Amsterdam de zaak moeten aanhouden teneinde de verdachte de mogelijkheid te bieden om zijn aanwezigheidsrecht te realiseren. Volgens klager is de verwijzing naar de zaak De Groot v. Nederland eveneens irrelevant. De raadsman van de verdachte heeft in die zaak immers niet bij herhaling kenbaar gemaakt dat de verdachte van zijn aanwezigheidsrecht gebruik wilde maken, hetgeen in de onderhavige zaak wel het geval was.

Beoordeling door het EHRM

Na een opsomming van de vaste jurisprudentie op het gebied van het aanwezigheidsrecht, stelt het Hof allereerst vast dat De Groot v. Nederland en Medenica v. Zwitserland beide niet van toepassing zijn op de zaak in kwestie.108 Er zijn immers geen indicaties dat klager niet

voornemens was om zijn strafzaak bij te wonen. Bovendien heeft de raadsman van de verdachte om uitstel van behandeling gevraagd, teneinde het aanwezigheidsrecht van de verdachte te realiseren. Naar het oordeel van het Hof komt de onderhavige zaak - in essentie - overeen met F.C.B. v. Italië.109 In die zaak is de berechting van een afwezige verdachte

voortgezet, terwijl bij de Italiaanse autoriteiten bekend was dat de verdachte in Nederland gedetineerd zat. Daarnaast is het Hof van oordeel dat het gerechtshof Amsterdam heeft geweigerd om maatregelen te overwegen die het aanwezigheidsrecht van klager hadden kunnen verzekeren. Dit is des te moeilijker te begrijpen nu het hof de oorspronkelijke gevangenisstraf van vier en een half jaar heeft verhoogd naar acht jaar.110De uiteindelijke

afweging van belangen valt in dit geval in het voordeel van Hokkeling uit:

“The Court agrees with the Government that the applicant’s arrest in Norway was a direct consequence of his own behaviour (...). It also recognises as legitimate the interests of the victim’s surviving kin and of society as a whole in seeing the criminal proceedings against the applicant brought to a timely conclusion. Even so, having regard to the prominent place which the right to a fair trial holds in a democratic society within the meaning of the

Convention, the Court cannot find that either the applicant’s presence at hearings during the first-instance proceedings and the initial stages of the appeal proceedings or the active

108 Vgl. EHRM 14 februari 2017, 30749/12 (Hokkeling/Nederland), r.o. 59. 109 Vgl. EHRM 14 februari 2017, 30749/12 (Hokkeling/Nederland), r.o. 60. 110 Vgl. EHRM 14 februari 2017, 30749/12 (Hokkeling/Nederland), r.o. 61.

(27)

conduct of the defence by counsel can compensate for the absence of the accused in person.”111

De Nederlandse ad hoc rechter Egbert Myjer is het in zijn dissenting opinion als enige rechter hartgrondig oneens met deze uitspraak. Volgens Myjer zou het feitencomplex in deze zaak enkel vergelijkbaar kunnen zijn met F.C.B. v. Italië, indien de arrestatie van Hokkeling in Noorwegen betrekking zou hebben gehad op eerder begane misdrijven. Dit was echter niet het geval. In de optiek van Myjer heeft het gerechtshof Amsterdam een juiste belangenafweging gemaakt. Tevens heeft het gerechtshof Amsterdam er alles aan gedaan om de door artikel 6 EVRM gewaarborgde rechten te garanderen:

“To put it differently, the Amsterdam Court of Appeal did everything it could to guarantee the Article 6 rights of the accused as far as possible. The only thing it did not do was order yet another adjournment until the applicant was finally able to leave Norway and return to the Netherlands. I am fully aware that crooks have human rights too. Even crooks who are suspected of having abducted and tortured a victim and left him for dead on a building site. But that does not mean that this applicant has an absolute right to take control of the way the proceedings against him should be handled and of the time when hearings should take place. It was his own behaviour which prevented him from attending a court hearing of which he had been duly notified. It had nothing to do with force majeure or with anything unexpected. The only thing is that he apparently did not expect the Norwegian police to catch him red-handed.”112

Hoofdstuk 5: Het aanwezigheidsrecht en de berechting van (afwezige) Nederlandse jihadgangers

5.1 Rechtbank Den Haag 10 december 2015

111 EHRM 14 februari 2017, 30749/12 (Hokkeling/Nederland), r.o. 62.

(28)

Naar aanleiding van het ‘Context’-onderzoek worden op 10 december 2015 voor het eerst twee jihadgangers door de rechtbank Den Haag bij verstek veroordeeld tot een

gevangenisstraf van zes jaar.113 De twee verdachten, Anis Z. en Hatim R., bevonden zich ten

tijde van hun proces in het strijdgebied te Syrië en Irak. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat Anis Z. en Hatim R. zich na aankomst in Syrië hebben aangesloten bij ISIS.114 Uit opgenomen tapgesprekken volgt dat in juli 2013 een gesprek is

gevoerd omtrent een eventuele overstap van ISIS naar Jabhat al-Nusra.115 Anis Z. heeft

vervolgens bewust die overstap gemaakt.116 Op het onderzoek ter terechtzitting wordt geen

van de verdachten vertegenwoordigd door een gemachtigd raadsman. Derhalve is geen verweer gevoerd met betrekking tot een mogelijke schending van het aanwezigheidsrecht. In het kader van de strafoplegging overweegt de rechtbank Den Haag dat het afreizen naar Syrië - met als doel het deelnemen aan de gewapende jihadstrijd - ontmoedigd moet worden.117

5.2 Rechtbank Den Haag 22 juli 2016

Op 22 juli 2016 worden Abdullah R., Noureddin B., Driss D. en de Nederlandse bekeerling Thijs B. door de rechtbank Den Haag eveneens bij verstek veroordeeld tot een

gevangenisstraf van zes jaar.118 Op het onderzoek ter terechtzitting wordt geen van de

verdachten vertegenwoordigd door een gemachtigd raadsman. Derhalve is geen verweer gevoerd met betrekking tot een mogelijke schending van het aanwezigheidsrecht. Ten aanzien van alle vier de verdachten wordt bewezen verklaard dat zij gedurende een bepaalde periode: “(...)hebben deelgenomen aan een of meerdere organisatie(s), te weten Jabhat al-Nusra en/of Al Qaida en/of Islamitische Staat (IS) dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL), althans (een) aan Al-Qaida en/of IS gelieerde terroristische gewelddadige jihadistische strijdgroep, welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) het plegen van terroristische misdrijven(...).”119

113 Rechtbank Den Haag, 10 december 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:14365

114 Rechtbank Den Haag, 10 december 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:14365, r.o. 17.75

115 Rechtbank Den Haag, 10 december 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:14365, r.o. 17.23 en 17.75 116 Rechtbank Den Haag, 10 december 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:14365, r.o. 17.31 en 17.75 117 Rechtbank Den Haag, 10 december 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:14365, r.o. 22.7

118 Rechtbank Den Haag, 22 juli 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:8464, Rechtbank Den Haag, 22 juli 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:8412, Rechtbank Den Haag, 22 juli 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:8465 en Rechtbank Den Haag, 22 juli 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:8411.

119 Rechtbank Den Haag, 22 juli 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:8464, onder bijlage III, Rechtbank Den Haag, 22 juli 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:8412, onder bijlage III, Rechtbank Den Haag, 22 juli 2016,

ECLI:NL:RBDHA:2016:8465, onder bijlage III en Rechtbank Den Haag, 22 juli 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:8411, onder bijlage III.

(29)

In de bovengenoemde uitspraak wordt derhalve niet geconcretiseerd bij welke jihadistische strijdgroep(en) de vier verdachten zich zouden hebben aangesloten. Sterker nog, de rechtbank lijkt dit ook niet van belang te achten. Hier wordt een algemene overweging aan gewijd: “De rechtbank overweegt dat het nagenoeg niet mogelijk blijkt voor een persoon om naar het strijdgebied in Syrië te reizen en daar te verblijven zonder zich aan te sluiten bij een

strijdgroep.”120

In het kader van de strafoplegging overweegt de rechtbank Den Haag dat het afreizen naar Syrië - met als doel het deelnemen aan de gewapende jihadstrijd - ontmoedigd moet worden.121

5.3 Rechtbank Rotterdam 26 juni 2017

Op 26 juni 2017 heeft de rechtbank Rotterdam geoordeeld dat de rechtszaak tegen tien jihadgangers zal worden aangehouden.122 Het gaat om de volgende verdachten: Thierry K. uit

Zoetermeer, Marouane B. uit Arnhem, Victor D. uit Raalte, Adil B. uit Rotterdam, Khalid B. uit Velp, Jihad S. uit Arnhem, Jeroen van D. uit Almere, Ridvan O. uit Utrecht, Yago R. uit Arnhem en Khalid B. uit Vlaardingen.123 Van alle verdachten wordt aangenomen dat zij zich

in het strijdgebied te Syrië en Irak bevinden. Het OM heeft onder meer via familieleden van de verdachten en via sociale media geprobeerd om de verdachten te informeren over het feit dat justitie een rechtszaak tegen hen heeft aangespannen. Door middel van een gerichte advertentie op Facebook heeft het OM getracht de tien Nederlandse jihadisten in Syrië en Irak te bereiken. Volgens de officier van justitie, Carla Hofstee, was deze advertentie specifiek gericht op 'mannen tussen de 18 en 30 jaar' in de omgeving van IS-bolwerk Mosul in Irak.124

Bij het bericht zat een link naar een persbericht waarin de jihadisten werden opgeroepen om te reageren. Victor D. uit Raalte en Adil B. uit Rotterdam reageerden op de advertentie.

120 Rechtbank Den Haag, 22 juli 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:8464, onder 6, Rechtbank Den Haag, 22 juli 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:8412, onder 6, Rechtbank Den Haag, 22 juli 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:8465, onder 6 en Rechtbank Den Haag, 22 juli 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:8411, onder 6.

121 Rechtbank Den Haag, 22 juli 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:8464, onder 12, Rechtbank Den Haag, 22 juli 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:8412, onder 12, Rechtbank Den Haag, 22 juli 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:8465, onder 12 en Rechtbank Den Haag, 22 juli 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:8411, onder 12.

122 Rechtbank Rotterdam, 26 juni 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:4871

123 Algemeen Dagblad, ‘Facebookactie onder Nederlandse jihadisten levert twee reacties op’, 23 maart 2017, zie link https://www.ad.nl/binnenland/facebookactie-onder-nederlandse-jihadisten-levert-twee-reacties-op~a4e5e992/

124 De Stentor, ‘Victor D. reageert op Facebookactie onder Nederlandse jihadisten’, 23 maart 2017, zie link https://www.destentor.nl/raalte/victor-d-reageert-op-facebookactie-onder-nederlandse-jihadisten~ab6afd4b/

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zo behandelt Vincent Sagaert uitvoerig wat het lot is van de zakelijke en persoon- lijke gebruiks- en genotsrechten in geval van onteigening, meer bepaald of, en zo ja wanneer,

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

We hebben de lijsttrekkers in de drie gemeenten gevraagd wat men in het algemeen van de aandacht van lokale en regionale media voor de verkiezingscampagne vond en vervolgens hoe

Een nadere analyse waarin naast de in de vorige regressieanalyse genoemde controlevariabelen ook alle individuele campagne-elementen zijn meegenomen, laat zien dat

Sylvia Verschueren en Stef Mermuys Bij deze Afzettingen is een enquête over excursies en web-..

6 Ook ten overstaan van de Nederlandse rechter is de zaak Salduz voortva- rend opgepakt als argument dat de verklaring van de verdachte die zonder bijstand van zijn raadsman

Zaken waarin alleen dienstverlening is opgelegd of zaken waarin dienstverlening plus een boete is opgelegd, zijn in de regel niet significant zwaarder of lichter dan verstekzaken.10