• No results found

Hoofdstuk 5: Het aanwezigheidsrecht en de berechting van (afwezige) jihadgangers

5.4 Rechtbank Den Haag 27 juni 2017

Eén dag na de uitspraak van de rechtbank Rotterdam veroordeelt de rechtbank Den Haag op 27 juni 2017 drie jihadgangers van 23, 24 en 35 jaar oud tot een gevangenisstraf van zes jaar.142 De drie verdachten bevonden zich ten tijde van hun proces in het strijdgebied te Syrië

en Irak. Verdachte 1 (23) en verdachte 2 (24) zijn gedurende het gehele proces

vertegenwoordigd door een uitdrukkelijk gemachtigd raadsman. Verdachte 3 (35) is slechts op twee van de drie zittingsdagen vertegenwoordigd door een uitdrukkelijk gemachtigd raadsman. Eén dag voor de inhoudelijke behandeling van de zaak heeft deze advocaat medegedeeld dat hij zich zal onttrekken als raadsman van de verdachte. De raadsman van verdachte 1 (23) heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de officieren van justitie niet- ontvankelijk dienen te worden verklaard in de vervolging, nu onderhavige procedure in de optiek van de raadsman niet noodzakelijk is.143 Daarnaast is volgens de raadsman van

verdachte 1 (23) het aanwezigheidsrecht van zijn cliënt geschonden. Hiertoe wordt

aangevoerd dat de verdachte niet bij de behandeling van zijn zaak aanwezig kan zijn en dat rechtstreeks contact tussen de raadsman en zijn cliënt onmogelijk is. Met name de rechten genoemd in sub a, b en c van het derde lid van artikel 6 EVRM zijn volgens de raadsman ‘op flagrante wijze geschonden’.144 De verdediging van verdachte 2 (24) heeft zich aangesloten bij

hetgeen door de raadsman van verdachte 1 (23) naar voren is gebracht.145

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie wel belang heeft om tot vervolging over te gaan.146 De voornaamste reden hiervoor is gelegen in

de bescherming van de Nederlandse burger tegen terugkerende jihadgangers. In het minst erge

141 RTL Nieuws, ‘Syriëganger wil terug naar Nederland en schrijft brief: Ik bescherm mensen’, 4 juli 2017, zie link https://www.rtlnieuws.nl/nederland/syrieganger-wil-terug-naar-nederland-en-schrijft-brief-ik-bescherm- mensen

142 Rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6927, Rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6924 en Rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6922

143 Rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6927, r.o. 3.1 144 Rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6927, r.o. 3.1 145 Rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6924, r.o. 3.1

146 Rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6927, r.o. 3.2 en Rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6924, r.o. 3.2

geval hebben teruggekeerde jihadgangers louter trainings- en gevechtservaring opgedaan, maar in het ergste geval keren zij terug met het doel om aanslagen te plegen.147 Een

veroordelend vonnis van een strafrechter biedt een stevige basis om teruggekeerde jihadgangers vast te houden. Daarnaast heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een schending van het aanwezigheidsrecht, zoals vastgelegd in artikel 6 EVRM. Volgens de officier van justitie waren zowel verdachte 1 (23) als verdachte 2 (24) op de hoogte van de zitting. In de maanden april en juli 2016 is de zaak reeds aan de orde geweest bij de rechtbank Den Haag. In de tussentijd hebben beide verdachten kennelijk contact gehad met hun familie en hun raadsman. De verdachten hebben op geen enkel moment in de procedure kenbaar gemaakt dat zij bij de behandeling van hun zaak aanwezig willen zijn. Het openbaar ministerie ziet dit als een impliciete afstandsverklaring.148

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank verwerpt het ontvankelijkheidsverweer van de verdediging en overweegt daartoe het volgende. Uit vaste jurisprudentie volgt dat de beslissing om tot vervolging over te gaan zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing leent en dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie.149 De toetsingsmaatstaf die daarbij gebruikt wordt is dat geen redelijk

handelend lid van het openbaar ministerie in de gegeven omstandigheden heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.150 De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de door de

officier van justitie gegeven toelichting, van een aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing geen sprake is.151 De rechtbank verwerpt eveneens het subsidiair

gevoerde aanwezigheidsverweer van de verdediging. Naar het oordeel van de rechtbank waren beide verdachten op de hoogte van zowel de onderhavige zitting als de voorgaande zittingen. Beide verdachten hebben kennelijk contact gehad met hun familie en hun raadsman. Dit heeft er niet toe geleid dat een aanhoudingsverzoek is ingediend.152

147 Rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6927, r.o. 3.2 en Rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6924, r.o. 3.2

148 Rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6927, r.o. 3.2 en Rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6924, r.o. 3.2

149 Rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6927, r.o. 3.3 en Rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6924, r.o. 3.3

150 Rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6927, r.o. 3.3 en Rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6924, r.o. 3.3

151 Rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6927, r.o. 3.3 en Rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6924, r.o. 3.3

152 Rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6927, r.o. 3.3 en Rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6924, r.o. 3.3

Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte 1 (23) en verdachte 2 (24) zich hebben aangesloten bij Jabhat al-Nusra.153 Ten aanzien van verdachte 3

(35) kan bewezen worden verklaard dat hij zich gedurende de tenlastegelegde periode in Syrië bevond. Tevens staat hij op de foto met een zegelvlag, een Kalasjnikov in zijn hand en één vinger in de lucht.154 Naar het oordeel van de rechtbank duidt dit erop de verdachte deelnam

dan wel van plan was deel te gaan nemen aan de strijd aan de zijde van ISIS.155 Het

voorgaande vindt steun in een chatbericht waarin de verdachte zegt “dat hij misschien spoedig gaat vallen” en een chatbericht waarin hij verwijst naar bombardementen die in zijn buurt plaatsvinden.156

5.5 Rechtbank Rotterdam 13 november 2017

De rechtbank Rotterdam veroordeelt op 13 november 2017 de 22-jarige Laura H. tot een gevangenisstraf van twee jaar, waarvan dertien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.157 Laura H. is in september 2015 - samen met haar echtgenoot en haar twee jonge

kinderen - vanuit Leidschendam naar het kalifaat afgereisd.158 Via het Syrische Raqqa komt

het gezin terecht in Mosul, waar haar man gevechtstraining krijgt.159 Laura H. wordt door haar

echtgenoot dagelijks mishandeld en krijgt spijt van haar vertrek.160 Met behulp van een

Nederlands meisje doet zij een poging om uit het strijdgebied te ontkomen, hetgeen mislukt.161

Op 12 juli 2016 doet Laura H. een tweede ontsnappingspoging, ditmaal met haar man en haar twee kinderen.162 Tijdens de vlucht raakt haar man bij een vuurgevecht ernstig gewond. Hij

153 Rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6927, onder 7.3 en Rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6924, onder 7.3

154 Rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6922, onder 5.1.3. 155 Rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6922, onder 5.1.3. 156 Rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6922, onder 5.1.3. 157 Rechtbank Rotterdam, 13 november 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:8858, onder 14 158 NRC, ‘Laura H. veroordeeld, hoeft niet terug de cel in’, 13 november 2017, zie link https://www.nrc.nl/nieuws/2017/11/13/twee-jaar-cel-voor-is-uitreiziger-laura-h-a1580980 159 NRC, ‘Laura H. veroordeeld, hoeft niet terug de cel in’, 13 november 2017, zie link https://www.nrc.nl/nieuws/2017/11/13/twee-jaar-cel-voor-is-uitreiziger-laura-h-a1580980 160 NRC, ‘Laura H. veroordeeld, hoeft niet terug de cel in’, 13 november 2017, zie link https://www.nrc.nl/nieuws/2017/11/13/twee-jaar-cel-voor-is-uitreiziger-laura-h-a1580980

161 Elsevier, ‘Laura H.: Naïeve jihadbruid of uitgekookte terreurverdachte’, 13 november 2017, zie link http://www.elsevierweekblad.nl/nederland/achtergrond/2017/11/laura-h-slachtoffer-of-terreurverdachte- 558242/

162 Elsevier, ‘Laura H.: Naïeve jihadbruid of uitgekookte terreurverdachte’, 13 november 2017, zie link http://www.elsevierweekblad.nl/nederland/achtergrond/2017/11/laura-h-slachtoffer-of-terreurverdachte- 558242/

blijft achter in IS-gebied en zijn lot is tot op heden onbekend.163 Laura H. wordt samen met

haar kinderen opgepikt door een eenheid van de Koerdische Peshmerga en overgedragen aan de Nederlandse autoriteiten in Erbil.164 Na haar terugkeer in Nederland wordt Laura H. in

voorarrest geplaatst.

De rechtbank Rotterdam spreekt Laura H. vrij van het medeplegen van deelname aan een terroristische organisatie. Volgens de rechtbank is niet komen vast te staan wat de feitelijke rol van de verdachte in het strijdgebied is geweest.165 De rechtbank overweegt het volgende:

“Het enkele verblijven en vestigen in het strijdgebied van IS en zorgen voor het gezin aldaar kan als zodanig niet gelden als betrokkenheid bij IS in de zin van deelname aan een

terroristische organisatie, nu ook overigens uit geen enkel gegeven blijkt dat dit een zodanige ondersteuningaan IS zou opleveren dat dit als deelneming aan die organisatie of een andere terroristische organisatie kan worden opgevat. De activiteiten en het gedrag van de

verdachte kunnen naar het oordeel van de rechtbank wel als burgerschap van IS worden opgevat, gelijk ook door de deskundige Gaub in haar rapport wordt omschreven, doch geen lidmaatschap van IS in de zin van artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht.”166

De rechtbank veroordeelt Laura H. voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen tot het plegen van misdrijven die zijn begaan met een terroristisch oogmerk (i.e. moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van een ontploffing).167

5.6 Analyse van de rechtspraak en koppeling met het aanwezigheidsrecht

In de optiek van het OM dienen uitreizigers vervolgd te worden. De voornaamste reden hiervoor is gelegen in de bescherming van de Nederlandse samenleving tegen terugkerende jihadgangers. Het OM is van oordeel dat de risico’s die uitgaan van deze groep personen geminimaliseerd moeten worden. Meerdere jihadgangers die zich in het strijdgebied te Syrië en/of Irak bevinden zijn buiten hun aanwezigheid veroordeeld. De rechtbank overweegt in deze uitspraken dat het afreizen naar Syrië - met als doel het deelnemen aan de gewapende jihadstrijd - ontmoedigd moet worden.

163 NRC, ‘Laura H. veroordeeld, hoeft niet terug de cel in’, 13 november 2017, zie link https://www.nrc.nl/nieuws/2017/11/13/twee-jaar-cel-voor-is-uitreiziger-laura-h-a1580980 164 NRC, ‘Laura H. veroordeeld, hoeft niet terug de cel in’, 13 november 2017, zie link https://www.nrc.nl/nieuws/2017/11/13/twee-jaar-cel-voor-is-uitreiziger-laura-h-a1580980 165 Rechtbank Rotterdam, 13 november 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:8858, onder 7

166 Rechtbank Rotterdam, 13 november 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:8858, onder 7 167 Rechtbank Rotterdam, 13 november 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:8858, onder 9

Dientengevolge is een opvallende verschuiving waarneembaar van het daderstrafrecht naar het preventiestrafrecht. Temeer nu in veel gevallen onduidelijk is welke specifieke activiteiten een jihadganger in het strijdgebied heeft ondernomen. Belangrijke strafdoelen als vergelding, resocialisatie en herstel worden ondergeschikt gemaakt aan de doelen van afschrikking en preventie. Het is cruciaal dat een verdachte in staat wordt gesteld om verklaringen af te leggen over zijn of haar rol in het strijdgebied. Onderzocht dient te worden bij welke jihadistische groepering een verdachte zich heeft aangesloten, welke functie de verdachte had in het strijdgebied, of de verdachte gevechtshandelingen heeft verricht, wat de beweegredenen van de verdachte waren om naar het strijdgebied te vertrekken en met wie de verdachte daar is geweest. Uit rapporten van mensenrechtenorganisaties en betrouwbare perspublicaties kan worden afgeleid dat ernstige internationale misdrijven worden gepleegd door groeperingen als ISIS en Jabhat al-Nusra. Onderzocht dient te worden in hoeverre Nederlandse jihadgangers een individuele bijdrage hebben geleverd aan het plegen van deze misdrijven. Gelet op het belang van de waarheidsvinding moeten Nederlandse jihadgangers in staat worden gesteld om verklaringen af te leggen over hun eigen rol in het strijdgebied, en waar mogelijk over de gedragingen van medeverdachten. Bovendien is de teruggekeerde jihadganger Laura H. hoofdzakelijk op basis van haar eigen verklaringen vrijgesproken van deelname aan een terroristische organisatie. Gelet op de bovenstaande analyse is het aanwezigheidsrecht van essentieel belang, zowel in het vooronderzoek als op het onderzoek ter terechtzitting. Het is niet alleen van belang voor de verdachte zelf, maar ook om de omvang van de deelname aan de jihadstrijd te kunnen vaststellen.

Ten aanzien van de bescherming van de Nederlandse samenleving tegen terugkerende jihadgangers, is het middel van een rechtszaak buiten de aanwezigheid van de verdachte niet noodzakelijk om het genoemde doel te bereiken. Het internationaal signaleren van een

verdachte en/of het uitvaardigen van een Europees aanhoudingsbevel volstaat immers ook. Bij terugkeer uit het strijdgebied zal een jihadganger zich aan de buitengrenzen van de Europese Unie moeten melden en gecontroleerd worden. Indien een jihadganger deze controle weet te omzeilen staan voldoende mogelijkheden open om een teruggekeerde jihadganger in

Nederland - dan wel elders in de Europese Unie - op te sporen, teneinde adequaat het

eventuele risico op terroristische activiteiten tegen te gaan. Een eerdere veroordeling van een jihadganger zal niet méér waarborgen bieden ter voorkoming van aanslagen in Nederland. Voorts zal strafvervolging van teruggekeerde jihadgangers ook een belangrijke en voldoende

bijdrage (kunnen) zijn aan het ontmoedigen van uitreizen.

Conclusie

De onderzoeksvraag van deze masterscriptie luidt als volgt:

Is de vervolging en de berechting van Nederlandse jihadgangers in absentia verenigbaar met het aanwezigheidsrecht van de verdachte, zoals dat is neergelegd in artikel 6 EVRM?

Theoretisch gezien kan een rechtbank jihadgangers bij verstek of buiten hun aanwezigheid veroordelen. Jihadgangers hebben immers de mogelijkheid om binnen 14 dagen na

bekendwording met de uitspraak een rechtsmiddel hiertegen aan te wenden. In hoger beroep vindt vervolgens een ‘fresh determination’ van de strafzaak plaats. In het kader van het aanwezigheidsrecht is met name van belang dat een verdachte ‘op enig moment’ gedurende de procedure aanwezig is bij het onderzoek ter terechtzitting. Gelet op de jurisprudentie en de strenge toets van het EHRM inzake het aanwezigheidsrecht, dient een jihadganger die van

zijn aanwezigheidsrecht gebruikt wenst te maken in hoger beroep bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te kunnen zijn. Zo niet, dan is sprake van een schending van artikel 6 EVRM. De vraag is echter in hoeverre het juridisch gezien deugdelijk is om jihadgangers bij verstek of buiten hun aanwezigheid te veroordelen.

Vooropgesteld dient te worden dat uitgereisde jihadgangers nimmer door de Nederlandse opsporingsautoriteiten zijn aangehouden of verhoord en bovendien niet altijd een dagvaarding hebben ontvangen. Tevens zullen sommige jihadgangers in het algemeen geen weet hebben van de tegen hen lopende procedures en beslissingen. Als de bedreigde straf hoog is en de betrokken belangen groot zijn, dient een strafprocedure voldoende waarborgen te bieden opdat een verdachte van zijn zaak op de hoogte wordt gesteld. Het mag niet aan de verdachte worden overgelaten om op de hoogte te raken van de datum, tijd en plaats van de

terechtzitting; bij de overheid rust het initiatief om de verdachte te informeren. Voornamelijk bij de eerste strafprocedures die zijn gevoerd tegen uitgereisde jihadgangers, komt in het vonnis niet duidelijk naar voren in hoeverre het OM aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan. In de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 10 december 2015 en 22 juli 2016 worden hier geen overwegingen aan gewijd. In de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 juni 2017 oordeelt de rechtbank dat het OM aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan.

Een verdachte kan op vrijwillige en ondubbelzinnige wijze afstand doen van zijn

aanwezigheidsrecht. Een rechter mag afstand van het aanwezigheidsrecht aannemen indien een verdachte op de hoogte is van de zitting en zonder opgaaf van (geldige) reden wegblijft. Jihadgangers die op de hoogte zijn van hun zitting hebben echter geen onverklaarde

afwezigheid. Zij bevinden zich immers in het strijdgebied, hetgeen op voorhand bekend is. Het kan niet worden uitgesloten dat sommige jihadgangers – als voorbeeld kunnen Victor D. en Marouane B. worden genoemd – in tegenstelling tot andere verdachten wel aanwezig willen, maar niet aanwezig kunnen zijn bij hun proces.

Het is cruciaal dat Nederlandse jihadgangers in staat worden gesteld om verklaringen af te leggen over hun rol in het strijdgebied, en waar mogelijk over de gedragingen van

medeverdachten. Op deze manier kan de omvang van de deelname aan de jihadstrijd worden vastgesteld. Gelet op het belang van de waarheidsvinding is het aanwezigheidsrecht van

essentieel belang, zowel in het vooronderzoek als op het onderzoek ter terechtzitting. Daarnaast is in de rechtspraak een opvallende verschuiving waarneembaar van het

daderstrafrecht naar het preventiestrafrecht. Temeer nu in veel gevallen onduidelijk is welke specifieke activiteiten een jihadganger in het strijdgebied heeft ondernomen. Belangrijke strafdoelen als vergelding, resocialisatie en herstel worden ondergeschikt gemaakt aan de doelen van afschrikking en preventie.

Bibliografie:

Boeken en tijdschriftartikelen:

- N.J.M. Kwakman, Terrorismebestrijding: Een overzicht van straf(proces)rechtelijke instrumenten ter bestrijding van terrorisme, 2e druk, Kluwer: Deventer

- M.A.H van der Woude, ‘De erfenis van tien jaar strafrechtelijke terrorismebestrijding in Nederland’, Februari 2012, Strafblad, SDU uitgevers

- K. Veegens, ‘Het 10-jarig bestaan van de Wet terroristische misdrijven. Stand van zaken in de jurisprudentie’, DD 2014/31 (4), p. 338-355

- A. Minkenhof (bewerkt door: J.M. Reijntjes), Minkenhof’s Nederlandse Strafvordering, Kluwer, 2009

- H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, ‘Dagvaarding en berechting in aanwezigheid. De Nederlandse betekeningsregeling in rechtshistorisch en Europees perspectief’, Amsterdam, 1998

- H.G. van der Wilt, ‘Ontwikkeling van nieuwe deelnemingsvormen’, DD 2007, p. 164 -168 - N. van Dam, ‘Destroying a nation: The civil war in Syria’, I.B.Tauris & Co. Ltd., 2017 - Independent International Commission of Inquiry on the Syrian Arab Republic van de Human Rights Council van de Verenigde Naties (IICIS), 8th Report, 13 augustus 2014

- A.J.J. de Hoogh en G. Molier, ‘Handboek internationaal recht’, Asser, 2007

- Christine van den Wyngaert, ‘Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht in hoofdlijnen’, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2006

- R. Goss, ‘Criminal fair trial rights: Article 6 of the ECHR’, Criminal Law Library, Hart Publishing, 2014

Wetenschappelijke onderzoeksrapporten:

- Weggemans et al, Onderzoeksrapport: ‘Bestemming Syrië’, in opdracht van: Universiteit Leiden, Universiteit van Amsterdam en de rechtbank Rotterdam, 2016

- M.S. Groenhuijsen & G. Knigge, ‘Het onderzoek ter zitting: Eerste interimrapport onderzoeksproject Strafvordering 2001’, Groningen: Drukkerij Rijksuniversiteit Groningen - P.A.M. Mevis c.s., ‘Modaliteiten van betekening in rechtsvergelijkend perspectief’, WODC 2012

- Stef Wittendorp et al, “Beleidsdomein aanpak jihadisme. Een vergelijking tussen

Nederland, België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, het VK en de VS”, Universiteit Leiden, Maart 2017

Overige publicaties:

(https://www.nctv.nl/organisatie/ct/dtn/uitreizigers-terugkeerders.aspx)

- J.W. Soeteman, ‘Berechting afwezige terrorismeverdachten in strijd met het recht op een eerlijk proces’, 16 februari 2017

(https://www.nvsa.nl/actueel/berechting-afwezige-terrorismeverdachten-in-strijd-met-recht- op-een-eerlijk-proces)

- AIVD, “Actieprogramma integrale aanpak jihadisme”, Den Haag, 2014

- Rijksoverheid, ‘Nationale Contraterrorismestrategie 2016-2020’, Den Haag, 2016 - Kamerstukken II 2001/02, 28463, nr. 3, onder 1 (MvT)

- Kamerstukken II 1995/96, 24692, nr. 3, onder 4 (MvT)

- Report of the Human Rights Council, “They came to destroy: ISIS Crimes Against the Yazidis”, 15 juni 2016

Rechtspraak:

- Rechtbank Alkmaar, 15 mei 2007, ECLI:NL:RBALK:2007:BA5188

- Rechtbank Rotterdam, 23 oktober 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:8266 (Syriëganger I) - Rechtbank Den Haag, 1 december 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:14652

- Rechtbank Den Haag, 10 december 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:14365 - Rechtbank Den Haag, 22 juni 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:8411

- Rechtbank Rotterdam, 26 juni 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:4871 - Rechtbank Den Haag, 27 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6927 - Rechtbank Rotterdam, 13 november 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:8858 - Gerechtshof Amsterdam, 18 juni 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BM8378 - HR 12 juni 1990, NJ 1990, 834, m.nt. ThWv

- HR 25 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0870, NJ 1998/263 - HR 7 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AF6988

- HR 13 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2835

- EHRM 12 februari 1985, NJ 1986/685, AA 1986, p. 309 m.nt. C.F. Rüter (Colozza v. Italië) - EHRM 12 oktober 1992, 14104/88, (T./Italië)

- EHRM 16 december 1992, Publ. ECHR Series A, vol. 251 (Hennings/Duitsland). - EHRM 23 november 1993, 14032/88 (Poitrimol/Frankrijk)

- EHRM 21 september 1993, Publ. ECHR Series A, vol. 268-B (Kremzow/Oostenrijk) - EHRM 14 juni 2001, 20491/92 (Medenica/Zwitserland)

- EHRM 1 maart 2006, 56581/00 (Sejdovic v. Italië) - EHRM 18 oktober 2006, 18114/02 (Hermi/Italië)

GERELATEERDE DOCUMENTEN