• No results found

R. van der Wal, Of geweld zal worden gebruikt! militaire bijstand bij de handhaving en het herstel van de openbare orde 1840-1920

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "R. van der Wal, Of geweld zal worden gebruikt! militaire bijstand bij de handhaving en het herstel van de openbare orde 1840-1920"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

264

Recensies

bij elke biografie hangt het antwoord niet slechts af van het bijzondere van diens persoonlijkheid (en dan blijkt de brave Van Dale toch niet zó intrigerend te zijn), maar ook van de context waarin hij functioneerde. Binnen het chronologische stramien heeft Van Driel zijn verhaal aan de hand van thema’s opgebouwd, die betrekking hebben op de uiteenlopende activiteiten van Van Dale en de kringen waarin hij zich bewoog. Indirect ontstond zo een serie ‘case studies’, die zicht bieden op aspecten van het sociale en intellectuele leven in de negentiende eeuw. We maken kennis met het milieu van gedreven onderwijzers uit de middenklasse die — zonder hogere opleiding — gegrepen raken door de wetenschap en driftig publiceren over geschiedenis, taal en literatuur. We horen over hun vorming, hun werksituatie en de beperkingen waaraan ze onderworpen zijn. Van Dale was lang de enige niet. Hij was wel iemand die aan een zwakke gezondheid een enorme werkkracht paarde. Tussen zijn drieëntwintigste en zevenentwintigste jaar leverde hij niet minder dan 174 taalkundige en historische bijdragen — vragen en antwoorden — aan het net opgerichte tijdschrift De Navorscher. En vanaf 1859 behaalde hij elk jaar een nieuwe onderwijsakte: wiskunde, Engels, Hoogduits, natuurkunde en land-bouwkunde. Hij schreef een hele serie schoolboekjes en als (aanvankelijk onbezoldigd) archivaris ordende en exploreerde hij het archief van Sluis. Van Dale nam actief deel aan het verenigingsleven.Verschillende hoofdstukken bieden daarmee inzicht in de plaatselijke sociabiliteit. Het boek bevat trouwens veel meer over de regionale geschiedenis. Interessant zijn ook de contacten met Vlaanderen; Van Dale toonde zich daarbij een geestdriftig supporter van de Vlaamse Beweging. In betrekkelijk korte tijd wist hij door correspondentie en bezoek aan congressen een netwerk op te bouwen in Noord en Zuid. Al in 1857 werd hij, nog geen dertig jaar oud, opgenomen in de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde.

Gegeven de specialisatie van de biograaf is het begrijpelijk dat de taalkundige activiteiten de meeste aandacht krijgen. Op dat terrein was Van Dale een invloedrijk popularisator. Zijn bewerking van de syntaxis van de Utrechtse hoogleraar Brill tot een schoolboek zette bijvoorbeeld een belangrijke stap in de ontwikkeling van de didactiek van de zinsontleding voor het lager onderwijs. Het woordenboek is een product van zijn laatste levensjaren. Hij moest eraan werken naast een arbeidsintensieve opdracht om uit archiefbescheiden de rechten van de stad Sluis op het bezit van de vestingwerken aan te tonen. Van Dales Nieuw Woordenboek der Nederlandsche Taal (1872-1874) was in feite niet nieuw. Het is een bewerking van het oudere woordenboek van Calisch en Calisch, overgebracht in de spelling van De Vries en Te Winkel en met een kleine 20.000 woorden aangevuld tot in totaal circa 106.000 lemmata. Van Dale heeft het niet geheel kunnen voltooien. Hij overleed in mei 1872 aan de pokken; de nadere bewerking van bijna de helft van de kopij is geschied door zijn medewerker Manhave. De kwaliteit van het woordenboek werd al spoedig omstreden, maar de uitgave kwam wel op het juiste moment. De sociaal-economische ontwikkeling versnelde immers in de jaren zeventig, de middenklasse groeide en daarmee ook het onderwijs en de vraag naar taalgidsen. De eerste oplage telde al 10.000 exemplaren. Echt gezaghebbend werd ‘de Van Dale’ echter pas vanaf de zevende druk (1950), bewerkt door Kruyskamp en De Tollenaere. Met zijn goed leesbare biografie heeft Van Driel de voorgeschiedenis ervan vakkundig opengelegd.

E. K. Grootes

R. van der Wal, Of geweld zal worden gebruikt. Militaire bijstand bij de handhaving en het herstel van de openbare orde 1840-1920 (Hilversum: Verloren, 2003, 352 blz., € 27,-, ISBN 90 6550 734 5).

(2)

265

Recensies

Het Nederlandse leger was in de negentiende eeuw de klusjesman van de samenleving. Bij tal van problemen die de civiele overheid boven het hoofd dreigden te groeien, staken militairen een helpende hand toe. De belangrijkste vorm van steunverlening, de militaire bijstand bij de handhaving en het herstel van de openbare orde, is het onderwerp van het proefschrift van Ronald van der Wal. Hij vult met zijn studie een lacune in de geschiedschrijving over het Nederlandse leger, die zich tot nu toe vrijwel uitsluitend op de externe taak van dat leger had gericht. Van der Wal behandelt de periode van 1840 tot 1920, omdat zich volgens hem in die jaren een demilitarisering van de ordehandhaving heeft voorgedaan. Zoals hij in zijn inleiding aangeeft, wil hij op twee vragen antwoord geven. De eerste vraag betreft de uitgangspositie, de situatie rond 1840, toen het leger een prominente rol bij het bewaken van rust en orde speelde. Wat waren, wil de auteur weten, de oorzaken van deze grote militaire betrokkenheid? Het antwoord dat hij geeft, is helder en overtuigend. De politiezorg, die in Nederland een verantwoordelijkheid van de gemeentebesturen was, was zo zwak ontwikkeld dat het civiele gezag bij het minste of geringste ordeprobleem wel een beroep op het leger moest doen. Het waren vooral financiële overwegingen die gemeentes, provincies en Rijk er lange tijd van weerhielden de politie uit te breiden en de afhankelijkheid van de krijgsmacht te verminderen. Het leger was een goedkoop en altijd beschikbaar instrument. De gemeentewet van 1851 schreef duidelijk voor dat een burgemeester te allen tijde militaire bijstand kon requireren. De militaire commandanten hadden maar te gehoorzamen.

De tweede vraag luidt: hoe voltrok zich vervolgens de demilitarisering van de ordehandhaving, wanneer en onder welke omstandigheden? In een degelijk betoog dat de lezer langs de grote oproeren en stakingen van de periode 1840 tot 1920 voert, geeft Van der Wal aan dat er steeds meer onvrede ontstond over de knullige en daardoor soms onnodig bloedige wijze waarop het militaire apparaat zich van zijn bijstandstaak kweet. Een aantal geweldsexcessen toonde volgens veel commentatoren aan dat het leger in feite niet geschikt was om als ordehandhaver op te treden. De overheid raakte er steeds meer van overtuigd dat deze taak zoveel mogelijk in de handen van de politie diende te worden gelegd. De politie werd dan ook langzaam maar zeker, te beginnen in de grote steden, uitgebreid en versterkt, zodat het leger minder vaak in actie behoefde te komen. De militaire leiding die nooit erg op haar bijstandstaak gesteld was geweest — er viel immers geen eer aan te behalen — hield deze ontwikkeling niet tegen. En zo kwam het dan geleidelijk tot een demilitarisering van de ordehandhaving, aldus Van der Wal. Hij wijst er overigens wel op dat de politie, om die taak van het leger te kunnen overnemen, tot op zekere hoogte moest worden gemilitariseerd. Politiemensen en veldwachters werden uitgerust met vuurwapens, terwijl de korpsen in de grote steden over bereden brigades en karabijnbrigades gingen beschikken. Bij Van der Wal heeft het begrip demilitarisering klaarblijkelijk alleen betrekking op wie de orde handhaaft (het leger of een civiele instantie) en niet op de wijze waarop en de middelen waarmee dat gebeurt.

Er is nog een belangrijker reden om Van der Wals demilitariseringsthese te relativeren. De politie mocht dan flink sterker geworden zijn, wanneer zich een grootschalige verstoring van de orde voordeed, was en bleef het ‘wettig gezag’ sterk van de krijgsmacht afhankelijk om deze de kop in te drukken. Dat gold voor het Palingoproer van 1886 evengoed als voor de spoorwegstakingen van 1903 en de voerliedenstaking van 1911. De auteur heeft dan ook grote moeite aan te geven wanneer die demilitarisering nu precies een aanvang nam. ‘De militaire betrokkenheid vertoonde pas rond de eeuwwisseling een eerste daling, die zich na 1910 verder doorzette’, schrijft hij op pagina 21, maar hij moet daaraan onmiddellijk toevoegen dat tijdens de Eerste Wereldoorlog het leger weer volop bij de ordehandhaving betrokken raakte. Bovendien slaagde de legerleiding er tijdens die mobilisatiejaren in, onder invloed van de revolutiedreiging,

(3)

266

Recensies

de door haar voorgestane harde aanpak van woelingen aanvaard te krijgen. Van der Wal eindigt zijn laatste hoofdstuk met de oprichting van het korps politietroepen in 1919, dat samen met het korps marechaussee, in het interbellum een belangrijke rol bij de ordehandhaving zou gaan spelen. Hij schrijft: ‘De krijgsmacht behield zodoende een prominente rol bij de ordehandhaving, die daardoor tot aan de Tweede Wereldoorlog een sterk militair karakter bleef houden.’ Hoezo demilitarisering?

Ondanks een geforceerde poging zijn betoog in een demilitariseringsthese te wurmen — wellicht had hij meer succes gehad als hij het begrip specialisatie tot uitgangspunt had genomen — heeft Van der Wal een informatief en leesbaar boek geschreven. Twee andere minpunten mogen evenwel niet onvermeld blijven. Ten eerste maakt de auteur een pijnlijke uitglijder door zowel op pagina 212 als 222 te beweren dat als gevolg van de invoering van de persoonlijke dienstplicht ‘arbeiders zich niet langer aan ’s lands wapenrok [konden] onttrekken.’ Alsof dit weinig draagkrachtige deel van de bevolking het zich had kunnen veroorloven een plaats-vervanger in te huren! Bovendien wordt op die eerste pagina het Nederlandse officierskorps ook nog eens volkomen ten onrechte ‘overwegend aristocratisch’ genoemd. En helaas bevat het boek nog wel meer onjuistheden aangaande het leger. Het tweede minpunt betreft de ontelbare hoeveelheid schrijffouten en andere slordigheden in het boek. Vooral namen en voorletters moeten het regelmatig ontgelden, terwijl een term als Recueil Militair voor de auteur meer dan eens een onoverkomelijke hindernis is gebleken. Zeer storend is dat in de slotbeschouwing pagina 316 niet op pagina 317 aansluit. Om positief te eindigen: Of geweld zal worden gebruikt bevat twee nuttige bijlagen. De eerste, die zestien pagina’s beslaat, biedt een overzicht van de militaire bijstand in de jaren 1840 tot 1918. De tweede geeft het aantal dodelijke slachtoffers ten gevolge van militair geweld in diezelfde periode. In totaal 59 personen.

Ben Schoenmaker

E. Berkers, Technocraten en bureaucraten. Ontwikkeling van organisatie en personeel van de Rijkswaterstaat, 1848-1930 (Dissertatie Eindhoven 2002; Zaltbommel: Europese Bibliotheek, 2002, 223 blz, €31,50, ISBN 90 288 1537 6).

Rijkswaterstaat is niet meer weg te denken uit de Nederlandse maatschappij. De organisatie beheert het hoofdwegennet, de grote vaarroutes en de kustverdediging. De geschiedschrijving van Rijkswaterstaat heeft, gestimuleerd door de dienst zelf, een hoge vlucht genomen rond het 200-jarig bestaan. Het Delftse proefschrift van Berkers komt ook voort uit dit project ‘Twee eeuwen Rijkswaterstaat.’ De studie behelst méér dan de ondertitel suggereert, want de auteur is er terecht van uitgegaan dat het niet goed mogelijk is de organisatie van Rijkswaterstaat te beschrijven zonder aandacht te besteden aan de werkzaamheden van de dienst. Dat ligt voor de hand, want de omvang van de organisatie van Rijkswaterstaat, en met name het personeels-bestand, fluctueerde nogal, met name in de negentiende eeuw. Dat kwam uiteraard door de in de loop van de jaren sterk wisselende omvang van de, vanaf ca. 1880 uitbestede, bouwtaak (zoals de aanleg van de Nieuwe Waterweg, het Noordzeekanaal en de Zuiderzeewerken).

Berkers heeft op basis van uitgebreid en gedegen archiefonderzoek een schat aan materiaal ontsloten. Hij laat zien dat vooral interne factoren, zoals reorganisaties, herwaardering van functies en overheveling van personeel met langdurige tijdelijke contracten naar vaste aanstellingen de omvang van de dienst deden groeien. In de bijlagen wordt het hele

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Die Vaalrivier het ’n minder belangrike funksie in mynbou, maar ’n meer prominente rol in die ontwikkeling van dorpies en as ’n politieke grenslyn vertolk.. Die ligging

The calculation results are presented for the different calculation conditions and a direct comparison is made between the experimental and predicted values of the flow

Uit één RCT blijkt dat nintedanib een statistisch significant en mogelijk klinisch relevant effect heeft op de procentuele afname van de geforceerde expiratoire vitale

Simon van der Waal, Juliana Cornelia de Lannoy en Willem van der Jagt, Prijsvaarzen behelzende de waare verëischten in een

Er zijn dus factoren die de kans op agressie vergroten, maar het lijkt toch vooral mis te gaan door slechte ervaringen in de belangrijkste relaties waarin mensen hun leven

De documentaire verbeeldde de onvrede die op dat moment al in tal van rapporten was verwoord: een te grote groep mensen wordt klemgezet door (overheids)crediteuren, heeft hulp nodig

Een probleem met het arrest is echter dat daarin de rechtsvragen die de zaak oproepen onbesproken blijven: in hoeverre kan noodweer geweld tegen onschuldige derden rechtvaardigen,

onderwijsleergesprek let ik als docent extra op de voorwaarden die hierboven zijn omschreven en uitgewerkt: uitstellen van evaluatie van de antwoorden, het herformuleren van