Toerekeningsvatbaarheid, symbolisch herstel en moreel toeval
Arnold Burms
Lessen voor de 21ste eeuw, 14 maart 2011
1 De stelling dat het menselijk gedrag volledig gedetermineerd is, lijkt op het eerste gezicht te impliceren dat mensen nooit verantwoordelijk zijn voor hun daden en het nooit verdienen te worden veroordeeld en gestraft. De Engelse filosoof Peter Strawson heeft op overtuigende manier aangetoond dat deze indruk niet klopt. Hij laat zien dat het zogenaamde conflict tussen determinisme en verantwoordelijkheid niets anders is dan een vertaling van een spanningsrelatie binnen onszelf tussen de reactieve en de objectiverende attitude.
2 Het probleem van toerekeningsvatbaarheid stelt zich praktisch uitsluitend binnen de context waarin het zin heeft de vraag te stellen of de beschuldigde het verdient te worden gestraft. Hieruit volgt dat het probleem van toerekeningsvatbaarheid kan worden omgezet in de vraag of de beschuldigde geschikt is om de rol te vervullen die hem binnen de context van de retributieve straf wordt toegewezen. Er kan worden aangetoond dat de retributieve straf een vorm is van symbolisch herstel en erop gericht is de waardigheid te bevestigen van datgene wat door de misdaad werd geschonden: de retributieve straf is een formele verwerping van de ontkenning die in de misdaad besloten lag.
3 Hieruit volgt dat de retributieve straf in primaire zin een respons is op het kwaad dat is geschied en slechts in secundaire zin op de persoon van de dader. Er zou geen morele verontwaardiging bestaan en ook geen drang om retributief te straffen indien er geen nood was om op symbolische manier te herstellen wat door het kwaad was geschonden. Dat morele verontwaardiging en retributieve straf in wezen een respons zijn op het kwaad dat is geschied, biedt een verklaring voor het fenomeen van moreel toeval (moral luck), waarover de voorbije decennia veel werd gediscussieerd. Want indien de straf primair een respons is op het gebeurde, dan schuilt er ook geen anomalie in de gewoonte om een voltrokken misdaad meer schuld toe te wijzen dan aan een overeenkomstige misdaadpoging.
4 De vraag naar het innerlijk van de dader is volledig ondergeschikt aan de vraag naar de graad van instemming waarmee de dader gehandeld heeft. De rol van de gestrafte bestaat erin dat hij de waardigheid dient te bevestigen die hij door zijn misdaad ontkend heeft. Om dat te kunnen doen, moet hij zich keren tegen de instemming waarmee hij zijn misdaad heeft verricht. En dit is alleen mogelijk indien hij in staat is zich zijn misdaad voor de geest te brengen als iets waarmee hij heeft ingestemd en waartegen hij zich nu kan keren. De vraag of de dader als toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd, kan dan worden vertaald in de vraag of de dader in staat was om met zijn daad in te stemmen en of hij in staat is die vroegere instemming nu te verwerpen. Wat instemming en graad van instemming betekenen, kan echter alleen worden bepaald vanuit een vertrouwdheid met een bepaald type van menselijke interactie. Daaruit volgt dat de notie van toerekeningsvatbaarheid niet als een psychiatrisch concept kan worden beschouwd. De rol van het psychiatrisch rapport staat volledig ten dienste van een inzicht dat psychiatrisch en niet-wetenschappelijk is.
Vragen:
1 Hoe moet de relatie tussen determinisme en verantwoordelijkheid worden verbonden met de relatie tussen de objectiverende attitude en de reactieve attitudes?
2 Welke relevantie heeft het fenomeen van ‘agent regret’ binnen een argumentatie die erop gericht is aan te tonen dat de retributieve straf een vorm is van symbolisch herstel?