• No results found

Naschrift

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Naschrift"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

University of Groningen

Naschrift

Verheul, E.F.

Published in:

Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie

IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from

it. Please check the document version below.

Document Version

Publisher's PDF, also known as Version of record

Publication date:

2020

Link to publication in University of Groningen/UMCG research database

Citation for published version (APA):

Verheul, E. F. (2020). Naschrift. Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie, 2020(7277),

265-266.

Copyright

Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Take-down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum.

(2)

265

WPNR 7277

4 april 2020

Graag dank ik Ter Rele voor zijn uitgebreide reactie op mijn artikel over de gevolgen van de wijziging van een eigendomsvoorbehoud. Als ik het goed zie, verschillen wij op twee punten van mening, namelijk (i) of afstand van het eigen-domsvoorbehoud door de verkoper moet worden beschouwd als het voor vervuld houden van de voorwaarde en (ii) of een door de koper op zijn eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde gevestigd pandrecht na afstand van het eigen-domsvoorbehoud door de verkoper rust op de onvoorwaardelijke eigendom. Ik bespreek beide punten hierna achtereenvolgens, waarbij het zwaartepunt – net als in de reactie van Ter Rele – ligt bij de tweede vraag.

Ad (i). In mijn artikel heb ik betoogd dat het mij niet juist lijkt de afstand van het eigendomsvoor-behoud door de verkoper te beschouwen als het voor vervuld houden van de voorwaarde waaron-der de overdracht heeft plaatsgevonden. Anwaaron-ders dan Ter Rele suggereert, is mijn bezwaar daarte-gen niet zozeer dat dit tot gevolg zou hebben dat de koopprijs niet meer verschuldigd zou zijn. Zoals hij terecht opmerkt, kunnen verkoper en koper inderdaad overeenkomen dat de koopprijs verschuldigd blijft, maar dat de rechtsgevolgen van de overdracht niet langer afhankelijk zijn van de betaling van de koopprijs. Dat is bij uit-stek wat afstand van het eigendomsvoorbehoud onderscheidt van afstand van het recht op de tegenprestatie. Mijn punt is echter dat uit het feit dat de koopprijs verschuldigd blijft, blijkt dat de constructie niet zozeer een (gefingeerde) vervulling van de voorwaarde inhoudt, maar gericht is op het ontnemen van het voorwaarde-lijke element aan de overdracht. Met andere woorden: partijen doen niet alsof de voorwaarde vervuld is, maar maken haar simpelweg irrele-vant. Ter Rele lijkt dat ook te onderschrijven, aangezien hij opmerkt dat een dergelijke af-spraak een wijziging van de voorwaarde behelst, omdat de betaling van de koopprijs niet langer een opschortende voorwaarde voor de over-dracht is. Mijn indruk is dat wij het op dit punt dan ook wel degelijk eens zijn, zij het dat ik een afspraak die inhoudt dat betaling van de koop-prijs niet langer een voorwaarde voor overdracht is, niet zou willen duiden als het voor vervuld houden van de voorwaarde.

Ad (ii). Het voornaamste bezwaar van Ter Rele betreft mijn opvatting dat afstand van het eigen-domsvoorbehoud door de verkoper tot gevolg heeft dat een pandrecht dat de koper op zijn eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde heeft gevestigd, op de onvoorwaardelijke

eigen-dom komt te rusten. Hij acht dit problematisch vanwege de mogelijkheid dat ook een pandrecht is gevestigd op het eigendomsrecht onder ont-bindende voorwaarde van de verkoper en de mogelijkheid dat de beide voorwaardelijke eigen-domsrechten onbedoeld in één hand komen. Ik ben het eens met Ter Rele dat in deze twee situaties geen samensmelting van de beide voor-waardelijke eigendomsrechten plaatsvindt, zo-dat het door de koper gevestigde pandrecht blijft rusten op het eigendomsrecht onder op-schortende voorwaarde. Terwijl dit voor hem echter reden is om voor alle gevallen aan te ne-men dat het pandrecht blijft rusten op het eigen-domsrecht onder opschortende voorwaarde, zie ik ruimte binnen het stelsel van de wet om een onderscheid te maken tussen deze gevallen en het geval dat afstand wordt gedaan van het eigendomsvoorbehoud.

Hoewel ik de afstand van het eigendomsvoorbe-houd heb beschreven als een vorm van vermen-ging die plaatsvindt doordat de verkoper zijn eigendomsrecht onder ontbindende voorwaarde overdraagt aan de koper, heb ik deze figuur in paragraaf 4.2 niettemin gekwalificeerd als een vorm van afstand. Dat oogt op het eerste gezicht misschien kunstmatig, maar ik heb er aldaar ook op gewezen dat dit minder vreemd is dan het lijkt, omdat ook bij beperkte rechten deze figu-ren erg dicht tegen elkaar aan liggen, aangezien de wet afstand van een beperkt recht in zekere zin beschouwt als een vorm van overdracht van het beperkt recht aan de hoofdgerechtigde. De kwalificatie als afstand of vermenging hangt in die gevallen af van de vraag of de wil van partijen gericht is op het tenietgaan van het beperkte recht of op de overdracht daarvan.1 Wanneer

men dit criterium – zoals ik heb gedaan – door-trekt naar de problematiek van afstand van het eigendomsvoorbehoud, is het mogelijk om het door Ter Rele beschreven geval van ‘echte’ ver-menging, waarin beide voorwaardelijke eigen-domsrechten onbedoeld in één hand komen, anders te behandelen dan het geval waarin de wil van partijen gericht is op de beëindiging van de voorwaardelijkheid.

Naschrift

1. Zie W.H.M. Reehuis & A.H.T. Heisterkamp, Pitlo. Het

Nederlands burgerlijk recht. Deel 3. Goederenrecht,

(3)

In mijn artikel heb ik daartoe aangeknoopt bij art. 3:81 lid 3 BW, dat andere rechtsgevolgen toekent aan afstand dan aan vermenging. Terwijl voor zowel afstand als vermenging geldt dat dit niet ten nadele van de beperkt gerechtigde werkt, profiteert degene met een beperkt recht op het bezwaarde goed in geval van afstand ook van het tenietgaan van het andere beperkte recht. Toepassing van deze regel op de door Ter Rele besproken gevallen leidt ertoe dat (i) af-stand van het eigendomsvoorbehoud niet ten nadele werkt van degene die een pandrecht heeft op het eigendomsrecht onder ontbindende voor-waarde, zodat in dat geval iedere pandhouder zich slechts op het aan hem verpande voorwaar-delijk eigendomsrecht kan verhalen en (ii) onbe-doeld in één hand geraken van beide voorwaar-delijke eigendomsrechten niet ten voordele werkt van degene met een pandrecht op een van die voorwaardelijke eigendomsrechten.2

Tegelij-kertijd brengt toepasselijkheid van deze regel mee dat het pandrecht wél op de onvoorwaarde-lijke eigendom komt te rusten in het geval dat afstand wordt gedaan van het eigendomsvoor-behoud door de verkoper en het eigendomsrecht onder ontbindende voorwaarde niet is bezwaard met een beperkt recht. Anders dan Ter Rele stelt, lijkt mij dit onderscheid ook niet arbitrair, omdat het juist besloten ligt in de regel van art. 3:81 lid 3 BW.

Nu is het op zichzelf juist dat art. 3:81 lid 3 BW niet rechtstreeks van toepassing is op dit geval, maar ik heb analoge toepassing van deze bepa-ling als redelijk beschouwd, omdat de belangen die betrokken zijn bij afstand en vermenging bij beperkte rechten op vergelijkbare wijze aan de orde zijn in geval van afstand en vermenging van voorwaardelijke eigendomsrechten, waardoor ik geen goede reden zie om beide gevallen verschil-lend te behandelen.3 Ter Rele bekritiseert deze

analoge toepassing daarentegen als ‘onnodig complex’, maar het wordt mij niet duidelijk waarom dit het geval zou zijn. Per saldo kom ik immers niet tot andere uitkomsten dan Ter Rele, behalve in het geval dat afstand wordt gedaan van het eigendomsvoorbehoud door de verkoper zonder dat een beperkt recht rust op het eigen-domsrecht onder ontbindende voorwaarde, maar juist zijn oplossing – het in stand laten van twee voorwaardelijke eigendomsrechten – lijkt mij tot meer complexiteit te leiden dan het laten samen-smelten van de beide voorwaardelijke eigen-domsrechten.

Ik krijg de indruk dat Ter Rele in wezen kritisch is over het in art. 3:81 lid 3 BW gemaakte onder-scheid tussen vermenging en afstand (zie met name paragraaf 5, onder b). Gegeven het feit dat de wet deze gevallen echter verschillend

behan-delt, bestaat er naar mijn mening – om boven-genoemde redenen – geen reden om dit onder-scheid niet eveneens te hanteren in het kader van de afstand van het eigendomsvoorbehoud. Ik wijs er bovendien op dat een soortgelijk onderscheid in feite ook wordt gemaakt in het kader van de gemeenschapsregeling, waaraan Ter Rele refereert. In het geval dat alle aandelen onbedoeld in één hand komen, ligt het voor de hand dat een beperkt recht dat op een van de aandelen is gevestigd, op het desbetreffende aandeel blijft rusten.4 Indien de gemeenschap

daarentegen door verdeling wordt beëindigd (in wezen een soort ‘afstand van de gemeenschap-pelijkheid’),5 werkt dit ook ten voordele van de

beperkt gerechtigde, aangezien het beperkte recht op het gehele goed komt te rusten (art. 3:177 lid 1 BW). Mr. E.F. Verheul* 266 WPNR 7277 4 april 2020 Naschrift

2. Overigens kan zich in het tweede geval nog een extra complicatie voordoen, namelijk in het geval dat de koper eveneens onbedoeld de koopprijsvordering verkrijgt, die dan door vermenging tenietgaat. Ook hier lijkt mij analoge toepassing van art. 6:161 lid 3 BW (waartoe de ruimte wordt geboden door M.v.A. II., Parl.

Gesch. Boek 6 BW, p. 593) tot de meest redelijke

uitkomsten te leiden, in de zin dat vermenging niet ten nadele werkt van degene met een pandrecht op het eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde. 3. Vgl. ook – t.a.v. de vergelijkbare regel van art. 6:161 lid 3

BW – M.v.A. II., Parl. Gesch. Boek 6 BW, p. 593. 4. Vgl. H. Wammes, De gemeenschap naar komend recht

(diss. Nijmegen), Deventer: Kluwer 1988, p. 124. 5. De parallellie met de onderhavige problematiek dringt

zich temeer op wanneer men, met W.H. van Hemel,

Beschikken over een aandeel in een gemeenschap (diss.

Groningen), Deventer: Kluwer 1998, p. 298, zou aannemen dat de verdeling plaatsvindt doordat de overige deelgenoten hun aandelen overdragen aan degene aan wie het goed wordt toegedeeld. Ik laat dat punt hier verder rusten.

* Universitair docent aan de Rijksuniversiteit Groningen en professional support lawyer bij Wijn & Stael Advocaten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik dank Bootsma voor de belangstelling die hij heeft getoond voor het door mij geschreven artikel in het MAB van juni 2010 waarvan de titel slechts een letter afwijkt van de

In het onderzoek is gekeken hoe de ACM is beoordeeld, maar vooral ook hoe de respondenten tegen de ACM aankijken en wat de meeste bepalende factoren zijn voor de reputatie van de

5 Braam stelt: ‘het ongerealiseerde (‘onzekere’) deel kan geïnterpreteerd worden als een ontstane vermeerdering van bedrijfsgebonden vermogen die in beginsel niet kan

Bovenbedoelde bezinning geldt onder meer de door Philips toegepaste ver­ sie van het vervangingswaardestelsel. Ik noem Philips omdat de jaarrekening van deze onderneming

Na lezing van het verhelderende commentaar van collega Metzer blijf ik nog zit­ ten met de (zoals ik in mijn artikel schreef) eerste vraag, welke in de praktijk wordt gesteld:

gaan er alle van uit dat in een bepaald geval door de leiding van de huishouding een zelfstandige balans (een balans als zelfstandig verantwoordingsstuk) is opgesteld en

We hebben de nadruk gelegd op relevante criteria en geconcludeerd dat kranten slechts zeer beperkt in staat zijn de lezer de grote lijn van het nieuws te laten zien.. Kranten

Over het argument van de hoge kosten van massale publicatie van vonnissen, naar voren gebracht door zowel Philippart als Van der Hoek, kunnen wij kort zijn: als dat miljoenen