• No results found

Empathische accuraatheid, relatietevredenheid en relatieduur: een labostudie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Empathische accuraatheid, relatietevredenheid en relatieduur: een labostudie"

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

EMPATHISCHE ACCURAATHEID,

RELATIETEVREDENHEID EN

RELATIEDUUR

EEN LABOSTUDIE

Aantal woorden: 13 463

Britt Boonen

Studentennummer: 01501551

Promotor: Prof. dr. Lesley Verhofstadt Begeleider: Liesbet Berlamont

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de klinische psychologie Academiejaar: 2019 – 2020

(2)

Corona Verklaring Vooraf

(3)

Dankwoord

Na vijf jaar zwoegen kon ik via deze masterproef mijn opleiding afronden. Tijdens mijn opleiding ontwikkelde ik enkele competenties. Ik leerde zowel papegaaiwerk als kritisch denken, studeren uitstellen en de koe bij de horens vatten. Hoewel ik al verschillende bergen heb beklommen, was deze figuurlijke berg niet te onderschatten. Net wanneer ik dacht de top bereikt te hebben, vond ik een ander pad dat omhoog leidde. Hoewel het een zware toch was, vond ik het boeiend om romantische relaties te bestuderen.

Ik keek er naar uit om te onderzoeken hoe relaties beïnvloed worden door hun omgeving en wat zorgt voor een ‘goede relatie’. Hoewel ik nooit het ultieme antwoord op deze vragen vond, leerde ik veel bij over relaties. Daarnaast leerde ik me verdiepen in literatuur, een onderzoek uitvoeren, mijn gedachten op papier zetten en data statistisch analyseren. Dit had ik nooit alleen kunnen doen. Vandaar een grote bedankt aan iedereen die me hielp met mijn masterproef.

Allereerst wil ik mijn begeleidster Liesbet bedanken. Ze hielp bij alle stappen van dit werk, van de rekrutering van participanten tot het schrijven van mijn discussie. Dit werk had er helemaal anders uit gezien zonder haar punctualiteit en kritische bril. Ook een bedankt aan mijn promotor, Professor Lesley Verhofstadt die dit onderzoek mogelijk maakte.

Daarbij wil ik ook mijn medestudenten bedanken. Samen met Marlouke, Goedele, Lies, Marieke en Amelie begeleidde ik dit onderzoek. Zonder hen was deze masterproef niet mogelijk geweest. Vervolgens wil ik Steffi en Leila bedanken die me vooruit hielpen met statistische analyses. Amy, Anna, Loes en Michiel die me hielpen bij de les blijven in de bibliotheek. Mijn vader die me hielp met goede raad en mijn moeder die me opbeurde. Niels, die me steunde door dik en dun.

(4)

Abstract

Onderzoek betreffende empathische accuraatheid heeft al verschillende relevante variabelen bestudeerd zoals relatieduur en relatietevredenheid. De studies betreffende deze verbanden congrueerden echter onvoldoende. Daarbij kwam relatieduur naar voren als een variabele die tot op heden onvoldoende onderzocht werd. Huidig onderzoek wil dan ook, naast replicatie, duidelijkheid bieden over de invloed van relatieduur. Volgende verbanden werden onderzocht: 1) empathische accuraatheid en relatietevredenheid, 2) relatieduur en empathische accuraatheid, 3) relatieduur en relatietevredenheid, 4) empathische accuraatheid, relatietevredenheid en relatieduur.

Om deze verbanden te toetsen werd gebruik gemaakt van vragenlijsten en een aangepaste versie van het Dyadisch Interactie Paradigma (Hinnekens, Vanhee, De Schryver, Ickes, & Verhofstadt, 2016) bij 36 koppels. De data werd geanalyseerd door middel van enkelvoudige en meervoudige regressieanalyses. Ook kwadratische verbanden werden getoetst.

Uiteindelijk bleek enkel het positief lineair verband tussen relatieduur en relatietevredenheid bij mannen statistisch significant. De resultaten ondersteunden een negatief lineair verband tussen relatieduur en empathische accuraatheid, maar dit was marginaal significant. De resultaten ondersteunden geen positief lineair verband tussen empathische accuraatheid en relatietevredenheid, ook niet wanner relatieduur in rekening werd gebracht. Een mogelijke verklaring hiervoor was de aanwezigheid van een andere variabele die niet werd gemeten. Tot slot speelt de beperkte power waarschijnlijk een rol in de afwezigheid van statistisch significante bevindingen.

(5)

Inhoud

Corona Verklaring Vooraf ... 2

Dankwoord ... 3

Abstract ... 4

Inhoud ... 5

Empathische Accuraatheid ... 8

Definitie van empathische accuraatheid. ... 8

Geschiedenis van empathische accuraatheid. ... 8

Meting van empathische accuraatheid. ... 9

Zelfrapportage. ... 9

Dyadisch Interactie Paradigma. ... 10

Besluit. ... 12

Relatietevredenheid ... 13

Definitie van relatietevredenheid. ... 13

Meting van relatietevredenheid. ... 13

Correlaten van relatietevredenheid. ... 14

Empathische Accuraatheid en Relatietevredenheid ... 15

Algemeen. ... 15

Moderatoren. ... 15

Relatieduur ... 16

Lineaire meting van relatieduur. ... 17

Relatieduur opgesplitst in fasen. ... 17

Empathische Accuraatheid, Relatietevredenheid en Relatieduur ... 19

Relatieduur en empathische accuraatheid. ... 19

Relatieduur en relatietevredenheid. ... 21

Empathische accuraatheid, relatietevredenheid en relatieduur. ... 23

Huidige studie ... 24 Methode ... 26 Steekproef ... 26 Procedure ... 26 Materiaal ... 30 Empathische accuraatheid. ... 30

(6)

Relatietevredenheid. ... 32 Relatieduur. ... 32 Resultaten ... 33 Beschrijvende Statistiek ... 33 Outliers. ... 33 Assumpties. ... 33 Beschrijvende statistiek. ... 34 Correlaties. ... 34 Hypothese Toetsing ... 35

Empathische accuraatheid en relatietevredenheid. ... 35

Relatieduur en empathische accuraatheid. ... 36

Relatieduur en relatietevredenheid. ... 36

Empathische accuraatheid, relatietevredenheid en relatieduur. ... 37

Bespreking ... 39

Interpretatie resultaten ... 40

Implicaties ... 42

Limitaties onderzoek ... 43

Suggesties voor toekomstig onderzoek ... 44

Conclusie ... 46

(7)

Velen onder ons hebben een partner waarmee we een intieme relatie hebben. Deze relaties kunnen beschreven worden aan de hand van fasen (Reese-Weber, 2015). Denk maar aan twee tieners die net de liefde hebben ontdekt, een pasgetrouwd stel of een paar dat hun gouden bruiloft viert. Deze drie voorbeelden beschrijven verschillende fasen van een intieme relatie met een verschillende relatieduur.

Deze verschillende fasen van een relatie werden recent (Sened et al., 2017) in verband gebracht met het onderzoeksdomein van empathische accuraatheid (Ickes, 1997). Hier onderzoekt men hoe accuraat mensen zijn bij het inschatten van elkaars gedachten en gevoelens (Ickes, 2009). Dit werd onder andere in verband gebracht met relatietevredenheid (Ickes & Simpson, 2001). Sened en collega’s (2017) bestudeerden in hun meta-analyse dit verband tussen empathische accuraatheid en relatietevredenheid en ontdekten dat relatieduur hier een invloed op heeft. Om dit verband uit te leggen gebruikten ze de vormen die een relatie kan aannemen die Reese-Weber (2015) beschreef. In deze studie zal dit verband tussen empathische accuraatheid, relatietevredenheid en relatieduur verder onderzocht worden alsook de onderlinge verbanden.

Vooraleer wordt overgegaan naar de hypothesen van deze studie, wordt empathische accuraatheid geëxploreerd. Er zal beschreven worden wat empathische accuraatheid precies inhoudt, de geschiedenis ervan en enkele meetinstrumenten. Uit deze literatuurstudie en de bespreking van meetinstrumenten zal verder blijken dat empathische accuraatheid nauw samenhangt met relatietevredenheid. Bijgevolg zal ook het onderzoek rond relatietevredenheid kort besproken worden. Vervolgens zal gekeken worden naar het verband tussen empathische accuraatheid en relatietevredenheid. Hieruit zal een andere variabele naar voren komen die belangrijk is in het verband tussen empathische accuraatheid en relatietevredenheid, namelijk de relatieduur.

Er zal kort geschetst worden wat relatieduur precies inhoudt. Daarna zullen de onderlinge verbanden besproken worden tussen empathische accuraatheid, relatietevredenheid en relatieduur. Als laatste wordt het

(8)

interactie-effect tussen deze drie variabelen bekeken. Concluderend zal besproken worden wat naar boven kwam op basis van deze literatuurstudie. Bijgevolg zullen de hypothesen besproken worden waarop deze studie zich zal richten.

Empathische Accuraatheid

Om te zorgen voor een beter begrip van empathische accuraatheid zal eerst een definitie besproken worden. Vervolgens zal de geschiedenis van het onderzoeksdomein besproken worden. Het zal duidelijk worden hoe het onderzoek is begonnen en hoe het, in de loop van de jaren, evolueerde. Als laatste zullen enkele meetmethodieken voor empathische accuraatheid worden besproken samen met hun voor- en nadelen.

Definitie van empathische accuraatheid.

Eén van de bekendste namen in het onderzoeksdomein van empathische accuraatheid is William Ickes. Hij was namelijk één van de eerste die het begrip definieerde. Specifiek omschreef hij empathische accuraatheid als een vaardigheid, bekwaamheid of faciliteit waarbij de private, gesloten, subjectieve fenomenologische realiteiten, mentale ervaringen, gedachten en gevoelens van andere personen met accuraatheid worden begrepen, verstaan, geïnduceerd of geïnterpreteerd (Ickes, Stinson, Bissonnette, & Garcia, 1990). In het kort werd empathische accuraatheid omschreven als het correct inschatten van een ander zijn gedachten en gevoelens (Ickes, 2009).

Geschiedenis van empathische accuraatheid.

Voorafgaand aan de onderzoekstraditie van Ickes en bijhorend bovenstaand begrip, waren er al verschillende onderzoekers die zich bezighielden met de accuraatheid van interpersoonlijke perceptie. Ickes beschreef in 1993 vier onderzoekstradities die geleid hebben tot en mee vorm gaven aan de studie van empathische accuraatheid.

De onderzoekstraditie van accuraatheid bij interpersoonlijke perceptie startte bij het inschatten van iemands persoonlijkheidstrekken. Luckey (1960) was een van de eersten die onderzoek deed naar deze voorloper van empathische accuraatheid. Hiervoor werd de Roos van Leary (1957) gebruikt.

(9)

In een volgend onderzoeksdomein werd naast persoonlijkheidstrekken de nadruk gelegd op de accurate perceptie van attitudes, waarden en zelfbeelden van dyades (Knudson, Sommers, & Golding, 1980). De derde onderzoekstraditie werd gekenmerkt door onderzoek naar accuraatheid bij het inschatten van de emotionele staat van een persoon (Noller, 1980). De onderzoekers keken hierbij naar de inschattingen van de emoties van partners wat dicht aanleunt bij empathische accuraatheid.

De drie bovenstaande onderzoekstradities gaven aanleiding tot het ontstaan van het meest recente onderzoeksdomein, namelijk empathische accuraatheid. Men begon met het inschatten van persoonlijkheidstrekken en evolueerde zo naar het inschatten van minder stabiele kenmerken zoals attitudes, waarden en zelfbeeld. Daarna ging men ook inschattingen van emoties bestuderen waaruit het empathisch accuraatheidsonderzoek groeide.

Meting van empathische accuraatheid.

In wat volgt zullen verschillende methoden om empathische accuraatheid te meten besproken worden. Zo zal een methode besproken worden waarbij een vragenlijst gebruikt wordt, maar zal ook een methode besproken worden die werkt met observaties. De voordelen en nadelen van iedere methode zullen besproken worden. Daarna zal aangetoond worden welke modificaties reeds werden toegepast op de observatiemethode en hoe dit een voordeel kan zijn voor het onderzoeksdomein.

Zelfrapportage.

De Interpersonal Reactivity Index (IRI; Davis, 1983) is een zelfrapportagemaat voor empathie. Specifiek wordt gevraagd aan participanten om een inschatting te maken van hun eigen vermogen tot empathie. De schaal bestaat uit vier subschalen, namelijk fantasy, perspective taking, empathic concern en personal distress. Hoewel de Interpersonal Reactivity Index als doel heeft om een eigen inschatting van empathie te meten (Davis, 1983), werd deze al eerder gebruikt als maat voor empathische accuraatheid (Lee, Zaki, Harvey, Ochsner, & Green, 2011). Daarnaast kan deze maat moeilijk aangepast worden aan de noden van een onderzoek. Echter, uit onderzoek van Stinson en Ickes

(10)

(1992) bleek dat de vier subschalen weinig samenhingen met empathische accuraatheid zoals zij het hadden gemeten.

Dyadisch Interactie Paradigma.

Een andere methode om empathische accuraatheid te meten werd ontwikkeld door Ickes et al. (1990). Hij begon met het ontwikkelen van een eigen paradigma mede doordat hij niet tevreden was met de toenmalige methoden om het concept te meten (Ickes, 1982). In de jaren die daarop volgden werkte hij het paradigma verder uit en kwam hij tot het Dyadisch Interactie Paradigma (DIP; Ickes et al., 1990).

Hierbij werd een dyade naar een wachtkamer gebracht waarbij hen werd geïnstrueerd om te wachten tot het experiment begon. Hun verbaal en non-verbaal gedrag werd op dat moment zonder hun medeweten visueel en auditief opgenomen. Hierna werden de deelnemers deels gedebrieft en werd er gevraagd om hun toestemming om het videomateriaal te gebruiken voor het onderzoek. Bovendien vroeg men ook of ze deel wilden nemen aan het tweede deel van het onderzoek waarbij gedachten en gevoelens rond de interactie werden bevraagd. Wanneer de toestemming werd gegeven, bracht de proefleider elke deelnemer naar een apart bureau waar hen werd gevraagd om naar de videoband te kijken. De proefpersonen kregen de instructie om de videoband stil te zetten op momenten dat ze herinnerden een specifieke gedachte of gevoel te hebben gehad. Op deze momenten schreven ze de gedachte of het gevoel neer samen met de tijd waarop de video werd stopgezet. Daarna kregen de proefpersonen de videoband een tweede keer te zien waarbij de band gestopt werd op momenten dat hun interactiepartner een gedachte of gevoel had gehad en werd er gevraagd aan de proefpersoon om af te leiden wat hun interactiepartner dacht of voelde. Na het vervolledigen van deze taak kregen de proefpersonen een posttest vragenlijst en werden de proefpersonen volledig gedebrieft. (Ickes et al., 1990).

Na de dataverzameling werd voor elke deelnemer een score van empathische accuraatheid berekend. Om dit te bekomen vergeleken zes onafhankelijke beoordelaars de gedachte/gevoel van partner A met de inferentie

(11)

van partner B over de gedachte/gevoel van partner A en omgekeerd. De scoring liep van 0 tot 2 waarbij men score 0 gaf indien de inhoud in essentie verschilde, score 1 wanneer de inhoud gelijkaardig was maar niet gelijk en score 2 wanneer de inhoud in essentie gelijk was. Vervolgens werden deze scores opgeteld, gedeeld door het maximumaantal punten en vermenigvuldigd met honderd. Zo kreeg men een percentage voor empathische accuraatheid.

Recent werd een alternatief codeersysteem ontwikkeld (Lewis, Hodges, Laurent, Srivastava, & Biancarosa, 2012) op basis van het protocol van Ickes en collega’s (1990). De 1-categrorie werd uitgebreid zodat een 4-puntenschaal wordt gebruikt om de gevoelens en gedachten te coderen. Dit codeersysteem werd reeds gebruikt in de studie van Hinnekens, Vanhee, De Schryver, Ickes en Verhofstadt (2016) voor onderzoek naar demand behavior en empathische accuraatheid bij koppels.

Een van de grootste voordelen van het Dyadisch Interactie Paradigma is dat een spontane, natuurlijke interactie van een dyade bestudeerd kan worden. Participanten wisten niet dat ze gefilmd werden waardoor hun interactie meer natuurgetrouw was. Daarnaast is de methode flexibel toepasbaar. Het kan gebruikt worden in correlationeel alsook experimenteel onderzoek. Verder kan men ook het soort dyades aanpassen, afhankelijk van het doel van het onderzoek.

In de originele studie werden onbekenden bestudeerd (Ickes, 1983). Marangoni, Garcia, Ickes en Teng (1995) pasten echter het Dyadisch Interactie Paradigma aan opdat ze een psychotherapeut en zijn cliënten konden onderzoeken. Ook deed men reeds onderzoek bij getrouwde koppels aan de hand van dit paradigma (Verhofstadt, Buysse, Ickes, Davis & Devoldre, 2008). Naast verschillende dyades bestudeerde men ook verschillende doelgroepen met dit paradigma. Zo werd vastgesteld dat personen met schizofrenie minder empathisch accuraat zijn (Lee et al., 2011). Hetzelfde werd vastgesteld bij personen met autismespectrumstoornis (aan het Rot & Hogenelst, 2014). Het paradigma van Ickes en collega’s (1990) kan dus aangepast worden aan de

(12)

behoeften van de onderzoeker. Op die manier kwam er reeds een volledig ander paradigma tot stand, dat in wat volgt verder wordt uitgelegd.

Marangoni en collega’s (1995) ontwikkelden het Standaard Stimulus Paradigma op basis van het origineel Dyadisch Interactie Paradigma (Ickes et al., 1990). Specifiek gebruikten de onderzoekers een video van verschillende gesprekken tussen een psychotherapeut en zijn cliënten. Achteraf werden de cliënten gevraagd hun gedachten en gevoelens te rapporteren. In het onderzoek werd de video dan getoond aan participanten die geïnstrueerd werden om de gedachten en gevoelens te infereren van de cliënten. Aangezien alle participanten dezelfde video’s (standaard stimulus) zagen, werd het mogelijk om scores van empathische accuraatheid tussen verschillende proefpersonen te vergelijken. Een voordeel van deze methode is dus dat individuele verschillen van waarnemers bestudeerd kunnen worden.

Besluit.

Meerdere methoden kunnen gebruikt worden voor de studie van empathische accuraatheid. De methode van Davis (1983) is hier één van. De methode die Ickes en collega’s (1990) ontwikkelden bleek echter voordelen te hebben die de methode van Davis niet had. Een belangrijk voordeel was het aanpassen van het Dyadisch Interactie Paradigma aan de noden van het onderzoek. Naast de Interpersonal Reactivity Index, het Dyadisch Interactie Paradigma en het Standaard Stimulus Paradigma zijn er nog andere methoden voor de meting van empathische accuraatheid terug te vinden in de literatuur. Deze vallen echter buiten het bestek van deze masterproef.

Het begrip en de meting van empathische accuraatheid werd kort onder de loep genomen. In wat volgt zal verdere gekeken worden naar andere belangrijke concepten bij koppels zoals, relatietevredenheid. Eerst zal worden ingegaan op de definitie van het concept. Daarna worden enkele meetinstrumenten besproken. Tot slot wordt ingegaan op correlaten van relatietevredenheid.

(13)

Relatietevredenheid

Definitie van relatietevredenheid.

Relatietevredenheid bleek een moeilijk te definiëren concept aangezien er verschillende definities bestaan in de literatuur. Collins, Welsh en Furman (2009) beschreven relatietevredenheid als de mate waarin intimiteit, affectie en wederzijdse ondersteuning getoond worden door beide partners. Ward, Lundberg, Zabriskie en Berrett (2009) definieerden het echter als een emotionele staat waarbij de persoon tevreden is met interacties, ervaringen en verwachtingen over de intieme relatie. Fletcher, Simpson en Thomas (2000) vonden dat relatiekwaliteit bestond uit zes componenten, namelijk satisfaction, commitment, intimacy, trust, passion en love. Daarnaast zijn er nog tal van andere gangbare definities (Fincham & Rogge, 2010; Graham, Diebels, & Barnow, 2011) wat de conceptualisering bemoeilijkt. Ook bestaan er naast relatietevredenheid nog andere gelijkaardige concepten zoals relationship quality (Fincham & Rogge, 2010), marital satisfaction (Du Bois, Yoder, Ramos, Grotkowski, & Sher, 2019) en relationship success (Lutz-Zois, Bradley, Mihalik, & Moorman-Eavers, 2006). Er zijn meerdere definities voor één concept en er zijn meerdere overlappende concepten. Dit alles bemoeilijkt het onderzoek naar relatietevredenheid.

Meting van relatietevredenheid.

De Dyadic Adjustment Scale (DAS; Spanier, 1976) werd ontwikkeld met het oog op het taxeren van de kwaliteit van het huwelijk of een andere gelijkaardige relatie. In de originele studie bleek de volledige schaal een hoge betrouwbaarheid te hebben (Spanier, 1976). Desondanks kwamen Funk & Rogge (2007) tot de conclusie dat de Dyadic Adjustment Scale onvoldoende precies was. De meting bevatte te veel meetfouten en ondanks de lengte van de test had deze te weinig power (Funk & Rogge, 2007).

Fletcher, Simpson en Thomas (2000) gebruikten de Perceived Relationship Quality Components (PRQC). In hun studie vonden ze een factorstructuur die het vooropgestelde theoretische model bevestigde. Bij dit model spelen zes factoren een rol, namelijk satisfaction, commitment, intimacy,

(14)

trust, passion en love. Deze zes factoren hingen samen met de tweede orde factor Perceived Relationship Quality. Deze theoretisch onderbouwde vragenlijst lijkt een goede meting te zijn voor relatietevredenheid.

De Quality of Relationships Inventory (QRI; Pierce, Sarason, & Sarason, 1991) is een andere vragenlijst voor relatiekwaliteit. Een model met drie factoren, namelijk support, conflict en depth, bleek het best te passen bij de data. Deze factorstructuur verschilt met diegene die Fletcher, Simpson en Thomas (2000) vonden. Dit kan wijzen op hetzelfde probleem dat al eerder bleek bij de definitie. Er zijn namelijk meerdere definities voor relatietevredenheid en de betekenis kan overlappen.

Het probleem van overlappende concepten bij relatietevredenheid bemoeilijk het onderzoek. Dit bleek uit de zoektochten naar een definitie en een goede vragenlijst. Vervolgens zullen correlaten van relatietevredenheid besproken worden.

Correlaten van relatietevredenheid.

Een goede relatie zou een positieve invloed hebben op iemands leven, of dat wordt toch verondersteld. Dit blijkt te kloppen volgens de wetenschappelijke literatuur. Een relatie met veel stabiliteit en tevredenheid zorgt voor meer welzijn (Urbano-Contreras, Iglesias-García, & Martínez-González, 2017). Daarnaast is er een verband tussen relatietevredenheid en seksuele tevredenheid. Dit is belangrijk aangezien seksuele tevredenheid ook samengaat met meer welzijn en een hogere levenskwaliteit (Arrington, Cofrancesco, & Wu, 2004; Kalka, 2018). In wat volgt zullen andere correlaten van relatietevredenheid besproken worden.

In de meta-analyse van Li en Chan (2012) bleek dat zowel angstige als vermijdende hechting een negatieve invloed hebben op de relatiekwaliteit. Daarnaast bleek de aanwezigheid van goede probleemoplossingsvaardigheden van één partner samen te gaan met meer relatietevredenheid voor beide partners (Johnson et al., 2005). Ook bleek dat meer begrip in een relatie leidt tot een hoger welzijn voor beide partners (Pollmann & Finkenauer, 2009). Tot slot staan similariteit van persoonlijkheid, attitudes, interesses en religie in verband met

(15)

meer relatietevredenheid (Lutz-Zois et al., 2006). Deze studies bestuderen echter geen causaal verband zoals de eerstgenoemde studie.

Naast bovenstaande verbanden zocht men reeds naar een verband tussen empathische accuraatheid en relatietevredenheid. In de volgende alinea’s zal hierop ingezoomd worden. Eerst en vooral zal onderzocht worden hoe het verband zich manifesteert. Vervolgens zal dit verband verder uitgediept worden door de moderatoren van dit verband te bespreken.

Empathische Accuraatheid en Relatietevredenheid Algemeen.

Uit verschillende reviews en meta-analyses bleek al meermaals dat er een positief verband is tussen empathische accuraatheid en relatietevredenheid (Ickes & Hodges, 2013; Ickes & Simpson, 2001; Lazarus, Bar-Khalifa, & Rafaeli, 2017; Sened et al., 2017). Sillars en Scott waren in 1983 een van de eersten die meerdere bevindingen integreerden in een review. Hierin beschreven ze een positief verband tussen relationship adjustment en interpersonal perception. Deze concepten zijn vergelijkbaar met relatietevredenheid en empathische accuraatheid. Ook Ickes en Simpson (2001) beschreven in hun review dit verband. Later volgde meer onderzoek (Cohen, Schulz, Weiss, & Waldinger 2012; Winczewski, Bowen, & Collins, 2016) waardoor er steeds meer evidentie kwam. Recent verscheen de meta-analyse van Sened en collega’s (2017) waarbij een klein positief verband werd gevonden. Doorgaans vond men dus een positief verband tussen empathische accuraatheid en relatietevredenheid. Er is echter een belangrijke uitzondering op deze regel.

Moderatoren.

Ickes & Simpson (1997) ontwikkelden een theorie over het verband tussen empathische accuraatheid en relatietevredenheid. Hierin staat beschreven dat dit verband doorgaans positief is, tenzij dat er een relatiebedreigende situatie is. Zo zou het kunnen dat partners gemotiveerd inaccuraat zijn bij relatie-bedreigende gedachten en gevoelens van hun partner om zo de relatie te beschermen. Want, indien een partner sterk is in empathische accuraatheid, zou dit in een

(16)

relatiebedreigende situatie kunnen zorgen voor ongenoegen en instabiliteit van een relatie. (Ickes & Simpson, 2001). Indien er sprake is van een relatiebedreigende situatie zou minder empathische accuraatheid dus samenhangen met meer relatietevredenheid. Dit theoretisch model werd uitgebreid toegelicht in hun paper (Ickes & Simpson, 1997).

Naast de aanwezigheid van een relatie-bedreigende situatie zijn er nog andere variabelen die een invloed hebben op het verband tussen empathische accuraatheid en relatietevredenheid. Zo modereert het type emotie waarover een inferentie gemaakt wordt dit verband. Wanneer partners elkaars negatieve gedachten en gevoelens infereren, is er een sterker positief verband dan wanneer ze elkaars positieve gedachten en gevoelens inschatten (Howland & Rafaeli, 2010; Sened et al., 2017). Een gelijkaardig verband werd gevonden wanneer partners elkaars gemoed inschatten. Zo zal iemand die het negatieve gemoed van zijn partner accuraat inschat, zelf meer tevreden zijn in de relatie dan wanneer hij het positief gemoed van zijn partner accuraat inschat (Rafaeli, Gadassi, Howland, Boussi, & Lazarus, 2017).

Een andere moderator is relatieduur. Kilpatrick, Bissonnette en Rusbult (2002) vonden dat naarmate een intieme relatie langer duurde, het verband tussen empathische accuraatheid en relatietevredenheid afzwakte. Sened en collega’s (2017) daarentegen vonden een kwadratische samenhang waarbij het verband tussen empathische accuraatheid en relatietevredenheid een omgekeerd U-vormige curve volgde. Deze tegenstrijdige bevindingen kunnen begrepen worden door te kijken naar de bestudeerde populatie van Kilpatrick en collega’s (2002). Deze bestond namelijk vooral uit getrouwde koppels. Daardoor zagen ze enkel het laatste deel van het kwadratisch verband dat Sened en collega’s (2017) vonden. In volgende alinea’s zal besproken worden wat relatieduur is en hoe dit gemeten kan worden.

Relatieduur

Relatieduur is een relevante factor in iedere intieme relatie (Aune, Aune, & Buller, 1994). Zo bleek er een positief verband te zijn tussen de mate van intimiteit in een relatie en relatieduur (Reese-Weber, 2015). Ook

(17)

communicatiestijlen en de mate van agressie bleken te veranderen doorheen een intieme relatie (Reese-Weber, 2015). Hoewel relatieduur een belangrijke factor is, is er nog onduidelijkheid over hoe dit best gemeten kan worden. Relatieduur kan beschreven en gemeten worden in termen van hoe lang de relatie reeds bestaat. Hoewel deze operationalisatie eenvoudig en intuïtief is, is het relevant om ook andere manieren om relatieduur te meten toe te lichten.

Lineaire meting van relatieduur.

Eén van de eenvoudigste en een frequent gebruikte manier om relatieduur te meten is simpelweg te vragen hoe lang een persoon al samen is met zijn huidige partner in jaren en maanden. Enkele studies gebruikten reeds deze methode (Solomon & Knobloch, 2004; Winczewski, et al. 2016). Er zijn echter nadelen verbonden aan deze vraagstelling.

Ten eerste is het niet altijd duidelijk wat samen zijn juist betekent. Om dit te objectiveren bestudeerden enkele studies de relatieduur door te peilen naar hoe lang het koppel reeds getrouwd was. (Bissonnette, Rusbult, & Kilpatrick, 1997; Burr, 1970; Teichner & Farnden-Lyster, 1997). Dit zorgde voor een vaste begindatum. Het nadeel was echter dat niet alle koppels geïncludeerd werden. Zo werden bijvoorbeeld datende koppels en samenwonende (maar niet getrouwde) koppels uitgesloten.

Daarbij bekomt men door deze vraagstelling een lineaire meting. Er is sprake van een lineair verband als iets wordt verondersteld in dezelfde vorm te evolueren (Valkeneers & Vanhoomissen, 2012). Bij relatieduur gaat men er bijgevolg van uit dat een relatie steeds in dezelfde lineaire trend zou evolueren. Dit is echter niet altijd het geval (Bissonnette et al., 1997). Daarom kan het beter zijn om fasen van een relatie te meten zoals Reese-Weber (2015).

Relatieduur opgesplitst in fasen.

Reese-Weber (2015) baseerde zich op theoretische modellen zoals de Social Penetration Theory (Altman & Taylor, 1973), Knapp’s Staircase (Knapp, 1987) en het Relation Turbulence Model (Solomon & Knobloch, 2001) en ontwikkelde op basis daarvan haar eigen model, namelijk het Three-Phase Model of Romantic Relationship Development (Reese-Weber & Johnson, 2012). In de

(18)

eerste fase, genaamd de honeymoon fase leren de partners elkaar vooral kennen. Deze fase wordt gekenmerkt door positieve interacties en agitatie. Daarna volgt de defining fase. Hier krijgt de relatie een label en schatten partners in hoe duurzaam en serieus hun relatie is. Uiteindelijk komt het koppel tot de established fase waar partners tot een overeenstemming komen in hun verwachtingen en zich richten op de toekomst (Reese-Weber, 2015).

Het voordeel van een meting in termen van fasen is dat men niet uitgaat van een lineair verloop in intieme relaties (Aune et al., 1994). Zo kunnen er opeens moeilijkheden komen in een serieuze relatie waardoor een koppel dat in de established fase zat weer in de defining fase terecht komt (Reese-Weber, 2015). Daarbij tonen relaties een verschillend tempo. Het is mogelijk dat de ene relatie snel serieus wordt terwijl er andere relaties zijn waar dit jaren duurt (Reese-Weber, 2015). Relaties vertonen dus mogelijks geen patroon met eenzelfde volgorde en dezelfde snelheid (Welch & Rubin, 2002).

Het onderzoek en de fasen die Reese-Weber (2015) beschreef moeten voldoende kritisch bekeken worden. Haar onderzoek bevatte voornamelijk studenten waardoor er weinig lange relaties in haar bestudeerde populatie waren. Dit zou haar resultaten kunnen vertekenen. Daarbij onderscheidde ze drie fasen (honeymoon, defining en established) op basis van andere theoretische modellen. Haar model werd echter niet empirisch getoetst. Meer onderzoek is nodig om de betrouwbaarheid en validiteit van deze fasen na te gaan.

Twee metingen van relatieduur werden besproken. De lineaire meting is eenvoudig te meten maar gaat uit van een lineaire trend in relaties. Een tweede meting die peilt naar fasen zoals die van Reese-Weber (2015), veronderstelt dit niet, maar heeft andere nadelen.

Hierboven werd reeds vermeld dat relatieduur gezien wordt als een moderator voor het verband tussen empathische accuraatheid en relatietevredenheid (Ickes & Simpson, 2001; Kilpatrick et al., 2002; Sened et al., 2017; Thomas et al., 1997). In wat volgt zal hierop ingezoomd worden door de samenhang tussen deze drie variabelen te beschrijven. Eerst zal het verband tussen empathische accuraatheid en relatieduur besproken worden. Daarna zal

(19)

het verband tussen relatieduur en relatietevredenheid bestudeerd worden. Tot slot zullen alle drie de concepten samen besproken worden. Meer specifiek zal gekeken worden naar hoe relatieduur een invloed heeft op het verband tussen empathische accuraatheid en relatietevredenheid.

Empathische Accuraatheid, Relatietevredenheid en Relatieduur Relatieduur en empathische accuraatheid.

Het verband tussen empathische accuraatheid en relatieduur werd al enkele keren bestudeerd (Bissonnette et al., 1997; Hülür et al., 2016; Kilpatrick et al., 2002; Stinson & Ickes, 1992; Thomas et al., 1997). Hieronder zal uitgebreid besproken worden wat bleek uit de literatuur.

Eén van de studies die een verband vond tussen empathische accuraatheid en de relatieduur was de studie van Thomas en collega’s (1997). In hun studie werd een significant negatief verband gevonden tussen de relatieduur en empathische accuraatheid bij getrouwde koppels. Specifiek werd dit verband gemedieerd door gedeelde cognitieve focus, de mate waarin partners focussen op hetzelfde thema. Koppels die nog maar pas samen waren, hadden meer gedeelde cognitieve focus en dus meer empathische accuraatheid (Thomas et al., 1997).

Een andere studie die gelijkaardige resultaten vond was die van Kilpatrick et al. (2002). Ze vonden net als Thomas en collega’s (1997) dat empathische accuraatheid afnam naarmate het huwelijk langer duurde. Daarbij gingen ze akkoord met de verklaring van Thomas en collega’s (1997), maar voegden ze het belang van gewoontegedrag toe. Ze veronderstelden dat de nauwkeurige aandacht voor de partner en de relatie tijdens een gesprek plaats zou maken voor gewoontegedrag naarmate de relatie langer duurt waardoor er minder empathische accuraatheid is. Hoewel zij een negatief verband vonden tussen empathische accuraatheid en relatieduur, vond een andere studie net een positief verband.

Stinson en Ickes (1992) ontdekten immers dat empathische accuraatheid beter is wanneer iemand een vriend probeert in te schatten dan wanneer hij een

(20)

vreemde inschat. Ze suggereerden dat wanneer mensen elkaar beter leren kennen, empathische accuraatheid laag is en gradueel stijgt. Ook Bissonnette et al., (1997) beschreven hoe empathische accuraatheid piekt tijdens de eerste jaren van het huwelijk. Thomas en collega’s (1997) bundelden hun conclusie met deze eerdere studies en beschreven een mogelijk curvilineair verband.

Dit verband beschreven ze als volgt. In het begin van een relatie zouden partners nog maar weinig weten van elkaar waardoor ze moeilijkheden hebben met het correct inschatten van de gedachten en gevoelens van de ander. Er is dus weinig empathische accuraatheid in het begin van een relatie (Stinson & Ickes, 1992). Wanneer partners elkaar verder leren kennen zouden ze hier beter in worden (Stinson & Ickes, 1992) en een piek in empathische accuraatheid bereiken (Bissonnette et al., 1997). Echter, wanneer partners meer vertrouwd raken met elkaar zouden ze steeds meer vertrouwen op vorige ervaringen en gewoonten in de relatie. Men zou dus minder gemotiveerd zijn en minder actief de ander zijn gedachten en gevoelens inschatten waardoor empathische accuraatheid daalt (Thomas et al., 1997).

De verklaring van Thomas en collega’s (1997) klinkt plausibel. Daarnaast werd het ondersteund door onderzoek (Stinson & Ickes, 1992; Bissonnette et al., 1997). Toch dient men voorzichtig te zijn met conclusies. Er is namelijk maar één studie die de initiële stijging van empathische accuraatheid in een nieuwe relatie aantoont (Stinson & Ickes, 1992). In deze studie werd echter de empathische accuraatheid van een dyade van mannelijke vrienden vergeleken met de empathische accuraatheid bij mannelijke vreemden. Deze bevindingen kunnen bijgevolg niet veralgemeend worden naar intieme relaties aangezien de populaties verschillend zijn.

Concluderend kan men stellen dat, hoewel het verband tussen empathische accuraatheid en relatieduur hoogstwaarschijnlijk curvilineair is (Kilpatrick et al., 2002; Thomas et al., 1997), er onvoldoende studies zijn om dit met zekerheid te kunnen zeggen.

(21)

Relatieduur en relatietevredenheid.

Het verband tussen relatieduur en relatietevredenheid is niet eenduidig. Hieronder zal beschreven worden welke tegenstellingen werden teruggevonden in de literatuur.

In een vroege studie naar het verband tussen relatieduur en relatietevredenheid vond Pineo (1961) een negatief verband. Hoe langer koppels getrouwd waren, hoe minder tevreden ze waren met de relatie. Dezelfde conclusie werd getrokken door Glass en Wright (1977): koppels die langer getrouwd waren, waren minder tevreden met hun huwelijk. Pineo gaf deze bevinding de toepasselijke naam van disenchantment in the later years of marriage. Hij gaf de verklaring dat koppels zouden starten met een romantische idealisering van hun partner en de relatie waardoor er hoge relatietevredenheid zou zijn. Wanneer de relatie evolueert, zou blijken dat deze romantische ideeën niet overeenkomen met de realiteit. Partners zouden steeds meer teleurgesteld raken in elkaar en de relatie waardoor relatietevredenheid zou dalen.

Echter, een andere, meer recente studie vond het tegenovergestelde verband. Teichner en Farnden-Lyster (1997) kwamen tot de conclusie dat relatieduur significant positief gecorreleerd was met relatietevredenheid. Dus, hoe langer koppels samen waren, hoe meer tevredenheid er zou zijn in de relatie. Dit sprak eerder onderzoek (Glass & Wright, 1977; Pineo, 1961) tegen. Een verschillende gemiddelde relatieduur van deze steekproeven kon de bevindingen verduidelijken. In de recentste studie werden immers vooral pasgetrouwde koppels bestudeerd (Teichner & Farnden-Lyster, 1997), terwijl de oudere studies vooral bestonden uit koppels die langer getrouwd waren. Samen vond men dus een positief verband bij pasgetrouwde koppels en een negatief verband bij koppels die reeds langer samen zijn. Dit geeft de indruk van een omgekeerd U-vormig verband over alle relaties heen. Daarnaast is het mogelijk dat de tijdsgeest de resultaten van de studies beïnvloedt, omdat de onderzoeken van Glass en Wright (1977) en Pineo (1961) veel ouder zijn dan het onderzoek van Teichner en Farnden-Lyster (1997).

(22)

Een onderzoek naar de levenscyclus van het huwelijk (Burr, 1970) kan het verband tussen relatieduur en relatietevredenheid mogelijks ophelderen. In zijn studie werden huwelijkspartners ingedeeld in fasen van de familie levenscyclus (Bossard & Boll, 1955). Hier ging men ervan uit dat relaties doorgaans hetzelfde beloop hebben afhankelijk van de fase van het gezin. Deze fasen waren pre-child, young children, school age, teen-age, launching, post-parental en retired. In het onderzoek werden deze verschillende fasen van het gezin gebruikt als maat voor relatieduur.

Burr (1970) bestudeerde satisfaction with companionship, een concept dat vergelijkbaar is met relatietevredenheid. Satisfaction with companionship daalde over de fasen van pre-child, young children en school age. Vanaf de fase van school age steeg de satisfaction with companionship weer tot in retirement. Samengevat vond men in de beginfase een relatief hoge satisfaction with companionship die vervolgens daalde en ten slotte weer steeg. Dit U-vormige verband werd ook gevonden bij seksuele tevredenheid (Burr, 1970), een concept dat ook samenhangt met relatietevredenheid (Arrington et al., 2004; Kalka, 2018).

Hoewel dit interessante studies zijn, is de studie van Burr (1970) en de theorie over de familie levenscyclus (Bossard & Boll, 1955) verouderd. Desondanks leert het ons iets over het verband tussen relatieduur en relatietevredenheid.

Samengevat is er onduidelijkheid over het precieze verband tussen relatieduur en relatietevredenheid. Pineo (1961) en Glass en Wright (1977) beschreven hoe relatietevredenheid daalt naarmate een huwelijk langer duurt. Echter, Teichner en Farndyn-Lyster (1997) vonden net een positief verband bij jonge koppels. Samen zou dit mogelijks kunnen wijzen op een omgekeerd U-vormig verband. Het onderzoek van Burr (1970) zou deze tegenstrijdige verbanden kunnen verklaren. Hij beschreef een U-vormig verband waarbij relatietevredenheid daalt tot in de fase waar kinderen van een koppel naar school gaan waarna relatietevredenheid weer stijgt. Dit spreekt de andere onderzoeken

(23)

tegen die de indruk gaven van net een omgekeerd U-vormig verband. Meer, en vooral recent onderzoek naar dit verband is nodig.

Empathische accuraatheid, relatietevredenheid en relatieduur.

Relatieduur werd reeds besproken als moderator van het verband tussen empathische accuraatheid en relatietevredenheid. Hier speelde de meta-analyse van Sened en collega’s (2017) een grote rol.

Zij verwachtten op basis van eerdere studies (Ickes & Simpson, 2001; Kilpatrick et al., 2002; Thomas et al., 1997) dat het verband tussen empathische accuraatheid en relatietevredenheid zou afnemen doorheen een intieme relatie. Om dit te bestuderen deelden ze de onderzochte studies op in 3 groepen op basis van de gezinssituatie van een koppel. De onderzoekers namen studies waarbij relatieduur gedefinieerd werd als de tijd sinds het koppel startte met daten als de eerste groep. De tweede groep bestond uit studies waarbij relatieduur werd gemeten door te vragen hoe lang het koppel reeds samenwoonde. De derde groep studies bevatte alle koppels waarbij relatieduur werd gedefinieerd als de tijd dat het koppel getrouwd was.

Voor iedere groep studies werd het verband tussen empathische accuraatheid en relatietevredenheid nagegaan. Onder de assumptie dat koppels eerst daten, daarna samenwonen en dan trouwen werd het mogelijk om relatieduur als moderator te bestuderen. Wanneer de onderzoekers de drie groepen achtereen zetten, kwamen ze tot het mogelijk verloop van het verband tussen empathische accuraatheid en relatietevredenheid doorheen een relatie.

In de eerste groep werd een marginaal significant positief verband gevonden. Voor de tweede groep was er geen significant resultaat. Bij de laatste groep werd een negatief verband ontdekt. Samen duidt dit op een omgekeerd U-vormig verband. Voor koppels die maar net samen zijn zou er dus een positief verband zijn tussen empathische accuraatheid en relatietevredenheid. Zo zou een piek bereikt worden bij koppels die samenwonen waarna het verband weer meer negatief zou worden. Desalniettemin is voorzichtigheid gebaat bij deze bevindingen aangezien het onvoldoende duidelijk is op welke theorie Sened en collega’s (2017) de opsplitsing in groepen baseerden.

(24)

Huidige studie

In bovenstaande literatuurstudie kwamen drie variabelen uitgebreid aan bod, namelijk empathische accuraatheid, relatietevredenheid en relatieduur. Naast de conceptualisering en meting van deze variabelen werden de verbanden onderling besproken. In wat volgt zullen de belangrijkste bevindingen kort samengevat worden. Vervolgens zal het doel van dit onderzoek besproken worden alsook de hypothesen.

Verschillende studies vonden een positief verband tussen empathische accuraatheid en relatietevredenheid (Ickes & Hodges, 2013; Ickes & Simpson, 2001; Lazarus, et al., 2017; Sened et al., 2017). Bovendien zou er tussen empathische accuraatheid en relatieduur een omgekeerd U-vormig verband zijn (Kilpatrick et al., 2002; Thomas et al., 1997). Daarnaast kwamen voor het verband tussen relatieduur en relatietevredenheid tegenstrijdige bevindingen naar voren uit de literatuur (Burr, 1970; Glass & Wright, 1977; Pineo, 1961; Teichner & Farnden-Lyster, 1997). Bijgevolg was het onduidelijk hoe dit verband zich zou manifesteren. Tot slot werd een meta-analyse besproken waarin deze drie variabelen tezamen werden onderzocht. Men vond een omgekeerd U-vormig verband waarin relatieduur een modererende invloed had op het verband tussen empathische accuraatheid en relatietevredenheid (Sened et al., 2017).

Deze meta-analyse verduidelijkt hoe de drie variabelen samengaan. Het is echter ook belangrijk om verklarende theorieën op te sporen die deze bevindingen kunnen verklaren. Dit is mogelijk met de drie variabelen tezamen, maar kan uitgebreid worden door de onderlinge verbanden in rekening te brengen. Vervolgens zou deze theorie onderzocht kunnen worden aan de hand van een labostudie. Deze labostudie, die zowel de onderlinge verbanden als het verband tussen de drie variabelen samenbrengt, bestaat nog niet. Vaak was het namelijk zo dat alle drie de variabelen gemeten werden, maar er geen analyses waren met empathische accuraatheid, relatietevredenheid en relatieduur samen (Cohen et al., 2012; Winczewski et al., 2016).

Het vernieuwende aan deze studie is bijgevolg de exhaustieve focus op relatieduur als moderator voor het verband tussen empathische accuraatheid en

(25)

relatietevredenheid. Naast een poging tot replicatie van de onderlinge verbanden van empathische accuraatheid, relatietevredenheid en relatieduur zal specifiek bestudeerd worden hoe relatieduur het verband tussen empathische accuraatheid en relatietevredenheid beïnvloedt. Relatieduur zal hierbij onderzocht worden als een continue variabele.

Voor het onderzoeken van deze verbanden werden enkele hypothesen opgesteld. Deze liggen in lijn met de onderzoeken besproken in de literatuurstudie en de samenvatting in het begin van deze paragraaf. Er waren echter tegenstrijdige bevindingen voor het verband tussen relatieduur en relatietevredenheid. Aangezien het meest recente onderzoek wijst op een omgekeerd U-vormig verband (Glass & Wright, 1977; Pineo, 1961; Teichner & Farnden-Lyster, 1997) zal onze hypothese in dezelfde lijn liggen. Volgende hypothesen werden opgesteld:

Hypothese 1: Het verband tussen empathische accuraatheid en relatietevredenheid is positief lineair.

Hypothese 2: Het verband tussen relatieduur en empathische accuraatheid is omgekeerd U-vormig.

Hypothese 3: Het verband tussen relatieduur en relatietevredenheid is omgekeerd U-vormig.

Hypothese 4: Relatieduur modereert het verband tussen empathische accuraatheid en relatietevredenheid.

In de huidige studie zullen deze hypothesen onderzocht worden. De steekproef, de precieze procedure en het bijhorende materiaal zal in de volgende sectie besproken worden. Vervolgens worden de statistische analyses besproken gevolgd door een bespreking van de resultaten.

(26)

Methode Steekproef

Deze thesis was een onderdeel van de UGhent Family Lab Couple Study (part II) die empathische accuraatheid binnen Vlaamse koppels onderzocht. Deze studie werd goedgekeurd door het ethisch comité van de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen aan de Universiteit Gent. Participanten kregen voor hun deelname een financiële vergoeding van 40 euro per koppel. Ze gaven hun geïnformeerde toestemming bij de start van het elektronische vragenlijstgedeelte. Voor deze studie werd de data van 36 koppels gebruikt.

Enkel heteroseksuele koppels waarvan beide partners het Nederlands goed beheersten werden toegelaten tot de studie. Bijkomende inclusiecriteria waren een minimale relatieduur van 1 jaar en een minimumleeftijd van eenentwintig jaar. Deelnemers werden geweigerd indien ze een psychiatrische diagnose hadden die interfereert met het cognitief functioneren (zoals een verslaving of autismespectrumstoornis). Eén participant rapporteerde een diagnose te hebben van Attention Deficit Disorder. Aangezien deze persoon geen outlier was bij de meting van empathische accuraatheid en deze persoon geen medicatie nam voor de stoornis werd beslist om deze persoon te includeren in de analyses.

Zo werd een steekproef bekomen met 48.6% bedienden, 22.2% studenten, 5.6% arbeiders, 5.6% midden kaderleden, 5.6% hoger kaderleden, 5.6% zelfstandigen, 2.8% werkzoekenden, 2.8% arbeidsongeschikten en 1.4% gepensioneerden. De gemiddelde relatieduur bedroeg 161.51 maanden of 13 jaar en 5 maanden (SD = 148.25; bereik = 15 - 485). De gemiddelde leeftijd van de participanten was 36.67 jaar (SD = 13.63; bereik = 21 - 64). Vrouwen waren gemiddeld 35.92 jaar oud (SD = 13.55), mannen gemiddeld 37.42 (SD = 13.85). Procedure

Voor de rekrutering van participanten werden kennissen van onderzoeksmedewerkers aangesproken om deel te nemen. Daarnaast werd via

(27)

sociale media een filmpje gedeeld om via deze weg ook participanten te rekruteren. Wanneer een koppel interesse toonde om deel te nemen werd het verloop van het onderzoek uitgebreid beschreven. Specifiek werd verteld dat het onderzoek als doel had om meer inzicht te krijgen in partnerrelaties en dat verwacht werd dat het koppel een gesprek zou hebben over een meningsverschil voor een camera. Er werd ook verteld dat het onderzoek bestond uit een vragenlijstgedeelte dat ze thuis konden invullen en een observatiegedeelte waarvoor ze uitgenodigd zouden worden op de universiteit.

Wanneer koppels instemden met participatie aan het onderzoek kregen beide partners een hyperlink naar de vragenlijsten en een persoonlijke code. Zo konden beide partners thuis de vragenlijsten invullen. In totaal duurde dit ongeveer een uur. Partners werden gevraagd om de vragenlijsten individueel in te vullen en niet te bespreken met elkaar. Het vragenlijstgedeelte bestond voor het grootste deel uit metingen die niet relevant zijn voor deze thesis. Wanneer een koppel het vragenlijstgedeelte had voltooid, werden ze uitgenodigd voor het observatiegedeelte.

Tijdens het observatiegedeelte werden koppels bij aankomst begeleid naar een onderzoeksruimte. Deze was onderverdeeld in vier door middel van gordijnen. In de eerste ruimte stond een ronde tafel met vier stoelen waar twee onderzoeksmedewerkers uitleg gaven aan het koppel. De tweede ruimte bevatte twee gezellige zetels waarin het koppel het gesprek zou voeren. Hier stonden ook de videocamera en de microfoon die zo veel mogelijk werden gecamoufleerd. In de laatste 2 ruimtes stond telkens een tafel met stoel en een laptop. Deze werden gebruikt voor het invullen van de bijkomende vragenlijsten en de video-review task. Een schematische weergave van de opstelling wordt gegeven in Figuur 1.

(28)

Bij aankomst nam het koppel plaats aan de ronde tafel en werd hen iets te drinken aangeboden. Er werd nog wat informatie meegedeeld over het onderzoek waarna het verloop van het observatiegedeelte werd beschreven. Hierna vulden de participanten een pre-interactievragenlijst in die niet relevant is voor dit onderzoek. Daarna kreeg het koppel de instructie om het gespreksonderwerp te kiezen voor hun gesprek uit een lijst (Hinnekens et al., 2016). Ieder apart werd hen gevraagd om drie onderwerpen te kiezen die belangrijk waren, waarover ze van mening verschilden en waar ze ongeveer tien minuten over zouden kunnen praten.

Nadat partners individueel drie onderwerpen kozen, werden de lijsten naast elkaar gelegd en werd gekeken of er onderwerpen overlapten. Indien geen enkel onderwerp overlapte, kreeg het koppel de kans om te overleggen welk onderwerp besproken zou worden tijdens hun gesprek voor de camera terwijl de onderzoeksmedewerkers de ruimte verlieten. Wanneer meerdere onderwerpen overlapten, werd gevraagd aan het koppel welk onderwerp ze het liefst bespraken. Indien maar één onderwerp overlapte, werd dit gekozen. Daarna werd het onderwerp verduidelijkt door het koppel. Specifiek gaven beide partners elk hun mening over het gespreksonderwerp zodat iedereen duidelijk wist

(29)

waarover het meningsverschil ging. Daarna vulden de participanten nog enkele vragen in over het gespreksonderwerp in het kader van het groter onderzoek.

Vervolgens vond er een voorbereidend gesprek plaats in het kader van het groter onderzoek waar de motivatie van de participanten werd gemanipuleerd. In dit gesprek werden partners gescheiden en stelde een onderzoeksmedewerker enkele vragen aan een partner. Afhankelijk van in welke conditie het koppel werd onderverdeeld verschilden de vragen om de participant te doen focussen op zichzelf, de partner of de relatie. De vierde conditie diende ter controle waarbij objectieve kenmerken van het meningsverschil werden bevraagd. Zo werd bijvoorbeeld gevraagd wanneer dit meningsverschil begon in de relatie of wie er meestal over begint. Dit voorbereidend gesprek en de bijhorende manipulatie is echter niet relevant voor de huidige studie aangezien enkel data van de participanten uit de controleconditie werden geanalyseerd. Na dit voorbereidend gesprek startte het gesprek over een meningsverschil voor de camera. Koppels kregen de instructie om in de zetels te blijven zitten en duidelijk te spreken zodoende een goede opname te bekomen. Ten slotte werd hen verteld dat de onderzoeksmedewerkers naar buiten zouden gaan en pas na tien minuten weer binnen zouden komen waarna het koppel hun gesprek kon afronden.

Na het gesprek over een meningsverschil voor de camera vulden de participanten nog enkele vragen aan in het kader van het groter onderzoek. Vervolgens kregen ze een pauze terwijl een onderzoeksmedewerker de video van het gesprek op de computer laadde. Daarna voltooiden beide partners de video-review task, wat ongeveer een uur duurde. Wanneer participanten hier klaar mee waren, volgden nog kort enkele vragen in het kader van het groter onderzoek.

Nu alle data werd verzameld volgde de debriefing. Eerst werd meegedeeld dat de financiële compensatie zou worden uitbetaald via een overschrijving. Vervolgens lichtten onderzoeksmedewerkers het doel van het onderzoek toe en vroegen of de participanten graag de resultaten van het onderzoek kregen. Daarnaast kreeg het koppel een briefje met contactgegevens van een

(30)

professionele hulpverlener en de contactgegevens van de onderzoeksleiders. Als laatste werd het koppel bedankt voor hun deelname.

Materiaal

Empathische accuraatheid.

Voor de meting van empathische accuraatheid werd een aangepaste versie van het Dyadisch Interactie Paradigma van Ickes et al. (1990) gebruikt. Deze aangepaste versie werd al eerder gebruikt door Hinnekens et al. (2016) en kwam reeds kort aan bod in de inleiding.

Het gespreksonderwerp voor het meningsverschil kozen participanten uit een lijst met onderwerpen waarover koppels vaak van mening verschillen. Dit is dezelfde lijst als in het onderzoek van Hinnekens et al. (2016) waarbij een conflictinteractie werd bestudeerd. Deze lijst bevatte onderwerpen zoals financiën, genegenheid van de partner, keuzevrijheid, seks,… Vervolgens sprak het koppel tien minuten voor een camera over dit meningsverschil.

Na dit gesprek voltooiden de participanten de video-review task. Deze was gebaseerd op de video-review task uit het originele paradigma van Ickes en collega’s (1990), maar had enkele verschillen. Participanten herbekeken de video waarin ze een gesprek voerden over een meningsverschil met hun partner. Deze video stopte echter automatisch zestien keer. Elke 37.5 seconden werd de video onderbroken waarbij participanten enkele vragen invulden. Er werd hen gevraagd om terug te denken aan het gesprek en aan te geven wat ze toen dachten en hoe ze zich toen voelden. Eerst vulden ze in hoe ze zich tijdens dit fragment hadden gevoeld op een schaal van 1 tot 7 voor valentie (1 = zeer slecht tot 7 = zeer goed) en arousal (1 = zeer rustig tot 7 = zeer geactiveerd). Daarna dienden participanten ook neer te schrijven hoe ze zich voelden in enkele woorden of een korte zin. Dan gaven ze aan of dit gevoel negatief, neutraal of positief was. Ook werd gevraagd om de gedachte die de participanten hadden tijdens dit fragment neer te schrijven. Ze dienden hier ook aan te geven of deze gedachte negatief, neutraal of positief was. Wanneer een partner hier klaar mee was, werden dezelfde vragen gesteld, maar dan over de partner. De participant diende dus de

(31)

gedachten en gevoelens van zijn of haar partner in te schatten. Participanten kregen telkens de mogelijkheid om het voorgaande fragment te herbekijken.

Op basis van de antwoorden van participanten in de video-review task werd een score berekend voor empathische accuraatheid aan de hand van een codeersysteem gebaseerd op dat van Ickes (Lewis et al., 2012). Dit codeersysteem werd gekozen om vernieuwend te zijn. Om dit te bekomen werd de 1-categorie van Ickes en collega’s (1990) uitgebreid. Er waren ook statistische redenen voor het aanpassen van dit codeersysteem. Vier getrainde en onafhankelijke beoordelaars vergeleken de gedachten en gevoelens van de vrouw met de inferenties van de man over de vrouw en omgekeerd. Iedere inferentie kreeg een score van 0 tot 3.

Een score 0 werd gegeven wanneer de inferentie helemaal niet gelijk was een de echte gedachte/gevoel. Score 1 werd gegeven wanneer de inferentie enigszins correct was, maar een belangrijk element miste of dit element fout geïnfereerd werd. De gedachte/gevoel kreeg een score 2 wanneer de inferentie grotendeels correct was, maar een klein element miste of dit element was fout geïnfereerd. Score 3 werd gegeven wanner de inferentie de essentie vatte van de echte gedachte/gevoel of wanneer alle elementen aanwezig waren en niets fout werd geïnfereerd. Deze scores werden opgeteld en gedeeld door 48, het maximumaantal punten, en vermenigvuldigd met 100. Op deze manier werd een totaalscore bekomen voor zowel de gedachten en de gevoelens. Het gemiddelde hiervan was de totaalscore voor empathische accuraatheid. Deze methode zal gebruikt worden in deze studie.

Zoals reeds gezegd codeerden vier onafhankelijke beoordelaars de antwoorden van de participanten. Op basis van 155 koppels werd de Intraclass Correlatie Coëfficiënt (ICC) berekend. Volgens de criteria van Cicchetti (1994) was er een uitstekende interbeoordelaarsbetrouwbaarheid, zowel voor de meting van empathische accuraatheid bij gedachten voor vrouwen (ICC = .85) en mannen (ICC = .83), alsook voor de meting van empathische accuraatheid bij gevoelens voor vrouwen (ICC = .86) en mannen (ICC = .89). Bijgevolg kon ook

(32)

de gemiddelde empathische accuraatheid over de beoordelaars berekend en gebruikt worden voor verder analyses.

Relatietevredenheid.

Voor de meting van relatietevredenheid werd de Perceived Relationship Quality Components (PRQC; Fletcher et al., 2000) afgenomen. Specifiek werd de Nederlandse vertaling van Pollmann en Finkenauer (2009) gebruikt. Er werden 18 items afgenomen waarbij een Likertschaal van zeven punten werd gehanteerd met 1 = helemaal niet en 7 = helemaal wel. Enkele voorbeelditems zijn ‘Hoe tevreden ben je met je relatie?’, ‘In hoeverre kun je op je partner rekenen?’ en ‘Hoeveel houd je van je partner?’. In hun studie adviseerden Fletcher en collega’s (2000) om enkel één item voor iedere subschaal (Satisfaction, Commitment, Intimacy, Trust, Passion en Love) te includeren in de meting van relatietevredenheid. De voorgestelde items 1, 4, 7, 10, 13 en 16 werden gebruikt. Cronbach’s alfa was .80 voor vrouwen en .73 voor mannen in deze steekproef. De relatietevredenheid was gemiddeld 38.28 (SD = 3.32) voor vrouwen en 37.03 (SD = 3.51) voor mannen, wat vergelijkbaar was met de relatietevredenheid in de originele studie (Fletcher et al., 2000). Dit wijst erop dat deze steekproef vergelijkbaar is met de relatietevredenheid van een gemiddelde groep koppels.

Relatieduur.

Voor de meting van relatieduur werd aan iedere partner gevraagd om aan te geven hoe lang hij of zij samen is met zijn of haar huidige partner in jaren en maanden. Dit antwoord werd vervolgens omgezet naar het aantal maanden dat een koppel samen was. Aangezien soms werd opgemerkt dat partners van eenzelfde koppel een iets verschillende relatieduur opgaven, werd het gemiddelde genomen van beide antwoorden.

(33)

Resultaten Beschrijvende Statistiek

Zoals reeds werd aangegeven, werd voor deze studie de data van 36 koppels gebruikt. Dit zijn enkel koppels uit de controleconditie, aangezien de manipulatie van de motivatie niet relevant was voor deze studie. De data was afhankelijk omwille van de bestudeerde populatie. Bijgevolg werd beslist om aparte analyses te doen voor vrouwen en mannen. Bij geen enkel individu ontbraken er gegevens.

Outliers.

Om opvallende data op te merken, werden boxplots bestudeerd van empathische accuraatheid, relatietevredenheid en relatieduur. Op de boxplot van empathische accuraatheid waren drie outliers te zien bij de vrouwelijke steekproef en één bij de mannelijke steekproef met een opvallend hoge score. Voor relatietevredenheid waren er twee vrouwen die opvallend laag scoorden. Er waren geen outliers bij relatieduur. Voor iedere outlier werd onderzocht of de data verkeerd werd ingevoerd of gemeten. Dit was niet het geval. Daarbij hadden deze proefpersonen geen extreme scores voor andere variabelen. Bijgevolg werd de data behouden in de steekproef.

Assumpties.

Vele testen gaan uit van de assumptie dat de data een normaalverdeling volgt. Hiervoor werd beroep gedaan op de centrale limietstelling. Deze stelt dat naarmate de steekproef groter wordt, de verdeling van de toevalsvariabele steeds meer de normale verdeling benadert (Slotboom, 1996). Bijgevolg wordt er in deze studie verondersteld dat de data van deze steekproef de normaalverdeling benadert omdat de steekproef groter is dan 30.

Scatterplots werden opgesteld van de ruwe data voor empathische accuraatheid met relatietevredenheid, relatieduur met empathische accuraatheid en relatieduur met relatietevredenheid. Zo werd een grafische analyse mogelijk. Daarnaast werden ook enkele assumties getoetst. Homoscedasticiteit werd voor de drie eerste hypothesen onderzocht door een visuele analyse van een

(34)

scatterplot met de afhankelijke variabele op de Y-as en de gestandardiseerde residuen van de onafhankelijke variabele op de X-as. De assumpties werden niet geschonden.

Beschrijvende statistiek.

Tabel 1 bevat beschrijvende statistiek van de totale alsook de vrouwelijke en mannelijke steekproef apart. Via paired-samples t-tests werden de verschillen tussen vrouwen en mannen bestudeerd. Deze resultaten staan ook vermeld in Tabel 1. Er werden geen significante verschillen gevonden tussen de gemiddelden van de vrouwelijke en de mannelijke steekproef voor zowel empathische accuraatheid als relatietevredenheid.

Tabel 1

Gemiddelden en standaarddeviaties voor de totale, vrouwelijke en mannelijke steekproef alsook t-waarden voor het verschil tussen de vrouwelijke en mannelijke steekproef

Totaal Vrouwen Mannen

M SD M SD M SD t (df) Empathische accuraatheid 18.87 7.95 17.99 8.18 19.75 7.74 1.66 (35) Relatietevredenheid 37.15 3.39 37.28 3.32 37.03 3.51 -0.43 (35) Relatieduur 161.51 149.31 Noot. *p <.05, **p <.01 . Correlaties.

In Tabel 2 staan de Pearsons product-momentcorrelatiecoëfficiënten beschreven van empathische accuraatheid, relatietevredenheid en relatieduur. De sterkste correlaties werden gevonden tussen de geslachten voor zowel empathische accuraatheid als relatietevredenheid. Er was een significante relatie tussen relatieduur en relatietevredenheid, maar enkel bij de mannen. De

(35)

correlaties tussen empathische accuraatheid en relatieduur waren marginaal significant, zowel voor mannen als vrouwen.

Tabel 2

Correlaties tussen empathische accuraatheid, relatietevredenheid en relatieduur voor vrouwen en mannen

1 2 3

1. Empathische accuraatheid .68** .01 -.30

2. Relatietevredenheid .01 .47** .34*

3. Relatieduur -.32+ .05 -

Noot. De correlaties voor de vrouwen in deze steekproef werden weergeven onder de diagonaal, voor mannen boven de diagonaal. De correlaties tussen vrouwen en mannen werden weergeven op de diagonaal in het vet.

+p <.1, *p <.05, **p <.01.

Hypothese Toetsing

In de vorige paragrafen werden reeds enkele assumpties getoetst en kwam beschrijvende statistiek van de belangrijkste variabelen aan bod. In wat volgt zullen de hypothesen worden getoetst en worden de resultaten besproken.

Empathische accuraatheid en relatietevredenheid.

De eerste hypothese beschreef dat het verband tussen empathische accuraatheid en relatietevredenheid positief lineair zou zijn. Om dit te toetsen werd een regressieanalyse uitgevoerd met empatische accuraatheid als predictor. Voor zowel vrouwen (F(1,34) < .01, p = .936) als mannen (F(1,34) < .01, p = .953) bleek empathische accuraatheid geen statistisch significante voorspeller te zijn van relatietevredenheid. Voor beide geslachten was de ongestandaardiseerde regressiecoëfficient kleiner dan 0.01. Empathische accuraatheid verklaarde minder dan 1% van de variantie in relatietevredenheid.

(36)

Relatieduur en empathische accuraatheid.

Bij de tweede hypothese werd gesteld dat er een omgekeerd U-vormig verband is tussen relatieduur als onafhankelijke variabele en empathische accuraatheid als afhankelijke variabele. Hiervoor werd een kwadratische regressieanalyse uitgevoerd waardoor twee richtingscoëfficiënten werd geschat, voor zowel de helling als de curve van de regressie. Deze modeltoets was niet significant voor vrouwen (F(2,33) = 2.07, p = .142) noch voor mannen (F(2.33) = 1.59, p = .219). Bij zowel vrouwen als mannen waren beide richtingscoëfficiënten weinig verschillend van 0.

Bijgevolg werd gekeken of er mogelijks sprake was van een lineair verband in plaats van en kwadratisch verband. Dit verband was marginaal significant voor zowel vrouwen (F(1,34) = 3.89, p = .057) als mannen (F(1,34) = 3.27, p = .079). Bij vrouwen was !! = .10, b0 = 20.82 en b1 = -0.02 bij mannen

was !! = .09, b0 = 22.23 en b1 = -0.02. Dit betekent dat voor iedere maand dat

iemand samen was met zijn huidige partner, de score voor empathische accuraatheid afnam met 0.02 bij zowel vrouwen als mannen. De p-waarde was echter groter dan .05 voor zowel vrouwen als mannen waardoor de nulhypothese wordt aanvaard. Bijgevolg werd geconcludeerd dat de resultaten het kwadratisch of lineair verband tussen empathische accuraatheid en relatietevredenheid onvoldoende ondersteunen.

Relatieduur en relatietevredenheid.

Het omgekeerd U-vormig verband tussen relatieduur en relatietevredenheid werd onderzocht voor de derde hypothese. Hierbij werd relatieduur betrokken als onafhankelijke variabele en relatietevredenheid als afhankelijke variabele.

Bij zowel vrouwen (F(2,33) = 0.14, p = .873) als mannen (F(2,33) = 2.26, p = .120) was er geen significant kwadratisch verband. Bijgevolg werd ook het lineair verband getoetst, maar dit bleek statistisch niet significant voor vrouwen (F(1,34) = 0.10, p = .757) met de regressiecoëfficiënt weinig verschillend van nul. Echter, bij de mannen was er wel een significant lineair verband tussen relatieduur en relatietevredenheid (F(1,34) = 4.42, p = .043). Relatieduur

(37)

verklaarde 12% van de variantie in relatietevredenheid bij mannen. De mate van relatietevredenheid kon geschat worden door 35.74 + 0.01 (relatieduur). Dus, voor iedere maand dat een man langer samen was met zijn partner, steeg zijn score voor relatietevredenheid met 0.01.

Empathische accuraatheid, relatietevredenheid en relatieduur.

Voor de vierde hypothese werd onderzocht of relatieduur het verband tussen empathische accuraatheid en relatietevredenheid modereerde. Hiervoor werd een meervoudige lineaire regressie gebruikt met relatietevredenheid als afhankelijke variabele. De onafhankelijke variabelen waren empathische accuraatheid, relatieduur en het interactie-effect van empathische accuraatheid met relatieduur. Er was geen multicollineariteit tussen de predictorvariabelen want de variantie-inflatie-factoren lagen steeds tussen 1 en 10. Ook waren correlaties tussen de variabelen in absolute waarde niet hoger dan .34.

Voor zowel vrouwen (F(3,32) = 0.11, p = .955) als mannen (F(3,32) = 1.79, p = .169) was het model niet significant beter dan het nulmodel. Empathische accuraatheid, relatieduur en hun interactie verklaarden 14% van de variantie in relatietevredenheid. De resultaten van de meervoudige regressie-analyse werd weergegeven in Tabel 3.

Van de twaalf analyses was maar één verband statistisch significant, namelijk het verband tussen relatieduur en relatietevredenheid bij mannen. Er was een licht stijgend verband waarbij mannen naarmate hun relatie langer duurt meer tevreden zijn in hun relatie. Bij de andere analyses was de p-waarde te groot om de vooropgestelde hypothesen te kunnen aanvaarden. In wat volgt zal beschouwd worden waarom deze resultaten werden bekomen. Vervolgens zullen de implicaties van deze bevindingen besproken worden alsook de limitaties van dit onderzoek. Tot slot worden enkele suggesties aangereikt voor toekomstig onderzoek.

(38)

Tabel 3

Samenvatting van meervoudige regressie-analyse voor predictoren van relatietevredenheid.

Vrouwen Mannen

B SD(B) t-waarde p-waarde B SD(B) t-waarde p-waarde

Intercept 37.43 2.29 16.33 .001** 33.24 2.57 12.96 .001** Empathische accuraatheid -0.02 0.12 -0.21 .834 0.22 0.12 1.03 .311 Relatieduur -0.003 0.01 -0.27 .790 0.02 0.01 1.44 .160 Empathische accuraatheid x relatieduur 0.001 0.001 0.44 .661 0.001 0.001 -0.75 .459 Noot. *p <.05, **p <.01 .

Afbeelding

Figuur 1. Schematische weergave van de onderzoeksruimte
Tabel 1 bevat beschrijvende statistiek van de totale alsook de vrouwelijke  en mannelijke steekproef apart

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De reis bestond uit een calibratie van de akoestische apparatuur bij Bornö Island in the Gullmar Fjord (Zweden), en de survey zelf in de Noorse zee met een onderbreking

In stakeholder-organisaties zijn prestatieprikkels zwakker dan in een organisatie met één principaal, omdat elke principaal profi­ teert van de negatieve prestatieprikkels die de

Dit zijn de direkte in puts van alle afdelingen die benodigd zijn opdat afdeling i zijn prod uk tie voor de eindvraag zou kunnen voortbrengen.. Om de direkte in puts

Al in het begin van de eeuw had de wetgever vastgelegd aan welke graden onderwijsbevoegdheid voor de Latijnse Scholen verbonden was (de vereisten voor een

Status of thesis: Final Version Date: December 6, 2017 ABSTRACT The current study examined the efficacy of online visual search attentional bias modification (VS-ABM)

General analysis of this set of questions tell us that the respondents find it important to know, who is behind the brand, the personality of the person, who design a product

First, we judged an article to be relevant if it explicitly mentioned the affordances of technology or ict (e.g., instructional, educational or assistive) in relation to

According to the Curriculum and Assessment Policy Statement (CAPS) for IT (DoBE, 2011:10), schools need to have up-to-date computer technology, specific software,