• No results found

Gestolen kunst en Internationaal Privaatrecht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gestolen kunst en Internationaal Privaatrecht"

Copied!
122
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

REVINDICATIE

VAN

KOLONIAAL

CULTUREEL

ERFGOED:

EEN

JURIDISCHE ANALYSE

Aantal woorden: 40808

Alexandre Cartuyvels

Studentennummer: 01812470

Promotoren: Prof. dr. Georges Martyn, Prof. dr. Jinske Verhellen Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten. Academiejaar: 2019 – 2020

(2)
(3)

Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag worden geraadpleegd en/of gereproduceerd voor persoonlijk gebruik. Het gebruik van deze masterproef valt onder de bepalingen van het auteursrecht en bronvermelding is steeds noodzakelijk.

(4)

VOORWOORD

Met deze masterproef “Revindicatie van koloniaal cultureel erfgoed: een juridische analyse” sluit ik mijn rechtenopleiding af. Alvorens me te verdiepen in de inhoudelijke uiteenzetting, wens ik van de gelegenheid gebruik te maken om een aantal mensen te bedanken.

Allereerst wens ik mijn ouders te bedanken voor hun onvoorwaardelijke steun en zorg. In het bijzonder mijn vader die de taalbarrière in mijn papers trouw hielp te overbruggen. In dezelfde zin wens ik ook Barbara Spapen hartelijk te bedanken om de tijd die ze heeft besteed aan het herlezen en taalkundig verbeteren van deze masterproef. Ook mijn broer en zus verdienen de nodige dank voor de talkrijke ontspanningsmomenten en goede raad.

Daarnaast wens ik mijn promotoren, prof. dr. Jinske Verhellen en vooral prof. dr. Georges Martyn, van harte te bedanken om mij te hebben begeleid bij het behandelen van dit onderwerp. Hun steun en wijze raad in de momenten van nood hielpen mij mijn gemoedsrust terug te vinden en deze masterproef tot een goed einde te brengen.

Vervolgens wens ik ook mijn vrienden te bedanken zonder de welke mijn studiejaren aan de universiteit niet dezelfde zouden zijn geweest. In dit kader wil ik in het bijzonder mijn vaste blokgroep bedanken die de blok- en examenperiodes aangenaam hebben kunnen maken. Zonder hen zou de weg veel lastiger zijn geweest.

Tot slot wens ik nog de Universiteit van Helsinki en al mijn Erasmus vrienden te bedanken om mijn studies te hebben verrijkt met onvergetelijke momenten, nieuwe vriendschappen en belangrijke levenslessen.

(5)
(6)

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord………...iv

Inhoudsopgave……….iv

Deel 1 : Inleidende beschouwingen……….1

1.1. Onderwerp en relevantie………...………...1

1.2. Onderzoeksvragen……….3

1.3. Methodologie………..4

1.4. Afbakening………...………..5

1.4.1. ‘Cultureel eigendom’ en ‘cultureel erfgoed’………...……….5

A. Omvang van begrippen………..6

B. Toepassing van de begrippen in de masterproef………7

1.4.2. Goederen open voor revindicatievorderingen………...………...9

1.4.3. ‘Afrikaans’ koloniaal cultureel erfgoed………..13

1.5. Stand van zaken………...15

1.5.1. UNESCO………...……….16

A. Het UNESCO Verdrag……….16

B. Het ICPRCP……….17

1.5.2. Het UNIDROIT Verdrag………...……….18

1.5.3. Soft law instrumenten………...………..21

A. VN Resoluties………..22

B. Ethische Code voor Musea………...23

C. Andere………..24

(7)

1.5.4. Besluit stand van zaken………...………...25

Deel 2 : Verjaring……….………..27

2.1. De bevrijdende en verkrijgende verjaring……….………...27

2.2. De verjaringstermijnen……….………..28 2.2.1. Wetsbepalingen………..………29 A. Artikel 2279 BW……….29 B. Artikel 2262 BW……….30 2.2.2. Onverjaarbaarheid………...…….………...31 A. De Openbare Orde………..31 B. Bezitsgebreken………33

2.3. Verantwoordingen voor de verkrijgende verjaring……….………35

2.3.1. Ratio legis achter het bestaan van de verkrijgende verjaring……….36

A. Legitimiteitstheorie……….36

B. Rechtsvrede en rechtszekerheid………..37

C. Rechtseconomisch belang………...38

2.3.2. Bezwaren over het bestaan van de verkrijgende verjaring……….…………41

A. Morele bezwaren……….41

B. Aanzetting tot rechtsschending………...42

C. Ongeschikt voor specifieke goederen……….44

D. Schending van fundamentele rechten en vrijheden………45

E. Besluit bezwaren tegen verjaring………47

2.4. Afstand van verjaring……….………48

(8)

Deel 3 : Het internationaal privaatrecht………..………53

3.1. De internationale bevoegdheid………...………53

3.1.1. De stilzwijgende aanvaarding…..………...54

3.1.2. Forumbedingen………..……….54

3.1.3. Woonplaats van de verweerder en plaats van de onrechtmatige daad……....55

3.1.4. Artikel 85 WIPR……….56

3.2. Het toepasselijk recht………..59

3.2.1 Identificatie van de rechtsvraag………...59

3.2.2. Het temporeel toepassingsgebied………...60

A. Het WIPR………60

B. Oud artikel 3, lid 2 BW………...61

3.2.3. De verwijzingsregels van het WIPR………...64

A. Artikel 90 WIPR……….64

B. Artikel 92 WIPR……….66

C. Artikel 87, §1 lid 2 WIPR………...69

3.2.4. Algemene regels bij het toepassen van verwijzingsregels………...69

A. Renvoi: Art. 16 WIPR………69

B. Uitzonderingsclausule: Art. 19 WIPR………70

C. Openbare orde-exceptie: Art. 21 WIPR……….70

D. Toepassing van buitenlands recht: Art. 15 WIPR………..71

3.3. Erkenning en uitvoerbaarheid van buitenlandse beslissingen………..72

3.3.1. Toepasselijke bronnen………72

(9)

3.3.3. Uitvoerbaarverklaring………...75

A. Rechterlijke beslissingen………76

A.1. Artikel 25, §1, 7°-9° WIPR……….76

A.2. Artikel 25, §1, 4°-6° WIPR……….76

A.3. Artikel 25, §1, 1°-3° WIPR……….77

B. Authentieke akten………...80

3.3.4. Doorwerking in ons rechtstelsel………...81

A. Feitelijk gevolg………...81

B. Bewijskracht………...82

Deel 4 : Koloniaal cultureel erfgoed in onze nationale musea………84

4.1. Grondslagen en omvang van het openbaar domein………...84

4.1.1. Bestaansredenen………...84

4.1.2. Omvang van het openbaar domein………...86

4.1.3. Omvang van het privaat domein………....87

4.2. Affectatie………88

4.3. Desaffectatie………...92

Deel 5. Conclusie……….………96

(10)
(11)

1. INLEIDENDE BESCHOUWINGEN

1.1. Onderwerp en relevantie

1. In de loop van de eeuwen werden er constant gebieden ‘ontdekt’ (volgens de mentaliteit van de koloniale grootmachten destijds, waarbij feitelijke occupatie leidde tot koloniale onderwerping), veroverd of bezet door vreemde machten, waarbij goederen, met of zonder culturele waarde, van het veroverde of bezette gebied naar het andere werden vervoerd. Algemeen bekende voorbeelden hiervan zijn de fries van het Parthenon, die nu in het British Museum zit1, en door de Nazi’s geroofde kunst2. Eenmaal aan de bezetting van deze gebieden een einde komt, rijst vervolgens de vraag of al het ontnomen cultureel erfgoed terug gegeven moet worden aan haar oorspronkelijke eigenaars. 2. In dit opzicht kwam de problematiek van het geroofd Afrikaans koloniaal cultureel erfgoed de laatste jaren regelmatig in het Belgisch nieuws.3 Zo rezen, bij de heropening van het Afrikaans museum in Tervuren, vragen omtrent de oorsprong van de werken van het museum en de initiatieven van het museum om roofkunst terug te geven.4 Daarnaast werden er verschillende politieke beloftes gemaakt over de teruggave van deze culturele voorwerpen.5 Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement adopteerde zelfs een resolutie over deze kwestie.6 Ook begonnen verschillende Belgische

1

G.W. TRAMPITSCH, “Greek Culture Minister interviewed about Elgin Marbles”, Elginism, 2 april 2006,

http://www.elginism.com/elgin-marbles/greek-culture-minister-interviewed-about-elgin-marbles/20060402/385/.

2 J.A. KREDER, “The Holocaust, Museum Ethics and Legalism”, Southern California Review of Law and

Social Justice 2008, 1-43, vooral 4-5.

3 G. LENSSENS, “Wanneer zal België excuses vragen?”, De Standaard, 15 maart 2019,

http://www.standaard.be/cnt/dmf20190314_04256409.

4 W. BOURTON, “Faut-il restituer les objets sacrés du Congo aux Congolais?”, Le Soir, 26 septembre 2018,

https://plus.lesoir.be/180529/article/2018-09-26/faut-il-restituer-les-objets-sacres-du-congo-aux-congolais ;

G. SELS, “Stuur Afrikaanse kunst terug”, De Standaard, 27 september 2018,

http://www.standaard.be/cnt/dmf20180926_03786285 ; X., “AfricaMuseum geeft pronkstuk terug als Congo dat wil”, De Standaard, 11 maart 2019, https://www.standaard.be/cnt/dmf20190310_04243845.

5

X., “De Croo opent AfricaMuseum met een belofte”, De Standaard, 8 december 2018,

http://www.standaard.be/cnt/dmf20181208_04018995.

6 S. SUSSKIND, Voorstel van resolutie betreffende de Afrikaanse cultuurgoederen en patrimoniale goederen en de teruggave van de menselijke resten die zich op het Brussels grondgebied bevinden, Parl. St. Br. Parl., 5 februari 2019, nr. A-785/1 ; X., “Resolutie vraagt regering voortouw te nemen in dialoog over teruggave kunstwerken”, Knack, 14 maart 2019, https://www.knack.be/nieuws/belgie/resolutie-vraagt-regering-

(12)

universiteiten conferenties over het onderwerp te organiseren.7 Ook in het buitenland is dit een hot topic. In Frankrijk, bijvoorbeeld, beloofde president Macron in 2017 de roofkunst uit de Franse ex-kolonies, binnen de 5 jaar, terug te geven.8 Benin is op deze belofte van de Franse president al ingegaan en kreeg van de Franse Republiek reeds een substantieel aantal geroofde culturele voorwerpen terug.9

3. De koloniale periode is echter meer dan een halve eeuw geleden aan haar einde gekomen, waardoor we ons de vraag moeten stellen of het huidig wetgevend kader wel aangepast is aan deze toenemende druk tot teruggave. Deze masterproef plaatst zich in deze context en heeft tot doel de privaatrechtelijke revindicatiemogelijkheden te identificeren en te analyseren voor het Afrikaans koloniaal cultureel erfgoed dat zich op ons grondgebied bevindt. Daarbij zal gekeken worden naar wat de ratio legis is achter het huidig rechtskader om te achterhalen of deze wel aangepast is aan de revindicatie van cultureel erfgoed of niet.

4. De structuur van deze masterproef zal de juridische uitdagingen volgen die we bij het instellen van revindicatievorderingen kunnen tegenkomen. In deze zin zullen we, na het kader te hebben gesteld in de inleidende bepalingen, eerst de Belgische verjaringsregeling toepassen op deze materie. Deze regelgeving bepaalt immers het niveau van succes van de ingestelde revindicatievorderingen en vormt de belangrijkste hindernis voor de oorspronkelijke eigenaars. Hierbij zullen we niet alleen de bestaande wetsbepalingen en hun grondslagen onderzoeken, maar zullen we ook de mogelijkheden bespreken om deze eventuele hindernis te overkomen.

7 Zo organiseerden bijvoorbeeld de universiteit UCLouvain een conferentie op dinsdag 5 maart 2019 over «

Restitution des œuvres d’art par les anciens colonisateurs. Quels enjeux? Quelles modalités? » en de USLB een conferentie op 6 mei 2019 over « Le regard de juriste sur la restitution de biens culturels en Afrique » in het kader van haar « Centre de recherches en histoire du droit et des institutions »,

http://www4.usaintlouis.be/4DACTION/WEB_Agendafiche/311/38909.

8 L.-G. TIN,“La restitution des œuvres issues des pillages coloniaux n’est plus un tabou”, Le Monde, 1 december 2017, https://www.lemonde.fr/afrique/article/2017/12/01/la-restitution-des-uvres-issues-des-pillages-coloniaux-n-est-plus-un-tabou_5223058_3212.html.

9 L. VERBEKE, “L'épineuse restitution des œuvres d'art au Bénin par la France”, France Culture, 31 mei 2018, https://www.franceculture.fr/societe/lepineuse-question-de-la-restitution-des-oeuvres-dart-au-benin-par-la-france ; X., La France acte la restitution définitive d’objets d’art au Sénégal et au Bénin, Le Monde, 16 juli 2020, https://www.lemonde.fr/afrique/article/2020/07/16/la-france-acte-la-restitution-definitive-d-objets-d-art-au-senegal-et-au-benin_6046342_3212.html.

(13)

5. Vervolgens zullen we de impact van het internationaal karakter van de vorderingen beoordelen. Hierbij zullen we, aan de hand van het internationaal privaatrecht, de bevoegde rechter en het toepasselijk recht voor deze materie bespreken en hun belang op de ingestelde vorderingen bepalen. In hetzelfde hoofdstuk zal ook onderzocht worden hoe de Belgische rechtsorde zal omgaan met buitenlandse rechterlijke beslissingen en authentieke akten die de teruggave van het cultureel erfgoed behandelen. Het erkennen en uitvoerbaar verklaren van deze beslissingen zou onze controle over de wel of niet teruggave namelijk sterk verminderen.

6. Vermits een groot deel van het koloniaal cultureel erfgoed in België zich in musea bevindt, zullen we tot slot moeten bepalen of deze goederen opgenomen zijn in het openbaar domein en wat dit zou inhouden voor eventuele revindicatievorderingen. In dit kader zal ook de desaffectatie uit het openbaar domein besproken worden.

1.2. Onderzoeksvragen

7. De centrale onderzoeksvraag in deze masterproef betreft de vraag in welke mate het bestaande Belgische rechtskader aangepast is om privaatrechtelijke revindicatievorderingen, die ingesteld zijn door de oorspronkelijke eigenaars van Afrikaans koloniaal cultureel erfgoed dat zich op Belgisch grondgebied bevindt, te behandelen.

Bij de beantwoording van de centrale onderzoeksvraag zal er ook een antwoord geformuleerd worden op de volgende deelonderzoeksvragen:

- Wat is het belang van het koloniaal cultureel erfgoed voor de bevolking van de Afrikaanse ex-kolonies?

- Is onze verjaringsregeling aangepast aan de problematiek van revindicatievorderingen van cultureel erfgoed?

- Is de Belgische rechter territoriaal bevoegd om hierover te beslechten?

- Welk recht wordt aangeduid door ons internationaal privaatrecht en wat zijn de gevolgen hiervan op de vordering?

- Wat gebeurt er in ons rechtstelsel met een buitenlandse authentieke akte of rechterlijke beslissing over deze materie?

(14)

- Onder welke voorwaarden zal men privaatrechtelijk het koloniaal cultureel erfgoed in onze musea kunnen terugvorderen?

1.3. Methodologie

8. Voorafgaand aan het eigenlijk onderzoek, is het belangrijk na te gaan of de Belgische rechtspraak zich over deze materie reeds heeft uitgesproken. Hiervoor overliep ik, onder andere, alle arresten van het Hof van Cassatie sinds 1960, het jaar van de onafhankelijkheid van Congo (nu de Democratische Republiek van Congo of DRC), aan de hand van verschillende relevante sleutelwoorden (zoals revindicatie, kunst, cultureel erfgoed, cultureel eigendom, kolonie, Congo en Afrika) om een antwoord op deze vraag te vinden. Eenmaal ik vastgesteld had dat dit nog niet het geval was, ben ik - soms samen met een medestudente die een gelijkaardige masterproef schreef - meerdere interviews gaan afnemen van enkele relevante figuren in deze materie. Naast de directeur en een curator van het Afrika Museum in Tervuren, interviewde ik ook een politicologe/filosofe en een advocaat gespecialiseerd in problematieken rond kunstvoorwerpen. Hoewel deze interviews niet altijd specifiek gingen over het privaatrechtelijk aspect van koloniaal cultureel erfgoed op ons grondgebied, hebben deze me toch een beter en genuanceerd inzicht in het onderwerp (in het algemeen) bijgebracht. Op deze wijze hebben de visies en meningen van de geïnterviewden bijgedragen om mijn masterproef zijn huidige vorm te geven.

9. Om het theoretisch rechtskader te kunnen schetsen en onderzoeken, werd er een brede literatuuronderzoek uitgevoerd. Gezien het internationaal karakter van de problematiek en de schaarste aan Belgische literatuur over het onderwerp, werd hierbij ook gekeken naar internationale literatuur om een breder beeld te kunnen vormen. Vervolgens werd er gepoogd dit theoretisch rechtskader toe te passen op potentiële revindicatievorderingen voor het ontnomen koloniaal cultureel erfgoed dat zich in België bevindt. Naast de zoektocht naar de mogelijke toepassingsmogelijkheden, werd er ook nadruk gelegd op de lacunes van het huidig rechtskader. In dezelfde lijn werd er kort gezocht naar de theoretische bestaansredenen achter bepaalde wetsbepalingen en rechtsfiguren, om te onderzoeken of deze wel aangepast zijn aan de problematiek van cultureel erfgoed.

(15)

1.4. Afbakening

10. Dit onderzoek vergt dat er bepaalde afbakeningen worden gedaan. Uit de onderzoeksvragen weten we reeds dat enkel het privaatrecht besproken zal worden en er dus niet gekeken zal worden naar het (internationaal) publiek recht, waaronder strafrecht. Men weet ook dat er enkel gekeken gaat worden naar het koloniaal cultureel erfgoed dat zich op het Belgisch grondgebied bevindt, ofwel in de handen van privépersonen ofwel in de handen van de Belgische Staat.10

Om dit effectief te kunnen uitvoeren zal men de omvang van de begrippen ‘cultureel eigendom’ en ‘cultureel erfgoed’ moeten bepalen en vervolgens ook onderzoeken hoe goederen erkend kunnen worden als zijnde een deel van het cultureel erfgoed van een ex-kolonie. Wat de voorwaarden zijn voor goederen om in deze masterproef als een cultureel erfgoed beschouwd te worden dat eventueel teruggevorderd zou kunnen worden.

Ten slotte is het van belang dat we de specificiteit van de Afrikaanse koloniale situatie proberen af te bakenen. Welke criteria legitimeren een verschillende behandeling in het groter geheel van de restitutieproblematiek? Of kan men kolonialisme als voldoende vergelijkbaar beschouwen om restitutie onder éénzelfde grotere regel te vatten?

1.4.1. ‘Cultureel eigendom’ en ‘cultureel erfgoed’

11. Eerst moet we de betekenis van de begrippen ‘cultureel eigendom’ (cultural property/bien culturel) en ‘cultureel erfgoed’ (cultural heritage/patrimoine culturel) uiteenzetten. Beide concepten bezitten geen universeel gedeelde betekenis en krijgen voor elk multilateraal verdrag waarin ze gebruikt worden een nieuwe definitie om het specifiek toepassingsgebied van de desbetreffende regels te bepalen.11 Om de noodzaak aan een eengemaakte betekenis in deze masterproef te onderlijnen, moeten we vermelden dat de betekenis van deze begrippen zelfs in omvang kan verschillen volgens de taal waarin ze gebruikt worden. Zo zal de betekenis van cultural property in het Engels dichter bij die in de internationale verdragen blijven en enkel maar verwijzen naar

10 Aangezien goederen in het publiek domein van de Staat zich buiten de handel bevinden (cf. infra) ; J. HANSENNE, Précis – Les biens, Luik, Collection Scientifique de la Faculté de Droit de Liège, 1996, 141, nr. 123.

11 M. FRIGO, “Cultural property v. cultural heritage: A “battle of concepts” in international law?”,

(16)

materiële goederen, terwijl het Italiaans ‘equivalent’ beni culturali naast materiële roerende en onroerende goederen, ook naar immateriële elementen kan verwijzen.12

A. Omvang van begrippen

12. Sinds de tweede helft van de 20ste eeuw kan men een verschuiving opmerken in internationale instrumenten van het beschermen van cultureel eigendom naar cultureel erfgoed.13 Dit werd gedaan om het toepassingsgebied van deze beschermende verdragen langzaam aan uit te breiden van meesterwerken en gebouwen naar andere manifestaties van cultuur.14 Hieruit volgt dus evident dat het concept ‘cultureel erfgoed’ een breder toepassingsgebied heeft dan het concept ‘cultureel eigendom’. Doorheen de tijd begon dit eerste begrip een zeer brede betekenis te omvatten. Het omvat inmiddels alle bewijzen van het menselijk leven, of het nu gaat om materiële goederen dan wel immateriële manifestaties.

13. Alles wat uitdrukking kan geven aan de manier van leven en denken van een bepaalde samenleving en dat uit het verleden werd overgeleverd als kostbare en onvervangbare middelen die essentieel zijn voor de persoonlijke en collectieve identiteit vallen onder de noemer ‘cultureel erfgoed’.15 Het woord ‘erfgoed’ in cultureel erfgoed kan impliceren dat deze zaken (materieel en immaterieel) een vorm van erfenis vormen die bewaard moet worden en aan toekomstige generaties moet worden overgedragen.16 In tegenstelling daarvan omvat het begrip ‘cultureel eigendom’ vaak enkel maar de materiële elementen van dit cultureel erfgoed, waaruit volgt dat dit begrip op zich

12 M. FRIGO, ibidem, 369. 13

Het concept van ‘cultureel erfgoed’ verscheen voor het eerst in de Haagse Conventie van 1954 (preambule en artikel 1), maar werd enkel verder ontwikkeld door de ‘Convention Concerning the Protection of the World Cultural and Natural Heritage’, ook bekend onder ‘Werelderfgoedverdrag’ gesloten in Parijs op 16 November 1972.

14

A. CHECHI, “Multi-Level Cooperation to Safeguard the Human Dimension of Cultural Heritage and to Secure the Return of Wrongfully Removed Cultural Objects” in S. BORELLI en F. LENZERINI (eds.)

Cultural Heritage, Cultural Rights, Cultural Diversity. New Developments in International Law, Leiden,

Martinus Nijhoff Publishers, 2012, 349.

15L.V. PROTT en P.J. O’KEEFE, “ ‘Cultural Heritage’ or ‘Cultural Property’?”, International Journal of

Cultural Property 1992, Vol. 1, 307.

16 J. BLAKE, “On defining the cultural heritage”, International and Comparative Law Quarterly 2000, Vol. 49, 83.

(17)

onmogelijk de immateriële culturele elementen, zoals traditionele dansen en folklore, kan beschermen.17

14. Deze voornoemde elementen verdienen ook juridische bescherming op internationaal niveau, waarvan een mooi voorbeeld hiervan gevonden kan worden in het Verdrag ter bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed van 17 oktober 2002. Dit verdrag verwijst in artikel 2, in haar definitie voor immaterieel cultureel erfgoed, zowel naar de gebruiken, uitingen, kennis en vaardigheden als naar de instrumenten, objecten, artefacten en culturele ruimtes die daarmee samenhangen en die gemeenschappen, groepen en in sommige gevallen individuen erkennen als onderdeel zijnde van hun cultureel erfgoed.18 Cultureel eigendom en cultureel erfgoed bestaan dus niet los van elkaar. Het eerste maakt deel uit van het andere en omvat het materiële gedeelte van het tweede.19 Naast kunstwerken en voorwerpen van artistiek, historisch of archeologisch belang, maken de instrumenten, objecten, artefacten en culturele ruimten van de definitie van artikel 2 van het voornoemde Verdrag, volgens mij, ook deel uit van het cultureel eigendom voor zover deze samenhangen met het bijhorend immaterieel cultureel erfgoed. Sommigen beschouwen namelijk dat de twee begrippen, cultureel erfgoed en cultureel eigendom, sterk complementaire concepten zijn die samengenomen moeten worden voor een volledige bescherming.

15. Zo wordt cultureel erfgoed beschouwd als een abstract en idealistisch concept, terwijl cultureel eigendom een concreter concept vormt. Hieruit zou enerzijds volgen dat men het doel om cultureel erfgoed te beschermen pas kan bereiken door de materiële en concrete uitingsvormen van die cultuur te beschermen, met andere woorden het cultureel eigendom.20 Anderzijds zal het voor de juridische bescherming van cultureel eigendom belangrijk zijn om feitelijke en juridische verbanden vast te stellen met een specifieke gemeenschap en zo te verduidelijken tot welk cultureel erfgoed het goed (het cultureel eigendom) wordt geacht te behoren.21

17 L.V. PROTT en P.J. O’KEEFE, op.cit., 319.

18 Art. 2 Verdrag ter bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed, Parijs, 17 oktober 2002. 19 J. BLAKE, op.cit., 67.

20

M. FRIGO, op.cit., 377.

21J.H. MERRYMAN, “The Nation and the Object”, International Journal of Cultural Property 1994, Vol. 3, 61 ; J.H. MERRYMAN, “Two ways of thinking about cultural property”, American Journal of

(18)

B. Toepassing van de begrippen in de masterproef

16. In het kader van deze masterproef onderzoeken we de revindicatievorderingen op koloniale cultureel erfgoed. Revindicatie houdt in dat de oorspronkelijke eigenaar gaat proberen dat een materieel goed aan hem terug wordt overgedragen.22 In deze masterproef gaan we het dus vooral hebben over cultureel eigendom, maar als zijnde het materieel element van een cultureel erfgoed. Deze link met het cultureel erfgoed is zeer belangrijk aangezien men zich anders enkel zou durven toespitsen op het het aspect ‘materieel bezit’ van deze voorwerpen en hun materiële waarde.23 Wat men dus wil beschermen gaat verder dan het materiële met financiële waarde.

17. Culturele goederen zijn moeilijk te vervangen juist omdat ze emotionele, spirituele en culturele waarde bezitten. Hierdoor behouden deze een unieke en transcendente culturele betekenis wat hen een inherente waarde geeft.24 Ze dragen bij aan de vorming van de identiteit en de waardigheid van volkeren en gemeenschappen. Het zijn objecten en rituelen die inzicht geven in het leven van voorouders, samenlevingen en de omgeving waarin gemeenschappen leefden.25 Volgens auteur Georges Koumantos is cultureel erfgoed datgene wat elke persoon zijn intellectuele identiteit geeft, ongeacht of hij de schepper of een gewone gebruiker van het erfgoed is.26 Deze goederen worden, volgens Krzysztof Pomian, het zichtbare medium voor de identiteit van de betrokken groep. Dit komt tot uiting in de zorg die aan hen wordt besteed, de ceremonies waarin ze worden opgevoerd,

22 Art. 2279 lid 2 BW.

23 A. CHECHI, “Multi-Level Cooperation to Safeguard the Human Dimension of Cultural Heritage and to Secure the Return of Wrongfully Removed Cultural Objects”, op.cit., 349 ; T. LOULANSKI, “Revising the Concept for Cultural Heritage: The Argument for a Functional Approach”, International Journal of Cultural

Property 2006, Vol. 13, 207.

24 C.S. BYRNE, “Chilkat Indian Tribe v. Johnson and NAGPRA: Have We Finally Recognized Communal Property Rights in Cultural Objects?”, Journal of Environmental Law & Litigation 1993, Vol. 8, 118. 25 A. CHECHI, “Multi-Level Cooperation to Safeguard the Human Dimension of Cultural Heritage and to Secure the Return of Wrongfully Removed Cultural Objects”, op.cit., 349 ; T. LOULANSKI, op.cit., 207. 26 G. KOUMANTOS, “The International Protection of Cultural Property from the Standpoint of Private International Law”, in International Legal Protection of Cultural Property: Proceedings of the Thirteenth

Colloquy on European Law, Delphi, 20-22 September 1983, geciteerd in A. CHECHI, “Multi-Level

Cooperation to Safeguard the Human Dimension of Cultural Heritage and to Secure the Return of Wrongfully Removed Cultural Objects”, ibidem, 350.

(19)

en in de herinnering waarin ze worden vastgehouden wanneer ze door een vreemde macht, plunderaar of dief uit de groep worden verwijderd.27

18. Uit dit alles kan afgeleid worden dat bij de verkoop van culturele voorwerpen niet enkel de puur financiële waarde overgaat, maar ook de symbolische en culturele waarde die in het object vervat zit. Op dezelfde wijze wordt, in het geval van diefstal, de winst van de dieven ruimschoots overtroffen door het verlies van de slachtoffers.28 Met dit alles in gedachte zal deze masterproef de begrippen cultureel eigendom/culturele goederen en cultureel erfgoed door elkaar gebruiken om deze materiële uitingen van het cultureel erfgoed aan te duiden.

1.4.2. Goederen open voor revindicatievorderingen

19. De uiteenzetting over cultureel eigendom en cultureel erfgoed in het achterhoofd houdende(cf. supra), kan men makkelijk afleiden dat het cultureel erfgoed van een land of ex-kolonie niet enkel is wat deze op voorhand oplijst als deel uitmakend van haar cultureel patrimonium. Abstract gezien, kan men het cultureel erfgoed beschouwen als de meest vooraanstaande expressievorm van een bepaalde cultuur. Het zijn de archeologische overblijfselen van een cultuur, de ethnologische materialen, de kunst en wat er ook maar nodig is om een land of volk te definiëren. Restitutieaanvragen op cultureel eigendom kunnen dus gezien worden als aanspraak maken op een deel van het betrokken land of maatschappij. Wat men nastreeft te repatriëren zou dan inherent en in wezen al aan die samenleving of bevolking toebehoren. Het is een zekere emotionele band die de grondslag vormt voor de terugvordering. Deze band helpt ook uit te leggen waarom deze aanspraken de neiging hebben te overleven over de eeuwen heen.

20. Cultureel erfgoed van een land of volk is dus de som van praktijken, kennissen en voorstellingen (materiële voortbrengselen hieraan gelinkt inbegrepen) die een gemeenschap of groep herkent als zijnde een onderdeel van hun geschiedenis en identiteit. Idealiter zou het dus aan de ex-kolonies en

27A. CHECHI, “Multi-Level Cooperation to Safeguard the Human Dimension of Cultural Heritage and to Secure the Return of Wrongfully Removed Cultural Objects”, ibidem, 350 ; K. POMIAN, toespraak gegeven bij UNESCO Forum on Memory and Universality op 5 februari 2007, hernomen in L.V. PROTT (ed.), “Witnesses to History. A Compendium of Documents and Writings on the Return of Cultural Objects”, Parijs,

UNESCO Publishing, 2009, 48-49.

28 J. CARMAN, Against Cultural Property: Archaeology, Heritage and Ownership, Londen, Duckworth, 2005, 73.

(20)

gemeenschappen zijn om zelf te bepalen wat deel uitmaakt van hun identiteit en wat hun met hun verleden verbindt. Maar hierop zou snel kritiek ontstaan, zeker als men de grote omvang van deze definitie van cultureel erfgoed beschouwt. Ik zal dus kort twee denkpistes aanhalen die dit probleem mogelijks zouden kunnen helpen oplossen, maar de verdere uitwerking hiervan overtreft de omvang van deze masterproef.

21. De eerste piste is een onafhankelijk internationaal panel op te richten (bijvoorbeeld binnen het kader van de activiteiten van UNESCO) waaraan staten zouden kunnen vragen om goederen te erkennen als zijnde deel van hun cultureel erfgoed. Dit zou hun claims op diplomatisch vlak (internationaal publiek recht) op deze goederen kunnen versterken. Tot nu toe bestaat zulke instantie niet omdat staten de inhoud van hun musea willen beschermen en zich steunen op hun souvereiniteit om de restitutieaanvragen af te wenden. Dit panel zou samengesteld kunnen zijn uit experten uit verschillende domeinen (kunst, geschiedenis, ethnographie, archeologie,…) die een niet-bindende beslissing zouden vormen voor goederen op aanvraag van een staat. Deze beslissing zou meer gewicht kunnen geven in onderhandelingen tussen twee staten, dankzij een zekere internationale erkenning en door meer zichtbaarheid te geven aan de vordering. Dit alles zonder de souvereiniteit van deze staten te schenden. Men weet immers, door te kijken naar hoe lang het heeft geduurd voor België (en andere Staten) om bijvoorbeeld de UNESCO Conventie van 1970 te ratificeren29, dat vele landen (voornamelijk de ex-koloniale grootmachten) de bevoegdheid van een degelijke panel of internationale rechters om bindende beslissingen te nemen hieromtrent niet zullen aanvaarden. Dit laatste des te meer als deze ook bevoegd zouden zijn om goederen als cultureel erfgoed te bestempelen terwijl deze zich al voor de oprichting van dit panel op hun grondgebied bevonden (wat verder gaat dan de UNESCO Conventie van 1970).

22. De tweede piste is voor de potentiële gevallen waarbij een ex-kolonie of gemeenschap aan de hand van privaatrecht haar cultureel erfgoed zou proberen te revindiceren. Dit is ook het onderwerp van deze masterproef. Hierbij zou ik voorstellen dat de gevatte rechter, op basis van de argumenten en voorgelegde elementen van de partijen, zou kunnen toetsen of het goed wel degelijk deel uitmaakt van het cultureel erfgoed van de eiser of niet. Op dit moment bestaat er in ons privaatrecht geen bepaling die het bijzonder karakter van cultureel erfgoed een rol geeft bij revindicatievorderingen

29

(21)

en het dus nuttig maakt voor de rechter om zich hierover uit te spreken. Alle roerende goederen worden in de regeling van artikel 2279 BW als gelijk behandeld.30 Gezien de belangrijke band die deze goederen hebben met en de rol die ze innemen in hun culturele samenleving van oorsprong, zou het volgens mij gerechtvaardigd zijn om het op zijn minst een rol te laten spelen door middel van de discretionaire beoordelingsbevoegdheid van de rechter. Het wel of niet vinden van het behoren tot een cultureel erfgoed door een rechter van eerste instantie zou dan volgens mij de mogelijke volgende rechter (beroepsrechter) niet binden. Om meer duidelijkheid en rechtszekerheid te scheppen over wat nu juist deel kan maken van een cultureel erfgoed, zou het mogelijk zijn voor de rechters om zich te laten inspireren door de definities van cultureel eigendom uit de UNESCO Conventie van 1970 en de Unidroit Conventie van 1995.31 Aangezien deze definities over cultureel ‘eigendom’ gaan, moeten we in het achterhoofd houden dat dit deel uitmaakt van het cultureel ‘erfgoed’ van een volk.

23. De voornoemde UNESCO en UNIDROIT conventies bepalen verschillende categoriën van voorwerpen waaruit de ‘culturele eigendom’ kan bestaan. Maar als overkoepelende regel moeten de voorwerpen, op basis van een religieuze of seculiere grondslag, van belang zijn voor de archeologie, pre-historie, geschiedenis, literatuur, kunst of wetenschap van de aanvragende staat of gemeenschap.32 De voorwerpen moeten, opdat restitutie van toepassing zou zijn, ook op illegale wijze aan de oorspronkelijke gemeenschap ontvreemd zijn. Hiermee bedoelen we gevallen zoals plundering, diefstal en illegale confiscatie door een bezetter. Voorwerpen die de kolonisatoren kochten, kregen of ergens opraapten (dat geen archeologische vonst is) vallen hierdoor niet onder deze definitie van cultureel eigendom. Indien een ex-kolonie deze voorwerpen zou willen verkrijgen, moet deze, volgens mij, op het diplomatisch vlak gaan negotiëren met wie deze nu in handen heeft. Deze voorwerpen kunnen misschien wel deel uitmaken van het cultureel erfgoed van een stam of land, maar men kan, naar mijn mening, op juridisch vlak moeilijk gaan afdwingen dat deze teruggeven worden. Ze vallen namelijk niet onder de categorie van ‘gestolen’ of ‘illiciet

30Enkel hun verloren of gestolen karakter kan van belang zijn in dit artikel.

31 Art. 1 van de UNESCO Convention on the Means of Prohibiting and Preventing the Illicit Import, Export and Transfer of Ownership of Cultural Property van 14 november 1970 ; Art. 1-2 en Annex van de UNIDROIT Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects van 24 juni 1995.

32 Art. 1 van de UNESCO Convention on the Means of Prohibiting and Preventing the Illicit Import, Export and Transfer of Ownership of Cultural Property van 14 november 1970 ; Art. 1-2 en Annex van de UNIDROIT Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects van 24 juni 1995.

(22)

uitgevoerde’ voorwerpen en de teruggave van deze voorwerpen zou een groot deel van de hele kunstwereld en museacollecties onstabiel maken. Deze goederen verkregen vaak hun waarde door eeuwenlange conservatie in Westerse musea. Men zou moeilijk kunnen eisen dat, nadat al deze inspanningen en kosten geleverd werden, deze musea deze goederen, die ze op een rechtvaardige manier hebben verkregen, gewoonweg zouden teruggeven. Het bestaan zelf van musea over andere culturen zou daarbij ook drastisch bedreigd worden, aangezien de kunstwerken en het cultureel erfgoed in deze teruggegeven zou worden. Hierbij wordt het educatief doel van deze instellingen bedreigd.

24. Het is ook belangrijk te vermelden dat toen de voornoemde conferenties plaatsvonden, deze voornamelijk staten voor ogen hadden die restitutieaanvragen zouden kunnen indienen. Maar aangezien staten de belangen van bepaalde minderheden links zouden kunnen leggen, is het volgens mezelf en James Nafziger - vice-voorzitter van de International Law Association - belangrijk dit toepassingsgebied open te trekken naar gemeenschappen in het algemeen.33

25. Een andere restitutievoorwaarde die ik graag zou willen toevoegen, naast de ongeoorloofde inbezitstelling, is dat het niet om voorwerpen gaat, die in de tijd van inbezitstelling, goedkope dagelijkse gebruiksvoorwaarden waren. Deze hadden toen namelijk geen echte waarde, economisch nog cultureel, en waren in overvloed nog aanwezig en beschikbaar zelfs na de inbezitstelling. Deze dagelijkse gebruiksvoorwerpen kregen enkel een waarde omdat deze eeuwenlang bewaard werden, door de kolonisator of andere. Hoewel deze voorwerpen in een zekere zin wel identiteitsvormend kunnen zijn, kregen deze hun ‘inherente waarde’ maar decennias na dat ze al uit hun land of gemeenschap ontnomen waren. De bevolking had de mogelijkheid om deze stukken ook zelf te bewaren, aangezien deze algemeen verspreid en gebruikt werden. Om deze redenen ben ik van mening dat deze voorwerpen niet gerestitueerd moeten worden, zelfs al kunnen ze in zekere zin als cultureel erfgoed beschouwd worden. Ook hier zal er op niveau van de diplomatie iets uitgezocht moeten worden indien deze voorwerpen teruggewenst worden. Maar op juridisch vlak vind ik teruggave, voor deze voorwerpen, moeilijk te verantwoorden.

33 J.A.R. NAFZIGER, “Cultural Heritage Law: The International Regime”, in J.A.R. NAFZIGER en T. SCOVAZZI (eds.), The Cultural Heritage of Mankind, Leiden, Martinus Nijhoff Publishers, 2008, 173.

(23)

26. Als conclusie kunnen we stellen dat België, als ex-kolonisator, moeilijk (éénzijdig) op voorhand kan bepalen wat moet worden beschouwd als behorende tot het cultureel erfgoed van een ander land of gemeenschap. Dit zijn namelijk heel persoonlijke beoordelingen die maar in concreto gemaakt kunnen worden, op basis van de argumenten van het aanvragend land, die zich bevinden in haar aanéénsluitende restitutieaanvraag. Wel kunnen we algemene en brede guidelines opstellen om te helpen een algemeen beeld te scheppen van de omvang en de betekenis van cultureel erfgoed.

1.4.3. ‘Afrikaans’ koloniaal cultureel erfgoed

27. Deze masterproef zal zich ook beperken tot het behandelen van het Afrikaans koloniaal cultureel erfgoed. De uniekheid van de situatie van het Afrikaans continent volgt, volgens Alain Godonou, voormalige directeur van de Ecole du patrimoine africain (EPA) en directeur van UNESCO's Division of Cultural Objects and Intangible Heritage, uit het feit dat de meeste Afrikaanse landen 95% van hun culturele eigendommen hebben verloren.34 Men kan ook uit verschillende zaken afleiden dat Afrika zich inderdaad op het voorplan van de continenten bevindt, dat negatief beïnvloed wordt door de ontwrichting van culturele eigendommen.35 Zo begon de Internationale Museumraad (ICOM) bewust haar boekenreeks One Hundred Missing Objects met het book Looting in Africa vooraleer over te gaan naar andere continenten, zoals in het boek Looting in America. De ICOM begon ook haar reeks van verschillende Rode Lijsten van culturele objecten en antiquiteiten in gevaar met haar Red list of African Archaeological Objects, en dit enkele jaren vooraleer ze zou beslissen om andere Rode lijsten op te stellen voor andere gebieden of continenten.36 Kolonisatie diende als grondslag voor de plundering en de handel in Afrikaanse kunst.37 Deze uitvoerige verspreiding verbreekt de band die de huidige generatie van Afrikanen

34 “The Fight Against the Illicit Trafficking of Cultural Objects the 1970 Convention: Past and Future.”, Information Kit, Unesco, 2011, 3,

http://www.unesco.org/new/fileadmin/MULTIMEDIA/HQ/CLT/pdf/2013_INFOKIT_1970_EN.pdf. 35 F. SHYLLON, “Looting and Illicit Trafficking in Antiquities in Africa” in S. MANACORDA en D. CHAPPELL (eds.), Crime in the Art and Antiquities World, Illicit Trafficking in Cultural Property, Springer, 2011, 135.

36

De volledige opsomming van Rode Lijsten van de Internationale Museumraad vindt u hier terug :

https://icom.museum/en/resources/red-lists/.

37 M. BRENT, “A View Inside the Illicit Trade in African Antiquities” in P.R. SCHMIDT en R.J. MC INTOSH (eds.), Plundering Africa’s Past, Bloomington, Indiana University Press, 1996, 63–78.

(24)

heeft met hun voorouders. Door hun cultureel erfgoed aan hen te ontnemen verliezen de bevolkingen van deze landen hun identiteit en wat hun eigen maakt.38

28. Afrikaanse ex-kolonies en samenlevingsgroepen zijn duidelijk niet de enige entiteiten die ooit het slachtoffer zijn geworden van het ontnemen van cultureel erfgoed. Zo hebben we ook het fries van het Parthenon vermeld en hebben zowel Noord als Latijns Amerika ook geleden op cultureel vlak onder Spaanse kolonisatie. Maar het grote verschil met deze andere gevallen is dat de uiteindelijke gevolgen en ontworteling van cultuur en banden met het verleden verder ging in Afrika dan waar dan ook. Latijns-Amerika bijvoorbeeld, werd tussen de 16de en begin 19de eeuw gekoloniseerd, terwijl Afrika van eind 19de tot eind 20ste eeuw. Hieruit volgt dat de inheemse culturen uit Latijns-Amerika niet onder een intens geglobaliseerde markt hebben geleden, aangezien deze zich pas werkelijk aan het einde van de 19de en begin 20ste heeft ontplooid, waardoor het proces van cultuurverlies veel langzamer verliep. Hierdoor kregen de verschillende bevolkingsgroepen, in contrast met de Afrikaanse kolonisatie enkele eeuwen later, de tijd om zich over de eeuwen heen te mengen (biologisch ook) met de Europese kolonisator en vormden bij hun onafhankelijkheid een nieuwe multiculturele samenleven die haar eigen cultuur oprichtte op grond van al de verschillende reeds bestaande.39 Op deze manier behield Latijns-Amerika ergens steeds de band met haar verleden en bouwde er verder op voort, weliswaar met veel westerse invloeden (maar dit reflecteert nu eenmaal ook de demografie van deze landen). Een voorbeeld hiervan kan men vinden in de evolutie in hun religieuze praktijken. Tempels werden omgebouwd naar kerken, waarbij de inheemse bevolking hun oude Goden verder bleven aanbidden maar dan onder de naam van God en de heiligen.40 De internationale vraag naar inheems Latijn Amerikaanse kunst is ook pas ontstaan rond het midden van de 20ste eeuw, lang na het einde van de koloniale periode in deze streken.41 Hieruit kunnen we afleiden dat het roven en illegaal exporteren van cultureel eigendom, in tegenstelling tot

38ICPRCP, Eerste Zitting, 11 augustus 1980, UNESCO Doc. 21 C/83, 1. 39

D. BUSHNELL, R.A. KITTLESON en J. LOCKHART “Social Change” in History of Latin America, Encyclopædia Britannica, 23 januari 2019, https://www.britannica.com/place/Latin-America/Disorder-and-caudillismo#ref60889.

40

D. BUSHNELL, R.A. KITTLESON en J. LOCKHART, “Postconquest indigenous society” in History of

Latin America, Encyclopædia Britannica, 23 januari 2019, https://www.britannica.com/place/Latin-America/Postconquest-indigenous-society.

41

D. YATES, “Illicit Cultural Property from Latin America: Looting, Trafficking, and Sale” in F. DESMARAIS (ed.), Countering Illicit Traffic in Cultural Goods: The Global Challenge of Protecting the

(25)

het Afrikaans cultureel erfgoed, niet voornamelijk tijdens de kolonisatie is gebeurd, maar lang nadien sterk op gang is gekomen. Ze hebben wel veel geleden van destructie van hun cultureel erfgoed tijdens de Spaanse kolonisatie van hun gebieden, maar dat vormt een ander vraagstuk dan restitutie aangezien deze goederen definitief verdwenen zijn.

29. De bescherming van het cultureel erfgoed van andere gebieden is ook belangrijk natuurlijk, maar hierboven probeerde ik uiteen te zetten waarom de situatie in Afrika net iets unieker en dwingender is. In Afrika, namelijk, is de culturele en spirituele band met het verleden, die het cultureel erfgoed vormt, daar zo goed als verdwenen door de plundering en ontneming van bijna al hun culturele materialen. De wereldtentoonstellingen van de tweede helft van de 19de eeuw vormden een perfecte springplank voor de illegale export van deze goederen en om de Westerse interesse in deze goederen aan te wakkeren. Daarbovenop mogen we niet vergeten dat, al voor de koloniale periode, grote delen van de bevolking van het Afrikaans continent deze band verloren hebben toen ze destijds via slavenhandel, door de Europese grootmachten, naar andere continenten werden vervoerd.

30. Zoals gezegd betekent dit niet dat andere gevallen van roofkunst onbelangrijk zijn, maar dat het onderzochte geval toch het dringendste is. Men zou moeten streven naar wetgeving die meer aangepast is aan de noden van de culturele sectoren en kunstsectoren in het algemeen. Maar ondertussen kan de teruggave aan de ex-kolonies de band met het verleden helpen restaureren voor de bevolking van deze landen, wat hoog nodig is, zeker nu die landen in volle ontwikkeling zijn. Het is juist nu, wanneer deze landen zich economisch aan het verwesteren zijn dat ze hun band met hun verleden het meeste nodig hebben. Anders dreigen ze uit het oog te verliezen wie ze zijn. In deze masterproef is het kiezen voor de Afrikaanse koloniale kunst daarbovenop specifiek relevant omdat België, met het destijds Belgisch Congo, een Afrikaanse kolonie onder haar gezag had en het deze revendicatievorderingen zijn die we wellicht in ons land zullen ontvangen. De oplossingen die voor de Afrikaanse ex-kolonies gevonden zullen worden, kunnen dan potentieel breder gebruikt worden en meehelpen een internationaal ‘kunstrecht’ te creëren.

1.5. Stand van zaken

31. Er bestaat nog geen internationaal geharmoniseerd kader over de restitutie van koloniaal cultureel erfgoed. Anders was deze masterproef ook overbodig geweest. Zoals we gaan zien, bestaan

(26)

er wel bepaalde internationale regels rond de restitutie van geroofde kunst. Deze werden vaak na de koloniale periode, niet retroactief, aangenomen en blijken onvoldoende aangepast te zijn om de specifieke problemen die koloniale roofkunst met zich meebrengt op te lossen.42 In dit hoofdstuk gaan we enkele van de voornaamste verdragen en werkgroepen bespreken om een beter beeld te krijgen op de huidige juridische situatie.

1.5.1. UNESCO

32. UNESCO nam in het kader van haar doelstellingen verschillende instrumenten aan om de teruggave van cultureel eigendom aan te moedigen. We zullen hiervan de twee belangrijkste bespreken, namelijk het UNESCO Verdrag uit 1970 en het ICPRCP.

A. Het UNESCO Verdrag

33. Het is best te beginnen met het UNESCO Verdrag uit 1970 betreffende de middelen om de onrechtmatige invoer, uitvoer en eigendomsoverdracht van culturele goederen te verbieden en te verhinderen (later: UNESCO Verdrag).43 Dit Verdrag werd aangenomen net na de dekolonisatie van meerdere landen en deze context wordt ook gereflecteerd in de inhoud ervan. De recent onafhankelijke staten proberen hun nationale identiteit op te bouwen door onder andere hun resterende cultureel erfgoed te beschermen en terug te krijgen wat ze verloren hebben (terwijl de voormalige koloniale grootmachten de culturele eigendommen van hun ex-kolonies liever niet prijs wilden geven). Als compromis tussen deze twee posities bepaalt het Unesco Verdrag dat restitutie moet plaatsvinden voor illegaal verworven cultureel eigendom van een land op diens aanvraag, wanneer deze vervreemding plaatsvond na de inwerkingtreding van het Verdrag in de twee betrokken staten. Compensatie is voorzien voor de potentiële koper of bezitter te goeder trouw/met juiste titel van het desbetreffende goed. Deze mogelijke compensatie en alle andere onkosten gelinkt aan de terugkeer van het cultureel eigendom zal ook gedragen worden door het aanvragende land.44

42 Bijvoorbeeld de UNESCO Convention on the Means of Prohibiting and Preventing the Illicit Import, Export and Transfer of Ownership of Cultural Property van 14 november 1970 en de UNIDROIT Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects van 24 juni 1995.

43

UNESCO Convention on the Means of Prohibiting and Preventing the Illicit Import, Export and Transfer of Ownership of Cultural Property van 14 november 1970.

44 Art. 7, b, ii van de UNESCO Convention on the Means of Prohibiting and Preventing the Illicit Import, Export and Transfer of Ownership of Cultural Property van 14 november 1970.

(27)

34. Het UNESCO Verdrag biedt dus duidelijk geen restitutiemogelijkheid aan voor cultureel erfgoed dat tijdens de koloniale periode werd ontnomen. Zelfs voor de restitutie van cultureel erfgoed dat na 1970 illegaal werden geëxporteerd/geïmporteerd zijn er voorwaarden, namelijk dat het beroofde land op het moment van de ongeoorloofde export het Verdrag al in werking had laten treden, dat het een aanvraag doet en dus kennis heeft van de nieuwe situatie van het goed, dat het alle kosten draagt van de procedure (waaronder mogelijks een compensatie) en dat het land, waarnaartoe het goed werd vervoerd, op de datum van import het Verdrag al had inwerking laten treden. Aangezien het aanvragende land in zeer veel gevallen de ex-kolonies zijn, kan men duidelijk zien hoe dit Verdrag, door al zijn voorwaarden voor restitutie, niet echt in het voordeel van de ex-kolonies werkt en de ex-koloniale grootmachten nog steeds de meeste kaarten in handen hielden (zeker als men weet dat België dit Verdrag maar in 2009 heeft geratifieerd en in werking laten treden).

35. Als tegengewicht zou men kunnen zeggen dat artikel 15 van het UNESCO Verdrag bepaalt dat staten wel aangemoedigd worden om bilaterale akkoorden te sluiten over de culturele goederen die, voor welke reden dan ook, verwijderd werden uit hun gebied van oorsprong, voor de inwerkingtreding van dit Verdrag.45 Deze bepaling, hoewel symbolisch belangrijk voor de beroofde landen, onderstreept uiteindelijk hoe de kolonies nog steeds aan de goodwil van hun ex-kolonisator onderworpen zijn.

B. Het ICPRCP

36. Om het evenwicht te helpen herstellen, richtte UNESCO in 1978 het Intergouvernementeel Comité voor de bevordering van de teruggave van cultuurgoederen aan de landen van herkomst of de teruggave ervan in geval van illegale toe-eigening (later: ICPRCP) op.46 Dit Comité heeft als doel middelen te vinden om het sluiten van bilaterale onderhandeling te faciliteren over de restitutie of terugkeer van cultureel eigendom aan de landen die deze verloren hebben in situaties die buiten

45Art. 15 van de UNESCO Convention on the Means of Prohibiting and Preventing the Illicit Import, Export and Transfer of Ownership of Cultural Property van 14 november 1970.

46 ICPRCP staat voor ‘Intergovernmental Committee for Promoting the Return of Cultural Property to its countries of origin or its restitution in case of illicit appropriation’.

(28)

bestaande verdragen vallen, zoals koloniaal bezette gebieden.47 Het ICPRCP wenst dus de uitwerking van artikel 15 van het UNESCO Verdrag te helpen vervullen.

37. Hoewel de creatie van dit Comité de wens aantoont om het dekolonisatieproces verder uit te voeren, wordt dit instrument amper gebruikt door de ex-koloniale grootmachten. Aangezien bemiddeling, onder het ICPRCP, door de twee partijen ter zake aanvaard moet worden, kunnen de ex-kolonisatoren makkelijk dit instrument links laten liggen indien ze geen restitutieproces wensen op te starten. Zo heeft het Verenigd Koninkrijk alle restitutiemogelijkheden voor het fries van het Parthenon aan Griekenland ontweken en dringt het aan dat het bereid is stukken uit te lenen tegen een officiële erkenning van zijn eigendom op deze stukken.48 Het feit dat het ICPRCP geen dwingende kracht heeft, maakt haar dus inefficiënt. Het is dus ook niet te verwonderen dat dit instrument nog geen bilateraal akkoord over de koloniale periode heeft helpen sluiten.

1.5.2. Het UNIDROIT Verdrag

38. Vervolgens werd in 1995 het UNIDROIT Verdrag inzake gestolen of illegaal geëxporteerde cultuurgoederen (hierna: UNIDROIT Verdrag) aangenomen door het Internationaal Instituut voor de unificatie van het privaatrecht.49 Hoewel UNIDROIT maar privaatrecht behandelt, en dus culturele eigendommen die zich nu in publieke collecties bevinden buiten de omvang van dit Verdrag vallen, kunnen we toch bepaalde zaken uit het UNIDROIT Verdrag halen.50 Het gebruikt namelijk strengere taal dan het UNESCO Verdrag en brengt meer concrete plichten met zich mee. De twee Verdragen werken ook complementair met elkaar en zorgen ervoor dat een groter aantal situaties gereglementeerd zijn. Zo moeten goederen onder het UNIDROIT Verdrag zich niet meer

47 De functies van dit Comité worden opgesomd op de officiële website van UNESCO:

http://www.unesco.org/new/en/culture/themes/restitution-of-cultural-property/intergovernmental-committee/.

48 ‘Statement by the UK on the Parthenon sculptures in the British Museum’,ICPRCP, 21ste Zitting, 30-31 mei 2018,

http://www.unesco.org/new/fileadmin/MULTIMEDIA/HQ/CLT/movable/pdf/UKStatement2018.pdf. 49 UNIDROIT is een intergouvernementele organisatie die tot doel heeft het internationaal privaatrecht in alle landen te harmoniseren door middel van uniforme regels, internationale verdragen en het opstellen van modelwetten, principes, gidsen en richtlijnen ; UNIDROIT Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects van 24 juni 1995.

50 Cultureel eigendom die in de Staat van oorsprong deel uitmaakt van een publieke collectie en zich nu in private handen bevinden, vallen wel binnen de omvang van dit Verdrag ; Art. 3 van de UNIDROIT Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects van 24 juni 1995.

(29)

op een, door een staat opgestelde, lijst bevinden om als cultureel belangrijk bestempeld te worden. De andere voorwaarden van het UNESCO Verdrag werden wel letterlijk overgenomen.51

39. Een andere verbetering tegenover het UNESCO Verdrag, is dat het UNIDROIT Verdrag het aantal categoriën van mogelijke terugvorderende partijen uitbreidt van enkel de staat van herkomst (die lid is van het Verdrag) naar ook de onteigende persoon of instelling.52 Dit betekent dat burgers, stammen, minderheden, enz. - zolang deze rechtspersoonlijkheid bezitten- hun cultureel eigendom kunnen aanvragen op basis van dit verdrag, zonder noodzakelijk eerst van de hulp van hun staat te moeten genieten. Dit verlicht niet enkel de algemene druk op de staten, maar zorgt er ook voor dat minder goederen vergeten worden en dat nationale minderheden, die niet van de steun genieten van hun staat, ook hun cultureel erfgoed kunnen terugvorderen.

40. Het UNIDROIT Verdrag bestaat uit twee hoofdstukken over de restitutie van culturele goederen. Hoofdstuk II gaande over de restitutie van gestolen culturele goederen en hoofdstuk III gaande over de teruggave van illegaal geëxporteerde culturele goederen. Deze twee luiken hebben een verschillende regeling waaruit verschillende zaken interessant kunnen zijn om te vermelden. 41. Vooreerst bepaalt Hoofdstuk II van het Verdrag dat voor de restitutie van gestolen culturele goederen die zich nu in privéhanden bevinden, privépersonen ook gebruik kunnen maken van het Verdrag, in tegenstelling tot enkel de contracterende Staten zoals in het UNESCO Verdrag.53 Compensatie wordt ook voorzien voor de bezitters ter goede trouw, net zoals in het UNESCO Verdrag, maar de omvang van de due diligence plicht van deze bezitter te goeder trouw wordt in het UNIDROIT Verdrag expliciet bepaald.54 Het UNIDROIT Verdrag incorporeert hiermee het

51 Art. 2 en Annex van de van de UNIDROIT Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects van 24 juni 1995.

52

Overzicht van de UNIDROIT Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects van 24 juni 1995, laatst gewijzigd op 9 juni 2014, https://www.unidroit.org/overviecp/english.

53 Hoofdstuk II van de UNIDROIT Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects van 24 juni 1995.

54

De omvang van de due diligence plicht of zorgvuldigheidsplicht, die de bezitter moet hebben om te goeder trouw te zijn, wordt zeer uitgebreid uiteengezet in het UNIDROIT Verdrag aan de hand van een opsomming van de zaken waarmee rekening gehouden zal worden bij de beoordeling van de wel of niet vervulling van deze. Hieronder vinden we alle omstandigheden van de verwerving terug, met inbegrip van de aard van de partijen en de betaalde prijs. Er wordt ook gekeken of de bezitter een redelijk toegankelijk register van gestolen cultuurgoederen heeft geraadpleegd (en alle andere relevante informatie en documentatie die hij redelijkerwijs had kunnen verkrijgen). In het algemeen wordt er ook onderzocht of de bezitter de toegankelijke instanties heeft geraadpleegd of alle andere maatregelen heeft genomen die een redelijk

(30)

internationaal public policy principe dat gestolen culturele goederen onmogelijk legaal verworven kunnen worden en bepaalt dat de huidige bezitter gehouden is deze terug te geven.55

42. Vervolgens handelt Hoofdstuk III van het UNIDROIT Verdrag over de teruggave van illegaal geëxporteerde culturele goederen die zich nu in privéhanden bevinden. Hoewel feiten gedurende de koloniale periode moeilijk als diefstal gekwalificeerd kunnen worden volgens het Verdrag, valt het geëxporteerd cultureel eigendom – tijdens deze periode verworven – wel onder de definitie van artikel 5, (3), (d) van het UNIDROIT Verdrag. Hierin wordt gedefinieerd wat men kan verstaan onder “illegaal geëxporteerde culturele goederen”. Essentieel is dat deze goederen belangrijk zijn voor traditioneel of ritueel gebruik door de inheemse bevolking van de aanvragende staat, of dat het goed een belangrijke culturele waarde heeft (en dus deel uitmaakt van het cultureel erfgoed van deze staat).56 Privépersonen hebben op basis van dit hoofdstuk geen vorderingsrecht en moeten dus via hun staat proberen te handelen. Culturele goederen beoogd in dit hoofdstuk, die zich in de handen bevinden van een bezitter ter goede trouw, vallen onder een andere regelgeving dan de gestolen goederen van Hoofdstuk II. Artikel 6 van het Verdag behandelt dit en bepaalt een lagere en in concreto due diligence graad voor de verwerver van het goed.57 Aangezien de culturele goederen hier niet ‘gestolen’ zijn, bepaalt hetzelfde artikel van het Verdrag dat de bezitter ter goede trouw kan beslissen – in samenspraak met de aanvragende staat – om in de plaats van compensatie het goed terug te sturen maar de eigendomstitel ervan te bewaren, of nog de titel tegen betaling of

persoon in zijn gegeven omstandigheden zou hebben genomen. (zie Art. 4, lid 4 van de UNIDROIT Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects van 24 juni 1995.)

55 Art. 3 van de UNIDROIT Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects van 24 juni 1995 ; A.A. ADEWUMI, Return and restitution of cultural property in African States under the 1970 UNESCO and

1995 UNIDROIT Conventions, Ibadan, Universiteit van Ibadan, 2015, 94,

https://www.academia.edu/35225943/RETURN_AND_RESTITUTION_OF_CULTURAL_PROPERTY_I N_AFRICAN_STATES_UNDER_THE_1970_UNESCO_AND_1995_UNIDROIT_CONVENTIONS. 56 Art. 5, lid 3, (d) van de UNIDROIT Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects van 24 juni 1995.

57 In de plaats van de lange en gedetailleerde opsomming van artikel 4 lid 4 van hetzelfde verdrag, stelt artikel 6 lid 2 van het UNIDROIT Verdrag dat voor de beoordeling of de huidige bezitter voldoende zorgvuldig was (bij de verwerving van het illegaal geëxporteerd cultureel eigendom) er in het algemeen rekening gehouden wordt met de omstandigheden van de verwerving en of er een uitvoercertificaat ontbrak dat normaal gezien vereist wordt volgens het recht van de verzoekende staat. Er wordt dus niet vereist (tegengesteld tot artikel 4 lid 4 van het Verdrag) dat de bezitter, vooraleer het goed te verwerven, verschillende lijsten van beschermd cultureel erfgoed heeft geraadpleegd enz.

(31)

kosteloos over te dragen aan een betrouwbare resident van de aanvragende staat.58 Deze laatste optie zou een oplossing kunnen zijn indien de staat handelt op aanvraag van een privépersoon.

43. Hiernaast heeft het UNIDROIT Verdrag nog een groot voordeel tegenover het UNESCO Verdrag, namelijk dat de aanvragende staat – of privépersoon wat Hoofdstuk II betreft – zich tot de hoven en rechtbanken kan wenden van de contracterende staat waarin het cultureel goed zich bevindt, in de plaats van de diplomatische kanalen te moeten volgen van het UNESCO Verdrag.59 Dit verlaagt niet alleen de toegankelijkheidsgraad van de procedure, maar maakt het ook gemakkelijker om de plichten van de andere contracterende staten af te dwingen, aangezien hun eigen rechtbanken een uitvoerbare titel afgeven.

44. Ten slotte bevat dit Verdrag een gelijkaardige bepaling als in het UNESCO Verdrag over niet-retroactiviteit.60 Het cultureel eigendom moet na de inwerkingtreding van dit Verdrag in de aanvragende en/of aangevraagde staten gestolen of illegaal geëxporteerd zijn. Aangezien de koloniale periode al decenia lang voorbij was bij het opstellen van het UNIDROIT Verdrag in 1995, zal deze van weinig belang zijn bij restitutievraagstukken van culturele goederen geëxporteerd tijdens deze periode. Zelfs de bepaling dat illegaal geëxporteerde goederen ten laatste binnen de 50 jaar teruggevraagd moeten worden, vanaf hun datum van export, zou hier niet meer van pas kunnen komen voor België, aangezien Congo in 1960 gedekoloniseerd werd (of 60 jaren geleden).61 En zelfs dan nog zou dit in België niet kunnen helpen, omdat ons land – net als Congo – geen lidstaat is van dit Verdrag.

1.5.3. Soft law instrumenten

45. Naast de twee voornoemde Verdragen, die een juridische reactie vormen op de restitutieproblematiek, bestaat er ook een politieke reactie. Deze politieke reactie kan men beschrijven als internationale coöperatie voor situaties die buiten de omvang van de Verdragen

58

Artikel 6 van de UNIDROIT Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects van 24 juni 1995.

59 Art. 8 van de UNIDROIT Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects van 24 juni 1995 ; Art. 7, b, ii van de UNESCO Convention on the Means of Prohibiting and Preventing the Illicit Import, Export and Transfer of Ownership of Cultural Property van 14 november 1970.

60 Art. 10 van de UNIDROIT Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects van 24 juni 1995. 61 Art. 5, lid 5 van de UNIDROIT Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects van 24 juni 1995.

(32)

vallen, waaronder het koloniaal tijdperk dus. Het ICPRCP, dat we hierboven al besproken hebben, valt hieronder omwille van zijn doel om staten bij elkaar te brengen om geschillen rond cultureel erfgoed op te lossen door bemiddeling en te coöpereren rond de terugkeer/restitutie van bepaalde stukken.

A. VN Resoluties

46. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft haar positie over de restitutie van cultureel erfgoed over de tijd aangepast. Zo nam deze in 1973 een resolutie aan over de “Restitutie van kunstwerken aan Staten die slachtoffers zijn van expropriatie”. Deze betreurde in haar preambule de “grootschalige verwijdering, vrijwel zonder betalingen, van kunstvoorwerpen van het ene naar het andere land, vaak als gevolg van een koloniale of buitenlandse bezetting”.62 Vervolgens stelt de eerste paragraaf van dezelfde resolutie dat de onmiddellijke en kosteloze teruggave van een land haar kunstwerken, monumenten, museumstukken, manuscripten en documenten, de internationale coöperatie zou versterken en een juiste reparatie zou vormen voor aangerichte schade.63

47. Sinds deze resolutie, bij het begin van het dekolonisatieproces, werden er meer dan 30 nieuwe resoluties over dit onderwerp aangenomen door de Algemene Vergadering.64 Men zou kunnen menen dat hierdoor een costumier recht is aan het ontstaan. Maar aangezien deze resoluties nog geen internationale norm zijn geworden en het merendeel van het koloniaal cultureel erfgoed zich

62

Preambule bij Resolutie 3187 (XXVIII) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over de “Restitution of works of art to countries victims of expropriation” van 18 December 1973,

http://www.unesco.org/culture/laws/pdf/UNGA_resolution3187.pdf ; F. SHYLLON, “Implementation of the 1970 UNESCO Convention by African States: The Failure to Grasp the Nettle”, Achtergronddocument voor de deelnemers aan de Tweede Zitting van de lidstaten van het Verdrag van 1970, UNESCO, 20-21 juni 2012, 15, http://www.unesco.org/new/fileadmin/MULTIMEDIA/HQ/CLT/pdf/Shyllon_en.pdf.

63 Art. 1 van Resolutie 3187 (XXVIII) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over de “Restitution of works of art to countries victims of expropriation” van 18 December 1973,

http://www.unesco.org/culture/laws/pdf/UNGA_resolution3187.pdf.

64 Een lijst van deze resoluties kan gevonden worden aan het begin van elke nieuwe resolutie van de

Algemene Vergadering over dit onderwerp of op de website van UNESCO:

http://www.unesco.org/new/en/culture/themes/restitution-of-cultural-property/resolutions-adopted-by-the-united-nations-general-assembly-about-return-and-restitution-of-cultural-property/ en Resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over de “Return or restitution of cultural property to the countries of origin” van 13 December 2018, UN Doc. A/RES/73/130.

(33)

nog steeds op het grondgebied van de ex-koloniale grootmachten bevinden, kan men hieruit hoogstens een ‘opinio iuris’ afleiden en geen ‘state practice’.

48. De tendens van deze resoluties ligt ook meer op het bestrijden van terrorisme en diens financiering door een einde te maken aan de zwarte markt van culturele goederen en het cultureel eigendom beter te beschermen in de landen van herkomst. De laatst aangenomen resolutie van de Algemene Vergadering hierover, van december 2018, vermeldt wel dat de bescherming van cultureel eigendom, niet alleen gebeurt door het nemen van passende beschermingsmaatregelen, maar ook door gestolen of illegaal geëxporteerde culturele goederen terug te geven aan hun land van herkomst.65 In de preambule erkent de Algemene Vergadering ook het belang dat landen van herkomst hechten aan de teruggave van hun cultureel erfgoed. Omdat deze goederen voor hen van fundamentele spirituele, historische en culturele waarde zijn en zij aldus collecties kunnen vormen die hun cultureel erfgoed volledig representeren. Ze juicht dan ook alle initiatieven toe die de vrijwillige teruggave van illegaal toegeëigende culturele goederen bewerkstellingen,66 in het bijzonder ook het bevorderen van bilaterale onderhandelingen, door de ICPRCP, over de teruggave of restitutie van deze spiritueel, historisch en cultureel waardevolle goederen.67

B. Ethische Code voor Musea

49. Deze laatst genoemde resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties vermeldt ook het volgende instrument dat we gaan bespreken, namelijk de ‘Ethische Code voor Musea’ van de Internationale Museumraad (later: ICOM).68 De ICOM telt namelijk, sinds haar oprichting in 1946 als onafhankelijke niet-gouvernementele organisatie, onder haar leden een zeer groot aantal aan musea, museummedewerkers en restauratoren over de hele wereld. De ‘Ethische Code voor Musea’ van deze organisatie heeft het dus mogelijk gemaakt om de meeste principes uit de

65 Art. 13 van de Resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over de “Return or restitution of cultural property to the countries of origin” van 13 December 2018, UN Doc. A/RES/73/130. 66 Preambule van de Resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over de “Return or restitution of cultural property to the countries of origin” van 13 December 2018, UN Doc. A/RES/73/130. 67 Art. 2 van de Resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over de “Return or restitution of cultural property to the countries of origin” van 13 December 2018, UN Doc. A/RES/73/130. 68 Art. 32 van de Resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over de “Return or restitution of cultural property to the countries of origin” van 13 December 2018, UN Doc. A/RES/73/130 ; Code of Ethics for Museums van de Algemene Vergadering van de Internationale Museumraad van 4

november 1986 en gewijzigd in 2001 en 2004, ICOM,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(Welke bestemming zou de kandidaat koper aan het onroerend goed willen geven?).?. Bestemming opbrengst van de verkoop Wie is

Daarom mag geen afbreuk worden gedaan aan de vrijheid en de rechten van het bijzonder onderwijs, dient het bijzonder neutraal onderwijs zich te kunnen ontplooien

Tegen deze beslissing stelde advocaat-generaal Strik- werda cassatie in het belang der wet in. In zijn con- clusie betoogt hij in essentie dat de khul-verstoting niet op grond

De zaak Gilly (HvJ 12 mei 1998, C-336/96) speelde zich af in een geschil over dubbele belasting omtrent de hantering van het nationaliteitsbeginsel. Voor een analyse van Gilly,

verdragsluitende staten (Verdrag) en hebben een gerecht van een EG lidstaat respectievelijk verdragsluitende staat aangewezen. Artikel 23 EEX-V°/17 Verdrag is dan in afwijking van

Het verdient aanbeveling aan artikel 20 EEX-V° toe te voegen dat partijen de mogelijkheid hebben een vordering over een individuele arbeidsovereenkomst aanhangig te maken bij

De Decker, Hans, notaris te Brasschaat, voorzitter Comité voor Studie en Wet- geving (Nederlandstalige Kamer), ondervoorzitter Benoemingscommissie voor het Notariaat

Het overige gedeelte van de projectzone, dat was gelegen buiten de grenzen van de kazernegebouwen - zijnde toen de groenzones en het parkeerterrein voor