• No results found

EEN GEKLEURD VERLEDEN? Onderzoek naar de originele kleurstelling van een achttiende-eeuws stucplafond

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "EEN GEKLEURD VERLEDEN? Onderzoek naar de originele kleurstelling van een achttiende-eeuws stucplafond"

Copied!
125
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

EEN GEKLEURD

VERLEDEN?

Onderzoek naar de

originele kleurstelling van

een achttiende-eeuws

stucplafond

Masterscriptie

Opleiding Conservering en Restauratie, Master2, Specialisatie Historische Binnenruimten

Vera Tolstoj, 6177999

Begeleiders: dr. M. Stols-Witlox en N. van der Woude Tweede beoordelaar: M. Vasques Dias

(2)

Tolstoj, UvA, 2016 1

Inhoud

Samenvatting ... 3

Inleiding ... 4

1. Stucwerk: een geschiedenis van de toepassing en het materiaalgebruik ... 8

1.1. Materiaaltechnische eigenschappen en de vervaardiging van stucwerk ... 9

Samenstelling en vervaardiging van stuc ... 9

De opbouw van achttiende-eeuwse stucplafonds ... 11

1.2. Beknopte geschiedenis van stucwerk ... 15

Buitenlandse invloeden op het interieur ... 17

Lodewijk XIV-stijl ... 18

Kleur in het interieur... 18

1.3. Onderzoek naar gekleurd stucwerk ... 20

Gekleurd stucwerk in de literatuur ... 20

Verdere voorbeelden van gekleurd stucwerk ... 23

Conclusie ... 25

2. Nieuwe Herengracht 143 ... 26

2.1. Geschiedenis van het pand ... 26

2.2. Beschrijving zaal en plafond ... 28

3. Kleurhistorisch Onderzoek ... 32

3.2. Resultaten kleuronderzoek stucplafond ... 33

NHA2 - Brede sierlijst stucplafond ... 33

NHA6 – Vlak, acanthusblad en kraal stucplafond ... 36

Resultaten kleuronderzoek lambrisering, deur en schouw ... 39

NHA1 - Klavervormig medaillon ... 39

NHA4 – sierlijstje lambrisering ... 42

Conclusie, topografie en grove datering van het kleurhistorisch onderzoek ... 44

Koppeling aan bewoners ... 49

Impressie voorkamer ... 52

Conclusie ... 55

Discussie en vervolgonderzoek ... 56

Dankwoord ... 57

Bibliografie ... 58

BIJLAGEN BIJ HOOFDSTUK 1 ... 61

Bijlage I.1 Beschrijving stijlontwikkeling achttiende-eeuwse interieurs ... 62

Lodewijk XIV-stijl of barok ... 62

Lodewijk XV-stijl of rococo... 66

(3)

Tolstoj, UvA, 2016 2

... 68

Bijlage II.2 Tijdlijn bewoners Nieuwe Herengracht 143 Bijlage II.3 Ignatius en Jan van Logteren ... 69

Leven ... 69

Werk ... 69

Bijlage II.4 Plafondtekening ... 71

Bijlage II.5 Plattegrond Bel-etage ... 72

Bijlage II.6 Archiefdocumenten ... 73

Bijlage II.7 Foto’s bel-etage ... 76

BIJLAGEN BIJ HOOFDSTUK 3 ... 82

Bijlage III.1 Kleurhistorisch onderzoek, de verschillende stappen ... 83

Bijlage III.2 Monsterlocaties ... 85

Bijlage III.3 Monsteranalyse ... 86

NHA 7 - Kooflijst stuc ... 86

NHA8 – Brede sierlijst stucplafond ... 89

NHA13 – Putto (been en doek) ... 91

NHA14 - Roos ... 93

NHA11 – Druiventros ... 94

NHA 3 – Vlakke onderkant liseen ... 95

NHA9 – Kooflijst hout (onderste lagen) ... 98

NHA 10A – Deur (bossing) ... 99

NHA 10B – Deur (kussen) ... 100

NHA 10C – Deur (lijst) ... 101

NHA 10D – Deur (regel) ... 102

NHA 15 – Vensterkast (kussen) ... 103

NHA12-Schouw ... 105

Bijlage III.4 Topografieën ... 106

(4)

Tolstoj, UvA, 2016 3

Samenvatting

In tegenstelling tot de gangbare opvattingen in de literatuur, waarin vaak vermeld wordt dat achttiende-eeuws stucwerk in Nederland voornamelijk wit was, blijkt de praktijk geen aanleiding te geven tot deze consensus. Er bestaat geen solide beeld van de afwerking van Nederlandse stucplafonds in de achttiende eeuw. Regelmatig worden gekleurde of vergulde afwerklagen gevonden, maar door onvoldoende kennis of begrip van historische afwerkingsmethoden worden deze kleurige uitmonsteringen vaak weer overschilderd met een moderne – witte – verflaag. De ontoereikende kennis van achttiende-eeuwse afwerklagen op stucplafonds is problematisch omdat die kan leiden tot onzekerheid in de interpretatie van gevonden afwerklagen. Met meer duidelijkheid zouden er betere restauratiekeuzes gemaakt kunnen worden voor historisch correctere reconstructies. Om meer inzicht te verkrijgen in deze originele afwerkingen is in deze scriptie de context van de algemene publicaties over stucwerk verbonden aan een casus. Er is hiervoor onderzoek uitgevoerd op een rijk geornamenteerd stucplafond uit de vroege achttiende eeuw aan de Nieuwe Herengracht 143 te Amsterdam. Het plafond is een goed voorbeeld van een rijk interieur ontstaan in een periode waarin de barokke Lodewijk XIV-stijl in de mode was. Het stucplafond en de rest van de kamer – zijn thans witgeschilderd. In deze studie staat de vraag centraal wat de oorspronkelijke achttiende-eeuwse kleurstelling van het desbetreffende stucplafond is geweest. Deze hoofdvraag wordt ondersteund door literatuur- en archiefonderzoek. Er is een (kunst)historische context gecreëerd door de geschiedenis van (polychroom) stucwerk te bestuderen en door de geschiedenis van het pand en de bewoners ervan te achterhalen. Bovendien is er kleurhistorisch onderzoek uitgevoerd op het stucplafond. Ter ondersteuning van de hoofdvraag en om de kleur van het plafond in een context te plaatsen, is er ook kleuronderzoek op de lambrisering verricht. Voor dit kleurhistorisch onderzoek zijn verschillende methodes gebruikt, zoals het maken van stratigrafieën in situ, het bekijken van verfmonsters onder de microscoop, en het uitvoeren van pigmentonderzoek door middel van technische analyse. Deze informatie is aangevuld met – en gestaafd aan – literatuur- en archiefonderzoek. De verschillende afwerkstadia zijn gekoppeld aan de bewoningsfasen van het pand om een datering aan de verflagen te kunnen geven. Aan de hand van de gevonden eerste afwerkstadia van het plafond, maar ook van de lambrisering, is een impressie gegeven van het achttiende-eeuwse uiterlijk van het plafond in combinatie met de wand. In de conclusie zijn verdere stappen voorgesteld om de bestaande discrepantie tussen theorie en praktijk in het onderzoek van stucwerk te overbruggen.

(5)

Tolstoj, UvA, 2016 4

Inleiding

Aan de Nieuwe Herengracht 143 te Amsterdam staat een monumentaal herenhuis, door een rijke Joodse koopman gebouwd in 1724.1 Tot het einde van de negentiende eeuw heeft het pand vele belangrijke bewoners gehuisvest, waaronder Auguste de Marmont, eerste maarschalk van Napoleon Bonaparte, en de Amsterdamse bierbrouwer Willem Hovy. In 1900 bood het pand twee jaar onderdak aan ballingen van de Boerenoorlog. Daarna, in 1902, werd het door de Diaconie van de Gereformeerde Gemeente ingericht als bejaardentehuis. Hiertoe moesten er vele structurele aanpassingen in het pand uitgevoerd worden. De meeste “originele” elementen (zoals het trappenhuis) zijn verwijderd, maar één ruimte op de eerste verdieping, of “bel-etage”, ademt nog iets van de sfeer van de weelderige uitmonstering die dit grachtenpand ooit moet hebben gehad. In de huidige woonkamer – de zaal of voorkamer – van de verdieping bevindt zich een rijk geornamenteerd stucplafond (afb.1), vermoedelijk van de Amsterdamse stucwerkers Ignatius (1685-1732) of Jan van Logteren (1709-1745).2 Het plafond en de rest van de kamer – wanden, lambrisering en schouw – zijn nu crèmewit geschilderd, het is niet duidelijk welke kleurstelling de zaal origineel heeft gehad. De oorspronkelijke kleurstelling van het plafond is het eigenlijke onderwerp van deze scriptie.

Mijn vraagstelling haakt in op het feit dat er geen eenduidig beeld van de afwerking van Nederlandse stucplafonds in de achttiende eeuw bestaat. De gangbare opvatting is dat stucplafonds doorgaans wit waren, maar uit kleurhistorisch onderzoek blijkt regelmatig dat het stucwerk vaak kleurrijker is geweest dan we vermoeden.3 Een doorlichting van zowel kunsthistorische als restauratie-technische publicaties toont aan dat het theoretische en het praktische onderzoek naar stucwerk elkaar nog niet voldoende aanvullen om tot een consensus te komen. Na het bestuderen van de standaardwerken over stucwerk en een selectie van teksten waarin de restauratie van achttiende-eeuwse stucplafonds wordt besproken, ontstaat de indruk dat de algemene geschiedenis van stucwerk in de achttiende

1

Dit pand is een beschermd monument, monumentnummer: 1943.

2 Deze toeschrijving is mij via de huidige bewoonster van de verdieping, die erg begaan is met plafond, ter

ore gekomen. Zij kon zich echter niet herinneren waar ze dit heeft gehoord. Na bestudering van het werk van Jan van Logteren en zijn vader Ignatius, lijkt de vormentaal van het plafond zeer overeen te komen.

3

Koldeweij, 2010: 14.

Afb. 1 Het stucplafond van de Nieuwe Herengracht. Foto: Auteur, 12-04-2016

(6)

Tolstoj, UvA, 2016 5

eeuw niet vaak genoeg in verband wordt gebracht met praktisch “bewijsmateriaal” dat voortkomt uit kleurhistorisch onderzoek.

De probleemstelling die aan dit onderzoek ten grondslag ligt is dan ook de stelling dat de ontoereikende kennis van achttiende-eeuwse afwerklagen op stucplafonds bezwaarlijk is omdat die kan leiden tot onzekerheid in de interpretatie van gevonden afwerklagen. Met meer duidelijkheid zouden er betere restauratiekeuzes gemaakt kunnen worden voor historisch correctere reconstructies.

Een gevolg van de invloed van dergelijke onduidelijkheid op de restauratiepraktijk is te zien in Den Haag, aan de Korte Vijverberg 3. In dit pand, waar het Kabinet van de Koning gevestigd is, is een uitzonderlijk goed bewaard interieur uit 1724 aanwezig. In één van de achterkamers werd tijdens kleuronderzoek op het stucplafond in 1983 een gekleurde afwerklaag gevonden. De decoratieve stucelementen en het lijstwerk waren verguld op een achtergrond van twee tinten groen (afb.2).4 Deze uitmonstering kwam overeen met de groene kleurstelling op de lambrisering. Omdat echter niet duidelijk was of deze afwerking in de vroege achttiende eeuw geplaatst kon worden of een latere overschildering betrof, is er gekozen het plafond wit te schilderen en alleen de vergulde elementen te behouden.

Dit voorbeeld illustreert de tegenstrijdigheid in de opvattingen over afwerklagen op achttiende-eeuws stucwerk. Er wordt soms kleur gevonden, maar omdat men niet precies weet hoe het origineel bedoeld was, wordt er vaak maar voor wit gekozen. Aan het grote publiek wordt het witte uiterlijk min of meer gepresenteerd als origineel. Deze onvolledige beeldvorming is een tweede reden voor onderzoek naar het achttiende-eeuwse uiterlijk van stucwerk.

In deze scriptie zal juist wel de context van de algemene publicaties over stucwerk verbonden worden aan een casus. Een volledig eenduidig beeld van achttiende-eeuwse stucplafonds kan alleen verkregen worden uit een grootschalige inventarisatie van alle monumentale stucplafonds in Nederland, waarbij een onderverdeling wordt aangebracht in witte, gekleurde, en niet onderzochte plafonds. Helaas is daar binnen deze studie geen

4

Fock 1991: 132.

Afb. 2 Detail van de vrijgelegde groene afwerklaag in de linker achterkamer van het pandKorte Vijverberg 3.

(7)

Tolstoj, UvA, 2016 6

ruimte voor, daarom zal in deze scriptie geprobeerd worden een eerste aanzet te geven tot een dergelijk onderzoek te geven.

In het kader van deze masterscriptie is van januari tot juni 2016 onderzoek uitgevoerd op het plafond aan de Nieuwe Herengracht, een plafond dat een goed voorbeeld is van een rijk interieur ontstaan in een periode waarin de barokke Lodewijk XIV-stijl in de mode was.5 Hierbij was het uitgangspunt de diagnostische fase van het onderzoek – het stadium dat voorafgaat aan de keuze om een conserverende of restauratieve behandeling op een object te verrichten. De huidige witte verflagen verbergen het originele uiterlijk van de nog aanwezige historische elementen in de kamer: het plafond, de deur, de schouw en de lambrisering. Om achter het oorspronkelijke uiterlijk van het plafond te komen – in andere woorden, om de “diagnose te stellen” – wordt in deze scriptie de volgende hoofdvraag gesteld:

Wat is de oorspronkelijke achttiende-eeuwse kleurstelling van het stucplafond in de voorkamer op de bel-etage aan de Nieuwe Herengracht 143?

Ter ondersteuning van de hoofdvraag en om de kleur van het plafond in een context te plaatsen, is er ook kleuronderzoek op de overige interieurelementen verricht. De uitkomsten hiervan worden gekoppeld aan de resultaten van het kleuronderzoek op het plafond.

De hoofdvraag zal worden beantwoord aan de hand van drie deelvragen.

1. Hoe waarschijnlijk is het dat een achttiende-eeuws stucplafond (en lambrisering) polychroom is geweest? Middels deze vraag wordt een (kunst)historische context gecreëerd waarin het onderzoek op het stucplafond aan de Nieuwe Herengracht wordt geplaatst.

2. Kunnen de resultaten van het kleuronderzoek gekoppeld worden aan de bewonersgeschiedenis van het pand? Deze vraag plaatst het praktische onderzoek in de historische context van het pand.

3. Is het mogelijk om aan de hand van relatief kleine ingrepen (kleurhistorisch onderzoek, technische analyse) een gedegen beeld te vormen van de originele uitmonstering van een ruimte? Deze vraag behandelt de praktische uitvoering van kleurhistorisch onderzoek.

Gezamenlijk zal aan de hand van deze onderzoeksvragen een completer beeld van de oorspronkelijke uitmonstering en de geschiedenis van de kamer gevormd worden, teneinde een impressie te creëren van – in de eerste plaats – het plafond, maar ook van andere nagelvaste elementen in de voorkamer aan het begin van de achttiende eeuw.

Onderzoeksmethoden

Voor een betere beeldvorming van het uiterlijk van stucplafonds en de nagelvaste afwerking (betimmering, deuren, schouwen, etc.) in historische interieurs, is multidisciplinair onderzoek nodig. Daarom worden de probleemstelling en onderzoeksvragen vanuit verschillende hoeken benaderd. Kleurhistorisch (stratigrafisch en microscopisch) onderzoek en technische analyses (SEM-EDX) zijn twee praktische methodes die gebruikt kunnen worden om de verflaagopbouw, kleurstelling, chronologie

5 Deze scriptie is onderdeel van de masteropleiding Conservering en Restauratie van Cultureel Erfgoed,

(8)

Tolstoj, UvA, 2016 7

en de toepassing van pigmenten op het plafond te achterhalen. Met deze informatie kunnen eventuele bijzonderheden op het plafond gekoppeld worden aan bepaalde historische gebeurtenissen in het pand. Archief- en literatuuronderzoek zal meer informatie verschaffen over de bouw-, renovatie-/restauratie- en bewonersgeschiedenis van het pand, waardoor het plafond in een (kunst)historische context geplaatst kan worden. Bovengenoemde methodes zullen tevens uitwijzen of de rest van de kamer (de lambrisering, schouw en deur) wat betreft kleurstelling en stilistische gronden correspondeert met het plafond en hoe de uitmonstering van het gehele vertrek in de loop der tijd is veranderd. Bovendien zal het historische verflagenpakket gedocumenteerd worden.

Opbouw van de scriptie

Het eerste hoofdstuk behandelt de stand van wetenschap over stucwerk. Aan de hand van een aantal standaardwerken zal allereerst worden ingegaan op het materiaaltechnische aspect van stuc. Vervolgens zal de geschiedenis van stucwerk en het uiterlijk van achttiende-eeuwse interieurs in Nederland worden besproken. In de daaropvolgende paragraaf zal kleur op stucplafonds vanuit theoretisch (literatuur) en praktisch (werkelijkheid) oogpunt worden behandeld.

In het tweede hoofdstuk wordt de (bewoners)geschiedenis van het pand aan de Nieuwe Herengracht onderzocht. Bovendien wordt het stucplafond en de voorkamer uitvoerig beschreven.

Het derde hoofdstuk staat in het kader van het materiaaltechnische onderzoek. De resultaten van het kleurhistorisch onderzoek en technische analyse worden besproken en de uitkomsten gekoppeld aan bewonersfasen. Op grond hiervan wordt een impressie van de originele kleurstelling van plafond en wand gegeven.

De scriptie wordt afgesloten met een conclusie waarin de belangrijkste onderzoeksresultaten worden besproken en antwoord wordt gegeven op de hoofd- en deelvragen.

(9)

Tolstoj, UvA, 2016 8

1. Stucwerk: een geschiedenis van de toepassing en het

materiaalgebruik

Interieurstucwerk is een veelvuldig toegepaste interieurafwerking in Nederland. In dit hoofdstuk wordt het onderwerp van verschillende kanten belicht: niet alleen het materiaaltechnische aspect zal worden besproken; ook wordt er een beknopte (stijl)geschiedenis van stucwerk in Nederland gegeven,. De laatste paragraaf zal worden gewijd aan beschilderde achttiende-eeuwse stucplafonds. Dit hoofdstuk kan worden gezien als een “stand van wetenschap”: aan de hand van literatuur zal een overzicht worden gegeven van de reeds verrichte studies over dit onderwerp. Er is een aantal boeken verschenen over stucwerk in het Nederlandse woonhuis. De dissertatie Stucwerk in het

Nederlandse woonhuis van Wijnand Freling (1993); het boek Italiaans Stucwerk in Den Haag en Leiden. 1700-1800 van Gemke Jager en Willemijn Fock (1984); en het boek Stuc. Kunst en Techniek (2010), waarin artikelen over verschillende aspecten van het materiaal

zijn verzameld, hebben voor dit hoofdstuk als leidraad gediend. Werken als Het

Nederlandse Interieur in Beeld, onder redactie van Willemijn Fock (2001) en Leven in Toen (2001) van Van Burkom (red.) illustreren het stilistische kader van achttiende-eeuws

Nederlands stucwerk en interieurs. Om een context van stucwerk in Amsterdam te geven, is het boek Bouwen in Amsterdam van H.J. Zantkuijl (1993) geraadpleegd.

Alvorens het hoofdstuk te beginnen, dient er een terminologische opmerking te worden gemaakt. Een veelvoorkomend fenomeen in literatuur of restauratieverslagen is de onduidelijke toepassing van de termen pleister- en stucwerk. Deze begrippen worden vaak door elkaar gebruikt. Het woord “stuc” wordt in Nederland vaak voor zowel gips als kalk benut, terwijl deze twee materialen niet hetzelfde zijn en verschillende eigenschappen hebben.6 Dit semantische probleem leidt niet alleen tot verwarring, maar heeft ook gevolgen voor de conservering en restauratie van stucwerk, er worden dan immers niet alleen begrippen, maar ook materialen door elkaar gebruikt, soms met schades tot gevolg.7 Om deze verwarring te vermijden, wordt in deze scriptie een ondubbelzinnige terminologie gebruikt, zoals deze ook gehanteerd wordt in verscheidene studies over stucwerk.8 Met de term pleisterwerk wordt de vrij dunne toplaag van het stucwerk bedoeld. Deze laag is over het algemeen fijner van samenstelling dan onderliggende stuclagen. Met een pleisterlaag wordt een glad oppervlak verkregen dat geschikt is voor een nabehandeling, het kan bijvoorbeeld gewit, beschilderd of behangen worden. De stuclaag is een relatief dikke laag (tot enkele centimeters dik) die bestaat uit een vrij grove mortel. Op een stuclaag worden band- en lijstwerk en de figuraties aangebracht.9

6

Keppler, 2010: 281.

7 Keppler, 2010: 279.

8 Waaronder Freling’s dissertatie “Stucwerk in het Nederlandse woonhuis” (p. 15) en “Stuc, Kunst en

Techniek” (p. 281).

9

(10)

Tolstoj, UvA, 2016 9

1.1. Materiaaltechnische eigenschappen en de vervaardiging van

stucwerk

Er bestaan vele boeken waarin de samenstelling, opbouw en vervaardiging van interieurstucwerk worden beschreven. Deze paragraaf baseert zich op literatuur waarin achttiende-eeuws stucwerk in Nederlandse woonhuizen wordt behandeld. Een uitzondering is Beard’s werk Stucco and decorative plasterwork in Europe (1983), dat uitvoerig ingaat op de technieken die gebruikt werden bij de vervaardiging van stucwerk in interieurs in Europa. Ook het proefschrift van W.V.J. Freling (1993) en de verzameling essays in het boek Stuc (2010) zijn gebruikt om deze paragraaf vorm te geven. Een ander waardevol werk is praktischer van aard: het restauratiebestek voor stukadoorswerk Van schade tot

bestek (2009) zet doelmatig uiteen hoe historisch stucwerk is opgebouwd, welke types

schade er kunnen ontstaan en hoe die kunnen worden aangepakt en gerestaureerd. Deze gids is samengesteld door verschillende (praktijk)specialisten, onder wie W.F. Bielderman en W.V.J. Freling.

Samenstelling en vervaardiging van stuc

Stuc is een poreus, steenachtig materiaal, dat hoofdzakelijk bestaat uit gips, kalk of leem, zand en water, waar vervolgens materialen aan toegevoegd worden om de eigenschappen ervan te beïnvloeden.10 Door deze materialen in bepaalde verhoudingen met elkaar te mengen ontstaat er een mortel die vervormd en gekneed kan worden. Een dergelijke mortel is – afhankelijk van de samenstelling – geschikt voor vlakke en geornamenteerde afwerkingen in zowel interieur als exterieur. Uit Beards boek blijkt dat in historische bronnen verschillende ingrediënten voor een goede mortel worden aangeraden, er zijn zelfs recepten die teruggaan naar de klassieke oudheid: zowel Vitruvius als Plinius beschreven methodes voor een kalkmortel. Beard schrijft dat het grote geheim volgens hen – maar ook volgens de kunstenaar Vasari – bestond uit de toevoeging van witte marmerbrokjes die tot een fijn poeder werden gevijzeld en gezeefd. Het “marmermeel” werd toegevoegd aan de kalk, het gewassen rivierzand en water. Dit recept werd volgens Beard de basisformule voor al het latere ornamentele stucwerk in Europa.11

Het onderscheid tussen diverse types stucwerk uit verschillende periodes kan gemaakt worden door naar bindmiddelen, vul- en toeslagstoffen te kijken. Freling zet in zijn dissertatie de (chemische) samenstelling van stucwerk uiteen. Hij licht toe dat de voornaamste bindmiddelen van interieurstucwerk kalk, gips en leem zijn. Kalk, CaCO3,

wordt verkregen uit kalksteen, dat als sedimentgesteente in Nederland, België en Duitsland voorkomt, maar ook gewonnen kan worden uit schelpen. Een ander bindmiddel is gips (CaSO4x2H2O) dat wordt gewonnen uit gipssteen uit Frankrijk en Duitsland.12 Zowel kalk-

als gipssteen moeten een voorbewerking ondergaan voordat ze geschikt zijn voor de toepassing in een mortel.

Steen- en schelpkalk moet worden gebrand en daarna geblust, dit proces is voor beide grondstoffen vrijwel identiek.13 Het branden van de kalk, hetgeen Freling omschrijft als een “vroeg pre-industrieel proces”,14

gebeurde vaak dichtbij de kalkgroeves in permanente kalkovens of eenmalige simpele veldovens. De ovens verdroegen hoge 10 Beard, 1983: 9. 11 Beard,1983: 10. 12 Freling, 1993: 185. 13 Freling, 1993: 185. 14 Freling, 1993: 186.

(11)

Tolstoj, UvA, 2016 10

temperaturen – de ontledingstemperatuur van kalksteen ligt tussen 896ºC en 910ºC – en werden op veel brandstof (hout, turf, houtskool en steenkool) gestookt.15 In de achttiende eeuw werden volgens Freling voor het kalkbranden vooral trechter- en later schachtovens gebruikt, die minder brandstof verbruikten en een hogere kalkopbrengst hadden.16 Freling beschrijft wat er tijdens het brandproces met de kalksteen gebeurt:

De kalksteen zwelt op bij verhitting door de ontledingsverschijnselen. Deze beginnen aan de oppervlakte en leiden tot een volumevergroting. Naarmate het brandproces vordert neemt het aantal poriën niet meer toe maar worden de poriën steeds groter. Wordt de temperatuur verder verhoogd dan leidt dit tot het smelten van de CaO-kristallen waarbij het poriënvolume afneemt.17

Bij de verbranding ontsnapt het koolzuur (CO2) en blijft er calciumoxide (CaO),

ongebluste kalk, over. Na het branden is de kalksteen gereduceerd tot 50% van het oorspronkelijke gewicht. De gebrande kalk – dit is nu poreuze kalksteen – wordt dan naar de gebruiksplaats vervoerd. De kalk wordt ter plekke geblust waardoor het gewicht weer ongeveer met 30% toeneemt. Het blussen gebeurt met water dat de gebrande kalksteen in kalkpoeder uit elkaar doet vallen.18 Er komt bij dit proces veel hitte vrij en de calciumoxide wordt gebonden tot calciumhydroxide (Ca(OH)2), oftewel gebluste kalk.19 Na het blussen

moet de kalk minimaal twee jaar afgedekt in een kalkput met water “rijpen”, zodat alle kalk daadwerkelijk wordt geblust. Wordt dit niet gedaan, verklaart Freling, dan kan er later schade in het stucwerk ontstaan doordat de ongebluste kalksteendeeltjes bij gebruik pas worden omgezet in Ca(OH)2CaCO3.20

Freling zet ook de vervolgstappen uiteen. Het gebluste kalkpoeder kan nu verwerkt worden in een mortel. Om de eigenschappen van de mortel te beïnvloeden worden vulstoffen toegevoegd. Zo wordt zand in diverse korrelgroottes gebruikt om de mortel te verschralen en schade door krimp of uitzetting te beperken. Andere toevoegingen die Freling noemt bestaan uit marmermeel dat door het allerfijnste stucwerk in de toplaag wordt gemengd; strohaksel en koeien- of varkensharen om de sterkte en samenhang van de mortel te vergroten en scheurvorming tegen te gaan.21 De kalkmortel hardt uit onder invloed van het kooldioxide of koolzuur (CO2) uit de lucht dat zich bindt aan de

hydroxidegroep van de gebluste kalk. Bij dit proces, carbonatatie genoemd, komt water (H2O) vrij. In principe ontstaat er zodoende weer kalksteen, maar nu aangevuld met

toeslagstoffen.22

Het andere materiaal dat veel wordt gebruikt in de toepassing van stucwerk is gips (CaSO4x2H2O), dat wordt verkregen uit het branden van gipssteen. Hoewel gips net als

kalk gebrand kan worden in veldovens, noemt Freling een economischere manier: het branden in een soort bakkersoven. Nadat deze is opgestookt worden de vuurhaard en as verwijderd, de gipssteen er in gelegd en alle openingen van de oven gedicht met klei.23 Door de hitte verdampt het aan de kalksteen gebonden water en ontstaat er een uithardend (of “afbindend”) materiaal dat na het branden vermalen wordt tot gipspoeder. Dit poeder is 15 Freling, 1993: 186,187. 16 Freling, 1993: 188. 17 Freling, 1993: 187. 18 Freling, 1993: 190-192. 19 Freling, 1993: 191. 20 Freling, 1993: 191. 21 Freling, 2010: 61. 22 Freling, 1993: 191, 192. 23 Freling, 1993: 193-194.

(12)

Tolstoj, UvA, 2016 11

zeer hygroscopisch en hardt uit onder invloed van water, een hydrolytische reactie die resulteert in een versteend (of “afgebonden”) product.24

Zowel de kwaliteit als de afbindtijd – de tijd die nodig is voor de binding tussen gipspoeder en water om een versteend materiaal te krijgen – is afhankelijk van de temperatuur waarop de gips is gebrand. Over het algemeen geldt dat hoe hoger de brandtemperatuur is, hoe sterker het materiaal en hoe langer het duurt voor het uithardt.25 Door een kleine hoeveelheid vertragings- of versnellingsstoffen te mengen in het gipspoeder, kan de afbindtijd worden beïnvloed. Door stoffen als gelatine, superfosfaten, lijm, caseïne, kalk en natriumcarbonaten toe te voegen, kan de verwerkingstijd worden opgerekt, zodat de stukadoor meer tijd heeft om het stucwerk vorm te geven. Versnellers, zoals keukenzout (NaCl), calciumsulfaat (CaSO4) en kaliumhydroxide (KOH), zorgen ervoor dat de

gipsmortel juist sneller uithardt.26 Net als bij kalk kunnen ter versteviging vezels of haren worden toegevoegd aan de gipsmortel.27 Freling noemt twee toepassingen voor het gipspoeder: het kan worden gebruikt voor stukadoorsgips voor het “grovere” stucwerk; en pleistergips dat gebruikt wordt voor de bovenste gladde pleisterlaag.28

De opbouw van achttiende-eeuwse stucplafonds

In het restauratiebestek Van schade tot bestek, wordt een beknopte introductie tot de opbouw van traditioneel stucwerk gegeven, hoewel er niet vermeld wordt om welke periode het precies gaat. Deze gids beschrijft dat de meeste stucplafonds zijn opgebouwd als een samengesteld systeem met meerdere lagen, in vakjargon aangeduid met termen als vertin-, raap- en pleisterlaag.29 Freling verheldert deze opbouw in het boek Stuc (2010), waarin hij de opkomst van de Lodewijk XIV-stijl aan het einde van de zeventiende eeuw in de Nederlanden als een aanleiding voor een nieuwe constructiewijze van stucplafonds aanwijst. De auteur beschrijft hoe in de loop van de achttiende eeuw het gesloten houten plafond met twijgen of latjes als ondergrond plaatsmaakte voor een constructie van rachels – latjes die op gelijke afstand van elkaar tegen het plafond werden bevestigd. Hierop werden de stuclagen aangebracht (afb.3).30 Omdat de beschrijving van de laagopbouw in het restauratiebestek voor de hedendaagse (restauratie)praktijk is geschreven, worden hierin ook moderne materialen zoals stucanet geadviseerd. Om de koppeling en context met de achttiende eeuw te behouden zijn de gegevens uit het restauratiebestek vergeleken met de (historische) informatie die Freling in zijn dissertatie uit 1993 geeft. Deze vergelijking levert de volgende laagopbouw van een traditioneel stucplafond op:

- Constructieve ondergrond: Het systeem met de verschillende lagen stuc- en pleisterwerk moet op een ondergrond worden aangebracht. Deze ondergrond maakt deel uit van de architectonische constructie van het gebouw – in dit geval het plafond – en bestaat uit “bouwmaterialen” bijvoorbeeld hout of baksteen.31

- Pleisterdrager van houten rachels: Op de constructieve ondergrond wordt een systeem van houten rachels aangebracht, die met (smeed)ijzeren nagels of krammen 24 Freling, 1993: 194. 25 Freling, 1993: 194. 26 Freling, 1993: 194. 27 Freling, 1993: 194. 28 Freling, 1993: 194. 29 Bielderman, 2009: 9. 30 Freling, 1993: 175. 31 Bielderman, 2009: 9.

(13)

Tolstoj, UvA, 2016 12

bevestigd worden aan het plafond. Vervolgens worden ze onderling verbonden met haaks gespannen binddraad (bijvoorbeeld gegloeid koperdraad) dat vastgezet wordt met nageltjes. Dit draad dient als houvast voor de volgende laag, die bestaat uit riet.

- Rietlaag: Op de houten rachels wordt riet bevestigd. In Frelings dissertatie wordt aan de hand van een microscoopopname geïllustreerd dat een rietstengel is opgebouwd uit kleine cannelures, die zorgen dat het hechtingsoppervlak vergroot wordt en de mortel zich goed aan het riet kan hechten.32 Ook beschrijft hij dat er tussen de afzonderlijke rietstengels 0,5 tot 1,0 cm. ruimte moest overblijven;33 het restauratiebestek vermeldt dat hier ook wel rietmatten voor werden gebruikt. In het bestek worden ook twijgen en wilgentenen als optie genoemd.34 Deze rietlaag werd gefixeerd met nog een koperdraad die zigzag over het riet gespannen werd.35 De ruimte tussen de rietstengels had een praktisch doel: hierop werd de eerste stuclaag aangebracht, de eerste raaplaag.

- Eerste raaplaag: Vervolgens wordt de mortel met bijvoorbeeld een borstel in de rietlaag gedrukt, waardoor de nog natte stuc zich tussen en om de rietstengels heen vormt, hetgeen een zeer sterke hechting oplevert. Deze laag wordt vaak ook “vertinlaag” genoemd en soms wordt er gesproken van “in het ruw” zetten. Het oppervlak van de eerste raaplaag wordt namelijk opgeruwd (bijvoorbeeld met een bezem), de volgende laag heeft volgens Freling zodoende een betere hechting dan wanneer het oppervlak glad zou zijn.36

- Raaplaag: De tweede stuclaag, de raaplaag is – zo schrijft Freling – bedoeld om het plafond zo glad mogelijk te maken. Bovendien kunnen krimpscheuren die tijdens de droging zijn ontstaan weggewerkt worden. Het is tevens de laag waarop de ornamenten worden aangebracht. Vaak schetste de stucwerker met rood krijt, grafiet of houtskool eerst op de raaplaag waar de lijsten, ornamenten en figuratieve delen moesten worden geplaatst. Een dergelijke ondertekening – waarschijnlijk in grafiet – is te zien op een beschadigd gedeelte van het stucplafond in de gang op de 32 Freling, 1993: 199. 33 Freling, 1993: 175. 34 Bielderman, 2009: 9. 35 Freling, 1993: 175. 36 Freling, 1993: 176.

Afb.3 Restauratie van historisch stucwerk, de rachels en de rietlaag zijn hier duidelijk te zien.

(14)

Tolstoj, UvA, 2016 13

etage van Nieuwe Herengracht 143 (afb.4 , zie ook bijlage II.7, afb.8). Ook is hier de raap-, pleister en afwerklaag te zien en een smeedijzeren nagel om de lagen en ornamenten aan elkaar te bevestigen. De vervaardiging van de reliëfstukken gebeurde vaak ter plaatse op het plafond of op een werkbank. De sierlijsten werden “getrokken”: een geprofileerd sjabloon werd ononderbroken in één richting voortgetrokken door de mortel, waardoor er een lange lijst ontstond.37 Werd een lijst ter plekke getrokken, dan werden er eerst nagels in de raaplaag geslagen zodat het natte lijstwerk beter aan de ondergrond hechtte. Repeterende ornamenten werden vaak in mallen gegoten en later geplakt.38 Delen die erg vooruitstekend of groot waren – zoals delen van de figuraties – werden opgevuld met lichtere stoffen om het gewicht te reduceren. Freling geeft voorbeelden van vulmiddelen als samengebonden riet, ijzerdraad of papier. De grote stucbeelden waren vaak hol van binnen en werden gevormd op een model van ijzerdraad. Kleinere en fijne ornamenten werden vaak ter plekke of op de werkbank gemodelleerd, geplakt en bijgewerkt met onder andere (palet)mesjes en vingers (afb.5).39

- Pleisterlaag: Om eventuele oneffenheden in de raaplaag weg te werken en een glad oppervlak te creëren, werd het stucplafond gepleisterd. Zoals eerder vermeld, werd de pleisterlaag gemaakt met een fijnere gipsmortel dan de onderliggende raaplagen die uit een kalkmortel bestaan. Om een nog gladder en fijner resultaat te bereiken werd de gipsmortel vaak nog aangevuld met fijngemalen marmermeel. Ook noemt Freling de toevoeging van zilverzand aan de fijne gipsmaling.40 De pleisterlaag zorgde tevens voor een onderling verbinding tussen geprofileerde lijsten, ornamenten, voorstellingen en het platte vlak.

37 Bielderman, 2009: 66. 38 Freling, 1993: 181. 39 Freling, 1993: 177. 40 Freling, 1993: 178.

Afb.4 Raap-,pleister- en afwerklaag; smeedijzeren nagel en een ondertekening zijn zichtbaar op het stucplafond in de gang van Nieuwe Herengracht 143.

(15)

Tolstoj, UvA, 2016 14

- Afwerking: Tenslotte werd de laatste afwerking aangebracht, het plafond werd gewit of polychroom geschilderd. Ook konden er enkele kleuraccenten of verguldingen worden aangebracht, om de nadruk te leggen op bepaalde onderdelen. Volgens Freling werd deze laatste stap uitgevoerd door een schilder.41 De volgende paragrafen zullen meer informatie geven over deze gekleurde afwerkingen op achttiende-eeuwse stucplafonds in Nederland.

41

Freling, 1993: 178.

Afb.5 Traditioneel stucgereedschap. Veel van deze instrumenten worden nu nog gebruikt Bron: <https://www.nps.gov/tps/how-to-preserve/briefs/21-flat-plaster.htm> 12-05-2016

(16)

Tolstoj, UvA, 2016 15

1.2. Beknopte geschiedenis van stucwerk

W.V.J. Freling (1993) geeft een overzicht van het gebruik van stucwerk in het Nederlandse woonhuis. In zijn dissertatie stelt hij dat de ontwikkeling van stucwerk in Nederland gedeeltelijk gelijk oploopt met de geschiedenis van de baksteenproductie, een technologische ontwikkeling die vanaf de twaalfde eeuw in ons land opkwam. De methode van het steenbakken heeft veel overeenkomsten met die van het kalkbranden. Hij schrijft dat beide processen vermoedelijk door de kloosterorden zijn geherintroduceerd nadat de Romeinse kennis van de baksteenproductie gaandeweg in onze contreien verloren gegaan was.42 In de romaanse tijd en de gotiek worden gestucte wanden vooral aangetroffen in kerkinterieurs en soms in woonhuizen. Freling schrijft dat het dan vrijwel altijd om vlak gepleisterde wanden gaat die soms een beschilderde afwerking hebben.43 Ook stucwerk uit de vijftiende en zestiende eeuw is volgens hem door de vlakke en eenvoudige afwerking moeilijk op stilistische gronden te herkennen. Stucwerk in reliëf is – in tegenstelling tot de ons omringende landen – tot de achttiende eeuw vrij ongebruikelijk in ons land.44 Het oudste geornamenteerde stucwerk in Nederland dat Freling noemt, dateert uit het begin van de zeventiende eeuw.45

Zowel Freling als Zantkuijl en Pijzel-Dommisse zien met name in de late zeventiende en de gehele achttiende eeuw een toenemende populariteit van stucplafonds in de huizen van welgestelde Nederlandse burgers, een ontwikkeling die zij voornamelijk wijten aan de groeiende welvaart door overzeese (VOC-)handel in de Republiek in de zeventiende eeuw.46 Freling beschrijft hoe in deze periode – de Gouden Eeuw – kunst toegankelijker werd voor een bredere bevolkingsgroep en de vraag ernaar toenam. Zo groeide de belangstelling voor architectuur bijvoorbeeld sterk, er werden grote bouwwerken opgericht, zoals de aanleg van de Amsterdamse grachtengordel in de loop van de zeventiende eeuw. In de eeuw daarna, toen de welvaart daalde door een recessie in de handel, werd er meer aandacht besteed aan de verfraaiing van het interieur.47 Luxueuze wand- en plafondafwerkingen werden – vooral bij de rijkere bovenklasse – populair, hetgeen al aan het einde van de zeventiende eeuw te zien is in het interieur van verschillende buitenplaatsen, kastelen en herenhuizen langs bijvoorbeeld de Vecht en de Amstel. In de daaropvolgende eeuw ondergingen de interieurs van grote woonhuizen in de grotere steden een metamorfose.48

Aan het einde van de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw vond er een ontwikkeling in vormgeving en architectuur plaats in het interieur. Freling merkt op dat tijdens de renaissance de dragende architectonische constructie nog een grote rol speelt en door de wand- en plafondafwerking benadrukt wordt.49 Zantkuijl beschrijft dit ook in zijn werk Bouwen in Amsterdam, in het gedeelte Barok: Plafonds en wanden (1993). In dit boek geeft de auteur een overzicht van prominente Amsterdamse huizen en hun bouw- en stijlgeschiedenis. De nadruk op de onderliggende constructie werd gelegd door moer- en kinderbalken te “omstucen” en te accentueren met ornamenten, de ruimtes tussen deze balken bleven grotendeels vlak en kregen een eenvoudige lijn- of vlakversiering. Zantkuijl geeft hiervan een aantal voorbeelden in huizen in Amsterdam.50 Hoewel volgens Freling 42 Freling, 1993: 45. 43 Freling, 1993: 12. 44 Freling, 2010: 65. 45 Freling, 1993: 45. 46

Freling, 1993: 49; Zantkuijl, 1993: 491; Pijzel-Dommisse, 2001: 181.

47 Freling, 1993: 49. 48 Freling, 1993: 49. 49 Freling, 1993: 48. 50

(17)

Tolstoj, UvA, 2016 16

het stucwerk ten tijde van de Lodewijk XIV-stijl de lijnen van de architectuur vaak nog grofweg volgt, stelt hij dat er in de daaropvolgende rococo afstand genomen werd van de architectonische constructie en dat de ornamenten in het stucwerk op plafonds een geheel eigen pad gingen volgen. Freling betoogt dat in deze stijlperiode mede hierdoor een hoogtepunt van geornamenteerde stuc- en pleisterafwerkingen werd bereikt.51

In deze scriptie wordt voornamelijk stucwerk van hoog niveau in deftige patriciërswoningen besproken, zodat er een link gelegd kan worden met het stucwerk aan de Nieuwe Herengracht. Dit betekent echter niet dat in eenvoudigere interieurs geen stucwerk voorkwam. Gemke Jager en Willemijn Fock benadrukken in hun boek Italiaans

Stucwerk dat het een relatief goedkope decoratievorm was en daarom gangbaar was in de

achttiende eeuw.52

In de eerste helft van de achttiende eeuw komen volgens Zantkuijl twee types stucplafonds veel naast elkaar voor. Enerzijds was het stucplafond met in het midden een geschilderde illusionistische afbeelding op een linnen of gepleisterde drager zeer populair, zoals bijvoorbeeld afgebeeld door Adriaan de Lelie (afb.6); anderzijds kwam ook het geheel gestucte plafond veel voor. Bij dit plafondtype is de illusionistische voorstelling – vaak een lucht met wolken en zwevende figuren – geheel in reliëf uitgevoerd, als ware het een grisaille, het plafond dat in deze scriptie wordt behandeld is hier een voorbeeld van. Deze voorstellingen waren vaak ontleend aan bestaande plafondschilderingen of ontwerpen daarvoor, die vaak nog bewaard gebleven zijn. Rond het midden van de achttiende eeuw raakten het middenstuk in de vorm van het geschilderde plafondstuk en het figurale reliëf steeds meer in onbruik. In plaats daarvan werden er stucplafonds ontworpen waar geen middenvoorstelling meer mogelijk was, omdat het middenornament opgenomen werd in de totale vormgeving.53

51 Freling, 1993: 49. 52 Jager en Fock, 1984: 25. 53

Zantkuijl, 1993: 493-494.

Afb.6 A. de Lelie: De kunstgalerij van Jan Gildemeester Jansz, 1794 – 1795. Bron:

<https://www.rijksmuseum.nl/nl/rijksstudio/kunstenaars/adriaan-de-lelie/objecten#/SK-A-4100,0> 15-06-2016

(18)

Tolstoj, UvA, 2016 17

Freling beschrijft in het boek Stuc hoe in het laatste kwart van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw – tijdens het neoclassicisme – de architecturale constructie weer zichtbaar werd in het interieur.54 In deze periode, rond 1770, kwam de Lodewijk XVI-stijl op in Nederland. Deze stijl manifesteerde zich in het stucwerk als een verstrakking van de ornamenten en vermindering van asymmetrie en dynamiek.55

De negentiende eeuw luidde tevens het machinale tijdperk in, waarin veel werd getest met alternatieve materialen voor stuc. Zo werd er geëxperimenteerd met bijvoorbeeld papier-maché, terracotta, kunststeen, blik en rubberachtige materialen. Door de goedkope en simpele vervaardiging en het lichte gewicht blijkt - volgens Freling – vooral papier-maché een goede vervanging voor stucwerk. Het materiaal werd in geprefabriceerde vorm veelvuldig toegepast op lijsten, in repetitieve motieven en ornamenten.56 Bestaande achttiende-eeuwse plafonds werden met deze nieuwe materialen aangevuld of verfraaid.57 In de tweede helft van de negentiende eeuw nam door de industrialisatie de bouwproductie toe, steeds meer machinaal vervaardigde interieurafwerkingen kwamen op de markt. Deze goedkope “prefab”-stucornamenten maakten de aanschaf van een stucplafond voor een grotere groep mensen mogelijk, waardoor het stucplafond nauwelijks meer weg te denken werd uit het interieur.58

Freling schetst hoe in het tweede kwart van de twintigste eeuw het stucwerk in hoog tempo van de wanden en plafonds verdween, en het “schone metselwerk” de nieuwe interieuropvatting werd. Ook na de Tweede Wereldoorlog zette deze trend zich voort, de “ontpleistering” zorgde ervoor dat een groot gedeelte van het stucwerk verdween uit het Nederlandse interieur, een trend die Freling de “schrootjeswoede” noemt.59

Buitenlandse invloeden op het interieur

In deze paragraaf zal een algemeen beeld worden geschetst van de Franse invloed op de achttiende-eeuwse Nederlandse interieurinrichting. In Bijlage I.1 is een uitgebreidere beschrijving van de stijlontwikkelingen in de achttiende eeuw opgenomen. Er wordt ook gekeken naar het kleurgebruik in de rijkere patriciërswoningen met nadruk op de Lodewijk XIV-stijl en de vertrekken op de bel-etage, zodat er een koppeling kan worden gemaakt naar de uitmonstering van de voorkamer aan de Nieuwe Herengracht. Voor deze beschrijving is het tweede hoofdstuk uit Leven in Toen. Vier Eeuwen Nederlands Interieur

in Beeld (2001) door Pieter Biesboer gebruikt en het boek Italiaans Stucwerk (1984) van

Jager en Fock. Ook het hoofdstuk ‘1700-1750’ van Jet Pijzel-Dommisse in het boek Het

Nederlandse Interieur in Beeld (2001) geeft een karakterisering van het interieur van deze

stijlperiode. Zantkuijl’s werk Bouwen in Amsterdam (1993) is gebruikt om een koppeling met historische interieurs in Amsterdam te maken.

In de interieurs – en stucplafonds – van de late zeventiende en de achttiende eeuw zijn verschillende elkaar opvolgende stijlen te onderscheiden. Een reden voor deze vormenrijkdom kan gevonden worden in de Reformatie. Frankrijk maakte in de zeventiende eeuw een turbulente tijd door en aan het einde van deze eeuw kwamen de godsdienstconflicten tot een hoogtepunt. De opheffing van het Edict van Nantes in 1685, dat onder andere pleitte voor godsdienstvrijheid, bracht een grote golf protestante Franse vluchtelingen op gang. Duizenden Hugenoten trokken richting het noorden, onder andere 54 Freling, 1993: 48. 55 Freling, 2010: 73. 56 Freling, 2010: 75. 57 Freling, 2010: 77. 58 Freling, 2010: 81. 59 Freling, 1993: 46.

(19)

Tolstoj, UvA, 2016 18

naar de Republiek. Doordat deze migratiegolf ook (hof)kunstenaars en ontwerpers met zich meevoerde, werden voor Nederland de deuren geopend naar de Franse hofcultuur en de daarbij horende stijlopvattingen.60 De belangrijkste van deze kunstenaars was Daniël Marot (1661 - 1752), die hier de Franse Lodewijk XIV-stijl introduceerde.61 Marot, zoon van een vooraanstaande hofarchitect, wordt gezien als de pionier op het gebied van het barokke interieur in Nederland. Zijn ontwerpen zijn in heel Nederland toegepast in de eerste helft van de achttiendeeeuw en er zijn diverse ornamentcatalogi naar zijn ontwerpen verschenen.62

Na de stroom uit Frankrijk gevluchte Hugenoten, vond er in de eerste helft van de achttiende eeuw een tweede migratiegolf plaats: door de groeiende vraag naar geornamenteerd stucwerk in het interieur, nam ook de migratie van Italiaanse stukadoors naar de Republiek toe, die zich voornamelijk in Den Haag vestigden. Deze kunstenaars verhieven tijdens de rococo het stucwerk naar een niveau dat voorheen onbekend was in Nederland.63

Lodewijk XIV-stijl

De Lodewijk XIV-stijl loopt gelijk aan de barok – de stijlperiode van ca. 1650 tot 1750 – en staat onder andere bekend om de symmetrische vormgeving, de rijke, contrasterende kleuren in zowel stoffering als nagelvaste onderdelen van het interieur en veel plastisch vormgegeven ornamenten.64 De muren – voorzien van houten betimmering of lage lambrisering met tussenvlakken – werden bekleed met wandbespanningen. Pijzel-Dommisse omschrijft de kenmerken waar een lambrisering in de vroege achttiende eeuw aan moest voldoen: meestal was die in velden, panelen en pilasters of lisenen verdeeld en voorzien van profiellijsten die in ornamentiek, rijkdom en kleur aansloten op de rest van het interieur.65 Biesboer beschrijft dat het houtwerk, de vensters en de schouw in verschillende op elkaar afgestemde tinten in één kleurenschema werden geschilderd met verguld lijstwerk en ornamenten, hetgeen een extra verfijnde uitstraling aan de ruimte gaf.66 De lege wandvlakken, omkaderd door de pilasters of lisenen van de lambrisering, werden vaak opgevuld met nagelvast gemonteerde kostbare materialen, zoals goudleer en textiele of beschilderde behangsels. Vooral het laatste type kwam in deze periode volgens Biesboer en Pijzel-Dommisse in de mode.67 Dit waren op linnen geschilderde panoramabehangsels waarop fantasierijke, arcadische landschappen en scénes uit het boerenleven de toeschouwer de illusie gaven zich in een andere wereld te bevinden.

Kleur in het interieur

Zowel Zantkuijl (1993) als Pijzel-Dommisse behandelen het kleurgebruik in het (vroeg) achttiende-eeuwse interieur. Pijzel-Dommisse waarschuwt echter dat het onderzoek naar kleur in achttiende-eeuwse interieurs nog in de kinderschoenen staat, en

60 Freling, 1993: 50. 61 Biesboer, 2001: 25. 62 Pijzel-Dommisse, 2001: 181. 63 Freling, 1993: 51. 64 Pijzel-Dommisse, 2001: 181. 65 Pijzel-Dommisse, 2001: 189. 66 Biesboer, 2001: 26. 67 Biesboer, 2001: 26; Pijzel-Dommisse, 2001: 189.

(20)

Tolstoj, UvA, 2016 19

dat er daarom slechts een zeer algemeen overzicht gegeven kan worden.68 Een waardevolle bron voor het kleurgebruik vormt het boek van Lambertus Simis, uit 1801: Grondig

onderwijs in de schilder- en verwkunst, waarin een historisch overzicht wordt gegeven van

het kleurgebruik. Zantkuijl en Pijzel-Dommisse gebruiken dit werk als ondersteuning van hun paragraaf over kleur.

Een populaire kleur in de rijkere woningen van de vroege achttiende eeuw was de paarsrode kleur dodekop, in verschillende hoogten en gradaties aangebracht op de betimmering (afb.7). Zantkuijl schrijft dat vaak het verst van het oog verwijderde vlak in een lambrisering in de donkerste tint werd geschilderd.69 Lijstwerk en uitstekende ornamenten werden verguld of in een lichtere kleur geschilderd. Vervolgens kwam het Pruisisch of Berlijns blauw in de mode. Dit pigment is aan het begin van de achttiende eeuw uitgevonden, maar werd pas in 1724 vrij op markt verkrijgbaar. Deze nieuwe kleurstof werd razend populair omdat hij leek op de kleur ultramarijn blauw, verkregen uit de halfedelsteen Lapis Lazuli, een zeer kostbaar pigment en geassocieerd werd met grote rijkdom. Na het Pruisisch blauw werd een andere blauwtint populair, het zeegroene célidon-blauw. Vervolgens, na de jaren veertig van de achttiende eeuw worden steeds vaker houtimitaties toegepast, een afwerking die tot in de twintigste eeuw populair bleef.70 Volgens Pijzel-Dommisse is een donkere kleurstelling op een lambrisering goed voor te stellen, omdat die diende als een omkadering of een repoussoir voor de perspectivische landschappen op de beschilderde behangsels.71 Zantkuijl verwijst naar Simis, die de methode van het lacceeren (het aanbrengen van een

glacietlaag) beschrijft.72 Hierbij werd een van nature vrij transparante, maar wel dekkende verf sterk verdund, en over een donkere ondergrond gestreken. Zo werd er een diepte-effect verkregen en de onderliggende kleur versterkt. Voor het lacceeren van donkere kleuren kan volgens Simis het beste Pruisisch blauw, karmijn, Spaans groen en Florentijnse lak gebruikt worden. Voor een paarse ondergrond wordt blauw, karmijn of lak aangeraden.73

68 Pijzel-Dommisse, 2001: 194. Hoewel deze opmerking in 2001 is gemaakt, is er thans, vijftien jaar later,

nog sprake van ontoereikende kennis van achttiende-eeuwse kleurstellingen in het interieur.

69 Zantkuijl, 1993: 104. 70

Aldus Pijzel-Dommisse, 2001: 195. Zantkuijl geeft hier een andere datering voor, namelijk kort na 1750. Zantkuijl, 1993: 105.

71 Pijzel-Dommisse, 2001: 194,195. 72 Zantkuijl, 2001: 106.

73

Simis, 1801: 195.

Afb.7 De Tapijtkamer in het Van de Perrehuis te Middelburg, waar de betimmering is geschilderd in verschillende kleurgradatiesin

de kleur dodekop,

Bron: <http://www.shni.nl/van-de-perrehuis-middelburg>. 15-06-2016

(21)

Tolstoj, UvA, 2016 20

Volgens Pijzel-Dommisse kenmerkt de eerste helft van de achttiende eeuw zich door vrij zware kleuren, die worden verzacht door een wit of in lichte tinten geschilderd stucplafond.

Tijdens de op de barok volgende rococo raakten lichtere, vrolijkere kleuren in de smaak.74 Zantkuijl voegt hieraan toe dat na 1775 lichtere kleuren de houtimitaties vervingen, vooral rozige pasteltinten (wit gemengd met rood en een beetje zwart, of wit met kasselse aarde). Het lijst- en snijwerk werd geaccentueerd met wit of bladgoud.

1.3. Onderzoek naar gekleurd stucwerk

Hoewel er veel literatuur bestaat over het materiaal, de techniek en geschiedenis van stucwerk, is er minder bekend over de afwerklagen op stucplafonds. Er is nog geen systematisch onderzoek naar de – al dan niet – gekleurde afwerking van stucwerk in Nederland gedaan. Het huidige uiterlijk van historische plafonds is meestal monochroom wit, maar uit kleuronderzoek blijkt regelmatig dat zij veel kleurrijker bedoeld waren. In deze paragraaf zal informatie over gekleurd achttiende-eeuws stucwerk uit vakspecifieke literatuur vergeleken worden met een aantal voorbeelden uit de praktijk. Het interessegebied ligt hierbij op de decoratieve afwerking van lijstwerk en repetitieve ornamenten, en niet zozeer op de schilderingen die vaak als middenstuk in een stucplafond werden aangebracht. Voor het literatuuronderzoek zijn wederom de dissertatie van Freling en het boek Stuc, met name de artikelen van Richard Harmanni en Alwin van Hees, geraadpleegd. Andere werken, zoals I.M. Breedveldt Boers Plafonds in Nederland,

1300-1800 (1991), Pijzel-Dommisse’s hoofdstuk in Het Nederlandse Interieur in Beeld en

Beard’s Stucco and decorative plasterwork in Europe (1983), hebben een beter beeld helpen vormen van de stand van wetenschap omtrent dit onderwerp. Deze paragraaf is niet bedoeld een kwantitatief resultaat voort te brengen – daar is binnen dit onderzoek geen ruimte voor – maar heeft als doel een idee te geven van wat er verwacht kan worden uit het hierop volgende kleuronderzoek.

Gekleurd stucwerk in de literatuur

Freling behandelt kleurgebruik op stucwerk in een aparte paragraaf van zijn dissertatie. Hij beschrijft dat het opmerkelijk is dat in de ons omringende landen stucwerk – met name de plafonds – vaak beschilderd waren. Hij waarschuwt echter voor de vergelijking van deze buitenlandse kleurenpracht met stucwerk in Nederland. Volgens de auteur waren er in ons land invloeden die zorgden voor een andere aanpak van stucwerk dan in buurlanden, hij specificeert echter niet welke invloeden dit waren.75 Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het enerzijds beschilderen van stucplafonds in één tint of in kleurnuances daarvan, om het reliëf meer te laten spreken. Dit is vooral in Engeland een veelgebruikte afwerking op plafonds. Anderzijds spreekt Freling van het in bonte kleuren beschilderen, vergulden, of verzilveren van ornamenten en lijstwerk om accenten te versterken, licht- en schaduwwerking te benadrukken en nuances aan te brengen. Dit type afwerking komt vooral veel in Frankrijk voor in de zeventiende en achttiende eeuw.76 Freling vermeldt op basis van kleuronderzoek dat er in de Republiek sporadisch gebruik werd gemaakt van kleuraccenten en verguldsel, maar dat het vaak niet duidelijk wordt of die afwerklagen bij de originele uitmonstering van het stucplafond horen, of later zijn aangebracht. De rest van

74 Pijzel-Dommisse, 2001: 194,195. 75 Freling, 1993: 84.

76

(22)

Tolstoj, UvA, 2016 21

het interieur, bijvoorbeeld de wanden en lambrisering waren volgens Freling juist wel zeer kleurrijk, en staken sterk af tegen het witte plafond. Dit contrast was volgens de auteur vooral overdag erg opvallend, ’s avonds werd het harde wit door het kaarslicht verzacht en ontstond er een spel van licht en schaduw. Volgens Freling heeft het wit van de plafonds nog een andere, meer praktische functie: het kaarslicht van de kroonluchters werd door het gewitte plafond gereflecteerd, waardoor de ruimte helderder werd verlicht.77 Ook Pijzel-Dommisse onderschrijft dit in het boek het Nederlandse Interieur in Beeld, volgens haar vormde de witte wereld van het stucwerk bovendien een fraaie overgang tussen de buitenwereld en de kleurrijke interieurs.78 Jager en Fock stellen ook dat het in de achttiende eeuw in Nederland niet gebruikelijk was om stucdecoraties te beschilderen of vergulden, tot de opkomst van de neoclassicistische periode eind achttiende eeuw. Wel merken ze op dat er soms blauw pigment aan de witkalk werd toegevoegd. Dit werd gedaan om de verlaag optisch witter te maken.79 Ondanks het voorafgaande schrijft Freling dat niet alles altijd werd witgekalkt en dat uit kleuronderzoek steeds vaker blijkt dat er ook soms verflagen met pigmenten worden gevonden. De verflagen die hij kent zijn meestal zacht van kleur, slechts heel af en toe zijn ze feller gekleurd, hierbij dient volgens hem ook rekening gehouden te worden met het feit dat veel pigmenten door verschillende oorzaken kunnen ver- of ontkleuren. In het laatste kwart van de achttiende eeuw werden gekleurde stucplafonds steeds gebruikelijker. Een complicerende factor kan zijn dat kleurverlopen op lijstwerk om bijvoorbeeld schaduwwerking te accentueren volgens Freling in een stratigrafie moeilijk te herkennen zijn.80

In het boek Stuc wordt door Richard Harmanni een hoofdstuk gewijd aan schilderingen op stucwerk, geschreven naar aanleiding van een grootschalige inventarisatie van wand- en plafondschilderingen in Nederland. Dit hoofdstuk handelt voornamelijk over de perspectivische illusionistische schilderingen die vaak als middenstuk in een stucplafond werden aangebracht. Harmanni noemt de komst van Marot in Nederland een aanleiding voor een toename van dergelijke schilderingen op stucwerk.81 Een voorbeeld van een door Marot ontworpen geschilderd plafond is nu nog te bewonderen in de Koepel van Fagel (1707-1708): een van buiten simpel ogend bakstenen gebouwtje in de tuin van Paleis Noordeinde, met een fenomenaal beschilderd en deels verguld stucinterieur door de schilder Mattheus Terwesten (1670-1757). In deze theekoepel worden perspectivische voorstellingen in 77 Freling, 1993: 87. 78 Pijzel-Dommisse, 2001: 188. 79 Jager en Fock, 1984: 19. 80 Freling, 1993: 87. 81 Harmanni, 2010: 319.

Afb.8 Het rijk beschilderde en vergulde plafond van de Koepel van Fagel.

Bron: <https://www.koninklijkhuis.nl/foto-en-video/koninklijk-huisarchief/de-koepel-van-fagel>

(23)

Tolstoj, UvA, 2016 22

l’oeil omkaderd door een kroonlijst met vergulde consoles en palmetten (afb.8). De

wanden zijn afgewerkt met imitaties van kostbare marmersoorten.82 Harmanni beschrijft ook een pand aan de Westhavenkade 53 te Vlaardingen, waar kleuronderzoek heeft uitgewezen dat de huidige witte omlijsting van de allegorische plafondschildering een groene kleurstelling heeft gehad. De auteur merkt op dat er meerdere voorbeelden zijn gevonden van dergelijke kleurrijke kaders, maar deze opmerking wordt niet nader gespecificeerd.83

Een interessante bijdrage en invalshoek op de vraag naar de oorspronkelijke afwerking van stucwerk wordt geleverd door Alwin van Hees in zijn hoofdstuk ‘Geen rare kwast, die stuc-verwer’ in het boek Stuc. Hij benadrukt namelijk dat stucplafonds vaak werden afgewassen voordat ze opnieuw geschilderd werden, om een extra fris uiterlijk te verkrijgen en om geen scherpte in profileringen en ornamenten te verliezen.84 Het is zeer goed mogelijk dat hierbij de onderliggende – en misschien ook originele en gekleurde – afwerkingen verloren gingen. Van documenteren wat werd verwijderd was bij de uitvoerende schilders waarschijnlijk geen sprake. De verflagen in de zeventiende en achttiende eeuw bestonden uit een wateroplosbare kalkverf. Het steeds moeten afwassen van de verflagen werd volgens Van Hees als gebruiksonvriendelijk gezien. Daarom kwam in de loop van de negentiende eeuw de lijnolieverf op. Ook niet-oplosbare kalkverf met caseïne kwam in deze periode op de markt, deze lagen konden niet worden afgewassen hetgeen leidde tot door verflagen dichtgeslibde stucplafonds. Niet alleen de praktische bezwaren tegen het afwassen van de kalkverf zorgden ervoor dat dit verftype langzaamaan naar de achtergrond verdween. De verf liet ook witte vegen achter op de kleding van voorbijgangers.85 Van Hees merkt op dat stucplafond s in de achttiende eeuw veelal wit waren, maar dat de kalkverf minder wit oogde dan nu wordt verondersteld: de verf heeft vaak een grijzige of crèmekleurige gloed.86

82 Keppler, 2010: 279. 83 Harmanni, 2010: 324. 84 Van Hees, 2010: 336. 85 Van Hees, 2010: 336. 86 Van Hees, 2010: 338.

Afb.9 Het beschilderde plafond in de Trêveszaal in Den Haag. Bron: <http://www.monumentenzorgdenhaag.nl/monumenten/binnenhof-20>

(24)

Tolstoj, UvA, 2016 23

Verdere voorbeelden van gekleurd stucwerk

Freling geeft een aantal voorbeelden van gekleurde afwerklagen die door middel van kleurhistorisch onderzoek aan het licht zijn gebracht. Als voornaamste voorbeeld van beschilderd stucwerk geeft hij het plafond in de Trêveszaal in Den Haag (afb.9). In deze zaal bevindt zich een laat zeventiende-eeuws, Frans aandoend interieur met een rijk beschilderd stucplafond door Daniël Marot en schilder Theodorus van der Schuer uit 1698.87 Freling benadrukt de on-Hollandse uitstraling van deze zaal en vergelijkt het kleurgebruik van de beschilderingen met houten beschilderde plafonds uit de Republiek.88 Vervolgens maakt hij een vergelijking met het plafond van de reeds genoemde Koepel van Fagel. Nog een ander interieur in

Den Haag wordt door Freling beschreven: het in de inleiding besproken Kabinet van de Koning aan de Korte Vijverberg 3. Tijdens kleuronderzoek is op het stucplafond een donkergroene afwerklaag gevonden, met vergulde accenten. Het is echter niet duidelijk geworden uit het onderzoek of dit de originele – vroeg achttiende-eeuwse – uitmonstering betreft. Het groen is niet vrijgelegd of opnieuw aangebracht, alleen de gouden accenten zijn nog gedeeltelijk aanwezig op het nu gewitte plafond (afb.10). Soortgelijk verguldsel is op een stucplafond in Middelburg gevonden. De vergulding – die zich bevindt in het huis aan de Dam 21 – is direct op de pleisterlaag aangebracht. Om deze reden is dit volgens Freling een voorbeeld van een originele interieurverfraaiing in de Lodewijk XIV-stijl. Ook in Amsterdam zijn voorbeelden te vinden van dergelijke afwerkingen. Freling noemt Museum Van Loon, Keizersgracht 672, waar verguldsel op één van de lijsten op het stucplafond in de rechtervoorkamer is aangetroffen.89 Belangrijk te noemen is wel dat hier helaas niet volledig duidelijk is of dit decoratieschema bij de originele laat achttiende-eeuwse uitmonstering hoort, of later, in de negentiende eeuw, is aangebracht.90

Een interessante vermelding in de catalogus in Frelings dissertatie is het beschilderde stucplafond van een tuinhuis dat zich ook aan de Nieuwe Herengracht bevond, een paar huizen verderop, op nummer 103. Dit tuinhuis, door Jan van Logteren ontworpen in rococo-stijl, bevindt zich nu in het Wolvendaelpark in het Belgische Ukkel. De koepel is beschilderd geweest met “blauwe panelen en gouden sterren”, de hoekstijlen waren grijsgekleurd. Freling vermeldt helaas niet of deze beschildering uit de bouwtijd (1745) dateert.91 Uit een artikel geschreven door jonkheer dr. C.C.G. Quarles van Ufford in

87 Zie: <www.monumentenzorgdenhaag.nl/monumenten/binnenhof-20> 21-05-2016. 88

Hoewel dit plafond ouder is dan het plafond aan de Nieuwe Herengracht, is het relevant omdat dit een plafond van Marot is, die een grote inspiratiebron was voor de Van Logterens.

89 Freling, 1993: 273-274. 90 Freling, 1993: 87. 91

Freling, 1993: 274.

Afb.10 Linker voorkamer op de bel-etage Korte Vijverberg 3, met de vergulde accenten op het plafond en de groene kleur op de wanden.

Foto:D. Valentijn, Bron:

<http://www.monumentenzorgdenhaag.nl/monumenten/korte-vijverberg-3> 21-05-2016

(25)

Tolstoj, UvA, 2016 24

het jaarboek Amstelodamum blijkt dat het stucwerk in het jaar van schrijven (1973) wit was.92

Later in de achttiende eeuw, in de periode waarin de Lodewijk XVI-stijl zijn intrede doet, zijn er meer voorbeelden te vinden van gekleurd stucwerk op plafonds en muren. Freling geeft twee panden van de Amsterdamse bouwmeester Abraham van der Hart (1747-1820) als belangrijk voorbeeld van deze stijlperiode.93 Het eerste is het Huis van de Burgemeester aan de Herengracht 502 te Amsterdam; het tweede bevindt zich in Haarlem, aan het Spaarne: Huis Hodshon. Deze neoclassicistische interieurs zijn lichter van kleur en strakker van vormgeving dan die uit voorgaande stijlperiodes uit de achttiende eeuw. In beide huizen zijn op de plafonds zachte, lichte tinten gebruikt: vooral een grijzig lichtblauw, roze, goud en bruintinten spelen de hoofdrol.

In het artikel De mooiste historische stucplafonds van Nederland in het pand

Rapenburg 65 te Leiden wordt ingegaan op de restauratie van het stucwerk in dit pand. In

de grote tuinzaal zijn resten van een kleurrijke afwerking gevonden, die kort na de bouwtijd van het laat achttiende-eeuwse plafond is aangebracht. Er is besloten om het stucplafond wit te laten, omdat het gekleurde afwerkstadium maar kort in het zicht is geweest.94

Een andere manier om een idee te krijgen van het uiterlijk van stucplafonds in de (vroege) achttiende eeuw, is door te kijken naar de vele pronkpoppenhuizen uit deze periode (afb.11) en naar de werken van interieurschilders als Cornelis Troost (afb.12) en Adriaan de Lelie (afb.6). Zowel de poppenhuizen als de schilderijen tonen vaak gekleurd stucwerk, het is echter voorbarig om ervan uit te gaan dat dit in werkelijkheid ook zo was, en dat deze interieurs zich in Nederland bevonden.

92 Quarles van Ufford, 1973: 118. 93 Freling, 1993: 87, 89.

94

De mooiste historische stucplafonds 17.

Afb.11 Pronkpoppenhuizen, zoals deze van Sara Rothé (1743), geven een unieke kijk in een deftig achttiende-eeuws interieur, mét beschilderd

stucplafond .

Bron: <http://dollhouses-and-miniatures.blogspot.nl/2012/06/poppenhuis-van-sara-rothe-anno-1743-in.html> 21-05-2016

(26)

Tolstoj, UvA, 2016 25

Conclusie

Literatuuronderzoek toont aan dat stucwerk in toenemende mate werd toegepast als afwerkmateriaal voor wanden en plafonds in de achttiende eeuw. Vaak is niet duidelijk of gekleurde afwerklagen die gevonden worden op stucplafonds bij de originele uitmonstering van het interieur horen.

Dit feit illustreert hoe vaak een interieur wordt veranderd in de loop van de tijd. De voorbeelden die in de literatuur besproken worden demonstreren wel dat – hoewel het gangbare uiterlijk wit was in de eerste helft van de achttiende eeuw – er toch hier en daar beschilderd of verguld stucwerk werd toegepast. Duidelijk is ook dat door kleurhistorisch onderzoek steeds meer voorbeelden worden gevonden van kleurig afgewerkte stucplafonds.

Afb.12 Een célidonblauw interieur met een beschilderd stucplafond. Cornelis Troost: Nemo loquebatur, 1740.

Bron:

<http://www.geheugenvannederland.nl/?/nl/items/MAU01:0186> 15-06-2016

(27)

Tolstoj, UvA, 2016 26

2. Nieuwe Herengracht 143

Dit hoofdstuk is gewijd aan het pand aan de Nieuwe Herengracht 143. Allereerst wordt de bewonersgeschiedenis besproken. Hiervoor zijn archiefdocumenten gebruikt, en informatie uit het maandblad Amstelodamum, de Historische Gids van Amsterdam van D’Ailly en het boek Het begint met wonen, over de monumentale panden van woningbouwvereniging Ymere. Ook is er, vooral voor de laatste periode vanaf 1980, een informeel interview gevoerd met één van de bewoners van het pand, die er al bijna veertig jaar woont. Zie voor een tijdlijn met alle bewoners bijlage II.2.

Vervolgens zal er een beschrijving van het stucplafond en van de ruimte waarin het zich bevindt worden gegeven. Een beknopte biografie van de stucwerkers Ignatius en Jan van Logteren, die mogelijk verantwoordelijk zijn voor het stucplafond, is toegevoegd in de bijlage II.3. In deze scriptie is helaas te weinig ruimte om ook nog een uitvoerige (bouwhistorische) beschrijving te geven van de rest van het huis en de toeschrijving aan vader en zoon van Logteren uitvoeriger te bestuderen.

2.1. Geschiedenis van het pand

De Nieuwe Herengracht behoort tot de laatste uitbouw van de grachtengordel van Amsterdam aan het einde van de zeventiende eeuw. Deze nieuwe gracht stond in direct contact met de Amstel en het IJ en hier werden een aantal fraaie grachtenpanden gebouwd met een uitzicht op de groene Plantage die toen nog onbebouwd was.95 Het dubbelhuis op de Nieuwe Herengracht 143 behoort tot één van deze monumenten (afb.13). Met zijn zandstenen gevel, rijk gebeeldhouwde middentravee en getoogde lijstgevel met geornamenteerde consoles, is het één van de meest opvallende panden van deze gracht.

95

D’Ailly, 1929: 130.

Afb.13 Het pand Nieuwe Herengracht 143. Foto:Auteur, 05-06-2016

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Drysdale et al. 288-294) describe these load-resisting mechanisms through an example of a wall with a cracked base subjected to an increasing uniformly dis- tributed wind load

sediment: bij elkaar gebrachte afbraakprodukten van stollingsgesteenten, bijvoorbeeld zand, klei of door organismen gevormde produkten, bijvoor-.

Spire typically short (fig. 8).208bis-7 Gibberula vittata (Edwards) LUTETIAN: Fairly common in all the classical

The effectiveness of the powdery mildew resistance REN1 gene was confirmed in the local South African population and closely linked markers, with the resistance

From the alignment scores it is evident that the protein sequences encoded by glnA1 and glnA2 are most similar (32.4% – 32.7%, Table 1), while the sequence encoded by glnA3 shows

Tijdens de opgraving was het snel duidelijk dat alle sporen die we aantroffen te maken hadden met de voorlopers van de huidige Sint-Monulfus en -Gondulfus kerk. Deze kerk werd

Het struikelblok wordt – niet voor de eerste keer – gevormd door het nieuw aan te leggen station Venizelou, waar het spoor letterlijk op het rijke archeologische verleden van

Tegenover die wens staat de werkelijkheid dat de overgrote meerderheid van de bevolking verwacht dat ouders in de toekomst veel meer zélf moeten gaan betalen voor het onderwijs