-2k=
De
moeilijkste
woorden
es: bouwland dat is opgehoogd door langdurige (soms vele eeuwen)
bemes-ting met heide- en/of grasplaggenmest uit potstallen.
fluviatiel: heeft betrekking
op stromend zoet water, onder andere rivie-ren en beken
fluvioglaciale afzettingen: afzettingen gevormd door smeltwater, wat
af-komstig is van smeltend landijs
fluvioperiglaciale afzettingen: sedimenten gevormd door smeltwater
af-komstig uit sneeuw of ontdooiend grondwater
lithologisch: heeft betrekking op de gesteenten op zich, onder andere de
samenstelling, korrelgrootte en sedimentaire strukturen
lutum: gronddeeltjes met een korrelgrootte kleiner dan 0,002 mn,
afzet-tingen met een lutumgehalte van meer dan 25 procent worden kleien
ge-noemd
periglaciaal: heeft betrekkeing op gebieden dicht bij met landijs be-dekte gebieden, toendra's endergelijke
pleniglaciaal: met landijs bedekte gebieden, poolwoestijnen,
poolkli-maat*
sediment: bij elkaar gebrachte afbraakprodukten van stollingsgesteenten, bijvoorbeeld zand, klei of door organismen gevormde produkten,
bijvoor-beeld kalk.
chronostratigrafie: indeling van gesteentepakketten op grond van hun ou-derdom
eolische afzettingen: door de wind gevormde sedimenten, bijv. loss en stuifzand