• No results found

Genderverschillen in het omarmen van nieuwe technologieën : de rol van angste

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Genderverschillen in het omarmen van nieuwe technologieën : de rol van angste"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelorproject Sociale Psychologie

Genderverschillen in het omarmen van nieuwe technologieën: de rol van angst

Naam: Shunyata Ossewaarde Studentnummer: 10505962 Begeleider: Alessandra Galli Datum: 02-06-2017

Universiteit van Amsterdam Aantal woorden verslag: 4144 Aantal woorden abstract: 119

(2)

Abstract

Vrouwen blijken angstiger en minder bereid om risico’s te nemen dan mannen. Nieuwe technologieën, zelfrijdende auto’s (niet-invasief) of medische implantaten (invasief) kunnen worden gezien als zo’n dergelijk risico. De huidige studie testte de hypothese dat vrouwen minder bereid zijn om nieuwe technologieën te omarmen dan mannen en dat angst hier een modererend effect op heeft. Angst werd geïnduceerd door kort geblinddoekt te lopen en deelnemers vulden de STAI-DY-1 en DOSPERT in. Er werd geen steun gevonden voor de hypothese of het modererende effect van angst, wel werd bewezen dat vrouwen minder bereid zijn om risico’s te nemen dan mannen bij invasieve technologieën. De bevindingen bieden perspectief voor vervolgonderzoek naar de rol van (niet-) invasieve technologieën, angst en risk taking.

(3)

Inleiding

Alhoewel er soms het advies wordt gegeven om meer in het nu te leven, lijkt het menseigen om na te denken over wat voor gunstige veranderingen die toekomst zou kunnen bieden. Hoe zou het zijn als nieuwe technologieën mensen langer en daarnaast ook beter en sterker lieten leven? Hoe lang nog voor men in zelfrijdende auto’s rijdt en geen prijzige bezoeken meer hoeft te brengen aan de huisarts, omdat een chip de staat van het lichaam al constant controleert? Dit zijn vragen waarop nog geen antwoord kan worden gegeven, maar het zijn wel mogelijkheden die al worden onderzocht en die zo dus steeds dichterbij lijken te komen. Niet iedereen is echter even enthousiast over de nieuwe technologieën die ons in het verschiet liggen. Het is een mogelijkheid dat deze technologieën niet als een voordeel, maar juist als een risico voor de mensheid kan worden gezien door sommigen (Mathieson, Peacock & Chin, 2001). Het is daarom interessant om de redenen hierachter te onderzoeken en verklaringen te vinden voor het feit dat sommige nieuwe technologieën die op de markt komen sneller omarmd worden dan anderen.

Hoe het komt dat mensen verschillen in hun attitudes tegenover nieuwe technologieën, kan verklaard worden aan de hand van de vele individuele verschillen tussen mensen zoals bijvoorbeeld geslacht of de mate van algemene angst die zij ervaren.

Angst wordt gezien als een negatieve affectieve staat (Leith & Baumeister, 1996). Een negatieve affectieve staat heeft een andere invloed op het beslissingsproces dan positieve affectieve staat. Angst in het bijzonder heeft als doel om reacties op dreigende stimuli of situaties te verbeteren. Giorgetta et al. (2012) toonden aan dat angst inderdaad invloed heeft op hoe mensen reageren op risico’s. Het bleek namelijk dat deelnemers met een angstige aard aanzienlijk minder risicovolle keuzes maakten dan deelnemers die dit kenmerk niet bezaten. Smith, Ebert en Broman-Fulks (2016) stelden dat risico’s nemen een element van onzekerheid over de mogelijke uitkomst bevat. Risico’s verschillen in waarschijnlijkheid van een positieve

(4)

of negatieve uitkomst en er zijn individuele verschillen in hoe men deze uitkomsten inschat. Smith, Ebert en Broman-Fulks (2016) toonden aan, in lijn met de bevindingen van Giorgetta et al. (2012), dat een hoge mate van angst verminderde risk taking voorspelde wanneer er sprake was van veel onzekerheid over de uitkomst van de taak. In de besproken onderzoeken echter werd niet onderzocht of er genderverschillen waren in de mate van angst of risk taking, terwijl het goed mogelijk is dat er verschillen zijn te vinden tussen beide geslachten op deze aspecten. Genderverschillen zijn er namelijk op vele gebieden. Bekker & van Mens-Verhulst (2007) toonden bijvoorbeeld aan dat vrouwen over het algemeen een aanzienlijk hogere mate van angst ervaren dan mannen. Dit verschil is niet alleen te zien bij angst in het dagelijks leven, ook als het gaat om angststoornissen, blijkt het dat deze veel vaker bij vrouwen worden geconstateerd dan bij mannen. Deze angstigere aard van vrouwen zou een aanwijzing kunnen zijn voor de volgende bevindingen. Uit onderzoek van Byrnes, Miller en Schafer (1999) blijkt namelijk dat vrouwen meer risk-averse zijn dan mannen, dit houdt in dat zij meer geneigd zijn om risico’s te vermijden wanneer mogelijk. Er bleek echter wel onderscheid gemaakt te kunnen worden tussen het soort risico, zo waren er grotere genderverschillen bij risico’s die te maken hadden met het eigen intellect en fysieke vermogens of aspecten, hier bleken vrouwen aanzienlijk meer risk averse te zijn dan mannen. Bij meer algemene risico’s zoals

bijvoorbeeld roken bleken de genderverschillen minder groot. Dit zou kunnen omdat zulke risico’s meer algemeen bekend zijn, terwijl risico’s met betrekking tot fysieke aspecten een meer onzekere uitkomst bieden.

Vrouwen zijn niet enkel meer risk averse dan mannen, zij hebben ook vaker de neiging om negatieve in plaats van positieve uitkomsten van bepaalde situaties te voorzien, vrouwen scoren dus hoger op risk assessment dan mannen (Harris, Jenkins & Glaser, 2006). Hiernaast verwachten zij ook minder plezier en voordelen hieruit verkrijgen. Harris, Jenkins en Glaser (2006) lieten zien dat dit ervoor zorgde dat vrouwen minder bereid waren om

(5)

risico’s te nemen als het ging om goktaken en dat het tevens ervoor zorgde dat zij recreatieve handelingen en nieuwe medische technieken minder omarmden dan mannen. Een ander onderzoek dat een mogelijke verklaring biedt voor het feit dat vrouwen risico’s meer uit de weg gaan dan mannen, is dat van Croson en Gneezy (2009). Zij lieten zien dat vrouwen een sterkere neiging hebben om emotioneel te reageren en daadwerkelijk emotioneler reageren dan mannen op de mogelijke gevolgen van dergelijke handelingen en interventies. Omdat zij sterker reageren op dergelijke outcomes zou het dus aannemelijk zijn dat zij daarom minder snel beslissingen nemen met een onzekere toekomstige uitkomst.

Er is veel onderzoek gedaan naar de genderverschillen in risk aversiveness en

assessment, maar zoals bij veel psychologisch onderzoek bestaat de gebruikte populatie vaak uit (psychologie) studenten. Het is daarom ook belangrijk om te weten of de verschillen ook al op vroegere leeftijd te vinden zijn. Dit bleek zeker het geval in onderzoek van Garon en Moore (2007). Dit onderzoek stelt dat beslissingen maken die voordelig kunnen zijn in de toekomst (future-oriented decision making) een bekwaamheid is die gedurende de jeugd ontwikkelt. Het onderzoek werd daarom gehouden onder kinderen tussen de 3 en 6 jaar oud. Het bleek dat jongens en meisjes al op zeer vroege leeftijd verschillende decision making strategies hebben. Zo waren jongens gevoeliger voor de mogelijke opbrengsten en meisjes gevoeliger voor de mogelijke losses, daarnaast ervoeren meisjes meer angst als het ging om gebeurtenissen in de toekomst. Dit onderzoek liet dus twee dingen zien: er zijn al vroeg genderverschillen te vinden en meisjes ervaren meer angst dan jongens als het gaat om de toekomst. d'Acremont en van der Linden (2006) lieten zien dat deze trend ook voortzet gedurende de puberteit. Er werd hier namelijk onderzocht hoe het komt dat adolescente jongens vaker in de problemen komen dan meisjes van dezelfde leeftijd. Het bleek dat jongens meer risicovol gedrag vertonen dat meisjes. Meisjes houden zich meer bezig met de mogelijke gevolgen van hun gedrag en kiezen daarom vaker voor situaties met een grote kans

(6)

op een positieve uitkomst. Het blijkt dus dat al voor men volledig ontwikkeld is, er

genderverschillen te vinden zijn in het omgaan met risico’s, vrouwen zien sneller risico’s en gaan deze vaker uit de weg. Tevens blijken zij de toekomst niet altijd even voordelig in te schatten als mannen dat doen. De besproken bevindingen zijn echter uitkomsten van onderzoeken waarin de stemming van de deelnemers niet werd gemanipuleerd. Hohnischa, Pittnauera, Seltena, Pfingstenb en Eraßmya (2014) deden dit wel door te onderzoeken of er genderverschillen waren in het nemen van risico’s in een angstige staat. Het bleek dat vrouwen in een angstige staat wel dergelijk minder snel risico’s durfden te nemen dan mannen. Deze bevinding is zeer van belang voor het huidige onderzoek, echter beantwoordt het niet de vraag of het gevonden effect ook toegepast kan worden op beslissingen over nieuwe technologieën. Deze technologieën worden doorgaans ontwikkeld om het leven en werken te vergemakkelijken, maar het verleden heeft uitgewezen dat ondanks de mogelijke voordelen, het soms enige tijd kan duren voor de technologieën breed toegepast en begrepen worden.

Gefen en Straub (1999) onderzochten of er genderverschillen waren op het gebied van de perceptie en het gebruik van e-mail, een nieuwe technologie op dat moment. Het bleek dat vrouwen minder self-efficacy en meer angst jegens computers ervoeren dan mannen.

Daarnaast lieten zij ook minder zelfvertrouwen zien tijdens het gebruik van nieuwe technieken. Deze feiten zorgden voor meer negatieve attitudes t.o.v. technologie en verlaagden de kans dat vrouwen vaak en actief gingen interacteren met (nieuwe)

technologieën. De bevindingen lieten zien dat vrouwen minder snel nieuwe technologieën omarmen dan mannen, maar omdat dit onderzoek is gedaan toen het internet nog compleet nieuw was, zou dit kunnen betekenen dat in meer recent onderzoek vrouwen al veel minder angstig zijn wat betreft nieuwe technologieën. Wilkowska, Gaul en Ziefle (2010) lieten echter zien dat dit niet het geval was. Dit onderzoek bekeek of er verschillen waren in acceptatie wat

(7)

betreft het gebruik van nieuwe medische ondersteunende technologieën. Uit de resultaten bleek dat mannen zich enkel bekommerden op de percieved usefulness bij het beslissen of ze een medisch instrument zouden gebruiken. Vrouwen lieten meer overwegingen zien alvorens zij wel of niet besloten of zij zo’n instrument wilden gebruiken. Zij veronderstelden tevens dat er meer risico’s kleefden aan het gebruik dan mannen dachten. Dit leidde ertoe dat mannen sneller geïnteresseerd waren in het gebruiken van nieuwe technologieën, terwijl vrouwen er vaker voor kozen om het gebruik en zo de bijkomende risico’s uit de weg te gaan. Deze negatieve attitude ten opzichte van nieuwe medische technologieën, bleek ook te

bestaan wanneer deze niet enkel ondersteunend, maar ook invasief waren. Ziefle en Schaar (2011) toonden namelijk aan dat vrouwen meer risico’s zien bij medisch invasieve

technologieën en minder snel dan mannen bereid zouden zijn om zulke technologieën te accepteren.

Uit de besproken onderzoeken wordt het duidelijk dat angstige mensen minder risico’s nemen en dat dit tevens te maken heeft met de perceived outcome van een dergelijk risico. Het blijkt dat vrouwen al vanaf hun kleutertijd angstiger en meer risk averse zijn dan mannen en dat zij sneller geneigd zijn om negatieve uitkomsten en minder voordelen van risico’s te zien. Tevens blijkt dat vrouwen minder bereid zijn om nieuwe technologieën te omarmen dan mannen dat zijn. Dit zijn allemaal zeer waardevolle bevindingen, echter heeft tot nu toe geen enkel onderzoek de verhouding tussen de schijnbaar onderliggende factor angst en risk aversiveness bij mannen en vrouwen samen onderzocht.

Het doel van het huidige exploratieve onderzoek is om te weten te komen of er een verschil is tussen mannen en vrouwen in de bereidheid om nieuwe technologieën (en de risico’s daarvan) te omarmen en om de rol van angst hierbij te onderzoeken. Daarnaast zal er onderscheid worden gemaakt tussen invasieve en niet-invasieve technologieën. Op basis van empirisch bewijs geleverd door eerdere onderzoeken (Harris, Jenkins & Glaser, 2006, Gefen

(8)

& Straub, 1999), hoort hierbij de hypothese dat vrouwen minder bereid zijn om technologische vooruitgang te omarmen dan mannen. Dit zal het geval zijn bij zowel

invasieve als niet-invasieve technologieën (Wilkowska, Gaul & Ziefle, 2010, Ziefle & Schaar, 2011). Vrouwen blijken over het algemeen angstiger te zijn dan mannen, waardoor het

mogelijk is dat zij om deze reden minder goed om kunnen gaan met dat wat onbekend is. De verwachting hierbij is dat vrouwen een hogere mate van angst bezitten dan mannen en dat dit gepaard zal gaan met een mindere mate van bereidheid om nieuwe technologieën te omarmen (Bekker & van Mens-Verhulst, 2007). In dit geval zal angst dus een modererende rol spelen.

In de huidige studie werd een 2x2 between-subjects design gehanteerd. Dit hield in dat er twee onafhankelijke variabelen waren met twee niveaus, namelijk een conditie

(geblinddoekt en controle) en geslacht (man of vrouw). Voor beide condities was er zowel voor als na de manipulatie een meetmoment, waarop de deelnemers een aantal vragenlijsten invulden om individuele verschillen te meten in de mate van angst, gedragsvermijding en gedragsbenadering invulden.

Methoden Deelnemers

Deelnemers werden geworven gedurende het voorjaar van 2017, door middel van berichten op Facebook en door mensen uit de eigen vriendenkring en studenten aan de Universiteit van Amsterdam aan te spreken. Daarnaast werd er een advertentie geplaatst op de website van het lab van de Universiteit van Amsterdam.

Er werd geen beloning in de vorm van geld beloofd, enkel de mogelijkheid voor studenten om 0,5 zogeheten Psychology Research Credit te ontvangen. 60 personen deden uiteindelijk mee aan het onderzoek, waaronder 31 vrouwen en 29 mannen met een leeftijd tussen 19 en 30 jaar (M = 22.6 jaar, SD = 2.49).

(9)

De deelnemers werden counterbalanced toegewezen aan ofwel de geblinddoekte conditie of de controle conditie zonder blinddoek. De verdeling van de deelnemers over de condities was gelijk, met in elke conditie 30 personen.

Materialen

Voorafgaand aan de manipulatie vulden deelnemers een aantal Nederlandstalige vragenlijsten in waaronder standaardgegevens zoals leeftijd, geslacht, etc. De pre-manipulatie testen waren de BIS/BAS vragenlijst, Regulatory Focus Questionnaire, de STAI versie DY-1 (state

anxiety) en DY-2 (trait anxiety) en een vraag over de mate van ervaren controle aan bod. De post-manipulatie testen waren de vraag over controle, de STAI versie DY- 1 en de

DOSPERT. Voor het huidige onderzoek waren de STAI versie DY-1 en de DOSPERT van belang.

Om de mate van toestand (state) angst en algemene (trait) angst te meten, werd de State-Trait Anxiety Inventory (STAI, Van der Ploeg, Defares & Spielberger, 1980) ingevuld. Deze vragenlijst bestaat uit twee delen van 20 items waarbij men moet aangeven in hoeverre zij het met de stelling eens zijn. Dit wordt vervolgens gescoord op een vier-punts-Likert schaal met antwoorden variërend van 1 (geheel niet) tot 4 (zeer veel). Voorbeeld stellingen zijn ‘’Ik voel me kalm’’ en ‘’Ik voel me prettig’’ (Zie Appendix A en B). Een lage score hierop komt dus overeen met een angstige aard of state. De vragenlijst is goed betrouwbaar met Cronbachs α = 0.86, daarnaast zijn de test-hertest-betrouwbaarheid en convergente en divergente kwaliteit adequaat.

Als hoofdmeting werd de Domain-Specific Risk-Taking (DOSPERT, Weber, Blais & Betz, 2002) gebruikt om risico attitudes te meten. Voor deze test werden 10 items ontwikkeld, vijf gerelateerd aan het eerste domein “Invasieve technologie” en vijf gerelateerd aan het tweede domein “Niet-invasieve technologie” (zie Appendix C). Deze werden vervolgens

(10)

gescoord op een zeven-punts-Likert schaal met antwoorden variërend van 1 (zeer onwaarschijnlijk) tot 7 (zeer waarschijnlijk).

Procedure

Deelnemers in beide condities vulden voorafgaand aan de manipulatie de besproken pre-manipulatie vragenlijsten in een aparte ruimte.

Wanneer dit voltooid was, werden zij naar de volgende kamer geleid. Om een angstige staat op te wekken kregen deelnemers in de geblinddoekte conditie voor het betreden van deze kamer een blinddoek om waardoor zij niets konden zien (Hackfort & Spielberger, 1988). Vervolgens liepen zij hiermee de onderzoeksruimte in met hulp van een onderzoeker. Eenmaal hier werd hen verteld in een rechte lijn vooruit te lopen, ongeveer tien meter lang, alvorens zij een rondje draaiden. Zij wisten niet hoe de onderzoeksruimte eruit zag, hen werd enkel verteld dat ze moesten blijven lopen tot de onderzoeker ‘stop’ zei (figuur 1).

(11)

Wanneer dit gebeurde, mochten zij de blinddoek afdoen en plaatsnemen achter de tafel met de computer. De onderzoeker bleef in de kamer tijdens het lopen, maar verliet deze zodra de deelnemer plaatsnam achter de computer. Deelnemers in de controle conditie werd bij het betreden van de kamer slechts uitgelegd dat zij in een rechte lijn naar de tafel met de

computer moesten lopen. Vervolgens vulden zij dezelfde vragenlijsten in als de deelnemers in de geblinddoekte conditie. Na afloop van het invullen van de vragenlijsten konden zij dit aangeven bij de onderzoeker en werd de deelnemer debriefed.

Databehandeling

Er is gebruik gemaakt van de volgende analyses: I. Standaardisatie check voor:

a. Leeftijd (Independent Samples T-test met als onafhankelijke variabele conditie en afhankelijke variabele leeftijd).

b. Geslacht (Pearson Chi-Square Test met als onafhankelijke variabele conditie en afhankelijke variabele sekse).

c. Algemene angst (Independent Samples T-test met als onafhankelijke variabele geslacht en afhankelijke variabele de mate van algemene angst).

II. Manipulatie check voor de STAI DY-1 (state anxiety). Als manipulatiecheck werd er een Factorial Mixed ANOVA uitgevoerd, met de verschillende condities

(geblinddoekt of controle) als between-subjects variabele en meetmoment (voor- en nameting) als within-subjects variabele op de gemiddelden van de STAI DY-1 vragenlijst. Deze toets werd gedaan om te onderzoeken of deelnemers die

(12)

III. Hoofdanalyse: als hoofdanalyse werd een Meervoudige Lineare Regressie uitgevoerd voor zowel invasieve als niet invasieve technologieën, met als onafhankelijke variabelen groep, geslacht, STAI-score en de state anxiety

verschilscore. De afhankelijke variabele was de coëfficiënt van risico attitude. Hoe hoger deze coëfficiënt, hoe hoger de risico attitude.

Resultaten

I. a. Aan de bijbehorende assumptie van normaliteit werd voldaan, echter bleek dat er niet was voldaan aan de assumptie van varianties (t (50.686) = 1.523, p = .048) dit betekent dat er wel een significant verschil is tussen de groepen in leeftijd. De condities verschilden dus van elkaar in leeftijd.

b. De assumpties waaraan werd voldaan waren onafhankelijkheid en expected values. De chi-kwadraat waarde was X² (1) = 3.270, p = .071. Dit resultaat betekende dat de man-vrouw verhouding in de geblinddoekte conditie niet significant verschilde van de controleconditie.

c. Aan de bijbehorende assumpties van normaliteit en gelijkheid van varianties was voldaan. Er bleek echter dat de geslachten niet significant van elkaar verschilden in mate van algemene angst (t (58) = 1.275, p = .136).

II. De getoetste assumpties waren normaliteit, gelijkheid van varianties en sphericiteit. Er werd aan alle assumpties voldaan. De gemiddelde scores per conditie op de voor- en nameting staan in Tabel 1.

(13)

Conditie Voormeting Nameting Verschil

Geblinddoekt 33.80 (8.41) 41.70 (11.01) 7.9

Controle 34.47 (9.22) 36.17 (8.58) 1.7

Tabel 1. Gemiddelde Scores, standaarddeviaties (tussen haakjes) en verschil van de scores per conditie op de STAI DY-1 vragenlijst gedurende de voormeting en nameting voor de

geblinddoekte en controleconditie.

Uit de ANOVA bleek dat er geen significant hoofdeffect was voor conditie ( p = .250) , maar er werd wel een hoofdeffect voor meetmoment gevonden, namelijk F (1, 58) = 15.718, p > .001. Ook was er een significant interactie effect tussen meetmoment en conditie, F (1, 58) = 6.556, p = .013. Dit betekende dat de state anxiety over tijd toenam voor enkel de

(14)

Figuur 2. Gemiddelde State Anxiety scores per meetmoment en conditie, inclusief gecorrigeerde betrouwbaarheidsintervallen.

In figuur 3 zijn vervolgens de State Anxiety verschilscores per geslacht en conditie te zien, het blijkt dat in de controle conditie de verschilscores nagenoeg gelijk zijn voor zowel mannen als vrouwen. In de geblinddoekte conditie valt op dat de verschilscores voor vrouwen echter groter zijn dan voor mannen.

(15)

Figuur 3. State Anxiety verschilscores per geslacht en conditie.

III. Aan de assumpties normaliteit, gelijke varianties en sphericiteit werd voldaan. Voor invasieve technologieën gold het volgende: Er bleek geen significant effect te zijn van de verschilscores in angst op risico attitude (F (1, 59) = 2.713, p = .115).

Ook voor conditie op risico attitude werd geen significant effect gevonden (F (1, 59) = .043, p = .835). Er bleek echter wel een effect van geslacht op risico attitude te zijn, r (59) = 207, p = .054, waarbij vrouwen minder bereid waren om risico’s te nemen (M = -0.15, SD = 0.77) dan mannen (M = 0.16, SD = 0.72) op het gebied van invasieve technologieën. In figuur 4 is dit verschil duidelijk te zien.

(16)

Figuur 4. Coëfficiënt van risico attitude (invasief) per geslacht en conditie.

Tabel 2. Lineair model van predictoren van Risico Attitude (invasief).

Voor niet-invasieve technologieën gold het volgende: Er bleek geen significant effect te zijn van de verschilscores in angst op risico attitude (F (1, 59) = 2.713, p = .615). Ook voor conditie op risico attitude werd geen significant effect gevonden (F (1, 59) = .043, p = .750.

b SE B β p

1 (Constant) -.60 .42 .158

Gender .39 .20 .261 .054

Groep -.043 .21 -.029 .835

(17)

Tevens bleek er geen significant effect van geslacht op risico attitude te zijn, r (59) = 207, p = .120. b SE b β p 1 (Constant) -.536 .380 .164 Gender .286 .181 .214 .120 Groep .060 .186 .045 .750 State.Anx. Verschil .005 .010 .070 .615 Tabel 3. Lineair model van predictoren van Risico Attitude (niet-invasief).

Conclusies en Discussie

In de huidige exploratieve studie werd onderzocht of vrouwen meer of minder bereid waren om nieuwe technologieën te omarmen dan mannen. Er werd verwacht dat zij minder bereid zouden zijn om dit te doen (Harris, Jenkins & Glaser, 2006, Gefen & Straub, 1999) en dat dit verklaard kon worden door hun angstigere aard (Bekker & van Mens-Verhulst, 2007). Er werd verwacht dat dit verschil zowel voor invasieve als niet-invasieve technologieën te vinden zou zijn (Wilkowska, Gaul & Ziefle, 2010, Ziefle & Schaar, 2011). Verwacht werd dat er een modererende rol van angst was op de mate van bereidheid om nieuwe technologieën te omarmen, angst zou namelijk het effect dat de manipulatie had op deze bereidheid kunnen veranderen omdat vrouwen, al in het algemeen angstiger zijn dan mannen (Bekker & van Mens-Verhulst, 2007).

In dit onderzoek kon geen steun gevonden worden voor de hypothese dat vrouwen vanwege hun angstigere aard minder bereid zijn om nieuwe technologieën te omarmen. Het bleek dat het verschil in de mate van angst voor en na de manipulatie niet significant

samenhing met een toegenomen of verminderde bereidheid om nieuwe technologieën te omarmen. In andere woorden, de state anxiety nam wel toe door de manipulatie, maar deze veranderde de risico attitudes van de deelnemers niet voldoende. Tegen de verwachtingen in

(18)

bleek ook dat de mannen en vrouwen in dit onderzoek niet verschilden in hun mate van algemene angst (Bekker & van Mens-Verhulst, 2007). Tevens bleek dat angst geen moderator was voor de mindere bereidheid om nieuwe technologieën te omarmen. Wel in lijn met de verwachtingen was de bevinding dat vrouwen minder bereid zijn om risico’s te nemen dan mannen (Harris, Jenkins & Glaser, 2006, Gefen & Straub, 1999), echter gold dit wel alleen voor invasieve technologieën en bleek angst geen verklarende factor voor dit resultaat. Deze bevinding ondersteunt het onderzoek van Ziefle en Schaar (2011) door te laten zien dat vrouwen minder bereid dan mannen zijn om invasieve technologieën te omarmen, maar vrouwen bleken niet minder bereid dan mannen om niet-invasieve technologieën te omarmen. Dit gaat in tegen de resultaten van Wilkowska, Gaul en Ziefle (2010), waar vrouwen wel minder risk taking lieten zien dan mannen bij niet-invasieve technologieën.

Het feit dat de bevindingen van dit onderzoek niet overeenstemmen met bevindingen uit eerder onderzoek, kan te wijten zijn aan meerdere factoren. Ten eerste was het aantal van 30 deelnemers per conditie te weinig om generaliseerbare uitspraken te kunnen doen. Een hoger deelnemersaantal had mogelijk kunnen zorgen voor andere resultaten met betrekking tot de nu ongelijke leeftijdsvarianties en gelijke maten van algemene angst bij mannen en vrouwen. Het zou echter ook kunnen zijn dat er geen verschil kon worden gevonden omdat de huidige steekproef niet angstig genoeg was of niet snel angstig te maken vanwege de

leeftijdsfase waar zij zich in bevonden (Bassil, Ghandour & Grossberg, 2011). Ten tweede zou de verhouding tussen de relatief korte duur van de manipulatie en het moment waarop men de DOSPERT invulde kunnen hebben bijgedragen aan het ontbreken van significante resultaten. De effectieve tijd dat deelnemers geblinddoekt waren, bedroeg maar 2 á 3 minuten, mogelijk was dit te kort om ervoor te zorgen dat de angst langere tijd aanhield. Wanneer de deelnemers plaatsnamen achter de computer, vulden zij namelijk eerst de vraag over mate van controle en de STAI DY-1 in alvorens zij begonnen aan de DOSPERT vragenlijst. Dit

(19)

gegeven zou het effect mogelijk enigszins hebben doen vervagen. Ten derde zou het feit dat de state anxiety van deelnemers in de controle conditie een beetje toenam voor zowel mannen als vrouwen, een indicatie kunnen zijn dat er in deze conditie zich toch elementen bevonden die de deelnemers angstiger maakten (zie figuur 3). Achteraf gaven deelnemers namelijk aan te verwachten dat er in de volgende kamer misschien camera’s waren of dat er toch nog iets zou gaan gebeuren tijdens of na het invullen van de vragenlijsten. Volgend onderzoek zou de huidige beperkingen op kunnen vangen door grotere groepen te gebruiken van andere

leeftijdscategorieën, de DOSPERT vragenlijst als eerst te presenteren na de (langere) manipulatie en ervoor te zorgen dat er bij deelnemers in de controle conditie geen extra verwachtingen worden gecreëerd. Dergelijk onderzoek eerst zou de huidige studie als pilot kunnen beschouwen aangezien de natuur van dit onderzoek exploratief was. Daarnaast is het ook interessant om in plaats van een between-subjects design een within-subjects design te hanteren om te kijken in hoeverre de manipulatie daadwerkelijk succesvol kan zijn. Als laatste levert de bevinding over risico attitude en invasieve nieuwe technologieën bij vrouwen ook ideeën op voor de toekomst. Het is interessant om te onderzoeken of dit effect met een replicatie met aanpassingen aan het paradigma weer gevonden zal worden en indien dat het geval is, hoe het komt dat vrouwen op dit gebied minder bereid zijn om risico’s te nemen dan mannen, terwijl dit niet het geval is bij niet-invasieve technologieën.

Al met al is de huidige studie er niet in geslaagd om steun te vinden voor de veronderstelling dat vrouwen vanwege hun angstigere aard minder bereid zijn om nieuwe technologieën te omarmen. Het heeft echter wel ondersteuning kunnen bieden voor eerder onderzoek door uit te wijzen dat vrouwen minder bereid zijn om risico’s te nemen dan mannen. Een positief punt is dat alle bevindingen op hun eigen manier een weg banen voor vervolgonderzoek. Dit geeft een mooi vooruitzicht voor de toekomst, die niet enkel risico’s met zich mee lijkt te brengen, maar zeker ook nieuwe kennis.

(20)

Literatuurlijst

Bassil, N., Ghandour, A. & Grossberg, G.T. (2011). How anxiety presents differently in older adults. Journal of Musculoskeletal & Neuronal Interactions, 15(4), 302 – 309.

Bekker, M. H. J., & van Mens-Verhulst, J. (2007). Anxiety disorders: Sex differences in prevalence, degree and background, but genderneutral treatment. Gender Medicine, 4(B), 178-193.

Blais, A-R. & Weber, E.U. (2006). A Domain-specific risk-taking (DOSPERT) scale for adult populations. Judgment and Decision Making, 1, 33-47.

Byrnes, J.P., Miller, D. C. & Schafer, W. D. (1999). Gender differences in risk taking: A meta-analysis. Psychological Bulletin, Vol. 125, No. 3, 367-383.

Carver, C. S., & White, T. L. (1994). Behavioral inhibition, behavioral activation, and affective responses to impending reward and punishment: The BIS/BAS scales. Journal of Personality and Social Psychology, 67, 319-333.

Croson, R. & Gneezy, U. (2009). Gender differences in preferences. Journal of Economic Literature, 47:2, 448–474.

d'Acremont, M., Van der Linden, M. (2006). Gender differences in two decision-making tasks in a community sample of adolescents. International Journal of Behavioral

Development. Vol.30(4), 352-358.

Garon, N. & Moore, C. (2007) Developmental and gender differences in future-oriented decision-making during the preschool period. Child Neuropsychology, 13:1, 46-63. Gefen, D. & Straub, D. (1999) Gender differences in the perception and use of e-mail: An

extension to the technology acceptance model. MIS Quarterly 21(4), 389–400.

Giorgetta, C., Grecucci, A., Zuanon, S., Perini, L., Balestrieri, M., Bonini, N., Sanfey, A.G. & Brambilla, P. (2012) Reduced risk-taking behavior as a trait feature of anxiety.

(21)

Hackfort, D. & Spielberger, C. D. (1988). Anxiety in sports: An international perspective. New York, NY: Hemisphere.

Harris, C. R., Jenkins, M. & Glaser, D. (2006). Gender differences in risk assessment: Why do women take fewer risks than men? Judgment and Decision Making 1, 48–63.

Hohnischa, M., Pittnauera, S., Seltena, R., Pfingstenb, A. & Eraßmya, J. (2014). Gender differences in decisions under profound uncertainty are non-robust to the availability of information on equally informed others’ decisions. Journal of Economic Behavior & Organization 108, 40–58.

Leith, K.P., & Baumeister, R.F. (1996). Why do bad moods increase self-defeating

behavior?: Emotion, risk taking, and self-regulation. Journal of Personality and Social Psychology, 71, 1250-1267.

Mathieson, K., Peacock, E., & Chin, W. W. (2001). Extending the technology acceptance model: the influence of perceived user resources. ACM SIGMIS Database, 32(3), 86 – 112.

Ploeg, H. M. van der, Defares, P. B., & Spielberger, C. D. (1980). Handleiding bij de Zelfbeoordelingsvragenlijst (ZBV). Lisse: Swets & Zeitlinger.

Smith, A. R., Ebert, E. E. & Broman-Fulks, J. J. (2016). The relationship between anxiety and risk taking is moderated by ambiguity. Personality and Individual Differences 95, 40-44.

Smits, D. J. M., & De Boeck, P. (2006). From BIS/BAS to the big five. European Journal of Personality, 20, 255–270.

Wilkowska, W., Gaul, S. & Ziefle, M. (2010) A small but significant difference – the role of gender on the acceptance of medical assistive technologies. HCI in Work & Learning, Life & Leisure. Berlin, Heidelberg: Springer, p. 82-100.

(22)

Ziefle, M. & Schaar, A. K. (2011). Gender Differences in acceptance and attitudes towards an invasive medical stent. Electronic Journal of Health Informatics, Vol 6(2): e13.

(23)
(24)

Appendix B – STAI DY-2

Appendix C - DOSPERT

Voor het volgend deel zal je bepaalde situaties of gedragingen evalueren. Deze hebben iets te maken met bepaalde technologische ontwikkelingen.

(25)

De technologieën hierna gepresenteerd zijn op dit moment daadwerkelijk in ontwikkeling en er wordt verwacht dat deze binnen enkele jaren voor iedereen beschikbaar zullen zijn.

Echter, er is weinig bekend over de kans van ongewenste gevolgen/bij effecten van deze technologieën, de implanteerbare technologie kan bijvoorbeeld plotseling afgestoten worden door het lichaam. Daarnaast kunnen de technologieën criminele activiteiten faciliteren of aanmoedigen. De vraag of de huidige technologische ontwikkeling in ons voordeel zal werken staat vandaag centraler dan ooit.

De items werden voor de volgende vragen steeds opnieuw getoond:

1. Voor elk van de volgende uitspraken, geef aan HOE WAARSCHIJNLIJK het is dat je dit gedrag zou vertonen of deze activiteit zou uitvoeren, indien de kans zich zou voordoen?

2. Voor elk van de volgende uitspraken, geef instinctief aan HOE RISKANT je iedere situatie vindt.

3. Voor elk van de volgende uitspraken, geef aan HOEVEEL VOORDEEL deze situatie je zou opleveren.

Item Domein 1 Domein 2 Waarschijnlijkheid Hoe riskant Voordeligheid

1 Het dragen van een interne koptelefoon Het aanschaffen van een huisrobot Zevenpunts Likert-schaal; 0 (zeer onwaarschijnlijk) tot 7 (zeer waarschijnlijk) Zevenpunts Likert-schaal: 0 (helemaal niet riskant) tot 7 (zeer riskant) Zevenpunts Likert-schaal: 0 (helemaal geen voordeel) tot 7 (veel voordeel)

(26)

2 Elektrode in je brein implanteren om kennis te kunnen upgraden Het aanschaffen van een auto

die emoties begrijpt en daarop kan inspelen Zevenpunts Likert-schaal; 0 (zeer onwaarschijnlijk) tot 7 (zeer waarschijnlijk) Zevenpunts Likert-schaal: 0 (helemaal niet riskant) tot 7 (zeer riskant) Zevenpunts Likert-schaal: 0 (helemaal geen voordeel) tot 7 (veel voordeel) 3 Elektronische tatoeage laten zetten die informatie van het lichaam controleert en doorstuurt Een scanner gebruiken die de nutritionele waarde van eten scant Zevenpunts Likert-schaal; 0 (zeer onwaarschijnlijk) tot 7 (zeer waarschijnlijk) Zevenpunts Likert-schaal: 0 (helemaal niet riskant) tot 7 (zeer riskant) Zevenpunts Likert-schaal: 0 (helemaal geen voordeel) tot 7 (veel voordeel) 4 Implantaten in de erogene zones laten plaatsen voor seksueel genot Rijden in een zelfsturende auto Zevenpunts Likert-schaal; 0 (zeer onwaarschijnlijk) tot 7 (zeer waarschijnlijk) Zevenpunts Likert-schaal: 0 (helemaal niet riskant) tot 7 (zeer riskant) Zevenpunts Likert-schaal: 0 (helemaal geen voordeel) tot 7 (veel voordeel)

5 Een chip onder de huid laten plaatsen om eigendom te ontgrendelen zonder sleutels Persoonlijke informatie afstaan voor automatische gezichtsherke nning als veiligheidsma atregel Zevenpunts Likert-schaal; 0 (zeer onwaarschijnlijk) tot 7 (zeer waarschijnlijk) Zevenpunts Likert-schaal: 0 (helemaal niet riskant) tot 7 (zeer riskant) Zevenpunts Likert-schaal: 0 (helemaal geen voordeel) tot 7 (veel voordeel)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

68 67888942 WXYZ[Y\]Y^_YZ]\Y`aYb_cZ\Y`dYe_ZbfZg`hbiYeZjklcZ^gghZfgZ]mZ_YZ^YdYe_YZagf_Yebf^YfZ]mZYnoe]bhghbYZ

[r]

[r]

[r]

[r]

RSTTUVWXVYZVX[W\W]^VT_XV`ZVaZ]VbWZ]V\ZY]Vc[VYW]VUTb]cc\dVeZbV`ZVbWZ]

Mannen zijn de laat- ste vijf jaar iets minder gaan wer- ken (-1u), ze besteden iets minder tijd aan ‘persoonlijke verzorging, eten & drinken’ (-27’), ze doen iets