• No results found

Samenhang tussen relatietevredenheid en frequentie en acceptatie van partnergedrag : een stap in de validatie van de FAPBI

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Samenhang tussen relatietevredenheid en frequentie en acceptatie van partnergedrag : een stap in de validatie van de FAPBI"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Samenhang tussen Relatietevredenheid en Frequentie en

Accep-tatie van Partnergedrag

Een stap in de validatie van de FAPBI

Naam: E.C. Mens

Studentennummer: 10278052

Bachelorthese Psychologie onder begeleiding van H.J. Conradi Universiteit van Amsterdam

(2)

Samenhang tussen Relatietevredenheid en Frequentie en

Accep-tatie van Partnergedrag

Een stap in de validatie van de FAPBI

Abstract

In dit onderzoek is gekeken naar verbanden tussen frequentie en acceptatie van partnergedrag en relatietevredenheid. Om de frequentie en acceptatie van partnergedrag te meten is de Frequency and Acceptability of Partner Behavior Iventory (FAPBI) vertaald naar het Nederlands. Bij de steekproe-ven van 227 studenten met een relatie en 181 mensen met een langdurige relatie zijn de FAPBI en Dyadic Adjustment Scale (DAS) afgenomen. Er is een positief verband gevonden tussen enerzijds de frequentie van positief partnergedrag en de acceptatie van positief en negatief partnergedrag en anderzijds relatietevredenheid. Het verband tussen acceptatie en relatietevredenheid was sterker dan het verband tussen frequentie en relatietevredenheid. Ook nadat er gecontroleerd was voor frequen-tie bleef acceptafrequen-tie gemiddeld of sterk gerelateerd aan relafrequen-tietevredenheid. Het verband tussen fre-quentie en relatietevredenheid werd nadat er gecontroleerd was voor acceptatie sterk gereduceerd. Acceptatie heeft daarom een grotere voorspellende waarde voor de relatietevredenheid.

Inleiding

Acceptatie is belangrijk in een relatie (Christensen., Wheeler, Doss & Jacobsen, 2008). Toch heeft het concept acceptatie pas in de laatste tien jaar veel aandacht gekregen binnen het onderzoek naar partnerrelaties. Relationele acceptatie is een adaptieve en constructieve cognitieve reactie op een gebeurtenis, gewoonlijk het gedrag van iemands partner (Doss & Christensen, 2006). Relatiethera-pie en onderzoek is vaak gemoeid met het verhogen van de acceptatie, zodat negatieve gebeurtenis-sen (o.a. kritiek of weinig affectie ontvangen) meer getolereerd kunnen worden en als minder pro-blematisch kunnen worden ervaren. Acceptatie is niet hetzelfde als zich neerleggen bij negatief partnergedrag maar meer begrip hiervoor. Door acceptatie laten partners de wens de ander te

(3)

veran-deren los, en wordt de reactie op negatief partnergedrag minder destructief voor de relatie. (Chris-tensen et al., 2008). Onderzoek van South, Doss en Chris(Chris-tensen (2010) heeft laten zien dat de mate van acceptatie sterk gerelateerd is aan de mate van relatietevredenheid. Dit maakt acceptatie een belangrijk aandachtspunt in onderzoek naar en therapie van relaties.

Relatietherapie is een belangrijke vorm van therapie. Relatietherapie blijkt namelijk niet al-leen effectief te zijn bij relatieproblemen maar ook bij verschillende andere problemen uit de Diag-nostic and Statistical Manual of Mental Disorders zoals angst- en stemmingsstoornissen, alcoho-lisme en seksuele problemen (Christensen, Baucom, Atkins, Berns, Wheeler, & Simpson, 2004). Bovendien hebben relatieproblemen grote negatieve individuele gevolgen. Partners uit problemati-sche relaties rapporteren meer fysieke gezondheidsproblemen en kennen een verhoogd risico op de ontwikkeling van psychische stoornissen (Snyder & Halford, 2012). Relatieproblemen kunnen daarnaast zorgen voor hogere niveau’s van stresshormonen en een slechtere uitkomst van individue-le behandelingen (Kiecolt-Glaser, Bane, Glaser, & Malarkey, 2003; O’Farrell, Hooindividue-ley,

Fals-Stewart, & Cutter, 1998; Whisman, 2001; aangehaald in Lebow, Chambers & Johnson, 2012). Bo-vendien geeft onderzoek aan dat partners uit problematische relaties vaker een slechtere invulling geven aan hun sociale en werkzame leven (Whisman & Uebelacker, 2006). Al met al toont dit het belang van relatietherapie aan.

Een therapie waarin acceptatie een belangrijke rol speelt is de Integrative Behavioral Couple Therapy (IBCT). IBCT is ontwikkeld door Christensen en Jacobson en onderdeel van de zoge-naamde derde golf gedragsmatige relatietherapieën. IBCT bouwt voort op de Traditional behavioral Couple Therapy (TBCT). De focus van TBCT is het verhogen van de frequentie van positief gedrag en het verlagen van de frequentie van negatief gedrag binnen een relatie. Deze strategie vergt echter samenwerking, aanpassing en compromissen; datgene waar partners uit moeilijke relaties vaak een tekort aan hebben (Jacobsen, 1992). IBCT houdt rekening met deze beperking. IBCT leert koppels weliswaar net zoals TBCT anders te communiceren en gedragingen te veranderen maar richt zich eerst op het vergroten van de emotionele acceptatie ten aanzien van de duurzame gedragspatronen

(4)

(Christensen et al., 2008). Daarbij benadrukt IBCT het belang van zelfstandigheid binnen in een relatie zodat er ook meer ruimte komt voor het accepteren van de imperfecties van de partner (Ja-cobsen, 1992). IBCT is dus verwant maar niet identiek aan TBCT.

Christensen et al (2004) hebben de effectiviteit van IBCT en TBCT vergeleken. 134 ernstig problematische koppels kregen hierbij random een van de twee therapieën aangeboden. Hieruit kon worden geconcludeerd dat zowel TBCT als IBCT relatietevredenheid, stabiliteit en communicatie vergroten, maar deze uitkomsten een ander beloop kennen. TBCT had voornamelijk in het begin veel invloed, maar deze invloed vermindert later in de therapie. Koppels uit de IBCT lieten niet de onmiddellijke verandering zien zoals de TBCT maar wel een gestage verbetering die tot het einde van de therapie doorzette. De onmiddellijke verandering door TBCT valt te verklaren omdat TBCT focust op de specifieke gedragsveranderingen door middel van behavior exchange. Hiermee wordt negatief gedrag ontmoedigd en positief gedrag aangemoedigd en dit heeft direct invloed op relatio-neel functioneren. IBCT focust niet zozeer op een specifieke verandering van de frequentie van ge-drag maar op het vergroten van acceptatie ten aanzien van duurzame gege-dragspatronen (Atkins, Doss, Berns, George, Gattis, & Christensen, 2005). Een follow-up onderzoek laat zien dat beide the-rapieën na twee jaar dezelfde verbetering vertonen (Christensen, Atkins, Baucom & George, 2006). IBCT lijkt echter wel een positievere invloed te hebben dan TBCT op de stabiliteit van relatietevre-denheid tot aan de follow-up meting. Doss, Thum, Sevier, Atkins & Christensen (2005) hebben in dezelfde steekproef gekeken via welke mechanisme de verandering precies plaatsvond. Hieruit bleek dat TBCT grotere veranderingen dan IBCT in frequentie van gedrag tot gevolg had en dan voornamelijk vroeg in de therapie. Dit was gerelateerd aan de mate waarin de relatietevredenheid veranderde. IBCT bracht, zoals verwacht, grotere veranderingen in emotionele acceptatie geduren-de geduren-de gehele therapie. Relatietevregeduren-denheid werd bij IBCT later in geduren-de therapie sterker verbeterd en dit was gerelateerd aan de mate van emotionele acceptatie.

Acceptatie en frequentie van partnergedrag hangen dus nauw samen met relatietevredenheid (Doss et al., 2005). Om frequentie en acceptatie van partnergedrag te meten hebben Christensen en

(5)

Jacobsen in 1997 de Frequency and Acceptability of Partner Behavior Inventory (FAPBI) ontwik-keld. Hierop geven partners aan de hand van stellingen over het gedrag van de partner aan hoe vaak dit in hun relatie voorkomt, en vervolgens hoe acceptabel zij dit vinden. Doss en Christensen (2006) hebben o.a. gekeken naar de correlaties tussen de frequentie en acceptatie van positief en negatief gedrag en relatietevredenheid. Voor het meten van de relatietevredenheid gebruikten zij een verkor-te versie van de Dyadic Adjustment Scale (DAS; Spanier, 1976). Zij vonden dat frequentie van posi-tief gedrag en de acceptatie van negaposi-tief en posiposi-tief gedrag posiposi-tief correleerden met de relatiete-vredenheid. De frequentie van negatief gedrag correleerde negatief met de relatieterelatiete-vredenheid. Er is echter ook gecontroleerd op acceptatie (in het geval van frequentie) en op frequentie (in het geval van acceptatie) doormiddel van partiële correlaties. Hierbij hielden de correlaties tussen frequentie en relatietevredenheid minder stand, terwijl correlaties tussen acceptatie en relatietevredenheid even sterk bleven. Acceptatie is dus een sterkere voorspeller van relatietevredenheid dan frequentie.

Frequentie en acceptatie van partnergedrag hebben beide een belangrijke rol in relaties maar het meetinstrument hiervoor is tot op heden niet vertaald naar het Nederlands. In dit onderzoek zal er daarom worden gekeken naar aspecten van de validiteit van een Nederlandse vertaling van de FAPBI door de samenhang te onderzoeken tussen frequentie en acceptatie van partnergedrag en re-latietevredenheid op basis van de volledige DAS. Op basis van het onderzoek naar de betrouwbaar-heid en validiteit van de Engelstalige FAPBI van Doss en Christensen (2006) kunnen de volgende hypotheses worden opgesteld. De eerste hypothese is dat zowel acceptatie als frequentie samenhan-gen met relatietevredenheid. Concreet betekent dit dat hoe hoger de frequentie van positief gedrag en hoe lager de frequentie van negatief gedrag, hoe groter de relatietevredenheid is. Ook betekent dit hoe meer acceptatie er is voor positief en negatief gedrag, hoe groter de relatietevredenheid is. De tweede hypothese is dat acceptatie een sterkere voorspeller is van relatietevredenheid dan fre-quentie. Door dit te onderzoeken wordt de Nederlandse versie van de FAPBI mede-gevalideerd en wordt er meer licht geworpen op de rol van acceptatie en frequentie in de relatietevredenheid.

(6)

Methode Deelnemers

De deelnemers bestonden uit twee steekproeven; studenten met een (dating-)relatie en paren met een langer durende relatie waarvan vrijwel iedere keer beide partners deelnamen. De studenten-steekproef kende 228 deelnemers. De studenten hadden een gemiddelde leeftijd van 20,64 (SD 2,9) en een gemiddelde relatieduur van 1,8 jaar (SD 1,6). 18% was man, en 81% was vrouw. Van de studenten in een relatie woonde 81,6% apart, en was 9,2% samenwonend. Geen van de studenten was gehuwd of had kinderen. De hoogst afgeronde opleiding was voor 0,9% laag (lagere school, MAVO, MULO, ULO, LBS of gelijkwaardig), 80,7% gemiddeld (HAVO, VWO, HBS, MBO of gelijkwaardig) en 9,2% hoog (HBO, universiteit of gelijkwaardig). Ten aanzien van werk was 88,2% enkel student, 2,2% ook werkzaam (werkend in loondienst of voor eigen rekening), en 0,4% ook anderszins actief (huisman of huisvrouw, werkloos, gepensioneerd, arbeidsongeschikt).

In de parensteekproef hebben 181 heteroseksuele partners uit een relatie deelgenomen. De gemiddelde leeftijd was 33,4 jaar (SD 12,98) en de gemiddelde relatieduur was 8,1 jaar (SD 10,04). 47% was man, en 53% was vrouw. Van de paren woonden 28,2% apart, was 48,1% samenwonend en 23,8% getrouwd. Hiervan had 59,1% kinderen. De hoogst afgeronde opleiding was voor 8,3% laag, 34,8% gemiddeld en 56,9% hoog. 68% was werkzaam, 27,6% student en 4,4% anders. Voor alle deelnemers verliep deelname op vrijwillige basis.

Materiaal

De frequentie van gedrag en de acceptatie hiervan werd gemeten door middel van de Frequency and Acceptability of Partner Behavior Iventory (FAPBI). De FAPBI bevat 22 stellingen waarvan 12 over positieve en 10 over negatieve partnergedragingen gaan. Deze vormen de twee hoofdschalen; Positief en Negatief partner. De hoofdschalen zijn ieder onder te verdelen in twee subschalen. De positieve hoofdschaal bestaat uit Affectie en Betrokkenheid. De negatieve hoofdschaal bestaat uit

(7)

de subschalen Eisen en Schending. De FAPBI is door een drietal bachelorstudenten vertaald naar het Nederlands. Hieruit is onder begeleiding van H.J. Conradi een consensusvertaling gekomen. Deze is terugvertaald naar het Engels, waardoor de verkeerde vertalingen uit de consensus bleken. Uiteindelijk is op basis hiervan een definitieve Nederlandse vertaling tot stand gekomen. Een voor-beeldstelling over positief partnergedrag is: ‘In de afgelopen maand, steunde mijn partner mij als ik problemen had (bijvoorbeeld: luisterde naar mijn problemen, leefde met mij mee, hielp me met mijn problemen).’ Deelnemers gaven allereerst de frequentie van dit partnergedrag aan in de afge-lopen maand; ‘per dag’, ‘per week’ of ‘per maand’. Vervolgens gaven deelnemers aan hoe accepta-bel zij de frequentie van het desbetreffende partnergedrag ervoeren op een tien-punts schaal vari-erend van ‘geheel niet acceptabel’ tot ‘geheel acceptabel’. Een voorbeeldstelling over negatief part-nergedrag is: ‘In de afgelopen maand, maakte mijn partner inbreuk op mijn privacy (bijvoorbeeld: opende mijn mail, luisterde mijn gesprekken met vrienden of familie af).’ De stellingen over de ne-gatieve partnergedragingen werden op dezelfde manier beantwoord als de stellingen over positieve partnergedragingen.

De relatietevredenheid werd gemeten door middel van de Dyadic Adjustment Scale (DAS) (Alpha .96. Spanier, 1976). De DAS bestaat uit 32 items die onder te verdelen zijn in vier subscha-len; Consensus (13 items), Satisfaction (10 items), Cohesion (5 items) en Affectional Expression (4 items). Een voorbeeld van een Consensus item is: ‘ Hoe vaak ruziet u ergens over?’ en een Cohe-sion item is bijvoorbeeld: ‘Hoeveel worden bezigheden buitenshuis door u en uw partner gezamen-lijk ondernomen?’. Een voorbeeld van een Satisfaction item is: ’Hoe vaak denkt u dat het goed gaat tussen u en uw partner?’ en een Affectionele Expression item is bijvoorbeeld: ‘Hoe vaak geeft u uw partner een zoen?’. De items worden beantwoord door middel van een Likert scale. De mate van relatietevredenheid is de somscores van de items. Hoe hoger de score tussen 0-151, hoe groter de relatietevredenheid.

(8)

De deelnemers zijn via drie wegen benaderd. Allereerst namen studenten met een relatie via de testweek van de opleiding Psychologie aan de Universiteit van Amsterdam (UVA) deel aan het on-derzoek. Daarnaast konden studenten van de UVA via lab.uva.nl deelnemen. Bij deze deelnames werd de vragenlijst standaard online aangeboden via Qualtrics Online Survey. De partners van de studenten namen niet deel aan het onderzoek. Tot slot werden paren persoonlijk benaderd door een viertal psychologie bachelorstudenten om deel te nemen. De paren kregen de keuze de vragenlijst schriftelijke of online via Qualtrics Online Survey in te vullen. Alle deelnemers kregen allereerst de informed consent aangeboden waarin de algemene informatie werd beschreven. Hierna kregen de deelnemers enkele voorloopvragen zodat de leeftijd, het geslacht, de relatieduur, de staat van de re-latie, het opleidingsniveau, de werkzaamheid en het aantal kinderen kon worden vastgesteld. Ver-volgens kregen alle deelnemers eerst de FAPBI aangeboden, en daarna de DAS.

Analyse

Drie outliers werden verwijderd omdat zij drie of vier keer naar voren kwamen als extreme score bij de hoofdschalen van zowel frequentie als acceptatie. Vervolgens werden voor de beschrijving van de steekproeven onafhankelijke T-toetsen gebruikt om te zien of de steekproeven verschilden op leeftijd en relatieduur. De Chi-kwadraat toetsen werden gebruikt om te zien of de steekproeven verschilden op geslacht, relatiestaat, opleidingsniveau, werkzaamheid en kinderen.

Om hypothese 1 te toetsten werd de Pearson correlatie coëfficiënt gebruikt. Hiermee werd het verband bepaalt tussen de scores op hoofdschalen van de FAPBI en relatietevredenheid van de desbetreffende steekproef. Vervolgens werden partiële correlaties berekend om hypothese 2 te toet-sen. Voor de positieve en negatieve hoofdschalen van Frequentie werd er gecontroleerd op de bijho-rende positieve of negatieve hoofdschaal van Acceptatie. Voor de hoofdschalen van Acceptatie werd er gecontroleerd op de bijhorende hoofdschaal van Frequentie.

De assumptie van normaalverdeling is geschonden. De hoofdschalen van Frequentie van partnergedrag weken af. Bij de berekening van alle correlaties werd daarom de bootstrap methode

(9)

toegepast, zodat de Pearson r alsnog accuraat is (Field, 2012). Voor de significante (partiële) corre-laties gold dat de r en p-waarde alleen werden gegeven wanneer het betrouwbaarheidsinterval geen 0 bevatte. Bij de parensteekproef bestaat het vermoeden dat de assumptie van onafhankelijk van data ook is geschonden. Toch werd er in dit onderzoek voor gekozen om de data alsnog onafhanke-lijk te analyseren. Zo wordt er een eerste indruk gegeven van de resultaten in de parensteekproef, zonder de resultatensectie te ingewikkeld te maken.

(10)

Allereerst werden de studenten uit de Testweek en LAB getoetst op verschillen in de bij beide be-kende gegevens. De studenten verschilden niet significant op leeftijd t(19,26) = 1,054, p = ,305, sekse X2(1) = 1,426, p = ,232, of in relatieduur t(225) = ,113, p = ,911. Om deze reden werden de Testweek en LAB in de verdere dataverwerking behandeld als één steekproef. Voor zowel de stu-denten als de parensteekproef zijn de gemiddelde leeftijd en relatieduur en bijhorende standaardaf-wijkingen berekend (tabel 1a). Verder zijn de procentuele verhoudingen inclusief aantallen per steekproef bepaald voor geslacht, relatiestaat, opleidingsniveau, werkzaamheid en kinderen. De studenten en paren verschilden op alle bekende gegevens significant (p <,001). Alle analyses wer-den daarom per steekproef verricht.

Tabel 1b bevat de gemiddelden (M) en standaardafwijkingen (SD) voor de DAS en FAPBI schalen.

Tabel 1a. Beschrijvende statistieken per groep en getoetste verschillen tussen groepen

_______________________________________________________________________________________________ Studenten Paren t(df), p (N = 228) (N = 181) M (SD) M (SD) _______________________________________________________________________________________________ Leeftijd 20,64 (2,9) 33,4 (12,98) -12,978 (194,57), <.001 Relatieduur in jaren 1,8 (1,6) 8,1 (10,04) -8,343 (187,48), <.001 % (N) % (N) X2(df), p _______________________________________________________________________________________________ Geslacht 37,06 (1), <,001 Man 18 (43) 47 (85) Vrouw 81 (185) 53 (96)

Staat van relatie 159,20 (2), <,001

Apart wonend 81,6 (186) 28,2 (51)

Samenwonend 9,2 (21) 48,1 (87)

Gehuwd - 23,8 (43)

Hoogste afgeronde opleiding 122,25(2), <,001

Laag 0,9 (2) 8,3 (15) Gemiddeld 80,7 (184) 34,8 (63) Hoog 9,2 (21) 56,9 (103) Werkzaamheid 204,24(2), <,001 Werkzaam 2,2 (5) 68,0 (123) Student 88,2 (201) 27,6 (50) Anders 0,4 (1) 4.4 (8) kinderen (%) 104,57 (1), <,001 Geen 90,8% (207) 59,1 (107) Wel - 40,9 (74) _______________________________________________________________________________________________ Noot. De gegevens over de staat van de relatie, de hoogst afgeronde opleiding, werkzaamheid, en kinderen zijn bij de

(11)

De schalen bleken op basis van Cronbach’s Alpha voldoende betrouwbaar (>.78). De DAS score gaf voor beide groepen een hoge mate van relatietevredenheid aan. Meestal wordt er een cut-off ge-hanteerd van 97 (Spanier, 1976), waarmee wordt bepaald of het om ongelukkige partnerrelaties gaat. Gemiddeld lieten de paren een significant hogere mate van relatietevredenheid zien dan stu-denten (p ,005). Daarnaast lieten de hoofdschalen van de FAPBI zien dat Frequentie van positief en negatief partnergedrag en Acceptatie van negatief partnergedrag van de studenten significant ver-schilden van de paren (p <.05). Gemiddeld vertoonden de partners van de paren meer positief ge-drag, meer negatief gedrag en werd het negatieve partnergedrag meer geaccepteerd. De studenten en paren verschilden niet op de Acceptatie van positief partnergedrag (p ,092).

Vervolgens werden de Pearson correlatie coëfficiënten berekend voor het verband tussen de hoofdschalen van de FAPBI en relatietevredenheid. Hierbij werd uitgegaan van <.2 als zwakke cor-relaties, .3 tot .4 als middelmatige correlaties en >.5 als sterke correlaties (Field, 2012). Correlaties van de studenten en paren zijn apart gepresenteerd (tabellen 2a en b). Tabel 2a laat allereerst zien Tabel 1b. Beschrijvende statistieken van de Frequentie and Acceptability of Partner Behavior Iven-tory (FAPBI) en Dyadic Adjustment Scale (DAS) schalen per groep.

_______________________________________________________________________________________________ Studenten Paren (N = 228) (N = 181) M (SD) M (SD) t(df), p _______________________________________________________________________________________________ DAS totaal (α .85) 116,94 (12,52) 120,52 (12,18) -2,797 (406), ,005 Consensus 50,65 (6,98) 51,53 (6,58) -1,304 (406), ,193 Satisfaction 37,83 (5,11) 39,89 (5,11) -4,043 (406), <,001 Cohesion 19,12 (2,98) 20,09 (2,72) -3,400 (397,57), ,001 Affectional 9,33 (1,84) 9,00 (2,22) 1,659 (406), ,125 FAPBI Frequentie Positief (α .88) 350,14 (323,12) 433,38 (354) -2,461 (402), ,014 Affectie 214,23 (228,01) 242,40 (259,33) -1,166 (406), ,244 Betrokkenheid 79,42 (75,28) 155,00 (150,15) -6,166 (249,62), <,001 Negatief (α .78) 19,74 (45,39) 35,79 (71,18) -2,619 (285,50), ,009 Eisen 4,60 (6,92) 9,8 (18,48) -3,580 (217,54), <,001 Schending 12,95 (39,33) 21,73 (58,54) -1,720 (295,83), ,087 FAPBI Acceptatie Positief (α .79) 100,00 (10,00) 98,24 (10,96) 1,689 (402), ,092 Affectie 26,50 (3,60) 25,66 (4,22) 2,112 (354,16), ,035 Betrokkenheid 73,57 (7,43) 72,60 (7,88) 1,268 (407), ,206 Negatief (α .84) 83,34 (16,56) 89,73 (13,11) -4,330 (401,985), <,001 Eisen 23,78 (5,79) 25,00 (5,08) -2,273 (404,85), ,024 Schending 51,05 (10,44) 55,80 (7,69) -5,304 (404,86), <,001 _______________________________________________________________________________________________

(12)

dat bij studenten beide Acceptatie schalen en Frequentie van positief partnergedrag positief corre-leerden met relatietevredenheid. Deze correlaties waren significant (p <,001). Frequentie van nega-tief partnergedrag correleerde niet met relatietevredenheid (p ,234). Wanneer er daarnaast door middel van partiële correlaties gecontroleerd werd op acceptatie (in het geval van frequentie) of frequentie (in het geval van acceptatie) hielden deze significante waarde

stand, al nam de sterkte van de correlaties iets af. Daarbij is te zien dat de verbanden tussen Accep-tatie en relatietevredenheid sterker waren, dan tussen Frequentie en relatietevredenheid.

In tabel 2b laten de paren zien dat Frequentie van positief partnergedrag middelmatig corre-leerde met relatietevredenheid. Deze correlatie werd zwak en minder significant nadat er gecontro-leerd werd voor Acceptatie van positief partnergedrag. Frequentie van negatief partnergedrag laat nu wel een negatieve zwakke correlatie zien met relatietevredenheid. In tabel 1b was al te zien dat de paren significant meer negatief gedrag bij hun partner hadden waargenomen dan de studenten, die nagenoeg geen negatief gedrag bij hun partner hadden waargenomen. De correlatie tussen Fre-quentie van negatief partnergedrag en relatietevredenheid van paren hield geen stand nadat er ge-controleerd werd voor Acceptatie van negatief partnergedrag. Beide Acceptatie schalen correleer-den significant sterk met relatietevrecorreleer-denheid (<,001). Deze correlaties bleven middelmatig tot sterk en even significant nadat er gecontroleerd werd voor Frequentie.

Exploratief werd er gekeken naar de correlatie coëfficiënten van de hoofdschalen van de FAPBI en de subschalen van de DAS (tabellen 3a en b). Bij de studenten valt het op dat Frequentie Tabel 2a. Correlaties tussen de twee hoofdschalen van de FAPBI en DAS van studenten, N = 226. _______________________________________________________________________________________________

Correlatie Partiële Correlatie

r p r p _______________________________________________________________________________________________ Frequentie Positief ,291 <,001 ,225 ,001 Negatief -,079 ,234 -,027 ,683 Acceptatie Positief ,436 <,001 ,402 <,001 Negatief ,334 <,001 ,326 <,001 _______________________________________________________________________________________________ Noot. Bij de partiële correlatie is er gecontroleerd op acceptatie (in het geval van frequentie) of frequentie (in het geval van

(13)

van positief partnergedrag positief correleerde met Cohesion maar niet correleerde met Consensus. Dit betekent dat de frequentie van positief partnergedrag verband hield met de mate waarin er sa-men dingen worden ondernosa-men, maar tegelijkertijd geen verband hield met de mate waarin stu-denten het eens zijn met hun partner. Frequentie van negatief partnergedrag correleerde met geen van de subschalen. Acceptatie van positief en negatief partnergedrag correleerde bijna overal zwak tot middelmatig, behalve met Cohesion. Acceptatie van positief en negatief partnergedrag hield dus verband met de mate waarin partners het eens waren, de voldoening die de partner bood, en de af-fectie die werd getoond. Acceptatie van positief partnergedrag houdt daarbij ook nog verband met de mate waarin er samen dingen worden ondernomen.

In tegenstelling tot de studenten correleerde Frequentie van positief partnergedrag van de paren wel zwak met Consensus. Frequentie van positief partnergedrag hield dus verband met de mate waarin men het met de partner eens was. De correlatie tussen Frequentie van positief partner-gedrag en Cohesion was zoals bij de studenten het sterkst. Frequentie van negatief partnerpartner-gedrag correleerde negatief met de subschalen, behalve met Cohesion. Acceptatie correleerde positief met de subschalen. In het bijzonder de sterke correlaties tussen Acceptatie van positief partnergedrag en Consensus, Satisfaction en Affectional Expression. Als positief partnergedrag meer werd geaccep-teerd waren partner het ook vaker eens, was er meer voldoening bij de partner en werd er meer af-fectie getoond.

Tabel 2b. Correlaties tussen de twee hoofdschalen van de FAPBI en DAS van paren, N =177. _______________________________________________________________________________________________

Correlatie Partiële Correlatie

r p r p _______________________________________________________________________________________________ Frequentie Positief ,313 <,001 ,195 ,009 Negatief -,234 ,002 -,070 ,359 Acceptatie Positief ,657 <,001 ,626 <,001 Negatief ,482 <,001 ,438 <,001 _______________________________________________________________________________________________ Noot. Bij de partiële correlatie is er gecontroleerd op acceptatie (in het geval van frequentie) of frequentie (in het geval

(14)

Daarnaast werd er exploratief gekeken naar de voorspellende waarde van de hoofdschalen van de FAPBI op relatietevredenheid door middel van een regressie-analyse. Tabel 4 laat zien dat voor zowel de studenten als de paren het model met alleen Frequentie van positief en negatief part-nergedrag een significante proportie van de variantie in relatietevredenheid verklaarde. De R² is bij paren wel veel groter dan bij studenten. Ook het tweede model met Frequentie en Acceptatie van partnergedrag verklaarde voor beide steekproeven een significante proportie van de variantie. R² verdrievoudigde bovendien nadat Acceptatie van partnergedrag wordt toegevoegd. De beta’s van Frequentie schalen namen sterk af wanneer Acceptatie werd toegevoegd. De beta’s van Frequentie van positief gedrag bleven wel significant. Acceptatie van partnergedrag heeft dus een grotere voor-spellende waarde voor relatietevredenheid dan Frequentie van positief partnergedrag en Frequentie van negatief partnergedrag heeft geen voorspellende waarde voor relatietevredenheid.

Tabel 3a. Correlaties tussen de hoofdschalen van de FAPBI en vier subschalen van de DAS van stu-denten, N = 226.

_______________________________________________________________________________________________

Consensus Satisfaction Cohesion Affectional

r p r p r p r p _______________________________________________________________________________________________ Frequentie Positief ,113 ,090 ,248 <,001 ,409 <,001 ,207 ,002 Negatief -,021 ,752 -,102 ,126 ,064 ,337 -,074 ,265 Acceptatie Positief ,296 <,001 ,393 <,001 ,225 ,001 ,394 <,001 Negatief ,221 ,001 ,382 <,001 ,055 ,413 ,287 <,001 _______________________________________________________________________________________________

Tabel 3b. Correlaties tussen de hoofdschalen van de FAPBI en vier subschalen van de DAS van paren. N = 177

_______________________________________________________________________________________________

Consensus Satisfaction Cohesion Affectional

r p r p r p r p _______________________________________________________________________________________________ Frequentie Positief ,178 ,018 ,264 <,001 ,348 <,001 ,297 <,001 Negatief -,260 <,001 -,184 ,014 -,001 ,986 -,198 ,008 Acceptatie Positief ,498 <,001 ,592 <,001 ,331 <,001 ,663 <,001 Negatief ,409 <,001 ,390 <,001 ,287 <,001 ,411 <,001 _______________________________________________________________________________________________

(15)

Discussie

In dit onderzoek is gekeken naar de samenhang van enerzijds frequentie en acceptatie van partner-gedrag en anderzijds relatietevredenheid. Hiervoor is voor het eerst een Nederlandse vertaling van de Frequency and Acceptability of Partner Behavior Iventory gebruikt. Uit de resultaten is gebleken dat zowel frequentie als acceptatie van partnergedrag gerelateerd zijn aan relatietevredenheid. Er is een positief verband gevonden tussen enerzijds de frequentie van positief partnergedrag en de ac-ceptatie van positief en negatief partnergedrag en anderzijds relatietevredenheid. Dit betekent dat bij een hogere frequentie van positief partnergedrag en bij een grotere mate van acceptatie van part-nergedrag er ook meer relatietevredenheid was. De frequentie van negatief partpart-nergedrag was, voor zover er een verband bestond, negatief gerelateerd aan de relatietevredenheid. Dit betekent dat bij een lagere frequentie van negatief partnergedrag er meer relatietevredenheid was. Opvallend was dat het verband tussen acceptatie en relatietevredenheid vaak sterker was, dan het verband tussen frequentie en relatietevredenheid.

Ook nadat er gecontroleerd was voor frequentie bleef acceptatie redelijk of sterk gerelateerd aan relatietevredenheid. Het verband hield dus ongeacht de frequentie stand. Dit gold niet voor het Tabel 4. Regressieanalyse tussen de twee hoofdschalen van de FAPBI en DAS. Studenten N = 226. Paren N = 177

_______________________________________________________________________________________________

Studenten Paren

Predictoren Beta p beta p

_______________________________________________________________________________________________ Model 1 ,092 F (2, 223) = 11,27, p <,001 ,151 F (2, 174) = 15,52, p <,001 Frequentie Positief ,292 <,001 ,311 <,001 Negatief -,083 ,197 -,232 ,001 Model 2 ,268 F (4, 221) = 20,20, p <,001 ,483 F (4, 172) = 40,20, p <,001 Frequentie Positief ,211 <,001 ,143 ,013 Negatief -,011 ,850 ,011 ,858 Acceptatie Positief ,316 <,001 ,525 <,001 Negatief ,202 ,001 ,200 ,003 _______________________________________________________________________________________________

(16)

verband tussen frequentie en relatietevredenheid. Dit verband werd nadat er rekening gehouden werd met acceptatie gereduceerd, of zelfs teniet gedaan. Exploratieve analyse heeft bovendien laten zien dat acceptatie van partnergedrag ook een sterker verband liet zien met de verschillende aspec-ten van relatietevredenheid. Dit gold in mindere mate voor de frequentie van positief partnergedrag en in zwakke of geen enkele mate voor de frequentie van negatief partnergedrag. Daarnaast werd exploratief aangetoond dat acceptatie een grotere voorspellende waarde had dan frequentie voor de mate van relatietevredenheid. De variantie in relatietevredenheid die verklaard werd door frequentie van partnergedrag werd weliswaar niet teniet gedaan, maar wel sterk gereduceerd door acceptatie van partnergedrag. Al met al lijkt acceptatie van partnergedrag een grotere rol te spelen in relatiete-vredenheid dan frequentie van partnergedrag.

De hypotheses zijn grotendeels ondersteund en in lijn der verwachting op basis van het on-derzoek met de Engelstalige FAPBI (Doss et al., 2006). Opvallend is wel dat in dit onon-derzoek fre-quentie van negatief partnergedrag geen of niet langer - door rekening te houden met acceptatie van negatief partnergedrag - verband hield met relatietevredenheid. Dit kan worden verklaard door de kleinere steekproef in dit onderzoek waardoor verbanden minder snel worden gevonden, in tegen-stelling tot de 12.752 deelnemers van Doss et. al. (2006). Daarnaast kan dit ook verklaard worden door lage frequentie van negatief partnergedrag. Dit gold in het bijzonder voor de studentensteek-proef, waar bijna geen negatief gedrag van de partner werd waargenomen. Wat er niet is kan ook geen verband houden met relatietevredenheid.

Het verband tussen de frequentie van negatief partnergedrag en relatietevredenheid was niet het enige waarin de steekproeven verschilden van elkaar. De studenten waren een stuk jonger en hadden een veel kortere relatie dan de paren. Dit maakt de relaties van de studenten minder repre-sentatief voor de populatie. De studenten zijn vooral gelukkig, en het leven is minder verweven met dat van hun partner. Dit verklaart mogelijk waarom er geen verband bestaat tussen de frequentie van positief partnergedrag en het eens zijn met elkaar, maar tegelijkertijd het sterkste verband ge-vonden is tussen de frequentie van positief partnergedrag en het samen ondernemen. Voor jonge

(17)

relaties is het minder noodzakelijk het eens te zijn en gaat het voornamelijk over het doen van leuke dingen, waar dus ook vaak positief gedrag bij komt kijken. Voor de relaties van de paren, die langer en daarom mogelijk veelzijdiger zijn, was het eens zijn namelijk wel in verband te brengen met de frequentie van positief partnergedrag.

Een ander opvallend verschil tussen de studenten en de paren was dat de verbanden tussen relatietevredenheid en de frequentie en acceptatie van partnergedrag bij de paren sterker waren dan bij de studenten. Dit is mogelijk te verklaren door de vermoedelijke afhankelijkheid van de data van de parensteekproef omdat veelal beide partners uit een relatie hebben meegedaan. De resultaten zijn daarom vooral een eerste indruk. Rekening houden met de afhankelijkheid in de analyse is daarom ook de belangrijkste suggestie voor vervolgonderzoek. Vervolgonderzoek zou verder gebaat zijn bij een steekproef met een mindere mate van relatietevredenheid en daarom ook een hogere frequentie en minder acceptatie van negatief partnergedrag. Dan moet er al snel gedacht worden aan koppels die al voor langere tijd bij elkaar zijn en ook niet uit de persoonlijke omgeving komen van de on-derzoekers, zodat sociaal wenselijk antwoorden verder wordt ontmoedigd.

Wanneer er aandacht zal worden geschonken aan deze suggesties kan er verder licht worden geworpen op de relatie tussen de frequentie en acceptatie van partnergedrag en relatietevredenheid. De eerste resultaten met betrekking tot de verbanden tussen de frequentie en acceptatie van partner-gedrag en relatietevredenheid zijn positief. Acceptatie en frequentie laten verschillende resultaten zien en vertonen overlap met de conclusies ten aanzien van de Engelstalige FAPBI Acceptatie, wat pleit voor de aspecten van de validiteit van de Nederlandstalige FAPBI. Acceptatie lijkt de voorlo-pige winnaar, maar met een Nederlandstalige FAPBI kan Nederlands onderzoek verder uitkomst bieden.

Literatuur

Atkins, D.C., Doss, B.D., Berns, S.B., George, W.H., Gattis, K., & Christensen, A. (2005) Prediction of Response to Treatment in a Randomized Clinical Trial of Marital Therapy. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 73, 893-903.

(18)

Christensen, A., Atkins, D.C., Baucom, D.H., & George, W.H. (2006) Couple and individual adjustment for 2 years following a randomized clinical trial comparing traditional versus integrative behavioral couple therapy. Journal of Consulting an Clinical Psychology, 74, 1180-1191.

Christensen A., Baucom, D.H., Atkins, D.C., Berns, S., Wheeler, J., & Simpson, L.E. (2004) Traditional Versus Integrative Behavioral Couple Therapy for Significantly and Chronically Distressed Married Couples. Journal of Consulting an Clinical Psychology, 72, 176-191 Christensen A., Wheeler, J.G., Doss, B.D., & Jacobsen, N.S. (2008) Couple Distress. In D.H.

Barlow (Ed.), Clinical Handbook of Psychological Disorders (pp.703-726). New York: The Guilford Press.

Doss, B.D., & Christensen, A. (2006) Acceptance in Romantic Relationships: The Frequency and Acceptability of Partner Behavior Inventory. Psychological Assessment, 18, 289–302. Doss, B.D., Thum, Y.M., Sevier, M. Atkins, D.C., & Christensen, A. (2005) Improving

Relationships: Mechanisms of Change in Couple Therapy. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 73, 624-633.

Field, A. (2012) Discorvering Statistics Using IBM SPSS statistics (3e). Londen Sage Publications,. Jacobsen, N.S. (1992) Behavioral Couple Therapy: A New Beginning. Behavior Therapy, 23,

493-506.

Lebow, J.L., Chambers, A.L., Christensen, A., & Johnson, S.M. (2012) Research on the treatment of couple distress. Journal of Marital and Family Therapy, 38, 145-168.

Snyder, D.K. & Halford, W.K. (2012) Evidence-based couple therapy: current status and future directions. Journal of Family Therapy, 34, 229–249.

South, S.C., Doss, B.D., & Christensen, A. (2010) Through the Eyes of the Beholder: The Mediating Role of Relationship Acceptance in the Impact of Partner Behavior. Family Relations, 59, 611-622.

(19)

Spanier, G.B. (1976) Measuring Dyadic Adjustment: New Scales for Assessing the Quality of Marriage and Similar Dyads, Journal of Marriage and the Family, 38, 15-28.

Whisman, M. A., & Uebelacker, L. A. (2006). Impairment and distress associated with relationship discord in a national sample of married or cohabiting adults. Journal of Family Psychology, 20, 369–377.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

For the cultural historian, it could be, “What is and was the meaning of chocolate for different groups of people at different times and places?” The gender historian would no

[r]

The study set out to answer the following question: What are the implications of donors’ practice in relation to human rights violation in Ethiopia for human rights based

This tool generates the state space of a Petri net using Multivalued Decision Diagrams (MDD) and implements a CTL model checker with counter-example generation1. The imple- mentation

skil, verskil die wetenskaplike navorsingsmetodes wat binne hierdie hipotese-verifierende induk t iewe navor sing stra teg ie in die verskillende opvoedkundige

De kunstmatige alvleesklier bevat twee pompsystemen, één voor insuline en één voor glucagon (om de bloedsuikerspiegel te verhogen), met beiden een aansluiting op een eigen

Dit voorval moet goed naar deze mensen gecommuniceerd worden, om te voorkomen dat andere risico’s die hier beschreven staan geen invloed gaan hebben op de

Gebeurt dit niet, dan verwacht ik dat de problemen die er nu zijn met een deel van de eerste groepen Roma, zich in de toekomst opnieuw zullen voordoen met een deel van de Roma die