• No results found

Recht Op Meer Acceptatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Recht Op Meer Acceptatie"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

R

echt

O

p

M

eer

A

cceptatie

Rijksuniversiteit Groningen Faculteit der Letteren

Scriptie Master Journalistiek Student: Mark Bink

Studentnummer: s1911406

E-mailadres: markbink@gmail.com

(2)

2

Inhoudsopgave

(3)

3

Inleiding en vraagstelling

Op een middag in september 2010 raakte ik in gesprek met de straatkrantverkoper op de Museumbrug bij het Centraal Station in

Groningen. Ik hoorde aan zijn accent dat hij niet in Nederland geboren was. Hij vertelde me dat hij uit Bulgarije kwam. Het verkopen van de Riepe, de straatkrant van Noord-Nederland, bood hem meer perspectief dan een leven in zijn thuisland, zo verzekerde hij me. Na afloop van ons gesprek liep ik de stad in. Ik merkte dat ik met mijn hoofd nog steeds bij de Riepeverkoper zat. Ondertussen was ik al wekenlang op zoek naar een onderwerp voor mijn scriptie. Opeens wist ik het: ik zou „iets‟ kunnen doen met de Riepe. Wie zitten er allemaal achter deze krant en wat motiveert deze mensen om zich hiermee bezig te houden? Met deze vragen in mijn achterhoofd benaderde ik Hans Barends, projectleider bij de Riepe. Ik vroeg hem of hij en zijn collega‟s hun medewerking wilden verlenen aan een radiodocumentaire over de krant. Hij reageerde positief, dus ik kon aan de slag. Ik sprak met mensen die op het kantoor werken en zich bezig houden met de coördinatie van de krant. Daarnaast hield ik vraaggesprekken met mensen die maandelijks een

bijdrage leveren, door een column of vaste rubriek te verzorgen. Zo kwam ik onder andere in contact met een sociaal psychiatrisch verpleegkunde en een advocaat. Ik ging langs bij de drukkerij van de Riepe in Emmen en was

welkom om mee te gaan op rondes door Friesland, waar medewerkers van de krant controleren of verkopers van de Riepe wel op de hen toegewezen

verkoopplaatsen bij de vaste supermarkten staan. Er blijken namelijk nogal wat zogenaamde „piraten‟ actief, die zonder badge en dus zonder

toestemming van de Riepe kranten staan te verkopen. Ook kon ik mee met een rondje Friesland waarbij supermarkten werden aangedaan die nog niet in het bestand van de krant stonden, met als doel het werven van nieuwe verkoopplekken. Tevens sprak ik meerdere keren met Hans Barends, de coördinator met het overzicht.

(4)

4

begin september had met de Bulgaarse verkoper op de Museumbrug die, zo leerde ik later, ook een Rom bleek te zijn.

Ondertussen waren Roma volop in het nieuws. Uitzettingen in Frankrijk en de reacties hierop haalden wekenlang met grote regelmaat de krant. Als gevolg van mijn eigen ervaringen met enkele van deze mensen en met het oog op de actualiteit, besloot ik de focus van mijn documentaire te verleggen naar de Roma als verkopers van de Riepe. In de berichtgeving over Roma in Europa en de situatie van deze mensen in Nederland, viel me op dat er vooral over hen werd gesproken en slechts zelden met hen. Om meer inzicht te geven in de situatie van de Roma die ik had gesproken en nog zou spreken en om hun situatie invoelbaar te maken, leek me dit een uitstekend

onderwerp voor een radiodocumentaire. Totstandkoming radiodocumentaire

Terwijl ik aan deze scriptie werkte hield ik mezelf steeds voor dat de

documentaire en het tekstgedeelte in elkaars verlengde moeten liggen. Het tekstgedeelte heeft als functie een context te creëren waarbinnen de

documentaire tot zijn recht zou komt. De documentaire op zijn beurt geeft een gezicht aan de theorie in het tekstgedeelte. Zo versterken de twee delen elkaar.

De radiodocumentaire kwam heel geleidelijk tot stand. In eerste instantie sprak ik mensen die werkzaam zijn op de redactie van de Riepe of

inhoudelijk een bijdrage leveren aan de krant. Ik voerde gesprekken met tien mensen, waarvan ik slechts de interviews met Hans Barends, Maynard Schut en Louis de Blécourt gebruikte. Tijdens dit tiental interviews kwam ik er namelijk al snel achter dat ik de situatie van de Roma die betrokken waren bij de Riepe het interessantst vond. Via Hans Barends kwam ik in contact met enkele Roemeense Roma. Tijdens de maandelijkse vergadering waarbij de organisatie van de krant overleg voert met de Romaverkopers, raakte ik in gesprek met een Bulgaarse Romaman. Hij gaf me het

telefoonnummer van zijn zoon, met de boodschap dat zijn zoon beter Nederlands spreekt dan hijzelf.

(5)

5

Het contrast heb ik geprobeerd duidelijk te maken door in het eerste gedeelte van de documentaire met mensen over Roma te praten. Het is de blik van de gevestigden, die kijken naar de buitenstaanders. De documentaire begint met nieuwslezers en verslaggevers die praten over Roma. Op de achtergrond hoor je de „Red Hot Chili Peppers‟, muziek van de gevestigden. Het tweede gedeelte van de documentaire is gewijd aan gesprekken met Roma. Door het contrast duidelijk te maken heb ik hier gebruik gemaakt van „Jelem Jelem‟, het „volkslied‟ van de Roma, zoals een vriend van een van mijn respondenten dat speelde op zijn accordeon. In dit tweede deel hoor je verhalen van de buitenstaanders, die vertellen over hun leven in Nederland en hun marginale positie binnen onze samenleving.

Onderzoeksvragen

Naast de documentaire zal ik door middel van (wetenschappelijke) literatuur kijken naar de situatie van Roma in Nederland. Zo probeer ik een kader te scheppen waarin de documentaire tot zijn recht komt. Andersom is het mijn bedoeling dat de documentaire het theoretische deel verlevendigt. Ik heb overigens niet de pretentie om door middel van mijn documentaire een beeld te geven van de Roma in Nederland in het algemeen. Dit kan niet, omdat de Roma in Nederland, laat staan de Roma in Europa, niet één groep vormen. De Roma met wie ik in contact ben gekomen zijn uitsluitend afkomstig uit Roemenië en Bulgarije en zijn in de afgelopen tien jaar naar Nederland gekomen. Dit is niet lang in vergelijking met de groep uit voormalig Joegoslavië, die hier al sinds de jaren ‟70 van de vorige eeuw is neergestreken. Over deze verschillende groepen later meer.

Ik zal mij in dit theoretische gedeelte vooral richten op het Nederlandse overheidsbeleid ten aanzien van Roma in de afgelopen decennia. Dit doe ik omdat dit beleid medebepalend is voor de maatschappelijke positie van Roma en tevens een aandeel heeft in de beeldvorming met betrekking tot deze „groep‟.

In deze tweedelige scriptie zal ik de volgende vragen proberen te beantwoorden:

Hoofdvraag: Wat kenmerkt het Nederlandse overheidsbeleid ten aanzien van de Roma die sinds 1969 in verschillende groepen naar Nederland kwamen? Deelvragen:

- Hoe valt dit Nederlandse overheidsbeleid te verklaren?

- Wat zijn de gevolgen van dit beleid voor de beeldvorming rondom de Roma in Nederland?

(6)

6

Methode

Tijdens mijn onderzoek naar een antwoord op mijn hoofdvraag en

deelvragen, heb ik meerdere bronnen gebruikt. Om meer inzicht te krijgen in de positie van de Roma als verkopers van de Riepe en hun situatie in

Nederland heb ik allereerst geprobeerd met deze mensen zelf in contact te komen. Dat ging vrij eenvoudig, omdat ik al met projectleider Hans Barends en een tiental andere mensen had gesproken die verbonden zijn aan de krant. Via Hans kwam ik in contact met Nadia Lakátus, een Roemeense Romavrouw. Ik heb haar twee keer geïnterviewd. Ook haar man, Marius Mihai en haar zwager Gruia Rostás heb ik beiden kunnen interviewen.

Daarnaast heb ik twee Bulgaarse Roma geïnterviewd: Rosen Rashkov en zijn vader, de heer Rashko Toshev.

De moeilijkheid met het interviewen van deze Roma uit Roemenië en Bulgarije, is dat de meerderheid (nog) geen of zeer gebrekkig Nederlands spreekt. Het taalniveau van de mensen die ik gesproken heb was matig tot redelijk goed. Vooral aan de gesprekken met Nadia Lakátus en Rosen

Rashkov heb ik veel gehad, omdat hun taalbeheersing zodanig is, dat we een lang inhoudelijk gesprek konden voeren zonder aan te lopen tegen veel

onbegrip en misverstanden.

Om de verhalen die ik van deze Roma hoorde beter in een context te kunnen plaatsen, hield ik een telefonisch interview met Huub van Baar. Hij is

verbonden aan het interdisciplinair onderzoeksinstituut ASCA (Amsterdam School for Cultural Analysis) aan de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. In het kader hiervan houdt hij zich onder andere bezig met de positie van Roma in Europa.

Naast de gesprekken met de betrokkenen heb ik de nodige

wetenschappelijke literatuur en (kranten)artikelen gelezen. Beïnvloed door mijn achtergrond als socioloog, besloot ik het werk van de sociologen Norbert Elias en Erving Goffman te gebruiken om de positie van Roma in Nederland in het algemeen en de Roma die ik had gesproken in het bijzonder, beter te kunnen begrijpen. Daarbij heb ik gebruik gemaakt van de theorie van Elias over de spanningen en ongelijke machtsverhoudingen tussen gevestigden en buitenstaanders. Daarnaast heb ik veel gelezen over immigratie in Nederland door de eeuwen heen, om na te gaan hoe de immigratie van Roma past

(7)

7

Theoretisch kader

Norbert Elias heeft zijn bekendheid binnen de sociologie mede te danken aan zijn theorie over gevestigden en buitenstaanders.1 Hij deed in de jaren ‟60

samen met John Scotson onderzoek naar een buitenwijk van de stad Leicester. Er heersten daar ernstige spanningen tussen de bewoners van twee buurten. Die spanningen hadden niets te maken met verschillen in etniciteit of sociale klasse, want de bewoners van beide buurten waren Engels en afkomstig uit de arbeidersklasse. Toch was er sprake van een duidelijke onderlinge hiërarchie die bleek samen te hangen met woonduur en sociale cohesie. In deze studie speelt macht een centrale rol. De

onderlinge machtsverhoudingen tussen de bewoners van beide buurten was namelijk niet gelijk. De bewoners uit de oude buurt voelden zich superieur ten opzichte van de bewoners van de nieuwbouw. Dit had te maken met het feit dat de oudere bewoners een hechtere gemeenschap vormden dan de nieuwkomers in hun buurt. De oude bewoners sloegen de gebruiken waar zij al generaties lang gewend aan waren hoger aan dan de in hun ogen vreemde gewoonten van de nieuwelingen. Het gevolg van deze situatie was dat de bewoners van de oude buurt hun gelederen sloten en er door middel van roddel voor zorgden dat zij de nieuwelingen op afstand hielden.

Nu lijken Engelse arbeiders op het eerste gezicht wellicht weinig gemeen te hebben met Roma, maar de ideeën van Elias zijn juist zo interessant, omdat ze ook van toepassing zijn op stigmatisering in verband met sociale klasse en etniciteit. Waar het in de verhoudingen tussen groepen van verschillende klasse, etniciteit of zelfs woonduur steeds om draait is een verschil in macht. Dit zorgt voor spanningen. De groep gevestigden probeert zijn superieure positie ten opzichte van de buitenstaanders te versterken of op zijn minst te behouden. De buitenstaanders proberen op hun beurt voor zichzelf een betere situatie te creëren. Als dit lukt gaat dit ten koste van de macht van de gevestigden. Elias wijst erop dat gevestigden vaak het gevoel hebben op drie fronten te worden aangevallen: op de door hen gemonopoliseerde

machtsbronnen, op hun groepscharisma en op hun groepsnormen. Stigmatisering speelt vaak een belangrijke rol in de relaties tussen gevestigden en buitenstaanders. De socioloog Goffman schreef een interessant boek over het begrip „stigma‟ en de werking ervan. Over het begrip stigma zegt hij:

„We zullen de term „stigma‟ dus gebruiken voor een attribuut dat de bezitter ervan in verregaande mate diskwalificeert, maar daarbij moet de aantekening gemaakt

1 Norbert Elias & John L. Scotson, De gevestigden en de buitenstaanders, 1ste druk (Utrecht:

(8)

8

worden dat we eigenlijk eerder in termen van relaties dan in termen van attributen moeten denken.‟2

In dit onderzoek is vooral de categorie van collectieve stigmata relevant. Goffman zegt hierover:

„Ten slotte is er nog de categorie der collectieve stigmata, die het behoren tot een bepaald ras, een bepaalde landsaard of religie betreffen. Een dergelijk stigma „erft‟ men als het ware van zijn ouders en het diskwalificeert alle leden van een familie evenzeer. Aan al deze vormen van stigmatisering ligt sociologisch gezien een zelfde principe ten grondslag: een individu dat gemakkelijk opgenomen had kunnen worden in het gewone sociale verkeer bezit een eigenschap die – als zij ons opvalt – tot gevolg heeft dat wij het contact met hem verbreken. In dat geval keren wij hem de rug toe, ondanks het feit dat hij op grond van zijn andere attributen aanspraak kan maken op een normale omgang met ons.‟3

Immigranten vormen een „groep‟ die in veel gevallen te maken krijgt met stigmatisering. Zij zijn de buitenstaanders die door de gevestigden, de bevolking van het land waar zij aankomen, een stigma opgedrukt kunnen krijgen. Om de komst van Roma als immigranten naar Nederland in een breder verband te zien, geef ik in het volgende hoofdstuk een kort overzicht van de immigratie in Nederland door de eeuwen heen. Dit doe ik om

duidelijk te maken hoezeer en hoe lang Nederland al een immigratieland is. De Roma in Nederland hebben veel voorgangers.

Sommige lezers zal het wellicht verbazen dat ik Roma kenschets als immigranten, omdat zij nog vaak worden gezien als nomaden, een

rondzwervend „volk‟ dat nergens thuis is. De hoogleraar sociale geschiedenis Leo Lucassen wijst er in zijn onlangs in het NRC Handelsblad gepubliceerde artikel „Vijf misverstanden over de Roma‟ op dat dit beeld niet klopt. Hij schrijft:

„Zit het rondtrekken bij de Roma in het bloed? Nee. In Oost-Europa, waar dergelijke groepen met de term 'Roma' worden aangeduid (in tegenstelling tot 'Sinti' in West-Europa), woonde reeds aan het einde van de negentiende eeuw het merendeel in huizen. Momenteel geldt dit in landen als Roemenië, Bulgarije, Slowakije en voormalig Joegoslavië voor meer dan 90 procent van de Roma-bevolking. Het feit dat Roma in West-Europa momenteel als 'nomaden' te boek staan, heeft vooral te maken met de slechte toegang tot permanente woonruimte, waardoor men aangewezen is op zelf getimmerde hutjes, wrakke caravans en tenten. Een goed voorbeeld zijn Joegoslavische Roma die in de jaren zeventig van de vorige eeuw in caravans in Nederland rondtrokken. Bij navraag bleken ze die in West-Europa tweedehands te hebben gekocht na generaties lang in Belgrado

2 Erving Goffman, Stigma. Aantekeningen over het omgaan met een geschonden identiteit, 2e

druk (Utrecht: Bijleveld, 1980), p.11.

(9)

9

en Sarajevo in huizen te hebben gewoond. Sommigen trokken ook wel rond om geld te verdienen met ambulante beroepen, maar ook zij keerden steeds naar een vaste plek terug.‟4

(10)

10

Nederland immigratieland

Bij immigratie denken veel mensen in Nederland aan de immigratie van mensen die oorspronkelijk niet als immigrant naar ons land kwamen: de Turkse en Marokkaanse gastarbeiders die hier vanaf de jaren ‟60

arriveerden. De Zwitserse schrijver Max Frisch omschreef die ontwikkeling als volgt: „Man hat Arbeitskräfte gerufen und es kommen Menschen!‟5

J.C. Schalekamp laat in zijn boek Bataven en Buitenstaanders zien dat immigratie in Nederland niet uitsluitend iets is van de afgelopen 50 jaar, maar dat het al vanaf het jaar nul plaatsvindt. Naast immigratie heeft er ook emigratie plaatsgevonden, vooral in de negentiende en twintigste eeuw. In grote lijnen schetst Schalekamp de volgende migratiebewegingen:

1. van 55 v.Chr. tot 1950: oude immigratie 2. van 1950 tot 1960: emigratie

3. van 1960 tot heden: nieuwe immigratie6

Een detail, maar niet onbelangrijk, is dat de heer Schalekamp een periode van emigratie is vergeten tussen 1875 en 1900, toen duizenden

Nederlanders vertrokken naar de Verenigde Staten.7

In de periode tussen 1950 en 1960 vertokken ongeveer 629.000

Nederlanders naar voornamelijk Canada, Australië en Nieuw-Zeeland in de hoop op een betere toekomst. Wat de emigratie in de periode tussen 1950 en 1960 bijzonder maakte, is dat dit het gevolg is van direct overheidsbeleid, onder leiding van toenmalig minister-president Drees. Economisch gezien stond Nederland er in die periode niet goed voor en dus stimuleerde de regering mensen om hun geluk overzees te zoeken. De overheid wist toen niet dat die stimulans eigenlijk niet nodig was, omdat de economie zich spoedig zou herstellen. Plotseling waren er te weinig arbeidskrachten. Om iets aan het tekort te doen wierf de regering in eerste instantie mensen uit Zuid-Europa en later uit Turkije en Marokko; de zogenaamde gastarbeiders. Waar het met het oog op mijn onderzoeksvraag natuurlijk vooral om gaat zijn niet de mensen die vertrokken, maar de mensen die hier aankwamen: de immigranten. De komst van immigranten omschrijft Schalekamp als volgt:

5 J.C. Schalekamp, Bataven en buitenstaanders, 20 eeuwen immigratie in Nederland, 1ste

druk (Huizen: Wind Publishers, 2009), p. 32.

6 Schalekamp, Bataven en buitenstaanders, 20 eeuwen immigratie in Nederland, p. 21. 7 Koninklijke Bibliotheek, Het geheugen van Nederland, Atlantic World: Nederlandse emigratie naar Noord-Amerika in de 19e eeuw,

(11)

11

„Het is een ontwikkeling die steeds opnieuw begint met andere nieuwkomers. Het is een aanpassingsproces voor de immigranten en een vernieuwingsproces voor de al aanwezige bevolking.‟8

Publicist en prominent PvdA-lid Paul Scheffer legt uit dat het voor een immigrant niet alleen een kwestie van tijd is voordat hij deel gaat uitmaken van de gevestigden. Oude tegenstellingen kunnen ook verdrongen worden door nieuwe tegenstellingen, aldus Scheffer. Postkoloniale migranten, zoals Surinamers en Molukkers, werden in Nederland tot de buitenstaanders gerekend, tot het moment dat de gastarbeiders uit Turkije en Marokko over gingen tot gezinshereniging en zo een steeds zichtbaarder onderdeel gingen uitmaken van de samenleving. Kortom, voormalige buitenstaanders worden tot de gevestigden gerekend op het moment dat er nieuwe buitenstaanders bijkomen. Scheffer haalt een treffend voorbeeld aan om deze situatie te illustreren:

„De Duitse schrijver Hans Magnus Enzensberger vatte dat verschijnsel mooi samen in het beeld dat iedereen kent van de treincoupé. Iemand zit in een wagon en

ervaart de eerste die binnenkomt als een indringer en maakt met zichtbare tegenzin ruimte. Op het moment dat er weer iemand bij komt, is er tussen de aanvankelijke tegenstrevers onmiddellijk sprake van een zekere solidariteit. Beiden kijken nu stuurs naar de nieuwe buitenstaander, die het evenwicht komt verstoren. De aanvankelijke tegenstelling tussen gevestigde en buitenstaander valt weg door een nieuwe indringer. En zoals het in het klein gaat, zo gaat het ook in het groot tussen etnische groepen.‟9

Nederland heeft zich in zijn ontwikkeling altijd sterk op het buitenland gericht. Schalekamp merkt op:

„Een kwetsbare positie tussen de grootmachten enerzijds, een pluriforme bevolking in een klein land anderzijds, vereisen zorgvuldig en voorzichtig politiek

manoeuvreren. Economisch vormt de driehoek handel, dienstverlening en vervoer vanaf vroege tijden de kern van zijn bestaan. Alle drie hebben ze met het buitenland te maken.‟10

Volgens critici, waaronder Scheffer, heeft dit geleid tot een politiek van vermijding. Afgezien van de actieve bevolkingspolitiek van Drees in de jaren ‟50 heeft de Nederlandse overheid zich op het punt van inburgering lange tijd passief getoond. Dit gebeurde ook in een periode dat het land er gebaat bij zou zijn geweest: de afgelopen vijftig jaar, onder andere met de komst van immigranten in de vorm van gastarbeiders. Inmiddels is gebleken dat deze opstelling van de overheid heeft geleid tot een gevoel van onvrede bij een deel

8 Schalekamp, ibid., p.17.

9 Paul Scheffer, Het land van aankomst, 9de druk (Amsterdam: De Bezige Bij, 2007), p. 278. 10 J.C. Schalekamp, Bataven en buitenstaanders, 20 eeuwen immigratie in Nederland, 1ste

(12)

12

van de Nederlandse bevolking. Populistische politici proberen hier gehoor aan te geven en gebruik van te maken. Het succes van Hans Janmaat in de jaren ‟80 en ‟90 bleef beperkt, maar Pim Fortuyn was tijdens zijn korte politieke carrière zeer populair. Tijdens de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2002 behaalde hij bijna 35 procent van de stemmen in Rotterdam en na zijn dood behaalde de LPF als nieuwe partij vanuit het niets 26 zetels. Dit is nooit eerder vertoond in de Nederlandse politiek.11 Op dit moment heeft

Geert Wilders met zijn PVV de nodige macht door gedoogsteun te geven aan de huidige regering.

Met de invoering van een nieuwe Nederlandse vreemdelingenwet in november 2000 begon de overheid met het voeren van een strenger immigratiebeleid. Ondanks dit beleid was er vanaf 2006 weer sprake van een toename van het jaarlijks aantal immigranten.12 Dit doet niets af aan het feit dat de toon van

het debat dat gevoerd wordt over zowel immigratie als integratie de afgelopen tien jaar is verscherpt. Een goed voorbeeld hiervan is de manier waarop in de jaren ‟80 en „90 werd gereageerd op uitspraken van Hans Janmaat in

vergelijking met de uitlatingen van Geert Wilders op dit moment. Janmaat is van 1995 tot en met 1997 drie keer veroordeeld voor verkiezingsleuzen als „Vol is Vol‟ en „Eigen Volk Eerst‟.13 Wilders op zijn beurt staat op dit moment

terecht op verdenking van haatzaaien, groepsbelediging en discriminatie. Hij riep op tot het verbieden van de koran in Nederland en het invoeren van een „kopvoddentaks‟, maar het is nog maar de vraag of hij hiervoor veroordeeld zal worden. Voorlopig lijkt het vooral een lang proces te gaan worden. De tijden zijn veranderd.

Een deel van het aantal immigranten dat jaarlijks naar Nederland komt bestaat uit asielzoekers. Ten opzichte van de jaren ‟80 nam het aantal asielzoekers in Nederland in de eerste helft van de jaren ‟90 sterk toe. Dit had mede te maken met de val van de Berlijnse muur op 9 november 1989 en de oorlog in voormalig Joegoslavië.14 In 1994 bereikte het aantal

asielaanvragen met 52.600 een voorlopig hoogtepunt. In de jaren ‟90 kwam een groot deel van de asielzoekers uit voormalig Joegoslavië, Afghanistan, Irak, Somalië, Iran en de voormalige Sovjet-Unie. In de tweede helft van de jaren ‟90 schommelde het aantal asielaanvragen sterk. Dit hing samen met

11 Wikipedia, Pim Fortuyn, http://nl.wikipedia.org/wiki/Pim_Fortuyn, (bezocht op 7

december 2010).

12 Wikipedia, Immigratiebeleid Nederland,

http://nl.wikipedia.org/wiki/Immigratiebeleid_%28Nederland%29, (bezocht op 7 december 2010).

13 Wikipedia, Hans Janmaat, http://nl.wikipedia.org/wiki/Hans_Janmaat, (bezocht op 7

december 2010).

14 Centraal Bureau voor de Statistiek, Arno Sprangers & Han Nicolaas,

„Stijging aantal asielzoekers in Nederland iets groter dan in EU’,

(13)

13

de situatie binnen de herkomstlanden , maar ook met het toelatingsbeleid in Nederland. In 1994 begon Nederland met het opzetten van de zogenaamde „aanmeldcentra‟. Het doel van deze centra was over te gaan tot een snellere beoordeling van de ingediende asielverzoeken. Vanaf dat moment nam het aantal asielaanvragen af. Die afname was echter van korte duur, want in 1996 was er weer sprake van een toename. Dit had te maken met de onstabiliteit in Afghanistan, Irak en Kosovo. Vanwege de eerder vermelde vreemdelingenwet in 2000, daalde het aantal asielzoekers opnieuw. Dit kwam onder andere door een afname van het aantal asielzoekers uit

Afghanistan en voormalig Joegoslavië. Sinds 2007 is er weer sprake van een stijging van het aantal asielaanvragen, al is het aantal verzoeken op dit moment lang niet zo hoog als in de eerste helft van de jaren ‟90. Het jaarlijkse aantal schommelt de laatste jaren rond de tienduizend.

Per 1 juli 2010 is er een nieuwe asielprocedure in werking gegaan. Deze wetswijziging heeft als doel meer asielzoekers eerder duidelijkheid te geven over hun asielprocedure. De nieuwe procedure zou tevens zorgvuldiger zijn. De huidige beleidsplannen van de minister voor Immigrate en Integratie Gerd Leers (CDA) hangen nauw samen met de nieuwe asielprocedure. Hij laat in februari 2011 middels een beleidsvisie weten dat hij ervoor wil gaan zorgen dat asielprocedures veel sneller worden afgehandeld dan op dit moment het geval is.15

15

Trouw, „Leers scherpt asielprocedure aan’ (22 februari 2011),

(14)

14

Roma in Nederland

Voor zover bekend is er in Nederland al vijf eeuwen sprake van rondreizende groepen. Deze mensen werden aangeduid met de termen „Egyptenaren‟16,

„heidens‟ en „zigeuners‟. In mijn analyse zal ik niet zo ver terug gaan in de tijd. Aangezien er geen betrouwbaar historisch onderzoek is gedaan op dit gebied, is ook niet goed na te gaan in hoeverre deze groepen aan elkaar verwant zijn. Wat zeker is, is dat deze mensen afkomstig zijn uit

verschillende landen in West- en vooral Oost-Europa. Enkele van deze groepen die in de loop van de eeuwen naar Nederland kwamen zijn de Kaldarasch, Ursari, Sinti en Roma. In dit verhaal draait het om de laatste groep; de Roma. Eigenlijk kun je niet spreken over één groep, aangezien Roma in de loop van de tijd zijn uitgewaaierd over verschillende landen in Oost-Europa, zoals Roemenië, Bulgarije en Slowakije. De verschillende groepen hebben zich vervolgens los van elkaar ontwikkeld. Uiteraard zijn er overeenkomsten tussen de verschillende groepen Roma, maar als gevolg van de historische ontwikkelingen zijn er logischerwijs ook verschillen ontstaan. In deze analyse richt ik me op de Roma die vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw naar Nederland kwamen. Deze Roma zijn grofweg in te delen in drie groepen:

1. Vanaf 1969 komen Roma uit voornamelijk voormalig Joegoslavië aan in Nederland, op zoek naar betere leefomstandigheden;

2. In de jaren ‟90 komt een nieuwe groep Roma uit voormalig Joegoslavië naar ons land, op de vlucht voor het oorlogsgeweld dat op dat moment woedt in hun land;

3. Sinds het begin van deze eeuw arriveert een derde groep Roma in Nederland. Deze mensen zijn voor een groot deel afkomstig uit

Roemenië en Bulgarije. Sinds de millenniumwisseling onderhoudt de Europese Unie steeds nauwere banden met beide landen. Dit leidt uiteindelijk tot hun toetreding tot de EU op 1 januari 2007. Deze ontwikkelingen maken het voor Roma eenvoudiger te verblijven in andere EU-landen, waaronder Nederland.

De ontwikkelingen met betrekking tot de eerste groep en in mindere mate de tweede groep ben ik nagegaan door middel van literatuuronderzoek. Naar de derde groep is (nog) weinig onderzoek gedaan. Mijn bevindingen zijn

grotendeels gebaseerd op onderzoek naar berichtgeving in de media, alsook op persoonlijke ervaringen met deze mensen. Ik leerde enkelen van hen kennen toen ik werkte aan mijn radiodocumentaire.

(15)

15 Het beleid: de eerste jaren

Nadat lang geen zigeuners uit Oost-Europa in Nederland waren gearriveerd, komt daar vanaf 1969 verandering in. Deze Roma kwamen in het begin vooral uit voormalig Joegoslavië en in de loop van de jaren zeventig ook uit Hongarije en Tsjechië. Wim Willems en Leo Lucassen beschrijven in hun boek Ongewenste Vreemdelingen hoe de overheid reageerde op de komst van deze mensen. Daarnaast geven zij een beeld van de relatie tussen de

overheid en de Roma in de periode 1969-1990. Willems en Lucassen laten zich niet positief uit over de manier waarop de Roma werden behandeld. Zij stellen:

„Het gangbare beleid was hen zo snel mogelijk uit Nederland te verwijderen. Als dat door omstandigheden niet (direct) mogelijk was, werd een „keep-them-moving‟ tactiek gevolgd. Deze hield in dat ze steeds werden gemaand door te trekken (vaak van gemeente naar gemeente, in de hoop dat ze tenslotte over de grens zouden verdwijnen), terwijl intussen alleen minimale voorzieningen ter beschikking werden gesteld.‟17

In de loop van de jaren ‟70 gingen er bij belangenbehartigers van de Roma steeds meer stemmen op om deze mensen te legaliseren door hen een verblijfstitel te geven. De afdeling Vreemdelingenzaken van het ministerie van Justitie was hier op tegen. De belangrijkste reden die het ministerie hiervoor aandroeg, was de „aanzuigende werking‟ die deze legalisering tot gevolg zou hebben. Het zou Nederland een stuk aantrekkelijker maken voor Roma (specifiek aanzuigende werking) en andere vreemdelingen (algemeen aanzuigende werking). Onder druk van belangenbehartigers en de

berichtgeving in de media kwam het er toch van: in 1977 kreeg een groep van ongeveer 500 Roma een verblijfsstatus. Desondanks bleef men

vasthouden aan een strikte toepassing van het vreemdelingenbeleid,

waardoor de gezinshereniging en –vorming van de gelegaliseerden jarenlang kon worden tegengehouden. Naast Justitie hielden ook de departementen van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM, vanaf 1982 WVC geheten)18 en Binnenlandse Zaken zich met de Roma bezig. Alhoewel er

aanvankelijk wel enige meningsverschillen bestonden tussen de ministeries over het te voeren beleid, schaarden alle drie de ministeries zich achter de harde lijn ten aanzien van de Roma, aldus Willems en Lucassen.

17 Wim Willems en Leo Lucassen, Ongewenste Vreemdelingen, 1ste druk (‟s-Gravenhage: SDU

uitgeverij, 1990), p.157.

18 Het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) was de opvolger van het in

1982 opgeheven Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM). In 1994 werd het cultuurbeleid ondergebracht bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en

(16)

16

De vraag is nu waarom de komst van de Roma naar Nederland bij de overheid zo‟n afwijzende reactie opriep. Volgens Willems en Lucassen heeft dit veelal te maken met het stigma waar zigeuners en dus ook Roma al eeuwen lang onder gebukt gaan. In het proces van stigmatisering door de overheid onderscheiden zij vier componenten:

1. Het ontstaan van een (groeps) categorie met een daaraan verbonden naam; 2. In het verlengde daarvan de totstandkoming van beeldvorming over die

categorie;

3. Vorming van een stigma, zijnde een overwegend negatieve (groeps)karakterisering;

4. De stigmatisering, d.w.z. het beleidsmatig toepassen van dat stigma door de overheid.19

Roma hebben last van wat de socioloog Goffman een „collectief stigma‟ noemde. Het is een stigma dat alle individuen die worden gerekend tot de „groep‟ Roma opgedrukt krijgen. Het beeld dat Roma per definitie armoedige en parasiterende vreemdelingen zijn bestaat al eeuwenlang. Dit idee is zo diepgeworteld dat de feitelijke situatie – veel Roma voorzagen lange tijd in hun levensonderhoud door middel van werk als ketellapper, berenleider, paardenhandelaar en muzikant- hier geen invloed op uitoefende en het stigma dus niet werd gecorrigeerd. De kern van het stigma ligt in het oorspronkelijk nomadische karakter van Roma. Dit kenmerk van de Roma als buitenstaanders associeerde de gevestigde bevolking van de landen waar Roma zich lieten zien (waaronder Nederland), met parasitisme en

ongebondenheid. Dit zijn twee kenmerken die, zeker als het buitenstaanders betreft, uiteraard niet positief worden beoordeeld.

In het eerder beschreven theoretisch kader citeerde ik de socioloog Norbert Elias20, die stelde dat gevestigden vaak het gevoel hebben op drie fronten te

worden aangevallen door buitenstaanders: op de door hen gemonopoliseerde machtsbronnen, op hun groepscharisma en op hun groepsnormen. Met betrekking tot de verhouding tussen de Roma en de autochtone Nederlandse bevolking zie je dit duidelijk terug. Het beleid dat de overheid voerde ten aanzien van de Roma was gericht op ontmoediging. Als reden om zich afwijzend op te stellen gaven de verantwoordelijke ministeries dat een

welkome ontvangst een „aanzuigende werking‟ tot gevolg zou hebben. Roma zouden in grote getale naar Nederland komen, mede omdat in de ons

omringende landen een ontmoedingsbeleid werd gevoerd ten aanzien van Roma. Door hier als enige van af te wijken zou ons land zo aantrekkelijk worden dat het „overspoeld‟ zou raken door Roma. Dit zou de door ons

gemonopoliseerde machtsbronnen in gevaar kunnen brengen, zoals de sinds

19

Wim Willems en Leo Lucassen, Ongewenste Vreemdelingen, 1ste druk (‟s-Gravenhage: SDU

uitgeverij, 1990), p.20.

(17)

17

de oorlog zorgvuldig opgebouwde verzorgingsstaat. Er viel slechts overlast te verwachten van deze mensen, zo lijkt de gedachte te zijn geweest. Dit had als gevolg dat de overheid het eerder besproken „keep-them-moving‟ beleid

voerde. Dit leidde er vervolgens toe dat de Roma jarenlang niet de kans kregen zich ergens permanent te vestigen en een behoorlijk bestaan op te bouwen. Het gevolg hiervan was dat zij niet konden ontkomen aan de zwakke sociaal-economische positie waarin een meerderheid van hen vastzat. Het eeuwenoude idee dat Roma niet bereid zijn zich aan te passen en slechts profiteren van de voorzieningen van anderen bleef zo in stand. Het is een goed voorbeeld van een „self fulfilling prophecy‟: de cirkel was rond. Als een zigeuner zich aanpast aan de normen van de gevestigden kan de beeldvorming die samenhangt met het stigma nog steeds een rol spelen, zoals we kunnen zien aan dit fragment uit een rapport van het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM) uit 1982:

„Want het blijft voor een ieder die erbij betrokken is toch steeds weer een vreemd gezicht een zigeunerin de deur open te zien maken van een ordentelijk Nederlandse rijtjeswoning, waarbij het weinig verbeelding behoeft om te zien dat bij het minste of geringste wat zich zal voordoen, de problemen niet te overzien zijn.‟21

Tot de legalisering van een groep van ongeveer 500 Roma in 1977, had geen enkele Rom in Nederland een werkvergunning of recht op bijstand. Er

verschenen regelmatig berichten in de media over Roma die zich schuldig maakten aan criminaliteit. Een medewerker van Justitie schreef in een nota aan Vreemdelingenzaken:

„En passant deelde mr. M. mede dat een bedrijf in Amsterdam door zigeuners is leeggestolen en dat dit bedrijf daarom maar is opgeheven. Amsterdam wil de

zigeuners in geen geval hebben. De krantenartikelen van de laatste tijd liegen er ook niet om. Momenteel is het zigeunervraagstuk een complete plaag geworden. Er gaat geen dag voorbij of ik word met zigeuners geconfronteerd.‟22

Willems en Lucassen wijzen erop hoe opvallend het is dat de

verantwoordelijke beleidsmakers destijds vrijwel nooit de verbinding legden tussen enerzijds de criminaliteit van een deel van de Roma en anderzijds het ontbreken van werkvergunningen en bijstand en het constant opjagen van de groep. Integendeel: het lijkt erop dat het criminele gedrag van een deel van de Roma juist als een rechtvaardiging werd gezien voor het gevoerde ontmoedigingsbeleid. De positie van Roma in de samenleving werd niet gezien als iets dat samenhing met hun zwakke sociaal-economische positie, maar als een logisch gevolg van hun afwijkende cultuur. Zoals ik al eerder

21

Wim Willems en Leo Lucassen, Ongewenste Vreemdelingen, 1ste druk (‟s-Gravenhage: SDU

uitgeverij, 1990), p.88.

22

(18)

18

aangaf is het eigenlijk ondoenlijk om te spreken over „de cultuur‟ van Roma, aangezien de mensen die tot de Roma worden gerekend afkomstig zijn uit verschillende landen en de groepen op bepaalde punten van elkaar

verschillen. Door hun maatschappelijk positie te zien als een culturele kwestie, legde de overheid bovendien de verantwoordelijkheid voor de nadelige positie waarin de Roma zich bevonden in het geheel bij hen zelf neer. Dat de overheid hiervoor mede verantwoordelijk is vanwege het door haar gevoerde beleid blijft op deze manier onderbelicht. De gedachte is dat de Roma te sterk vasthouden aan „hun‟ eigen cultuur en niet laten blijken bereid te zijn zich aan te passen aan de in Nederland geldende regels en gewoonten. Kortom, de nadelige positie waarin de Roma zich bevinden hebben ze aan zichzelf te danken. Willems en Lucassen typeren deze zienswijze met de term „verbijzondering‟. Dit houdt in dat de Nederlandse overheid vooral oog heeft voor de verschillen tussen de Roma en de

Nederlandse bevolking en veel minder voor de overeenkomsten. Het gedrag van Roma wordt gezien als typisch „zigeunerachtig‟ in plaats van als

kenmerkend voor een zwakke sociaal-economische groep binnen de samenleving, zoals er wel meer zijn.

Als gevolg van de notitie „Uitgangspunten‟ van de ministeries van

Binnenlandse Zaken en Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur uit 1984 werd besloten een politieteam te gaan financieren dat zich gericht zou gaan

bezighouden met Roma. Dit idee werd bekostigd uit het Romabudget. Vanaf dat moment was er dus sprake van een meer politionele benadering van het beleid ten aanzien van Roma. Dit is een praktijkvoorbeeld waaruit de

verbijzondering blijkt ten aanzien van Roma, aangezien het ongebruikelijk is politie te betalen uit het budget dat bedoeld is om de positie van een

minderheidsgroep binnen de samenleving te verbeteren.

Deze situatie van verbijzondering hangt samen met een ander probleem waar Roma ongevraagd mee te maken krijgen, namelijk dat van identificatie. Aan geen enkel reisdocument kun je zien of iemand een Rom is. Willems en Lucassen wijzen erop dat de autoriteiten hiervoor dus noodgedwongen

gingen kijken naar andere dan de nationaliteitskenmerken. Hierbij zal vooral zijn gelet op tot het stigma behorende beelden als uiterlijk, woonvorm

(caravans) en groepsgrootte. In 1974 besloten Vreemdelingenzaken en de Centrale Recherche Informatiedienst (CRI) dit probleem van identificatie aan te pakken door iedere vreemdeling die men als „zigeuner‟ beschouwde te registreren. Zowel Vreemdelingenzaken als de CRI zetten een systeem op waarin de persoonsgegevens van alle „buitenlandse zigeuners‟ werden

opgeslagen. Het doel hiervan was personen zonder of met valse papieren toch te kunnen identificeren. Van al deze mensen werden foto‟s en

(19)

19

met betrekking tot zowel overtredingen als identiteitscontroles van legale en illegale Roma. Dus ook zonder dat je een strafblad had kon je in het CRI-systeem terecht komen. Een controle van je papieren was hiervoor

voldoende. Het hoeft geen verbazing te wekken dat dit systeem

stigmatisering in de hand werkte, aangezien de grens tussen criminele en niet-criminele „zigeuners‟ er op deze manier bepaald niet duidelijker op werd. Bovendien lijkt hier sprake te zijn van etnische registratie, hetgeen sinds de Tweede Wereldoorlog verboden is.

Willems en Lucassen onderscheiden in hun boek tenslotte vier effecten en implicaties van wat zij de stigmatisering door de overheid noemen. Namelijk dat:

1. Mensen die als zigeuner worden geëtiketteerd niet op individuele kenmerken, maar op (vermeende) groepskenmerken worden beoordeeld;

2. Vermoedens en verdachtmakingen voldoende zijn om buitenlandse zigeuners te weren, uit te leiden en te registeren;

3. De personen in kwestie moeilijk kunnen ontkomen aan de stigma‟s van ongewenste vreemdeling en potentiële crimineel;

4. Er veel politieke en bestuurlijke tijd, aandacht en geld wordt besteed aan deze relatief kleine minderheidsgroep.23

Het beleid: de laatste jaren

We zijn inmiddels zo‟n 35 jaar verder. Hoe is de positie van Roma in Nederland op dit moment? Het antwoord op die vraag is niet positief. Een analyse van het Nederlandse overheidsbeleid leert ons dat zowel het landelijk als het gemeentelijk beleid nog steeds beïnvloed wordt door de negatieve beeldvorming met betrekking tot Roma. De berichtgeving door de media draagt hier ook aan bij. Onder het mom van „Goed nieuws is geen nieuws‟ is de berichtgeving over Roma op enkele uitzonderingen na uitsluitend negatief. Een uitgebreide reportage van RTV Utrecht over Roma in Nieuwegein begint met de quote van een kroegbaas: “Hun vak is bedreigen en intimideren en daar zijn ze godvergeten goed in”.24 De eerste minuten van de reportage gaan

over de overlast die horecaondernemers ondervinden van een groep Roma. De eerste vraag die de twee verantwoordelijke journalisten zichzelf stellen, is: “Wat is er toch aan de hand in Nieuwegein?” Het duo probeert een antwoord te vinden op deze vraag, door in gesprek te gaan met verschillende

kroegbazen en de burgemeester van Nieuwegein. Vervolgens richten de journalisten zich op de geschiedenis van de Roma in Nieuwegein: “In een

23 Wim Willems en Leo Lucassen, Ongewenste Vreemdelingen, 1ste druk (‟s-Gravenhage: SDU

uitgeverij, 1990), p.174.

(20)

20

kamertje in het gemeentehuis duiken wij in de papieren. Drie decennia lang geld en energie in de Roma-integratie: tevergeefs.” Ter verklaring van de vraag waarom de integratie is mislukt, wordt onder andere de antropoloog Dirck van Bekkum opgevoerd. Volgens hem is men bij de uitvoering van het toenmalige beleid een belangrijke factor vergeten: “Dat er geen

migrantengroep te vinden is in Nederland die zo‟n grote culturele afstand heeft tot de Nederlandse cultuur als de Roma.” Van Bekkums qoute over „de cultuur‟ van Roma wordt door de journalisten gebruikt als verklaring voor het mislukte integratiebeleid.

In de reportage geven verschillende mensen hun mening over Roma, maar zoals wel vaker komen de Roma zelf niet aan het woord. Dat verhindert niet dat de uitzending wordt genomineerd voor de zogenaamde „NL Awards‟ van 2008 in de categorie: Televisie Nieuws. Het juryrapport is lovend:

„De inzending bestaat uit twee delen: een nieuwsitem over uitgaansgeweld door Roma in Nieuwegein en een achtergrondprogramma over het catastrofale

integratiebeleid van de gemeente. Het nieuwsitem bestaat voor een groot deel uit klachten van anonieme café-eigenaren. Het weerwoord van de politie is weinig overtuigend en de burgemeester maakt het al te bont door weg te lopen. RTV

Utrecht bewijst ballen te hebben door in de zaak te duiken en een beroep te doen op de Wet Openbaarheid van Bestuur om relevante stukken te kunnen inzien. Dat levert een uitstekend gedocumenteerd achtergrondprogramma op waarin blijkt dat de gemeente Nieuwegein zich al 30 jaar geen raad met de Roma weet en zonder resultaat miljoenen over de balk heeft gegooid om de integratie van deze groep te bevorderen. Jammer dat zowel de gemeente als de Roma niet willen reageren op de conclusies. Dat blijft een belangrijk gemis, ook in de wetenschap dat er wel

pogingen zijn gedaan de Roma te spreken.‟25

Zowel uit de reportage, als uit dit fragment uit het juryrapport blijkt opnieuw de eenzijdige kijk op de situatie van Roma in Nederland. De jury betreurt dat de Roma niet wilden reageren op de conclusies die voortkomen uit de

reportage, in plaats van dat zij betreuren dat er geen enkele Rom aan het woord komt in het verhaal. In enkele muisklikken zijn talloze voorbeelden te vinden van artikelen en reportages over Roma, waarbij geen Rom om een mening is gevraagd.

Ik heb voor dit voorbeeld gekozen, omdat de reportage, ondanks de

eenzijdige berichtgeving, is genomineerd voor een prijs. Daar komt bij dat RTV Utrecht zichzelf in het begeleidend schrijven op de borst klopt over het zogenaamd grondige onderzoek dat gedaan zou zijn voor deze reportage. Het is niet mijn bedoeling de problemen te bagatelliseren die er in

Nieuwegein of in andere gemeenten zouden bestaan met bepaalde Roma.

(21)

21

Evenmin wil ik er aan voorbijgaan dat Roma voor een deel zelf

verantwoordelijkheid zijn voor hun situatie. Waar het mij om gaat is dat in de media keer op keer hetzelfde beeld van Roma wordt geschetst, maar dat slechts in enkele gevallen aan Roma zelf wordt gevraagd wat zij van hun eigen situatie vinden.

Gebrek aan nuance en gedegen kennis valt niet alleen journalisten te verwijten. Ook politici maken zich er nog steeds schuldig aan. Op 21 september 2010 verschijnt er een artikel in het Algemeen Dagblad met de titel: „CDA: Roma bij overlast land uit‟26 De kop van het artikel verwijst naar

uitspraken van CDA-kamerlid Mirjam Sterk, die van mening is dat illegale Roma die zich bezighouden met criminele activiteiten het land moeten worden uitgezet. Diezelfde dag geeft ze op Radio 1 een toelichting op haar uitspraken. Een van de journalisten stelt haar de vraag hoeveel Roma er zijn in Nederland. Haar antwoord: “De Romagemeenschap in Nederland kent enkele honderden duizenden, volgens mij”.27 Als de interviewer vervolgens

vraagt hoeveel mensen uit deze gemeenschap zijn veroordeeld in verband met strafbare feiten, zegt Sterk: “Dat zijn er enkele tientallen, honderden, op dit moment.”28 Wanneer de journalist vervolgens vraagt om een

nauwkeuriger cijfer met betrekking tot het aantal veroordeelden, omzeilt de CDA-politica de vraag en geeft ze geen antwoord. Het is duidelijk dat haar kennis omtrent Roma in Nederland beperkt is. Dat er enkele honderden duizenden Roma in Nederland zouden zijn is absoluut niet waar. Om hoeveel mensen het precies gaat is niet duidelijk, mede omdat er geen landelijk

beleid bestaat ten aanzien van Roma. In elk artikel over Roma, waar aantallen worden vermeld, lees je weer iets anders, maar nooit wordt een groter aantal genoemd dan enkele tienduizenden in totaal. Ik baseer me op de analyse van de eerder aangehaalde onderzoeker Huub van Baar, die zich al jaren met Roma in Nederland bezig houdt. Hij schat dat er op dit moment ongeveer 10.000 Roma zijn in ons land. Het gaat dan om de Roma die hier in de jaren ‟70 naar toe kwamen (3000 á 4000), de mensen die in de jaren ‟90 uit voormalig Joegoslavië hierheen kwamen in verband met de oorlog die daar op dat moment woedde (5000 á 6000) en Roma uit Roemenië en Bulgarije die in de afgelopen tien jaar naar Nederland kwamen (enkele honderden). Daar kun je dan eventueel nog de groep Nederlandse

woonwagenbewoners aan toevoegen van een kleine 20.000 mensen, die in veel gevallen ook tot de Roma gerekend worden. Als je dit allemaal bij elkaar

26 Algemeen Dagblad, „CDA: Roma bij overlast land uit’ (21 september 2010),

http://www.ad.nl/ad/nl/1012/Binnenland/article/detail/513694/2010/09/21/CDA-Roma-bij-overlast-land-uit.dhtml, (bezocht op 29 januari 2011).

27 NOS, „Mirjam Sterk: Roma bij overlast uitzetten’ (21 september 2010),

http://nos.nl/audio/186247-mirjam-sterk-roma-bij-overlast-uitzetten.html, (bezocht op 29 januari 2011).

28 NOS, http://nos.nl/audio/186247-mirjam-sterk-roma-bij-overlast-uitzetten.html,

(22)

22

optelt, kom je op een totaal van maximaal 30.000 mensen; een heel ander getal dan de „enkele honderden duizenden‟ die Mirjam Sterk noemt.

Daarnaast is het opmerkelijk dat zij geen aantallen weet te noemen van het aantal Roma dat is veroordeeld in verband met criminele activiteiten,

aangezien het haar daar nu juist om te doen is.

Raoul Nijst van het Nederlands Instituut voor Roma en Sinti wijst erop dat Sterk de verschillende groepen Roma in Nederland op één hoop gooit en niet inziet dat veel van deze mensen niet zomaar over de grens kunnen worden gezet:

„Zij vrezen deportaties net als nu in Frankrijk gebeurt. Het CDA stigmatiseert alle Roma en scheert hen over één kam. Triest. Het merendeel woont al heel lang in Nederland. Als Nederlandse staatsburgers wonen, werken én betalen zij hier belasting. De laatste jaren komen er Roma uit Roemenië en Bulgarije om hier als straatmuzikant te werken. Dat mag volgens de geldende EU-regels. Bovendien kunnen deze straatmuzikanten al worden uitgezet, als zij zich niet aan de Nederlandse wet houden.‟29

Mirjam Sterk is niet de enige volksvertegenwoordiger die zich ongenuanceerd uitlaat over Roma. Het Rijk houdt zich sinds de komst van Roma in de jaren ‟70 nauwelijks met deze mensen bezig. Zij laat dit over aan de zogenaamde Roma-gemeenten, waaronder Nieuwegein en Lelystad, die elk een eigen beleid voerden. Hoewel de gemeenten het Rijk al in de jaren ‟70 om ondersteuning vragen, houdt het Rijk zich decennialang afzijdig. Dit is opmerkelijk, aangezien de Nederlandse overheid al wel in de jaren ‟70 van mening is dat de situatie rondom Roma op Europees niveau aandacht zou moeten krijgen. Binnen eigen land laat het Rijk die gedachte van

overkoepelende samenwerking echter varen. Verschillende opvanggemeenten geven aan problemen te ervaren met de Roma in hun gemeente en voelen zich in veel gevallen in de steek gelaten door Den Haag. Pas in december 2008 wordt er op landelijk niveau serieus aandacht besteed aan dit onderwerp. De Kamerleden Dijsselbloem (PvdA) en Van Torenburg (CDA) dienen een motie in, waarin ze voorstellen een landelijk doelgroepenbeleid te ontwikkelen voor de Roma-gemeenten, maar daar is tot op heden nog niets van terecht gekomen.30

29 De Gelderlander, ‘Roma zijn bang voor uitzetting‟ (22 september 2010),

http://academic.lexisnexis.nl.proxy-ub.rug.nl/uvt/, (bezocht op 31 januari 2011).

30 Huub van Baar, Vaststelling van de begrotingsstaten van de

(23)

23

Op 12 februari 2009 plaatst het Algemeen Dagblad een artikel met de kop „Roma hebben lak aan school‟ op de voorpagina.31 Op 16 februari stellen de

Kamerleden Dijsselbloem (PvdA), Kraneveldt-Van der Veen (PvdA), Depla (PvdA) en Van Torenburg (CDA) vragen aan minister Van der Laan (Wonen, Wijken en Integratie) en aan de staatssecretarissen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het schoolverzuim van Romakinderen. Zij stellen deze vragen naar aanleiding van de motie Dijsselbloem en het artikel in het Algemeen Dagblad van 12 februari. Op 29 juni 2009 schrijft de toenmalige staatssecretaris Van der Laan een brief aan de Tweede Kamer, waarin hij antwoord geeft op de motie Dijsselbloem van 4 december 2008. Hij beschrijft hierin zijn zienswijze ten aanzien van de situatie van Roma in Nederland. Van der Laan is van mening dat de problemen die Roma volgens de

opvanggemeenten veroorzaken vooral samenhangen met de cultuur van Roma. Hij schrijft:

„De culturele achtergrond van de Roma komt vooral tot uiting bij de handhaving en bij het aanpakken van criminaliteit. De handhaving van de Nederlandse wet- en regelgeving bij de Roma vereist een extra inspanning aangezien de Roma de Nederlandse wet- en regelgeving ondergeschikt achten aan hun historisch gegroeide eigen tradities en wetten. Hiermee plaatsen de Roma zichzelf tevens buiten de Nederlandse samenleving. Uiteraard wenst het Rijk zich niet hier bij neer te leggen en ziet het de cultuur van de Roma niet als excuus voor het feit dat zij zich meer dan gemiddeld niet houden aan de Nederlandse wet (…) Ook overlast heeft een culturele achtergrond. Het komt regelmatig voor dat Roma-gezinnen andere

familieleden uit binnen- en buitenland voor een lange periode opvangen. Huizen zijn niet berekend op langdurige inwoning door familie met talloze familieleden.‟32

Van der Laan heeft bij zijn onderzoek met verschillende betrokken partijen gesproken, maar niet met Roma zelf. Hij laat blijken dat hij begrijpt dat het voor de betrokken gemeenten ondoenlijk is contact te leggen met Roma zelf bij het ontwikkelen van beleid:

„Immers uit gesprekken met “Roma-gemeenten” blijkt dat, de enkele gunstige uitzondering daargelaten, sleutelfiguren uit de Roma-gemeenschap vaak een strafblad hebben, waardoor het voor gemeentebesturen moeilijk is om goede contacten met sleutelfiguren op te bouwen en te onderhouden. Ook de

representativiteit van de gesprekspartners staat vaak ter discussie. In de meeste “Roma-gemeenten” is er geen enkele vorm van zelforganisatie van Roma of is de zelforganisatie niet representatief voor de hele Roma-gemeenschap.‟33

31 Algemeen dagblad, „Roma hebben lak aan school’ (11 februari 2009),

http://academic.lexisnexis.nl.proxy-ub.rug.nl/uvt/, (bezocht op 31 januari 2011).

32 Brief Van der Laan, „Aanpak voor Roma in Nederland’ (29 juni 2009),

http://home.medewerker.uva.nl/h.j.m.vanbaar/bestanden/20090629%20van%20der%20L aan%20-%20Brief%20aan%20de%20Tweede%20Kamer%20over%20Roma.pdf, (bezocht op 31 januari 2011).

33 Brief Van der Laan,

(24)

24

In zijn brief laat Van der Laan er geen misverstand over bestaan dat de roep van Dijsselbloem en anderen om landelijk beleid, tevergeefs is:

„Tussen de betrokken “Roma-gemeenten” en mijzelf bestaat geen onduidelijkheid over de erkenning van urgentie, aard en omvang van de problematiek. Ik maak echter wel een kanttekening bij de aanpak en de oplossing hiervan omdat nog niet alle mogelijke instrumenten en maatregelen die binnen het generieke beleid

mogelijk zijn, op lokaal niveau uitputtend worden benut. Gemeenten mogen terecht een beroep doen op adequate informatie van de rijksoverheid als het gaat om

raakvlakken met relevante, bestaande beleidstrajecten en het actief aanreiken van mogelijke oplossingsrichtingen. Daaraan heb ik met deze brief een bijdrage

geleverd. Het feitelijke werk zal echter op lokaal niveau gestalte moeten krijgen.‟34

Een negatief gevolg van het uitblijven van landelijk beleid is dat Roma, anders dan veel andere minderheden, geen deel uitmaken van de officiële landelijke monitors voor armoede, integratie en discriminatie van het Sociaal Cultureel Planbureau. Er is dus geen goed beeld van de maatschappelijke positie van Roma op nationaal niveau. Mogelijk biedt dit mede een verklaring voor het feit dat in de politiek en de media de nadruk nog steeds

voornamelijk wordt gelegd op „de cultuur‟ van Roma en veel minder wordt gekeken naar hun sociaal-economische positie binnen de samenleving en de gevolgen hiervan. De onverschilligheid van de Rijksoverheid waar het Roma aangaat, past in de politiek van vermijding, die volgens Paul Scheffer

kenmerkend is voor het soort politiek dat de Nederlandse overheid voert. Nederland heeft zich in zijn ontwikkeling altijd sterk op het buitenland gericht. Afgezien van de actieve bevolkingspolitiek van Drees in de jaren ‟50 heeft de regering zich op het punt van inburgering lange tijd passief getoond, aldus Scheffer. Pas sinds Fortuyn lijkt de Nederlandse politiek te zijn wakker geschud en er van doordrongen geraakt dat een deel van de kiezers niet tevreden is met het beleid ten aanzien van inburgering. Uit de brief van Van der Laan blijkt echter dat ondanks de aandacht voor inburgering op

Rijksniveau, de situatie van Roma nog steeds geen prioriteit heeft op het hoogste politieke toneel in ons land. Er was vanaf de jaren ‟70 sprake van gedecentraliseerd beleid en dit is nog steeds het geval.

Verder blijkt uit zijn brief dat Van der Laan de verantwoordelijkheid voor de problemen binnen de Roma-gemeenschap volledig bij de Roma zelf legt. Hij lijkt geen oog te hebben voor de rol die de overheid hierin speelt. Een

voorbeeld: in 1977 wordt een groep van ongeveer 500 Roma gelegaliseerd, maar omdat de overheid niet meer Roma wil toelaten wordt gezinshereniging jarenlang tegengewerkt. De Rijksoverheid stelt zich passief op en laat het grotendeels aan de gemeenten zelf over hoe ze om moeten gaan met de Roma

34 Brief Van der Laan, ‘Aanpak voor Roma in Nederland’ (29 juni 2009),

(25)

25

binnen hun grenzen. Pas als er problemen dreigen, grijpt Den Haag soms in. Dit gebeurt vaak door geld te gebruiken uit het gemeentelijke politiebudget, met criminaliserend en repressief beleid tot gevolg.

Het Landelijk Platform Roma reageert woedend op de brief van Van der Laan. Vooral Van der Laans opmerking dat met vertegenwoordigers van Roma geen overleg valt te voeren, omdat zij, enkele uitzonderingen daargelaten, allemaal crimineel zouden zijn schiet in het verkeerde keelgat. Op 26 augustus 2009 staat op de voorpagina van Trouw een artikel met de kop „Roma woedend op Van der Laan‟, waaruit hun afkeer van de brief van de staatssecretaris blijkt.35 Kostana Jovanovic, de voorzitter van het platform, beklaagt zich er

in het artikel over dat Roma niet betrokken zijn bij het onderzoek van Van der Laan:

„Onze landelijke organisatie bestaat tien jaar, mijn naam is zuiver, maar er is nooit met ons overlegd.‟36

De tegenstelling gevestigden-buitenstaanders lijkt nog altijd van toepassing op de situatie van Roma in ons land. Zonder voorbij te gaan aan de

verantwoordelijkheid van Roma zelf, ligt een deel van de

verantwoordelijkheid voor de situatie van Roma bij de overheid. Uit de brief van Van der Laan blijkt echter dat de regering nog steeds van mening is dat doelgroepenbeleid voor Roma niet nodig is. De gemeenten kunnen het best zelf oplossen, aldus Den Haag. Van der Laan stelt hiervoor €600.000,- beschikbaar. Dit geld kan worden besteed door het zogenaamde „Platform Roma-gemeenten‟, waarbinnen de bekende Roma-gemeenten zich verenigd hebben. Dit platform werd opgericht in juni 2009 en maakt onderdeel uit van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). De gemeenten Utrecht, Amsterdam Zuid-Oost, Enschede, Oldenzaal, Veldhoven, Lelystad, Capelle aan den IJssel, Ede, Spijkenisse en Nieuwegein zijn lid. Uit een nota met projectvoorstellen waarin de betrokken gemeenten aangeven hoe ze het geld willen besteden, blijkt dat bij het daadwerkelijk vormgeven van beleid de inspraak van Roma niet gewenst is:

„In slechts een enkel geval is de Roma gemeenschap betrokken bij de ontwikkeling van de projectplannen. Het platform is van mening dat het thema versterking van de leerplichthandhaving zich niet leent voor inspraak uit de doelgroep. De

rijksfinanciering is immers in eerste instantie bedoeld voor de versterking van de gemeentelijke aanpak op dit terrein. Daarnaast is in de meeste platformgemeenten geen sprake van een representatieve vertegenwoordiging van de Roma gemeenschap en zoekt men vanuit de gemeenten nog naar een goede manier om de dialoog met de

35 Trouw, „Roma woedend op Van der Laan’ (26 augustus 2009),

http://home.medewerker.uva.nl/h.j.m.vanbaar/bestanden/20090826%20Pietersen%20-%20Roma%20woedend%20-%20Trouw.pdf, (bezocht op 31 januari 2011).

36 Trouw,

(26)

26 Roma inwoners te voeren.‟37

Een Roma-gemeente die relatief vaak het nieuws haalt is Nieuwegein. In januari 2009 is de stad gestart met het project „Wisselgeld‟. B&W van Nieuwegein omschrijft de filosofie van „Wisselgeld‟ als volgt:

„Misschien methodisch niet helemaal nieuw, maar wel onorthodox in aanpak; en naar de huidige kennis en stand van zaken in de wetenschap het meeste gerede is om het probleem op te lossen. Bovendien past de aanpak binnen de tijdgeest: minder gedogend, minder vrijblijvend en orde op zaken stellend.‟38

Het hoofddoel van het project is de schoolgang van minderjarige Roma-kinderen te bevorderen. Zogenaamde „intermediairs‟ onderhouden contacten met verschillende Roma-families en brengen verslag uit aan de

beleidsmakers. Roma worden dus wel gehoord, maar worden niet

uitgenodigd om mee te denken over het uitstippelen van beleid om hun situatie te verbeteren. Uit een voortgangsrapportage over „Wisselgeld‟ blijkt wel de intentie om naar Roma te luisteren, maar van participatie door Roma is geen sprake:

„Wij onderschrijven de opvatting dat er niet over, maar mét Roma inwoners van Nieuwegein gepraat moet worden om tot een gedragen en zinvolle aanpak van de Roma problematiek te komen. De intermediairs Wisselgeld doen dit op uitvoerend niveau met de betrokken ouders en andere leden van het gezin om tot een plan van aanpak te komen dat van toepassing is op hun situatie. Voor het welslagen van het plan van aanpak is het immers van groot belang dat de Roma ouders eigen

verantwoordelijkheid nemen in het verbeteren van de levensomstandigheden en participatie van hun kinderen en van henzelf.‟39

Voorzitter Kostana Jovanovic van de Stichting Toekomst Roma Nieuwegein (STRN) zegt hierover:

„Ik heb een paar maanden contact gehad met de gemeente om het nieuwe project Wisselgeld vorm te geven. Ik heb voorgesteld om drie intermediairs aan te stellen van Roma-komaf. Dat wilde de gemeente niet.” Naast het onderhouden van

gesprekken, organiseerde haar club een debatavond met politici, maatschappelijk werkers en Roma. “Mevrouw Curvers (wethouder Nieuwegein, MB) is maar een kwartiertje langs geweest. Ze moest vlug naar een andere afspraak. Zo ga je toch

37 Huub van Baar, „Projectvoorstellen Platform Roma-gemeenten’ (maart 2010),

http://home.medewerker.uva.nl/h.j.m.vanbaar/bestanden/Gehonoeerde%20Projectvoorstel len%20Romagemeenten.pdf, (bezocht op 1 februari 2011).

38 Start programma Wisselgeld, ‘Wisselgeld, Intensieve begeleiding voor multiprobleemgezinnen met een Roma-achtergrond’ (juli 2008),

http://www.nieuwegein.nl/infotype/news/newsitem/view.asp?objectID=11546, (bezocht op 31 januari 2011).

39 Programma‟s & Projecten, „2e Halfjaarrapportage integrale aanpak Roma- problematiek 2009’ (28 april 2010),

(27)

27

niet met ons om?”, zegt ze verontwaardigd. De partijen werden het niet eens, en Jovanovic besloot de banden te verbreken.‟ 40

Wethouder Carla Curvers van de gemeente Nieuwegein zegt in haar reactie het volgende over Jovanovic:

„Ze doet veel voor haar gemeenschap en dat waarderen we, maar ze is niet democratisch gekozen door haar achterban.‟41

Ondanks verzet vanuit de Roma-gemeenschap werd het project „Wisselgeld‟ hen toch opgelegd.

Als je de mediaberichtgeving en de politiek volgt lijkt het uitsluitend mis te gaan met Roma. Toch zijn er ook gemeenten waarvan het beleid wel positieve resultaten boekt, al is daar weinig aandacht voor en lees je er dus weinig over. Een voorbeeld van een positief geluid over Roma vormen de berichten uit de gemeente Capelle aan den IJssel. Nadat een groepsproject was

mislukt, besloot het stadje het anders aan te pakken: het nam een

casemanager in de arm die de groep Roma niet als groep benaderde, maar per persoon een plan van aanpak opstelde. Dit gebeurde in goed overleg met de betrokken personen. Van de twintig mannen uit het eerdere project

hebben er zeventien werk gevonden. Daarnaast is het gelukt om goede afspraken te maken over schoolverzuim:

„Momenteel gaan alle 40 Roma-jongeren naar school. „We zijn in Nederland om ons aan te passen. Als we goed samenwerken met de overheid en instellingen heeft iedereen straks werk‟, aldus Lovari (Roma-voorman in Capelle aan den IJssel, MB). Tholen (gemeente Capelle aan den IJssel, MB) is blij met de houding van de Roma-leider. Toch constateert ook hij dat samenwerken met Roma niet gemakkelijk is. „Het vraagt maatwerk. Je moet rechten en plichten benadrukken. Je moet reëel blijven met je plannen.‟ Tholen is het eens met de conclusie van de onderzoekers. „Te veel Romagemeenten hebben in de afgelopen jaren groepsprojecten opgezet. Dat werkt niet goed. Je moet juist op individuele basis en stap voor stap te werk gaan. Het kan lang duren, maar alleen op deze manier boek je zichtbare resultaten.‟42

Tegenover dit positieve bericht staan echter veel negatieve berichten.

Burgemeester De Vos van Nieuwegein ziet de registratie van Roma gezinnen als een middel om de naar zijn zeggen grote problemen met deze

gemeenschap binnen zijn gemeente te bestrijden. Hij ontkent dat het om etnische registratie gaat, maar hij wil wel de privacywetgeving uitbreiden om

40 Binnenlands Bestuur, „Roma in het gareel’ (24 december 2009),

http://home.medewerker.uva.nl/h.j.m.vanbaar/bestanden/Rijken%202009%20-%20Roma-in-het-gareel%20-%20BB%2052%20pdf.pdf, (bezocht op 31 januari 2011).

41 Binnenlands Bestuur,

http://home.medewerker.uva.nl/h.j.m.vanbaar/bestanden/Rijken%202009%20-%20Roma-in-het-gareel%20-%20BB%2052%20pdf.pdf, (bezocht op 31 januari 2011).

42 Binnenlands Bestuur,

(28)

28

meer gegevens over de Roma binnen zijn gemeente te achterhalen.43

Etnische registratie is sinds de Tweede Wereldoorlog bij wet verboden. Op 21 september 2010 publiceert de Groene Amsterdammer een opmerkelijk artikel over de Roma-gemeenten Ede en Enschede. Hieruit blijkt dat deze steden zich bezighouden met de etnische registratie van Roma. Ede blijkt zich hier al tien jaar schuldig aan te maken. In het artikel staat dat Ede namen en adresgegevens van alle Roma registreert, plus informatie van politie, justitie, kinderbescherming, sociale dienst en reclassering. Ede

ontkent zich te hebben bezondigd aan etnische registratie, maar betuigt toch spijt.44 Uit het artikel blijkt dat de Rijksoverheid zich ook hier afzijdig houdt:

„Opvallend is dat de verboden registratie niet wordt gecorrigeerd door de betrokken ministeries. De gemeentelijke projectvoorstellen werden door de ministeries van Onderwijs en van Wonen, Wijken en Integratie gecontroleerd. De wel heel precieze aantallen Roma die werden genoemd riepen geen vragen op. Dat Enschede spreekt van 93 Roma-jongeren tot achttien jaar, waarvan 62 leerplichtig? „Niet meer dan een ruwe schatting‟, menen de ministeries bij monde van een persvoorlichter. „De etniciteit van Roma wordt in Nederland namelijk niet geregistreerd.‟ Waarom niet? „Omdat het verboden is.‟ Een cirkelredenering. Tegelijkertijd willen de ministeries de gemeenten kunnen afrekenen op concrete resultaten. Als gemeenten die niet

kunnen aantonen, willen de ministeries de subsidie terugvorderen. En zo leidt het huidige minderhedenbeleid op basis van projectvoorstellen, uitgevoerd door

gemeenten en gefinancierd door ministeries, tot een selectieve blindheid: de resultaten zijn slechts meetbaar als de doelgroep zo volledig mogelijk is geregistreerd. Als daarbij de grenzen van de wet worden overschreden, kijken ambtenaren van het rijk en de gemeenten de andere kant op.‟45

Uit het voorgaande blijkt dat er nog veel te verbeteren valt aan de positie van Roma in ons land. De groep Roma die het laatst Nederland zijn

binnengekomen staan er van alle groepen Roma het minst gunstig voor. Dit zijn vooral mensen uit Roemenië en Bulgarije. Om de eerder beschreven metafoor te gebruiken van de treincoupé; zij zijn de laatsten die

binnenkomen en dus moet de rest met tegenzin een stukje opschuiven, om plaats voor hen te maken. Daar komt bij dat zij erg zichtbaar zijn, omdat zij zich als straatmuzikant of als verkoper van een straatkrant veel in de

openbare ruimte ophouden. Dit heeft te maken met feit dat zij als Roemenen en Bulgaren (nog) geen recht hebben op een werkvergunning. Daarom zijn er voor hen, naast de zojuist genoemde „werkzaamheden‟ , weinig andere

manieren om op een legale manier geld te verdienen. Sinds 1 januari 2007 zijn Roemenië en Bulgarije lid van de Europese Unie. Dit betekent dat burgers uit die landen vrij door de Unie kunnen reizen en geen

43 Elsevier, „PvdA-burgemeester pleit voor registreren Romapopulatie’ (23 september 2010), http://www.elsevier.nl/web/Nieuws/Nederland/276530/PvdAburgemeester-pleit-voor-registreren-Romapopulatie.htm, (bezocht op 31 januari 2011).

44 Elsevier, „Gemeente Ede heeft spijt van registreren Roma’ (22 september 2010),

http://www.elsevier.nl/web/Nieuws/Nederland/276468/Gemeente-Ede-heeft-spijt-van-registreren-Roma.htm, (bezocht op 31 januari 2011).

45 De Groene Amsterdammer, „93 Roma-jongeren, waarvan 62 leerplichtig’ (21 september

(29)

29

verblijfsvergunning nodig hebben om in een ander EU-land te gaan wonen. Omdat Roemenië en Bulgarije nu nog een aparte positie innemen binnen de EU, mogen burgers uit die landen maximaal drie maanden aaneengesloten in andere EU-lidstaten verblijven.

Ook wat betreft werk gelden er nog aparte regels voor Roemenen en

Bulgaren. Zij kunnen een tewerkstellingsvergunning krijgen, maar dat kan alleen als een werkgever die vergunning aanvraagt omdat hij een persoon uit een van die landen in dienst wil nemen. Een werkgever moet op zijn beurt weer voldoen aan een aantal voorwaarden om een aanvraag voor deze vergunning in te kunnen dienen. Zo moeten de arbeidsvoorwaarden die de werkgever biedt aan bepaalde eisen voldoen en moet de mogelijke werknemer beschikken over gedegen huisvesting. Daarnaast wordt de werkvergunning pas afgegeven als in Nederland of andere EU-lidstaten geen geschikte werknemers beschikbaar zijn voor de betreffende functie.46

Bovendien geldt er een overgangsperiode van maximaal zeven jaar, waarin bepaalde beperkende voorwaarden gelden voor burgers uit Roemenië en Bulgarije die in Nederland willen werken. Aangezien deze landen op 1 januari 2007 lid werden van de EU, duurt het tot maximaal 1 januari 2014 tot deze beperkende voorwaarden worden opgeheven.

Marius Mihai, een Rom uit Roemenië die ik sprak voor mijn

radiodocumentaire, baalt van de beperkingen: “Wij mogen hier wel komen, maar wij mogen niet werken.” Hij verkoopt samen met zijn vrouw de

straatkrant de Riepe in Groningen. Gevraagd naar hoeveel hij hiermee verdient, zegt hij dat dit bedrag nooit hetzelfde is. Omdat de opbrengst per dag verschilt, verdient hij elke maand een ander bedrag. Hij vertelt dat hij geprobeerd heeft ander werk te vinden. De heer Mihai is in Roemenië

opgeleid tot automonteur. Bij een garage in Groningen wilden ze hem wel in dienst nemen, maar omdat hij niet over „de juiste papieren‟ beschikte ging het niet door.

De Roma uit voornamelijk Roemenië en Bulgarije vormen de laatste groep Roma die naar Nederland kwam. Dit gebeurt sinds tien jaar en het gaat volgens de eerder aangehaalde onderzoeker Huub van Baar tot nu toe om enkele honderden mensen. Naast de beperkte mogelijkheden die zij hebben om hier in Nederland genoeg te kunnen verdienen om van rond te komen, hebben zij ook nog te maken met het hiervoor behandelde stigma waar Roma onder gebukt gaan, die samenhangt met hun positie als buitenstaander. Tijdens de gesprekken die ik voerde met Roma, kwamen verschillende situaties ter sprake waaruit blijkt dat Roma te maken hebben met

stigmatisering en discriminatie. Het volgende voorbeeld is een fragment uit een gesprek met de Roemeense Roma-vrouw Nadia Lakátus:

46 Eures, het Europees portaal voor beroepsmobiliteit, „Informatie over de overgangsregeling voor vrij verkeer van werknemers uit, naar en tussen de nieuwe lidstaten’,

(30)

30

Nadia Lakátus (NL): “Vanochtend stond ik om 9:00 uur de Riepe te verkopen op mijn vaste plek bij de supermarkt en toen kwam er een man naar me toe, die zei: “Goh, begin jij altijd zo vroeg? Zo bouw je wel een goed pensioen op!”. Hij sprak met zoveel ironie, met zoveel sarcasme.”

Mark Bink (MB): “Zei u iets terug?”

NL: “Ja, ik zei, meneer, met dit werk krijg ik geen pensioen. Ik krijg geld om te leven. Ik heb twee kinderen. Ik heb familie, ik heb een moeder, ik heb een vader. Zij hebben het heel moeilijk in Roemenië. Dit is voor ons de enige oplossing. En volgens mij doe ik helemaal niks slechts. Ik sta hier gewoon met deze krant en als u wilt koopt u „m. En als u dat niet wilt wens ik u een prettige dag.”

MB: “Hoe reageerde hij daar op?”

NL: “Hij zei niks, hij lachte alleen. Verder niks.”

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

III Tüzüğü olarak bilinen ve AB’nin kanunlar ihtilâfı alanındaki son düzenlemesini oluşturan söz konusu Tüzük, bir yandan yabancı unsurlu boşanma ve ayrılık

indien een harmonisatie zich immers slechts tot de accijnzen zou beperken, worden de landen die het zwaartepunt op de indirecte belastingen leggen, dubbel bevoorbeeld; de

Vernieuwende initiatieven die tijdens de lockdown ontstonden, waren ener- zijds initiatieven die naar verwachting vooral bruikbaar zijn in crisistijd. Anderzijds ontstonden

De FSMA verwacht dat de sector inspanningen levert om onder meer de duidelijkheid en de begrijpelijkheid van de KID’s te verbeteren, om zo de duidelijke doelstelling

Zoals in hoofdstuk vijf is aangegeven heeft het niet op voorraad zijn van de benodigde materialen een zeer nadelig effect op de doorlooptijd binnen de orderprocessing.. Bij STP is

Een vast punt P en het snijpunt Q van een lijn door P met de poollijn van P bij een cirkel scheiden de snijpunten C, D van die lijn met die cirkel harmonisch.. In opdracht 5

Het bevat een brede waaier aan rechten die vaak al in andere mensenrechtenverdra- gen voorkwamen, maar die nu voor het eerst met een specifi eke focus op personen met een

De Graaf, boomverzorger in de eigen bomenploeg van de gemeente Dronten, heeft twaalf exempla- ren van de Dendro Tree Wear aangeschaft voor boombescherming tijdens gemeentelijke