• No results found

Leefklimaat De Koppeling : de nieuwbouwgroepen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Leefklimaat De Koppeling : de nieuwbouwgroepen"

Copied!
67
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Leefklimaat De Koppeling

De nieuwbouwgroepen

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen

Universiteit van Amsterdam

Chantal van Rijswijk 10017909

Begeleiders: dr. G.H.P. van der Helm & Prof. dr. G.J.J.S. Stams

(2)

Inhoudsopgave Abstract 2 Inleiding 2 1. Theoretische achtergrond 2 1.1 Jeugdzorgplus 2 1.2 De Koppeling 3 1.3 Het leefklimaat 4 1.4 Het werkklimaat 5 1.5 Onderhavig onderzoek 6 2. Methode 7 2.1 Participanten 7 2.2 Procedure 7 2.3 Instrumenten 7 2.3.1 PGCI 7 2.3.2 LGWCI 8 2.3.3 Interviews 9 2.4 Analyses 9 3. Resultaten 10 3.1 Jongeren 10 3.1.1 Kwantitatieve resultaten 10 3.1.2 Kwalitatieve resultaten 12 3.2 Medewerkers 14 3.2.1 Kwantitatieve resultaten 14 3.2.2 Kwalitatieve resultaten 15 3.3 Samenhang 20 4. Discussie 22 4.1 Conclusies 22 4.2 Beperkingen 26 4.3 Aanbevelingen 26 Literatuurlijst 28 Bijlagen 31

(3)

Abstract

The present study examined the experiences of the adolescents and group workers that stay or work at the new living groups of the secure treatment environment de Koppeling. Fourteen adolescents and twenty-three group workers completed a questionnaire about the four dimensions of group climate: support, growth, atmosphere and repression (Prison Group Climate Instrument and Living Group Work Climate Inventory). Three adolescents and four group workers were interviewed. It was found that de Koppeling provides a relatively open group climate and a positive working climate. The opportunities for development can be improved. The findings of this study can be used for the improvement of the group climate in secure treatment settings.

Keywords: group climate, work climate secure treatment, PGCI, LGWCI.

Inleiding

Voor u ligt de masterthesis over het leefklimaat op de nieuwbouwgroepen van jeugdzorgplus instelling de Koppeling in Amsterdam. Het huidige onderzoek is een vervolgstudie op het leefklimaatonderzoek van Kleeven die in 2012 het leefklimaat op de oudbouwgroepen van de Koppeling heeft onderzocht. Met het huidige onderzoek worden de ervaringen van jongeren en pedagogisch medewerkers over het leefklimaat respectievelijk het werkklimaat op de nieuwbouwgroepen in kaart gebracht. Er worden aanbevelingen gedaan om het leefklimaat op deze groepen zo positief en open mogelijk te maken, waarvoor een positief werkklimaat een vereiste is. Een verbetering van het behandelklimaat kan bijdragen aan een effectieve behandeling (Van der Helm, Stams, & Van der Laan, 2011).

1. Theoretische achtergrond 1.1 Jeugdzorgplus

Jeugdzorgplus instellingen bieden een intensieve vorm van gespecialiseerde jeugdzorg aan civielrechtelijk geplaatste jongeren waarbij de dreiging bestaat dat zij zich onttrekken aan een noodzakelijke behandeling. Deze jongeren worden gekenmerkt door hun complexe gedragsproblemen die vaak gepaard gaan met psychiatrische problemen en verslaving (Boendermaker, Eijgenraam, & Geurts, 2004). Het doel van jeugdzorgplus is om de jongeren een adequaat leef, onderwijs en behandelklimaat te bieden en ze zo snel mogelijk te resocialiseren in de maatschappij (Trajecten Gesloten Jeugdzorg, 2010).

Het effect van verschillende behandelmethoden binnen de jeugdzorgplus is de afgelopen jaren onderzocht (Nederlands Jeugd Instituut, 2012). Dit heeft tot op heden geresulteerd in

(4)

uiteenlopende conclusies. Enerzijds is de werkzaamheid van de residentiële instellingen in Nederland (nog) niet bewezen (Van der Helm, Stams, Klapwijk, & Van der Laan, 2009) en zijn de effecten op lange termijn onduidelijk (Van der Helm, Nijhof et al., 2012). Anderzijds blijkt, onder andere uit het onderzoek van James (2011), dat er meerdere factoren zijn die een bijdrage kunnen leveren aan de effectiviteit van een behandeling. Naast de keuze voor een effectieve behandelmethode zijn ook het volgen van het hele behandeltraject, de kwaliteiten van de pedagogisch medewerkers en het leefklimaat binnen de instelling van belang. In voorgaande onderzoeken is er een samenhang geconstateerd tussen een open, positief leefklimaat en meer motivatie voor behandeling, meer interne locus of control, actievere coping strategieën en stabilisatie van een persoonlijkheidsstoornis (Jansen et al., 1995; Rauktis, Fusco, Cahalane, Bennett, & Reinhart, 2011; Van der Helm et al., 2009; Van der Helm, Beunk et al., in press). Ook lijkt continuïteit van zorg, onderwijs, behandeling en begeleiding een belangrijke voorwaarde voor duurzame resultaten (Ten Brummelaar, Boendermaker, Harder, & Knorth, 2011).

De Koppeling biedt deze continuïteit aan middels een aansluitend zorgprogramma op de individuele problematiek van de jongeren. Deskundigheid op het gebied van onderwijs, kinder- en jeugdpsychiatrie en gedragsbehandeling zijn gebundeld in een samenwerkingsverband tussen Spirit, de Bascule, Lijn 5 en het Altra College.

1.2 De Koppeling

De Koppeling is een besloten behandelcentrum waar jongeren tussen de 12 en 18 jaar worden geplaatst met ernstige gedragsproblemen, vaak in combinatie met psychiatrische problemen, een licht verstandelijke beperking (LVB) systeemproblematiek en/of verslavingsproblematiek. Naast persoonlijkheidsproblemen dienen sommige jongeren beschermd te worden tegen zichzelf of tegen de negatieve invloeden vanuit hun omgeving (www.dekoppeling.com). Het creëren van perspectief wordt gezien als hoofddoel van de individuele behandeltrajecten. De centrale doelstelling van de Koppeling is om de meervoudige en complexe problematiek van de jongeren en zijn systeem zo te behandelen waardoor de gesloten plaatsing niet meer nodig is (Coelman, 2012).

In 2012 zijn er zes nieuwe groepen met een meer naar buiten gericht karakter geopend. Hier is plaats voor 36 jongeren. De jongeren die zich aan het eind van hun behandeltraject bevinden kunnen via deze nieuwbouwgroepen uitstromen naar hun vervolgtraject dan wel resocialiseren in de maatschappij. Door de jongeren meer mogelijkheden, vrijheid en meer autonomie ten aanzien van het invullen van hun vrije tijd te bieden wordt een abrupte overgang van geslotenheid naar deelname aan de maatschappij voorkomen. Hiermee wordt de kans op terugval in het oude, negatieve gedrag verkleind (Coelman, 2012).

(5)

Het onderhavige onderzoek zal zich richten op het leefklimaat op deze nieuwbouwgroepen van de Koppeling. Doordat jongeren aan de hand van een gesloten machtiging tegen hun wil in kunnen worden opgenomen brengen zij veel tijd doorbrengen op de leefgroepen binnen de instelling. Een positief leefklimaat is daarom van belang voor een effectieve behandeling.

Eerder onderzoek naar het leefklimaat binnen de Koppeling is uitgevoerd door de Inspectie Jeugdzorg in 2010 en 2012. Hier luidde het oordeel van de Inspectie in september 2010 dat de Koppeling onvoldoende in staat was om de jongeren een veilig leefklimaat te bieden. De belangrijkste aandachtspunten die hierbij genoemd werden zijn het gebrek aan mogelijkheden binnen het dagprogramma om tegemoet te komen aan de wensen van de jongeren en onvoldoende beschikbaarheid van (extra) begeleiding voor jongeren die dit nodig hebben. Bij herhalingsonderzoek in maart 2012 bleek de situatie te zijn verbeterd en was de Koppeling voldoende in staat om de jongeren een kwalitatief goed leefklimaat te bieden (Inspectie Jeugdzorg, 2011; 2012). Daarnaast heeft Kleeven in 2012 een leefklimaatonderzoek gedaan op de acht oudbouwgroepen van de Koppeling. Hieruit kwam naar voren dat er negatieve aspecten van het leefklimaat zichtbaar waren zoals repressie en een negatieve sfeer op de leefgroep. Het onderhavige onderzoek is een vervolg op het onderzoek van Kleeven, danwel met andere leefgroepen.

1.3 Het leefklimaat

Het leefklimaat wordt gemeten aan de hand van vier onderwerpen: ondersteuning, groei, sfeer en repressie. Onder ondersteuning wordt het opbouwen van een betekenisvolle behandelrelatie tussen de pedagogisch medewerkers en de jongeren verstaan, waarin de pedagogisch medewerker zo veel mogelijk tegemoet komt aan de behoefte van de jongeren. Groei houdt in dat de jongeren hun verblijf in geslotenheid als betekenisvol ervaren. Van de pedagogisch medewerkers wordt verwacht dat zij de jongeren zo goed mogelijk begeleiden om buiten de instelling goed te kunnen functioneren. Onder sfeer wordt een fysieke en sociale omgeving verstaan die gevoelens van veiligheid oproepen. Het gevoel van veiligheid blijkt een bijdrage te leveren aan de behandelmotivatie van jongeren die in geslotenheid verblijven (Van der Helm, Beunk et al., in press). Het hebben van onderlinge contacten en het ervaren van structuur zijn ook onderdelen van de dimensie sfeer. Repressie wordt gekenmerkt door oneerlijkheid van de regels en verveling bij de jongeren (Van der Helm, Boekee et al., 2011).

Een open, positief leefklimaat wordt gekenmerkt door hoge scores op ondersteuning, groei en sfeer. Dit houdt in dat de jongeren ontwikkelingsmogelijkheden hebben waarbij de pedagogisch medewerkers ondersteuning bieden. De instelling is een veilige, flexibele omgeving waarin gelijkheid, respect en begrip centraal staan. Een gesloten, negatief leefklimaat wordt gekenmerkt

(6)

door een hoge score op repressie. Hierbij voert macht en beheersing de boventoon. De jongeren hebben weinig ontwikkelingsmogelijkheden en voelen zich onveilig en verveeld binnen de instelling. De pedagogisch medewerkers bieden onvoldoende duidelijkheid en ondersteuning aan de jongeren en hanteren een beheersmatige werkstijl (Höfte, Van der Helm, & Stams, 2012; Van der Helm, Beunk et al., in press).

1.4 Het werkklimaat

De Koppeling heeft als primair doel om gestalte te geven aan een goed behandelklimaat en zo de jongeren een optimale behandeling te bieden. Pedagogisch medewerkers worden deels gezien als de sleutel tot deze succesvolle behandeling (Van Miert, & Dekker, 2012). Een pedagogisch medewerker bewaakt het groepsproces, de veiligheid op de leefgroep en speelt tegelijkertijd in op de persoonlijke behoeften van de jongeren. Hierbij is het creëren van een balans tussen flexibiliteit en structuur van belang. Een transparante houding, waarin open- en eerlijkheid voorop staan, zal bijdragen aan de kwaliteit van de zorg en de beleving van de jongeren hiervan (Van der Helm & Hanrath, 2011).

Een positief werkklimaat lijkt verband te houden met een open leefklimaat (Van der Helm, Boekee et al., 2011). Voor het creëren van een positief werkklimaat zijn onder andere de factoren werkmotivatie, positief teamfunctioneren en het ontvangen van steun en waardering van leidinggevenden van belang. Hierbij vind de pedagogisch medewerker zijn werk zinvol, gelooft hij in de vaardigheden van de jongeren, reageert hij responsief en biedt ondersteunende begeleiding. Er is hierbij sprake van samenwerking met de jongere en zijn systeem (Van Miert, & Dekker, 2012). Wanneer de pedagogisch medewerkers een onduidelijke taakomschrijving ervaren in een onsamenhangend team kan dit lijden tot negatief teamfunctioneren. Een voorbeeld hiervan is het geregeld wisselen van werknemers. Daarnaast is het van belang dat de organisatie inspirerend en transparant leiderschap bied, waarbij medewerkers worden betrokken bij veranderingen en belangrijke beslissingen. Op de werkvloer is angst of handelingsverlegenheid onder de pedagogisch medewerkers een valkuil voor een negatief werkklimaat. Dit kan leiden tot het uitoefenen van meer controle, wat op zijn beurt kan leiden tot meer repressie. Dit alles kan uiteindelijk lijden tot een gesloten, negatief leefklimaat (Boekee, 2010; Van der Helm, Boekee et al., 2011; Van Miert & Dekker, 2012).

1.5 Onderhavig onderzoek

In het huidige onderzoek wordt het leefklimaat binnen de Koppeling getoetst op vier van de zes nieuwbouwgroepen. Dit betreffen de groepen Obama, Cruijff, Oprah Winfrey en Steve Jobs. De twee groepen van Lijn 5 zullen niet in dit onderzoek worden meegenomen.

(7)

Dit onderzoek maakt deel uit van een longitudinaal onderzoek naar het leefklimaat in residentiële instellingen in Nederland wat wordt uitgevoerd door de Hogeschool Leiden en de Universiteit van Amsterdam. De resultaten kunnen worden gebruikt om het leefklimaat binnen de Koppeling te optimaliseren. Een verbetering van het leefklimaat zal een positieve bijdrage leveren aan de centrale doelstelling van de Koppeling. Dit onderzoek is vernieuwend omdat er nog weinig onderzoek is gedaan naar de invloed van het werkklimaat wat de pedagogisch medewerkers ervaren op het leefklimaat wat de jongeren ervaren.

Bij de jongeren die verblijven op de nieuwbouwgroepen zal de Prison Group Climate Instrument (PGCI, Van der Helm, Stams, & Van der Laan, 2010) vragenlijst worden afgenomen. Deze vragenlijst is betrouwbaar en valide bevonden in het onderzoek van Van der Helm, Stams en Van der Laan (2011). Hiermee zal de volgende vraag worden beantwoord: Hoe ervaren de jongeren het leefklimaat op de nieuwbouwgroepen van de Koppeling?

Daarnaast zal er ook een onderzoek worden uitgevoerd onder de pedagogisch medewerkers naar het werkklimaat. Bij deze medewerkers zal de Living Group Work Climate Inventory (LGWCI) vragenlijst worden afgenomen (Van der Helm, Dekker, & Van Miert, 2011). Hiermee wordt de volgende vraag beantwoord: Hoe ervaren de pedagogisch medewerkers het werkklimaat op de nieuwbouwgroepen van de Koppeling?

Om er voor te zorgen dat de pedagogisch medewerkers in de toekomst responsief kunnen reageren op de persoonlijke behoeften van de jongeren lijkt het noodzakelijk om het klimaat binnen de instelling op dezelfde wijze te ervaren. Daarom zal er in het huidige onderzoek een antwoord worden gezocht op de vraag: Bestaat er een samenhang tussen de beleving van het leefklimaat van de jongeren en het werkklimaat van de pedagogisch medewerkers op de nieuwbouwgroepen van de Koppeling? De resultaten van de Koppeling zullen worden vergeleken met landelijke gemiddelden van jeugdzorgplus instellingen.

Verwacht wordt dat zowel de jongeren als de pedagogisch medewerkers terughoudend positief zullen zijn over het leefklimaat respectievelijk het werkklimaat. Dit omdat het huidige onderzoek in het verlengde ligt van het onderzoek van Kleeven (2012) waarbij de ervaringen met het leef- en werkklimaat gematigd positief waren. In vergelijking met de landelijke scores is de verwachting dat het leefklimaat op de nieuwbouwgroepen van de Koppeling niet afwijkend zal worden ervaren van andere jeugdzorgplus instellingen. Er wordt een samenhang verwacht tussen het leefklimaat en het werkklimaat.

2. Methode 2.1 Participanten

(8)

Aan het huidige leefklimaatonderzoek hebben 14 jongeren en 23 pedagogisch medewerkers deelgenomen. Er hebben aan het onderzoek 10 jongens en 4 meisjes deelgenomen (N = 14). De gemiddelde leeftijd van de deelnemende jongeren was 15.9 jaar (Sd = .86). De gemiddelde tijd dat deze jongeren in de Koppeling verbleven was 8.3 maanden. Op één jongere na waren alle deelnemende jongeren in Nederland geboren.

De groep werknemers die deel hebben genomen aan het huidige onderzoek bestond uit 15 mannen en 8 vrouwen (N = 23). De gemiddelde leeftijd van deze pedagogisch medewerkers was 30.6 jaar (Sd = 7.13). De meeste deelnemende medewerkers waren tussen de 4 en 10 jaar in dienst van de organisatie (39.1 %) en werkten 32 tot 40 uur per week (60.9 %). Vrijwel alle deelnemende medewerkers waren HBO opgeleid. Geen van de medewerkers gaf op het moment van deelname aan het onderzoek leiding.

2.2 Procedure

Alle jongeren en pedagogisch medewerkers zijn benaderd voor het invullen van een vragenlijst over hun ervaringen met het leefklimaat respectievelijk het werkklimaat op de nieuwbouwgroepen van de Koppeling. De jongeren zijn gevraagd de PGCI in te vullen (bijlage 2), voor de medewerkers was dit de LGWCI (bijlage 3). Het invullen van een vragenlijst nam ongeveer 25 minuten in beslag. Op elk van de vier leefgroepen is er één jongere en één medewerker benaderd om hun ervaringen toe te lichten in een interview met een daarvoor getrainde onderzoeksstudent. Deze interviews zijn opgenomen en namen ongeveer 40 minuten in beslag.

Alle deelnemende jongeren hebben een ‘informed consent’ formulier ondertekend waarmee zij toestemming gaven om de door hen gegeven informatie te analyseren. De anonimiteit van deelname is aan zowel de jongeren als de medewerkers gegarandeerd.

2.3 Instrumenten

In het huidige onderzoek is er gebruik gemaakt van zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek. De ervaringen van de jongeren en de pedagogisch medewerkers zijn gemeten aan de

hand van vragenlijsten en semi-gestructureerde interviews. 2.3.1 PGCI

De deelnemende jongeren hebben de Prison Group Climate Instrument (PGCI) vragenlijst ingevuld (Van der Helm et al., 2010). Deze vragenlijst bestond uit 4 schalen en 36 items. De schalen waren gelijk aan de vier dimensies van het leefklimaat: ondersteuning, groei, sfeer en repressie. De jongeren konden hun antwoorden kiezen uit een vijf-punt Likertschaal (waarbij 1 = helemaal niet van toepassing en 5 = helemaal wel van toepassing). De items van de schaal ondersteuning (12 items) waren gericht op de mate waarin de

(9)

pedagogisch medewerkers responsief reageerde op de behoeften van de jongeren, hen met respect behandelden en klachten serieus namen. De schaal groei (8 items) bestond uit items waarbij er gevraagd werd naar ontwikkelingsmogelijkheden en toekomstperspectief voor de jongeren. Een voorbeelditem hiervan is: ‘Ik werk hier aan mijn toekomst’. Onder de schaal sfeer (7 items) werd de fysieke en sociale omgeving verstaan met onder andere het gevoel van veiligheid en vertrouwen. De schaal repressie (9 items) bestond uit items waarbij er gevraagd werd naar de eerlijkheid van de regels en flexibiliteit en striktheid van de pedagogisch medewerkers. Een voorbeeld hiervan is: ‘De groepsleiding krijgt altijd zijn zin’ (Van der Helm, Beunk et al., in press).

2.3.2 LGWCI

De deelnemende medewerkers hebben de Living Group Work Climate Inventory (LGWCI) vragenlijst ingevuld (Van der Helm, Dekker et al., 2011). Deze vragenlijst mat de ervaring van de medewerkers betreffende het werkklimaat. De vragenlijst bestond uit 25 schalen met 146 items. De medewerkers konden hun antwoord kiezen uit een vijf-punt Likertschaal (waarbij 1 = helemaal niet van toepassing en 5 = helemaal wel van toepassing). De schalen die zijn meegenomen in dit onderzoek zijn: werkgevers- en werknemersverplichtingen, teamfunctioneren, commitment en conflicthantering. Onder de schaal werkgevers- en werknemersverplichtingen (27 items) valt de inzet voor de organisatie, de ontwikkelingsmogelijkheden en het toekomstperspectief voor de medewerkers. Een voorbeeld van een item uit deze schaal is: ‘Ik werk soms onbetaald over om iets af te krijgen’. In de schaal teamfunctioneren (18 items) werd er gemeten in hoeverre de pedagogisch medewerkers het functioneren van hun team als positief of negatief ervaren. De schaal commitment (8 items) mat de verbondenheid met de organisatie. Een voorbeeld van een item uit deze schaal is: ‘Ik voel mij gesteund door de organisatie’. In de schaal conflicthantering waren er vier subschalen die de conflicthanteringsstijl van de medewerkers in kaart bracht, namelijk: probleem oplossen (11 items), toegeven (4 items), vermijden (5 items) en forceren (2 items).

2.3.3 Interviews

Voor het kwalitatieve deel van dit onderzoek werd gebruik gemaakt van semi-gestructureerde interviews. Deze werden afgenomen aan de hand van een topiclijst. Voor de jongeren werd de topiclijst ‘Opgesloten jongeren’ gebruikt (Van der Helm, 2011a). Deze lijst bevat 8 topics met 42 items (bijlage 4). Na de kennismaking werden er aan de jongeren inleidende vragen gesteld. Daarna werden er aan de jongeren verdiepende vragen gesteld over de leefgroep en de groepsleiding. Voorbeelden hiervan zijn: ‘Kun je je leefgroep eens uitgebreid beschrijven?’

(10)

en ‘Hoe gaat de groepsleiding om met jouw eigen normen en waarden?’ Afsluitend werden er aan de jongeren vragen gesteld over de toekomst en het resultaat van de behandeling.

De pedagogisch medewerkers werden geïnterviewd aan de hand van de topiclijst ‘Medewerkers opgesloten jongeren’ (Van der Helm, 2011b). In dit interview konden de medewerkers hun ervaringen met betrekking tot het leefklimaat verder toelichten. De topiclijst voor de medewerkers bestond uit 3 topics met 9 vragen (bijlage 5). Na de kennismaking werd het doel van het onderzoek uitgelegd. Vervolgens werden er vragen gesteld over dagelijkse bezigheden, problemen die zich voordoen met de jongeren en het toekomstbeeld van de jongeren. Voorbeelden hiervan zijn: ‘Kunt u iets vertellen over hoe hier met de regels wordt omgegaan?’ en ‘Wat zijn de belangrijkste dingen die u jongeren hier leert?’ Na een korte terugblik werd het interview afgesloten.

2.4 Analyses

In het kwalitatieve deel van het huidige onderzoek zijn de resultaten van de vragenlijsten van zowel de jongeren als de pedagogisch medewerkers geanalyseerd. De scores zijn in beeld gebracht door het berekenen van gemiddelden (M) en standaarddeviaties (Sd).

Bij de PGCI vragenlijsten is de betrouwbaarheid van de vier dimensies van het leefklimaat berekend aan de hand van Cronbach’s alfa (α). Daarnaast zijn de resultaten van de nieuwbouwgroepen vergeleken met de resultaten van de oudbouwgroepen en de landelijke scores van de jeugdzorgplus instellingen op de eerste meting. De omvang van deze verschillen is berekend aan de hand van Cohens d (d). Ook is de Cohens d berekening gebruikt om de vier deelnemende groepen onderling te vergelijken.

Bij de LGWCI vragenlijsten zijn de schalen op betrouwbaarheid gecontroleerd aan de hand van Lambda-2 (λ). Daarnaast zijn de verschilscores van de medewerkers in kaart gebracht aan de hand van Cohens d (d) berekeningen. Hierbij zijn de scores van de nieuwbouwgroepen vergeleken met het landelijk gemiddelde van de jeugdzorgplus instellingen. Ook is er gekeken naar het onderlinge verschil tussen de deelnemende groepen.

De samenhang tussen de jongeren en de pedagogisch medewerkers is in beeld gebracht aan de hand van het vergelijken van de gegeven rapportcijfers voor de verschillende dimensies van het leefklimaat. Daarnaast zijn de interviews hierin meegenomen om gezamenlijke belangen te achterhalen.

Het kwalitatieve deel is geanalyseerd aan de hand van labels. De antwoorden die door de deelnemende jongeren en pedagogisch medewerkers zijn gegeven in de interviews zijn met behulp van een verbatim verslag gelabeld en gesorteerd. Alle interviews waren eerste metingen en zijn

(11)

per dimensie beschreven. Er zijn in totaal drie jongeren en vier pedagogisch medewerkers geïnterviewd. 3. Resultaten 3.1 Jongeren 3.1.1 Kwantitatieve resultaten Betrouwbaarheid

Aan de hand van Cronbach’s alfa betrouwbaarheidsanalyses (α) zijn alle dimensies van de PGCI vragenlijst betrouwbaar bevonden (tabel 10, bijlage 1). Dit betekend dat de resultaten op deze dimensies als waarheid geïnterpreteerd mogen worden.

Gemiddelden

De jongeren die hebben deelgenomen aan het huidige onderzoek beoordelen het totale leefklimaat op de nieuwbouwgroepen van de Koppeling gematigd positief (M = 2.93, Sd = .71). In vergelijking met de resultaten van het leefklimaatonderzoek op de oudbouwgroepen is er te zien dat de jongeren het totale leefklimaat op de nieuwbouwgroepen gemiddeld minder positief beoordelen (M = 3.16, Sd = .41). Ook in vergelijking met het landelijk gemiddelde is er een verschil zichtbaar (M = 3.00, Sd = .64), echter is dit verwaarloosbaar.

De dimensies ondersteuning (M = 3.27, Sd = .89) en sfeer (M = 3.36, Sd = .85) worden door de jongeren als positief ervaren. Opvallend is dat de dimensie sfeer hoger wordt beoordeeld dan het gemiddelde in de oudbouwgroepen (M = 2.95, Sd = .85) en het landelijk gemiddelde (M =2.96, Sd = .83). De jongeren beoordelen de mogelijkheden tot groei op de nieuwbouwgroepen relatief laag (M = 2.59, Sd = .97). In vergelijking met andere jeugdzorgplusinstellingen laat de nieuwbouw van de Koppeling hier gemiddeld een lage score zien (M = 3.23, Sd = .97), zo ook in vergelijking met de oudbouwgroepen (M = 3.39, Sd = .76). De jongeren geven aan op de nieuwbouwgroepen repressie te ervaren (M = 3.56, Sd = .67). Deze bovengemiddelde score komt vrijwel overeen met het landelijk gemiddelde op deze dimensie (M = 3.60, Sd = .66) en de scores op de oudbouwgroepen (M = 3.65, Sd = .72) (tabel 1, 5 en 6, bijlage 1).

De jongeren op groep Oprah Winfrey geven gemiddeld de hoogste scores op de dimensies ondersteuning (M = 3.92, Sd = .68), groei (M = 3.22, Sd = 1.17) en sfeer (M = 4.04, Sd = .62). De laagste gemiddelde scores op de dimensies ondersteuning (M = 2.44, Sd = .92) en groei (M = 2.13, Sd = 1.08) zijn te zien op groep Steve Jobs, de laagste gemiddelde score op de dimensie sfeer is te zien op groep Obama (M = 2.93, Sd = 1.23). Repressie wordt op alle groepen bovengemiddeld ervaren (Obama; M = 3.94, Sd = .96, Cruijff; M = 3.85, Sd = .36, Oprah Winfrey; M = 2.92, Sd = .32, Steve Jobs; M = 3.60, Sd = .13). Ook het totale leefklimaat wordt

(12)

door groep Oprah Winfrey als hoogste beoordeeld (M = 3.58, Sd = .54) en door groep Steve Jobs als laagste (M = 2.56, Sd = .58) (tabel 4, bijlage 1).

Rapportcijfers

De jongeren hebben verschillende aspecten van het leefklimaat beoordeeld aan de hand van rapportcijfers. Voor ‘ondersteuning’ gaven de jongeren gemiddeld een 6.6 (Sd = 2.06) en voor ‘sfeer’ gaven de jongeren gemiddeld het cijfer 7.1 (Sd = 1.96). ‘Wat je hier leert’ werd onvoldoende beoordeeld met een 3.9 (Sd = 2.96). De eerlijkheid op de groep kreeg van de jongeren gemiddeld het cijfer 6.0 (Sd = 2.12) en de eerlijkheid van de regels een 5.3 (Sd = 2.76) (tabel 2, bijlage 1).De cijfers verschillen in grote mate tussen de groepen en binnen de groepen. Opvallend hoge cijfers hebben de jongeren van Oprah Winfrey gegeven voor de ondersteuning die zij van de pedagogisch medewerkers ervaren (M = 7.5, Sd = 1.00) en de sfeer op de leefgroep (M = 9.0, Sd = 1.41). Opvallend lage cijfers zijn gegeven door de jongeren van Steve Jobs voor de ondersteuning die zij van de pedagogisch medewerkers ervaren (M = 4.3,Sd = 3.51) en de eerlijkheid van de regels op de leefgroep (M = 3.7, Sd = 3.79). Alle groepen beoordelen het aanleren van vaardigheden op de nieuwbouw onvoldoende (tabel 3, bijlage 1).

Effectgroottes

Aan de hand van Cohens d zijn de verschilscores inzichtelijk gemaakt. Interpretatie van de effectgroottes zijn gebaseerd op de richtlijnen van Cohen (1988) waarbij een d tussen de .20 en .40 een klein effect aangeeft, een d tussen de .50 en .79 een middelgroot effect en een d tussen de .80 en 1.29 een groot effect.

In vergelijking met de landelijke scores van de jeugdzorgplus instellingen laat de Cohens d score op de dimensie groei een middelgroot negatief effect zien (d = -.67). Dit houdt in dat de jongeren op de Koppeling minder ontwikkelingsmogelijkheden zien dan de jongeren in de andere jeugdzorgplus instellingen in Nederland. Het verschil in vergelijking met de jongeren van de oudbouwgroepen is op de dimensie groei zelfs groot (d = -.93). Op de dimensie sfeer is er in vergelijking met de landelijke jeugdzorgplus instellingen en de oudbouwgroepen een klein effect te zien (d = .48 en d = .49). De verschilscores op de dimensies ondersteuning en repressie tussen de nieuwbouwgroepen van de Koppeling, de landelijke gemiddelden en de oudbouwgroepen zijn verwaarloosbaar(tabel 7 en 8, bijlage 1).

Wanneer de vier deelnemende groepen worden vergeleken met de gemiddelde scores van de Koppeling zijn er dusdanige verschillen te zien. Zo is er bij de groep Oprah Winfrey op de dimensies ondersteuning (d = .82) en sfeer (d = .91) en op het totale leefklimaat (d = 1.03) een groot effect te zien. Daarnaast laat deze groep op de dimensie groei een middelgroot effect (d = .60) en op de dimensie repressie een groot negatief effect zien (d = -1.22). Dit betekent dat de

(13)

jongeren op groep Oprah Winfrey het leefklimaat beduidend beter ervaren dan de gemiddelde jongere op de nieuwbouw van de Koppeling. Anderzijds is er op de groep Steve Jobs een negatief verschil zichtbaar. Op de dimensie groei is er een negatief klein effect zichtbaar (d = -.44), op de dimensie ondersteuning is dit een groot negatief effect (d = -.92). Ook beoordelen de jongeren van groep Steve Jobs het totale leefklimaat minder positief dan de gemiddelde jongere op de nieuwbouw van de Koppeling (d = -.57). Het verschil tussen de groepen Obama en Cruijff en het gemiddelde van de nieuwbouw van de Koppeling is over het algemeen klein (tabel 9, bijlage 1).

3.1.2 Kwalitatieve resultaten

De resultaten uit de interviews die zijn afgenomen bij de jongeren worden per dimensie beschreven.

Ondersteuning

In de interviews geven alle jongeren aan dat ze ondersteuning ervaren van de pedagogisch medewerkers. Twee van de drie jongeren geven aan dat ze met hun persoonlijke verhaal terecht kunnen bij de groepsleiding, vooral bij hun mentoren. Eén van de jongeren zei hier het volgende over: ‘De leiding is gewoon chill. Ze vertrouwen ons nu en laten ons gewoon onze dingen doen, omdat ze weten dat we daar wel mee om kunnen gaan. We hebben veel respect voor elkaar. Ik vind het belangrijk dat de leiding respect heeft en duidelijk is naar mij toe’. Daarnaast werd er benoemd dat het als prettig wordt ervaren dat er s ’nachts begeleiding aanwezig is.

De jongeren hebben in de interviews ook aanmerkingen op de pedagogisch medewerkers. Twee van de drie jongeren benoemd dat niet alle groepsleiding eerlijk is. Ze maken beloftes die ze niet nakomen of zeggen dingen die niet kloppen. Eén van de jongeren antwoord op de vraag of de groepsleiding ook wel is een bron van frustratie is: ‘Ja, zeker. Als ze irritant of bazig doen’. Groei

In de interviews hebben twee van de drie jongeren benoemd dat de plaatsing op de nieuwbouwgroepen als een beloning wordt beschouwd. Ze geven aan dat je hier terecht komt als je goed je best doet en zelfstandigheid laat zien. Op de vraag waar dat zich in uit antwoordde één van de jongeren: ‘Je gaat zelf naar school, meld jezelf en gaat zelf op verlof’. Eén van de jongeren benoemd dat hij niet veel leert op de nieuwbouwgroep, maar dat hij meer wacht op een vervolgplek. De ontwikkelingsdoelen van de jongeren lijken al in een vorig stadium behaald. Het volgende fragment laat een positieve groei zien: ‘Deze plaatsing heeft wel veel dingen opgelost. Het is natuurlijk niet leuk ofzo, maar soms zijn dit soort dingen nodig. Nu hier in de Koppeling zijn is goed voor me, sinds ik binnen ben gaat het beter. Echt positief.’

(14)

In de interviews wordt benoemd dat de jongens en meisjes goed met elkaar omgaan op de groep, dat de jongeren elkaar helpen en respecteren. Er wordt aangegeven dat de jongeren een positieve invloed op elkaar hebben en dat er vriendschappen zijn op de groep. Daarnaast wordt de fysieke omgeving als positief ervaren. De boventoon in de interviews is dat de jongeren het over het algemeen leuk vinden op de leefgroepen.

Er worden ook negatieve aspecten van de dimensie sfeer benoemd. Zo benoemt één van de geïnterviewde jongeren dat hij de groep druk vindt en dat de gezamenlijke douche vies is. De ervaren verveling op de nieuwbouwgroepen wordt als nadelig gezien voor de sfeer.

Repressie

Alle jongeren geven in de interviews aan dat ze repressie ervaren. Twee van de drie jongeren benoemen dat de pedagogisch medewerkers niet altijd eerlijk zijn, waarbij ze afspraken niet nakomen of verkeerde informatie verstrekken. Daarnaast wordt er aangegeven dat de pedagogisch medewerkers in sommige situaties misbruik maken van hun machtspositie.

I: Hoe zie jij de wereld om je heen?

J: ‘Nou best pittig, dit allemaal, voor iemand van mijn leeftijd. Dat dat kan is best wel wat vind ik.’

Twee van de drie jongeren geven in het interview aan dat er wel is conflicten zijn op de leefgroep. Dit wordt benoemd als ‘onenigheid’, waarbij de jongeren zich niet onveilig voelen. Eén van de jongeren zegt dat er nog nooit is gevochten op de nieuwbouwgroepen. Er wordt benoemd dat er wel eens gescholden wordt op de groep, maar dat dit naar hun mening nooit te ver gaat.

Op de vraag of de jongeren zich wel eens vervelen kwam het volgende antwoord: ‘Ja. Vooral in het weekend, dan wil je echt wel even een keertje weg. Iedereen gaat dan kloten uit verveling. De verveling en hier zijn, zijn de grootste oorzaken van slecht gedrag’. Twee van de drie jongeren geven aan dat de verveling op de leefgroep erg groot is. Eén van de jongeren zegt meerdere malen gevraagd te hebben of hij naar een andere groep mag in de avonden, maar dit wordt niet toegestaan door de pedagogisch medewerkers.

Als afsluiting is de vraag gesteld welke regel de jongere zou willen veranderen. Eén van de jongeren gaf aan: ‘Hier opgesloten vind ik drie belmomenten te weinig. Want ik vind dat je je ouders wel moet kunnen spreken als je dat nodig hebt. En niet zo van: je mag niet meer’.

3.2 Medewerkers

3.2.1 Kwantitatieve resultaten Betrouwbaarheid

(15)

De schalen van de LGWCI zijn op betrouwbaarheid getoetst aan de hand van Lambda-2 (λ) berekeningen. Hierbij zijn alle schalen betrouwbaar bevonden (tabel 11, bijlage 1).

Gemiddelden

Een analyse van de data laat zien dat de medewerkers zich hard inzetten voor de organisatie, het verbeteren van de werkzaamheden en de jongeren, zowel binnen als buiten hun takenpakket. Dit is onder andere te zien aan de hoge gemiddelde scores op de schalen ‘intrarolverplichtingen’ (M = 4.43, Sd = .42), ‘extrarolverplichtingen’ (M = 4.08, Sd = .56) en ‘proactief gedrag’ (M = 4.34, Sd = .49). De werknemers voelen zich verboden met de organisatie blijkt uit de gemiddelde scores op de schaal ‘commitment’ (M = 3.01, Sd = .55). In vergelijking met de landelijk gemiddelden zijn hier geen grote verschillen in te zien.

Naast bovenstaande hebben de pedagogisch medewerkers hun conflicthanteringsstijl beoordeeld. Dit resulteerde in een gemiddelde score van 1.88 op de subschaal ‘vermijden’ (Sd = .69), 2.70 op de subschaal ‘forceren’ (Sd = .97) en 3.09 op de subschaal ‘toegeven’(Sd = .65). Op deze schalen zijn geen grote verschillen met het landelijk gemiddelde te zien. Opvallend is dat de medewerkers hun vaardigheden op de subschaal ‘probleem oplossen’ hoog beoordelen met een gemiddelde van 3.72 (Sd = .59), waar het landelijk gemiddelde op 3.63 ligt (Sd = .48). Dit kan voortkomen uit het de-escalerend werken wat de medewerkers op de nieuwbouwgroepen van de Koppeling toepassen(tabel 14en 15, bijlage 1). Wanneer de groepen afzonderlijk worden geanalyseerd valt op dat groep Cruijff relatief hoog scoort op de subschalen probleem oplossen (M = 4.02, Sd = .57) en toegeven (M = 3.44, Sd = .66) en dat groep Obama relatief hoog scoort op de subschaal forceren (M = 3.08, Sd = .86).

Rapportcijfers

De medewerkers hebben zichzelf over het algemeen bovengemiddelde cijfers toebedeeld op de verschillende dimensies van het leefklimaat. Zo gaven zij gemiddeld een 7.4 als rapportcijfer voor de ondersteuning die zij bieden aan de jongeren (Sd = .49), een 6.7 voor hun flexibiliteit (Sd = 1.21), gemiddeld een 6.9 voor de structuur (Sd = .87) en een 6.7 voor de sfeer op de leefgroep (Sd = 1.09). Wel scoren de medewerkers op ‘aanleren vaardigheden’ relatief laag, namelijk gemiddeld een 6.3 (Sd = .71). Als rapportcijfer voor de afwezigheid van repressie scoorden de medewerkers van de Koppeling gemiddeld een 7.0 (Sd = 1.05). De scores lopen ver uiteen (tabel 12, bijlage 1).Wanneer de verschillende groepen worden vergeleken is zichtbaar dat de pedagogisch medewerkers van groep Steve Jobs zich op elke dimensie de hoogste cijfers hebben toebedeeld. Verder valt op dat groep Oprah Winfrey gemiddeld laag scoort op de dimensie groei (M = 5.9, Sd = .55) en hoog op de dimensie structuur (M = 7.4, Sd = .55) (tabel 13, bijlage 1).

(16)

Effectgroottes

In vergelijking met de landelijke scores van de jeugdzorgplus instellingen laat de Cohens d score bij de pedagogisch medewerkers op de nieuwbouwgroepen van de Koppeling een middelgroot negatief effect zien op de schalen ontwikkelingscontractvervulling (d = -.74) en toekomstperspectief (d = -.62). Dit houdt in dat de medewerkers van de Koppeling minder carrièremogelijkheden zien dan de medewerkers van de andere jeugdzorgplus instellingen in Nederland (tabel 16, bijlage 1). Wanneer de groepen afzonderlijk worden geanalyseerd in vergelijking met het landelijk gemiddelde is er een groot negatief effect te zien op groep Obama op de schaal vermijden (d = -.81). Op groep Cruijff is er een groot negatief effect te zien op de schaal intrarolverplichtingen (d = -.86). Opvallend is dat er op groep Oprah Winfrey juist een positief middelgroot effect is te zien op de schaal intrarolverplichtingen (d = .67). Groep Steve Jobs laat twee positieve middelgrootte effecten zien (negatief teamfunctioneren: d = .76 en vermijden: d = .56) en twee negatieve middelgrootte effecten (sociaalemotionele contractvervulling: d = -.65 en extrarolverplichtingen d = -.64). Dit betekent dat de pedagogisch medewerkers op de nieuwbouwgroepen van de Koppeling het werkklimaat verschillend ervaren (tabel 17, bijlage 1).

3.2.2 Kwantitatieve resultaten

De informatie die afkomstig is uit de interviews met de pedagogisch medewerkers zijn gelabeld aan de hand van de vier dimensies van het leefklimaat. Samenvattend is daar onderstaande uit voortgekomen.

Ondersteuning

Vanuit de interviews komt naar voren dat de medewerkers zo goed mogelijk proberen te luisteren naar de jongeren en dat zij vooral het positieve gedrag van de jongeren bekrachtigen. Daarnaast gaan zij heel veel met de jongeren in gesprek over persoonlijke problemen. Hierbij wordt er een persoonlijke aanpak per jongere en per situatie gehanteerd waarbij er veel creativiteit wordt gevraagd van de pedagogisch medewerkers: ‘Ik probeer altijd in mijn achterhoofd te houden dat het pubers zijn en daarnaast ook jongeren met een heel ander soort bagage dan de gemiddelde puber. Puberteit is al lastig, maar als je dan ook uit een heel lastig gezin komt of je hebt een psychiatrische achtergrond.. ja, dan wordt het nog een stukje lastiger. Daar probeer ik bij stil te staan.’ Drie van de vier medewerkers benoemen dat het belangrijk is dat de jongere zijn eigen problemen inziet. Wanneer de jongere weet waar zijn knelpunten zitten en de motivatie heeft om daaraan te werken kan je hem pas helpen, volgens de pedagogisch medewerkers.

In alle vier de interviews wordt de de-escalerende methode benoemd waarbij de medewerkers met de jongeren in gesprek gaan om te achterhalen waar het probleem vandaan komt

(17)

in plaats van een meer directieve methode te gebruiken. Zo wordt er samen met de jongere naar een oplossing gezocht: ‘Op het moment dat een jongere iets niet wil of iets doet wat niet mag niet gelijk in de consequenties en het straffen schieten, maar er achter komen waar het gedrag vandaan komt. Je probeert dan een tussenoplossing te zoeken.’

Twee van de vier medewerkers heeft aangegeven graag meer tijd te willen om de jongeren ook buiten de instelling te begeleiden. Hierbij wordt genoemd dat de jongeren het resocialiseren in de maatschappij moeilijk vinden en daar begeleiding bij nodig hebben. Beide medewerkers geven aan dat daar geen tijd voor is tijdens hun diensten.

‘Natuurlijk verdien ik hier mijn brood mee, maar het is mensenwerk en iedereen doet dit vanuit een bepaalde ambitie.. je wilt toch de jongeren helpen.’

Groei

De medewerkers vinden dat de jongeren relatief weinig vaardigheden leren tijdens hun verblijf op de nieuwbouwgroepen. Eén medewerker benoemd: ‘Ik denk dat we de jongeren veel meer kunnen leren en aanbieden. Bijvoorbeeld budgetteren en solliciteren’.

Door de medewerkers wordt aangegeven dat de nieuwbouwgroepen gericht zijn op zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van de jongeren, waarin zij ruimte krijgen om zelf keuzes te maken. Twee van de medewerkers geven aan hier de meeste tijd in te steken. Er wordt benoemd dat sommige jongeren op de nieuwbouwgroepen worden geplaatst terwijl zij nog niet de vaardigheden bezitten die als vereiste worden gezien voor deze groepen. Dan wordt er samen met de jongere bekeken waar zijn leerpunten zitten.

Eén van de medewerkers verwoord de negatieve scores op de dimensie groei als volgt: ’Ja, je werkt hier toch voor twee van de tien, want acht van de tien komt niet goed terecht. En dat is heel deprimerend en daar moet je ook niet te vaak over nadenken want dan ben je eigenlijk heel veel werk voor niets aan het doen.’ Dit in tegenstelling tot een andere pedagogisch medewerker die in het interview benoemd dat iedere jongere tijdens zijn verblijf op de Koppeling wel iets leert: ’Je ziet altijd wel dat jongeren een stapje vooruit maken. Het is vaak één stap vooruit en af en toe drie terug, maar toch de kleine stapjes vooruit.. dat iemand laat zien dingen te leren, in zijn gedrag milder wordt, de onrust in een jongere weggaat en dat ze voor zichzelf een beetje ontdekken wie ze zijn en wat ze willen. Dat vind ik wel mooi.’

(18)

De medewerkers geven aan dat zij aan het begin van iedere dienst met de jongeren de afspraken voor die dag doornemen en ieders gemoedstoestand pijlen. De avonddiensten worden als meer sfeervol ervaren dan de ochtenddiensten, omdat de jongeren meer op de leefgroep aanwezig zijn: ‘Qua contact met de jongeren is een avonddienst leuker want dan heb je ze veel meer om je heen en is er ook ruimte om samen met de meiden gtst te kijken of samen een spelletje te doen.’

De fysieke leefomgeving van de nieuwbouwgroepen wordt door één medewerker benoemd als positief in vergelijking met de oudbouwgroepen. Er wordt aangeven dat de jongeren zich prettig voelen op de afdeling en dat er vrijwel geen agressie voorkomt. Eén van de medewerkers benoemd in het interview: ‘Ik mag wel zeggen dat we een goed leefklimaat neerzetten en dat ze zich veilig voelen hier.’

Wel zijn de pedagogisch medewerkers van mening dat de sfeer beter kan als er meer naar de samenstelling van de jongeren wordt gekeken en er meer faciliteiten komen om de verveling tegen te gaan. Eén medewerker benoemd: ‘De jongeren hebben een stuk meer vrijheid in de nieuwbouw. Dit is lastig mee om te gaan, waardoor ze erg druk worden en de groepsleiding veel `politieagentje` moeten spelen. Dit is nadelig voor de sfeer’.

Door onder andere verveling en de groepssamenstelling kunnen er irritaties ontstaan onder de jongeren. Er wordt door één pedagogisch medewerker benoemd dat voor sommige jongeren een instelling een negatief effect kan hebben: ‘Ze zitten hier met z’n achten op elkaar op de groep en die hebben echt niet allemaal een positieve invloed op elkaar.’ Als oplossing voor de irritatie wordt het voeren van een groepsgesprek met de jongeren benoemd.

Repressie

In de interviews worden positieve en negatieve kanten van repressie belicht. Twee van de vier medewerkers benoemd dat er op de nieuwbouwgroepen een meer open karakter is, waarbij er sprake is van richtlijnen in plaats van regels. De jongeren worden zo gewezen op hun eigen verantwoordelijkheid en ontwikkelen zelfstandigheid. Door alle vier de pedagogisch medewerkers wordt benoemd dat dit wordt ingezet aan de hand van het de-escalerend werken. Hierbij blijft de medewerker met de jongere in gesprek om de kern van het probleem te achterhalen en samen naar een oplossing te zoeken: ‘Het doel is om het probleem op te lossen en het doel is niet dat zij naar mij luisteren, gezag is niet het doel. Je wilt dat de jongere iets leert.’ Er wordt benoemd dat de richtlijnen voor iedere jongere hetzelfde zijn, maar dat er individueel wordt behandeld en daarom individuele consequenties en beloningen aan gedrag worden verbonden.

(19)

M: ‘Dan bespreken we het. We zitten niet op sanctioneren maar meer op wat voor gedrag we wel willen zien. Natuurlijk zijn er situaties dat het niet anders kan. Op het moment dat een jongere agressief wordt naar een ander of naar personeel... ja, dat zijn gewoon grenzen.’

De medewerkers benoemen dat zij zo min mogelijk gebruik maken van pressiemiddelen op de nieuwbouwgroepen. Echter benoemen drie van de vier medewerkers dat er zich soms situaties voordoen waarbij zij een beheersmatige conflicthanteringsstijl hanteren, omdat de jongeren dit naar hun idee soms nodig hebben. Door één van de medewerkers wordt benoemd dat de medewerkers net na de opening van de leefgroep een te losse structuur hanteerde waardoor nu de touwtjes strak aangetrokken moeten worden. Een andere medewerker is van mening dat er te veel macht gebruikt wordt door de pedagogisch medewerkers om zo de controle te behouden.

Naast bovenstaande worden er in de interviews meerdere aspecten van negatieve repressie benoemd. Op één van de nieuwbouwgroepen mogen de jongeren niet ontbijten als ze te laat uit bed komen. Op een andere groep gaan de lesuren die de jongeren op school missen van hun verlofuren af. Als laatste benoemd één van de pedagogisch medewerkers dat niet alle medewerkers altijd eerlijk zijn tegen de jongeren om confrontaties te voorkomen: ‘Iedereen maakt wel eens de fout dat je nog niet de hele waarheid durft te vertellen, want confrontaties zijn in het begin best eng. Maar het kan veel wantrouwen kweken op het moment dat je niet eerlijk bent. Eerlijkheid duurt het langst, absoluut bij deze jongeren.’

Teamfunctioneren

Als extra schaal is er in dit onderzoek het functioneren van de teams op de nieuwbouwgroepen meegenomen. Dit omdat een positief werkklimaat lijkt bij te dragen aan een open leefklimaat. Voor een prettig werkklimaat is positief teamfunctioneren een vereiste.

I: Wat ervaar jij als kracht van de instelling?

M: ‘De medewerkers. Die hebben echt hart voor de zaak. Nee, dat is niet waar.. Hart voor de jongeren.’

Over het algemeen zijn de medewerkers tevreden met het functioneren van hun team. De gemiddelde score op de schaal ‘positief teamfunctioneren’ betrof 3.87 (Sd = .61), de gemiddelde score op de schaal ‘negatief teamfunctioneren’ betrof 2.67 (Sd = .78). Deze scores liggen niet ver af van het landelijk gemiddelde op deze schalen. Ook zijn er geen opvallende verschillen zichtbaar tussen de groepen. De enige groep die relatief laag scoort op negatief teamfunctioneren (M = 2.10,

(20)

Sd = .71) is groep Steve Jobs. Wel is opvallend dat 39.1 % van de deelnemende medewerkers aangeeft binnenkort op zoek te gaan naar een andere baan (N = 9) en 17.4 % aangeeft dit misschien te gaan doen (N = 4). Dit gegeven is ook terug te vinden in de gemiddelde scores op de schalen ontwikkelingscontractvervulling (M = 2.26, Sd = .94) en toekomstperspectief (M = 2.49, Sd = .94) die in vergelijking met de landelijk gemiddelden laag zijn (ontwikkelingscontractvervulling: M = 2.98, Sd = 1.00 en toekomstperspectief: M = 3.08, Sd = .95).

In de interviews wordt er door alle medewerkers benoemd dat de teams nog in de kennismakingsfase zitten. Hierbij wordt vertrouwen, ontvangen van feedback en het collectief handelen gemist. Allen geven wel aan dat hier aan gewerkt wordt binnen het team.

Alle pedagogisch medewerkers benoemen dat het de laatste tijd erg chaotisch is geweest op de Koppeling. De nieuwbouwgroepen zijn tegelijkertijd geopend met een herindeling van de pedagogisch medewerkers, de invoering van het de-escalerend werken en de zelfsturing van de teams. De medewerkers geven aan dat dit te veel veranderingen waren in een te korte tijd. Daarnaast zijn er veel ontslagen gevallen in het afgelopen jaar en is het toekomstperspectief onzeker. Eén van de medewerkers geeft aan sturing van een leidinggevende te missen.

Echter worden er ook positieve ontwikkelingen benoemd. Eén van de medewerkers zegt dat een nieuw team ruimte geeft voor een frisse blik op het werk. Een ander benoemd dat je met een nieuw team en een nieuwe leefgroep een positief behandelklimaat kan creëren. Het navolgen van afspraken, naar elkaar luisteren en onderlinge afstemming wordt als prettig ervaren. Ook wordt een stagiaire binnen het team positief ervaren: ‘Ik vind het mooie aan een stagiaire dat dat iemand is die aan jou gaat vragen: waarom doe je eigenlijk wat je deed. Dan besef ik weer eventjes o ja, daarom doe je dit dus.’

3.3 Samenhang

Wanneer de resultaten uit de interviews met de jongeren en de pedagogisch medewerkers naast elkaar worden gelegd kan er met enige voorzichtigheid gesproken worden over gezamenlijke belangen. Zo hebben de jongeren en de medewerkers dezelfde punten aangedragen betreffende het leefklimaat op de nieuwbouwgroepen van de Koppeling. Beide benoemden dat de vaardigheden die horen bij zelfstandigheid en verantwoordelijkheid de boventoon voeren, dat er weinig tot geen agressie is en dat de fysieke en sociale leefomgeving aangenaam is. De medewerkers geven aan de jongeren te ondersteunen en de jongeren geven aan deze ondersteuning inderdaad te ervaren.

Beide groepen geven als aandachtspunt aan dat sommige medewerkers gebruik maken van een beheersmatige werkstijl waarbij repressie gebruikt wordt. Daarnaast benoemen beide groepen dat sommige pedagogisch medewerkers niet eerlijk zijn tegenover de jongeren. Opvallend is dat

(21)

de jongeren aangeven verveling te ervaren, waar de medewerkers aangeven meer begeleiding te willen bieden op meerdere vlakken en buiten de muren van de instelling. Hierbij sluit het gegeven aan dat de jongeren en de medewerkers beide relatief negatief zijn over de ontwikkelingsmogelijkheden voor de jongeren.

Ook is de samenhang bekeken door de toebedeelde rapportcijfers door de jongeren en de medewerkers op de verschillende dimensies te vergelijken. In onderstaand schema is deze vergelijking inzichtelijk gemaakt. Hierbij is een lage/onvoldoende score een rapportcijfer tot 5.6, een gemiddelde/voldoende score een rapportcijfer tussen de 5.6 en 7.5 en een hoge/ruim voldoende score een rapportcijfer vanaf 7.6. Daarnaast is zowel het positief als negatief teamfunctioneren van de vier groepen vergeleken. Op een vijf-punt Likertschaal vielen de scores tussen de 1 en 2.49 in de categorie laag, scores tussen de 2.50 en 3.50 in de categorie gemiddeld en scores boven de 3.50 in de categorie hoog.

Jongeren Pedagogisch medewerkers Positief teamfunctioneren Negatief teamfunctioneren Laag/ onvoldoende Cruijff Steve Jobs Steve Jobs Gemiddeld/ voldoende Obama Oprah Winfrey Obama Cruijff Oprah Winfrey Steve Jobs Obama Cruijff Oprah Winfrey Hoog/ ruimvoldoende Obama Cruijff Oprah Winfrey Steve Jobs

In het schema is te zien dat de jongeren van groep Cruijff en Steve Jobs het leefklimaat onvoldoende beoordelen. De medewerkers van alle groepen beoordelen het werkklimaat voldoende. Ook beoordelen de medewerkers van alle groepen het positief teamfunctioneren als ruim voldoende. De medewerkers van Steve Jobs zijn van mening dat hun negatieve

teamfunctioneren laag scoort. Bij de groepen Obama en Oprah Winfrey beoordelen de jongeren het leefklimaat en de medewerkers het werkklimaat als voldoende en beoordelen de medewerkers hun positieve teamfunctioneren als ruim voldoende. Dit zou kunnen duiden op een samenhang

(22)

tussen de ervaring van het leefklimaat door de jongeren en het werkklimaat door de pedagogisch medewerkers.

(23)

4. Discussie

In het huidige onderzoek is het behandelklimaat op de nieuwbouwgroepen van de Koppeling onderzocht. Hierbij zijn de ervaringen van de jongeren en de medewerkers over het leefklimaat respectievelijk het werkklimaat in kaart gebracht.

4.1 Conclusies Jongeren

De jongeren die verblijven op de nieuwbouwgroepen van de Koppeling ervaren het leefklimaat verschillend. Wel is zichtbaar dat de jongeren van groep Oprah Winfrey gemiddeld de beste scores laten zien op alle dimensies.

De jongeren geven aan dat zij voldoende ondersteuning ervaren van de pedagogisch medewerkers. Ze kunnen bij hen terecht met een persoonlijk verhaal, waar de medewerkers de jongeren een luisterend oor bieden. Er is onderling respect voor elkaar en de begeleiding die s ’nachts aanwezig is wordt als prettig ervaren. Wel geven de jongeren aan dat de medewerkers vaak te druk zijn wanneer zij persoonlijke aandacht behoeven en dat de medewerkers de regels niet allemaal hetzelfde hanteren. Dit zorgt voor onduidelijkheid. Een verklaring hiervoor zouden de nieuw samengestelde teams kunnen zijn waarbij de medewerkers nog niet op één lijn functioneren. Soms vinden de jongeren de medewerkers oneerlijk of een bron van frustratie. De reden hiervoor zou kunnen liggen bij de problematiek van de jongeren zelf of het handelen van de pedagogisch medewerkers waarbij miscommunicatie ontstaat.

Op de dimensie groei hebben de jongeren gemiddeld laag gescoord, ook in vergelijking met andere jeugdzorgplus instellingen. Zij geven aan op de nieuwbouwgroepen weinig zinvols meer te leren en vooral te wachten op een vervolgplek. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de nieuwbouwgroepen deels uitstroomgroepen zijn. De jongeren die hier verblijven worden geacht zelfstandig te zijn en al veel van het leerproces achter de rug te hebben. Zij gaan bijvoorbeeld al naar een externe school, hebben veel verlof en hebben een adequate vrijetijdsbesteding.

De jongeren beoordelen de fysieke leefomgeving op de nieuwbouwgroepen als erg positief. Daarnaast hebben zij ook de sociale leefomgeving als positief bestempeld, waar de Koppeling hoger scoort dan het landelijk gemiddelde. Elkaar helpen, respecteren en een goede omgangsvorm tussen jongens en meisjes wordt benoemd. Als negatief effect van de sfeer wordt benoemd dat het soms druk is op de leefgroep.

De repressie die de jongeren ervaren op de nieuwbouwgroepen van de Koppeling is bovengemiddeld. Daarnaast geven zij een onvoldoende rapportcijfer voor de eerlijkheid van de regels. Hierbij gaven zij aan dat de pedagogisch medewerkers geen eenduidige handelingswijze hanteren en dat sommige medewerkers misbruik maken van hun machtspositie. Hierbij wordt

(24)

benoemd dat de groepsleiding altijd hun zin krijgt. Dit zou kunnen voortkomen uit het feit dat sommige medewerkers de de-escalerende methode (nog) niet toepassen. Als positief punt wordt aangegeven dat er vrijwel geen agressie is op de nieuwbouwgroepen. Dit kan verklaard worden doordat de jongeren in de afsluitende fase van hun behandeltraject zitten en geleerd hebben om met hun irritaties om te gaan. Verder wordt er door alle jongeren aangegeven dat de verveling groot is, vooral in de weekenden. Er wordt aangegeven dat de verveling één van de grootste oorzaken is van slecht gedrag. Dat er veel jongeren in het weekend weg zijn is aan de andere kant een positief punt, omdat de jongeren een uitgebreid verlofkader hebben op de nieuwbouw.

Al met al zijn de jongeren gematigd positief over het leefklimaat op de nieuwbouwgroepen. Dit komt overeen met de verwachting. De Koppeling heeft zowel aspecten van een open als een gesloten leefklimaat. Er wordt voldoende ondersteuning geboden en de sfeer op de groepen is aangenaam. De jongeren voelen zich veilig en gerespecteerd. Aan de andere kant is er sprake van verveling en ervaren de jongeren repressie van de pedagogisch medewerkers. Repressie kan bij deze doelgroep een voortzetting zijn van eerdere, negatieve ervaringen in het leven van een jongere. Om verandering te weeg te brengen lijkt het daarom noodzakelijk om vooral de focus te leggen op de andere drie dimensies van het leefklimaat.

Wanneer de resultaten van het huidige onderzoek worden vergeleken met de resultaten van het onderzoek op de oudbouwgroepen is er overlapping te zien op de dimensies ondersteuning en repressie. Wel komt uit de interviews met de jongeren op de nieuwbouwgroepen naar voren dat de medewerkers overleggen met de jongeren en dat er wederzijds respect is. Dit zou kunnen duiden op een verbetering op het gebied van repressie in vergelijking met de oudbouwgroepen. Een duidelijk verschil is te zien op de dimensie groei. De jongeren op de oudbouwgroepen scoorden hoog op deze dimensie, terwijl er in het huidige onderzoek juist sprake is van een relatief lage score. Een omgekeerde verhouding is zichtbaar bij de dimensie sfeer. De jongeren op de nieuwbouwgroepen beoordelen de sfeer gemiddeld positiever dan de jongeren op de oudbouwgroepen. De jongeren geven aan minder stress te ervaren, de fysieke leefomgeving beter te vinden en meer vaardigheden te beheersen dan de jongeren op de oudbouwgroepen.

De Inspectie Jeugdzorg heeft in 2012 ook een verbetering geconstateerd op het gebied van het leefklimaat binnen de Koppeling. De pedagogisch medewerkers hebben voldoende middelen om tegemoet te komen aan de wensen van de jongeren. Echter zijn er nog steeds verbeterpunten zichtbaar op het gebied van dagbesteding en (extra) begeleiding zowel binnen als buiten de instelling.

(25)

Over het algemeen ervaren de pedagogisch medewerkers op de nieuwbouwgroepen van de Koppeling een positief werkklimaat. De scores komen overeen met het landelijk gemiddelde. Zij voelen zich verbonden met de organisatie en zetten zich binnen en buiten hun takenpakket in voor de jongeren en proberen de werkzaamheden te verbeteren waar mogelijk. De medewerkers geven aan tevreden te zijn met hun team, maar zien nog wel verbeterpunten qua teamfunctioneren. Dit is te verklaren door de nieuwe teams die samengesteld zijn, waar er een gemis is aan vertrouwen en collectief handelen. Er zijn opvallend veel medewerkers op zoek naar een nieuwe baan. De redenen hiervoor zijn de bezuinigingen binnen de organisatie en het onzekere toekomstperspectief. Veelvuldig wisselen van werknemers is een kenmerk van een negatief werkklimaat.

De resultaten laten zien dat de medewerkers tevreden zijn met de ondersteuning die zij de jongeren bieden. Ze luisteren naar de persoonlijke behoeftes van de jongeren, gaan veelvuldig in gesprek over problemen en proberen met de jongeren tot oplossingen te komen. Hierbij maken ze gebruik van positieve bekrachtiging en het de-escalerend werken model. Het is van belang dat de medewerkers deze emotionele ondersteuning blijven bieden. In de praktijk komt dat neer op het voeren van individuele gesprekken met de jongeren en veel op de groep aanwezig zijn in plaats van op kantoor. De medewerkers vinden echter dat ze te weinig tijd hebben om de jongeren volledige ondersteuning te bieden. Zij zouden de jongeren graag meer buiten de instelling begeleiden om resocialisatie in de maatschappij beter te laten verlopen. Dit sluit aan bij de relatief lage scores op de dimensie groei. De medewerkers vinden dat de jongeren tijdens hun verblijf op de nieuwbouwgroepen veel meer zouden kunnen leren, waar nu vooral de focus ligt op zelfstandigheid en verantwoordelijkheid.

De medewerkers beoordelen de fysieke omgeving van de nieuwbouw als positief. Zij vinden de sfeer op de leefgroepen over het algemeen aangenaam en hebben het idee dat de jongeren zich veilig voelen. Wel vinden de medewerkers dat er weinig vrijetijdsbesteding is voor de jongeren waardoor er verveling ontstaat. De medewerkers zien weinig mogelijkheden om binnen hun dienst met de jongeren activiteiten buiten de instelling te ondernemen.

De medewerkers maken op de nieuwbouw zo weinig mogelijk gebruik van pressiemiddelen. Er wordt gebruik gemaakt van het de-escalerend werken wat als positief wordt ervaren. Het doel dat de pedagogisch medewerkers hiermee willen bereiken is om samen met de jongeren tot een oplossing te komen, zonder gebruik van beheersing of macht. Dit is terug te zien in de hoge score op de subschaal probleem oplossen. Onder andere deze werkwijze zou het lage agressiegehalte kunnen verklaren in vergelijking met de oudbouwgroepen. Behalve het de-escalerend werken wordt er ook gebruik gemaakt van een meer beheersmatige werkstijl. De medewerkers geven aan dit te gebruiken wanneer de jongeren grensoverschrijdend gedrag

(26)

vertonen. Als laatste geven de medewerkers toe niet altijd eerlijk te zijn, om zo het leed voor de jongeren te verzachten of om confrontaties te vermijden. Dat het werk in de gesloten jeugdzorg soms heftig kan zijn zou dit verschijnsel kunnen verklaren.

Geconcludeerd kan worden dat de medewerkers over het algemeen een positief werkklimaat ervaren. Tussen de groepen zijn er kleine verschillen zichtbaar in de handelingswijze van de medewerkers, maar allen stellen het belang van de jongeren voorop waar zij responsief reageren en ondersteunende begeleiding bieden. Dit komt overeen met de verwachting. Echter is er ook sprake van repressie en macht binnen een beheersmatige werkstijl.

Samenhang

Er is tussen de jongeren en de pedagogisch medewerkers een samenhang te zien op de dimensies ondersteuning en sfeer. Beide groepen beoordelen deze als positief. Daarnaast worden door beide groepen dezelfde aandachtspunten benoemd bij de dimensies groei en repressie, namelijk dat er weinig ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor de jongeren, dat er verveling heerst en dat sommige medewerkers een beheersmatige werkstijl hanteren.

De beoordeling van het leefklimaat door de jongeren en het werkklimaat door de pedagogisch medewerkers op de groepen Obama en Oprah Winfrey komen overeen. Ook zijn de medewerkers van deze groepen van mening dat hun team positief functioneert. Dit kan betekenen dat de medewerkers door hun ervaring met een prettig werkklimaat een positief leefklimaat creëren voor de jongeren. Dit duidt op een samenhang tussen de ervaring van het leefklimaat door de jongeren en het werkklimaat door de pedagogisch medewerkers.

Opvallend is dat de jongeren van groep Steve Jobs de verschillende dimensies van het leefklimaat laag beoordeelden in vergelijking met de andere leefgroepen, terwijl de pedagogisch medewerkers zichzelf op elke dimensie het hoogst beoordelen. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat het collectief handelen van de pedagogisch medewerkers (onbewust) niet goed aansluit bij de persoonlijke behoeften van de jongeren.

(27)

4.2 Beperkingen

Door onderbezetting van het personeel en de geringe instroom van jongeren is groep Steve Jobs twee maanden later dan gepland geopend. Het is daarom onmogelijk gebleken om een interview af te nemen bij een jongere die op deze groep verbleef. Daarnaast is de onderzoekspopulatie klein waardoor generalisatie beperkt is. Deze non-respons is grotendeels voortgekomen door de lage in/doorstroom van jongeren waardoor uiteindelijk groep Cruijff is gesloten. Hierdoor konden er geen t-toetsten worden uitgevoerd. De resultaten dienen daarom voorzichtig geïnterpreteerd te worden.

De resultaten van de vragenlijst die is afgenomen bij de medewerkers zijn maar deels vergeleken met landelijke scores waardoor de resultaten minder betrouwbaar kunnen zijn. Door het vervallen van de functie van afdelingsmanager is de schaal ‘leiderschap’ van de LGWCI niet meegenomen in het huidige onderzoek. Bij beide onderzoeksgroepen moet er rekening gehouden worden met het geven van sociaal wenselijke antwoorden waardoor voorzichtigheid is geboden bij de interpretatie van de resultaten.

4.3 Aanbevelingen

De Koppeling onderscheidt zich van soortgelijke jeugdzorgplus instellingen doordat de verschillende expertises zich onder één dak bevinden. Echter mag er naast de hulp binnen de muren meer begeleiding geboden worden buiten de instelling. Wanneer de pedagogisch medewerkers de jongeren ondersteunen om hun leven buiten de Koppeling weer op te pakken zal dit de kans op terugval in het oude, negatieve gedrag kunnen verkleinen. Praktisch gezien komt dit neer op verlof met een jongere waarbij de pedagogisch medewerker de jongere kan begeleiden in het invullen van zijn vrije tijd, solliciteren, contactherstel met het systeem enzovoorts. Door de medewerkers wordt dit nu als onmogelijk gezien. Ook zouden er cursussen aangeboden kunnen worden door de afdeling Vrije Tijd en Vorming die aansluiten bij de behoeften van de jongeren, zoals budgetteren. Dit zal ook deels de verveling van de jongeren tegengaan.

Daarnaast is het belangrijk om alle medewerkers te trainen in het de-escalerend werken. In dit onderzoek is gebleken dat deze methode zijn vruchten afwerpt op het vormgeven van een positief leefklimaat. Uiteindelijk is het doel om de beheersmatige werkstijl te verbannen, waardoor er zo min mogelijk repressie op de leefgroepen aanwezig is. Daarbij is het belangrijk dat de pedagogisch medewerkers een positieve instelling behouden en uitgaan van de mogelijkheden van de jongeren in plaats van de beperkingen. Betrouwbaarheid en eerlijkheid van de medewerkers is hierbij essentieel.

Om het leefklimaatonderzoek binnen de Koppeling levendig te houden wordt er aanbevolen om een soortgelijk onderzoek jaarlijks uit te voeren. Hierbij kan het leef- en

(28)

werkklimaat op zowel de oudbouw als de nieuwbouwgroepen getoetst worden en kan ook het schoolklimaat op het Altra college worden meegenomen. Daarnaast lijkt een onderzoek naar groep samenstelling op de leefgroep interessant.

Al met al is dit onderzoek vernieuwend omdat dit het eerste leef- en werkklimaat onderzoek is op de nieuwbouwgroepen van de Koppeling. De resultaten van dit onderzoek dragen niet alleen bij aan het landelijke leefklimaatonderzoek, maar kunnen in de praktijk gebruikt worden om het leefklimaat op de Koppeling te optimaliseren. Daarnaast is dit één van de weinige onderzoeken waarbij de transactionele processen tussen de ervaring van het werkklimaat door de pedagogisch medewerkers en de ervaring van het leefklimaat door de jongeren is geanalyseerd. Het is wenselijk om in toekomstige onderzoeken deze processen mee te nemen.

(29)

Literatuurlijst

Boekee, I. (2010). Professional behaviour of group leaders in a Dutch youth prison. Masterscriptie. Leiden: Hogeschool Leiden

Boendermaker, L., Eijgenraam, K., & Geurts, E. (2004). Crisisplaatsingen in de opvanginrichtingen. Utrecht: NIZW Jeugd.

Coelman, F. (2012). Behandelvisie multifocaal. Multifocale samenwerking bij complexe problematiek. Voor elke jongere een nieuwe kans! Amsterdam: De Koppeling.

Cohen, J. (1988). Statistical power analysis for the behavioral sciences (2nd ed.). Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Höfte, S.J.C., Van der Helm, G.H.P., & Stams, G.J.J.M. (2012). Het internationaal recht en knelpunten in de gesloten jeugdzorg: adviezen voor de praktijk. Justitiële Verkenningen, 6, 15-17.

Inspectie Jeugdzorg (2011). Het leefklimaat van jongeren in De Koppeling. Stap 2 van het stapsgewijs toezicht op basis van het Kwaliteitskader Gesloten Jeugdzorg.

Instellingsrapport. Geraadpleegd op 4 maart 2013, van

http://www.inspectiejeugdzorg.nl/instelling/index.asp?id=629.

Inspectie Jeugdzorg (2012). Het leefklimaat van jongeren in De Koppeling. Stap 2 van het stapsgewijs toezicht op basis van het Kwaliteitskader Gesloten Jeugdzorg. Hertoets. Instellingsrapport. Geraadpleegd op 4 maart 2013, van http://www.inspectiejeugdzorg.nl/instelling/index.asp?id=629.

James, S. (2011). What works in group care? A structured review of treatment models for group homes and residential care. Children and Youth Services Review, 33, 308-321.

Jansen, M.G., Schüller, C.M.L., Oud, J.H.L., & Arends, C. (1995). Evaluatieonderzoek in de residentiële jeugdhulpverlening. Gedragsveranderingen bij reguliere en voortijdige vertrekkers. Kind en Adolescent, 16, 211-227.

Kleeven, S. (2012). Leefklimaat de Koppeling. De beleving van het leefklimaat van jongeren en medewerkers in de Koppeling. Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.

Nederlands Jeugd Instituut (2012). Databank effectieve jeugdinterventies. Geraadpleegd op 26 november 2012, van http://nji.nl/eCache/DEF/1/03/055.html.

Rauktis, M.E., Fusco, R.A., Cahalane, H., Bennett, I.K., & Reinhart, S.M. (2011). “Try to make it seem like we’re regular kids”: Youth perceptions of restrictiveness in out-of- home care. Children and Youth Services Review, 33, 1224-1233.

(30)

Ten Brummelaar, M.D.C., Boendermaker, L., Harder, A.T., & Knorth, E.J. (2011). Jeugdzorg Plus. Trajectzorg voor jeugdigen met ernstige gedragsproblemen Groningen: Kinderstudies Publishers.

Trajecten Gesloten Jeugdzorg (2010). Pilots trajecten Jeugdzorgplus. Richtinggevend kader voor periode 2011-2015. Concept beleidskader. Geraadpleegd op 4 maart 2013, van http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en- publicaties/rapporten/2011/12/20/pilots-projecten-jeugdzorgplus-richtinggevend-

| kader-voor-periode-2011-2015/bijlagepilotkader-zorgtrajecten-jeugdzorg-plus.pdf.

Van der Helm, G.H.P., Beunk, L.M., Stams, G.J.J.M., & Van der Laan, P.H. (in press). The relation between incarceration length, living group climate, coping and treatment motivation among juvenile delinquents in a youth correctional facility. The Prison Journal.

Van der Helm, G.H.P., Boekee, I., Stams, G.J.J.M., & Van der Laan, P.H. (2011). Fear is the key, keeping the Balance between Flexibility and Control in a Dutch Youth Prison. Journal of Children’s Services, 6, 248-263.

Van der Helm, G.H.P., Dekker, A., & Van Miert, V. (2011). Living Group Work Climate Inventory (LGWCI).Medewerkersvragenlijst Leefklimaatonderzoek. Leiden: Hogeschool Leiden.

Van der Helm, G.H.P., & Hanrath, J. (2011). Wat werkt in de gesloten jeugdzorg? Amsterdam: SWP.

Van der Helm, G.H.P., Klapwijk, M., Stams, G.J.J.S., & Van der Laan, P.H. (2009). ‘What works’ for juvenile prisoners: the role of group climate in a youth prison. Journal of Children’s Services, 4, 36-48.

Van der Helm, G.H.P., Nijhof, K.S., Harder, A.T, Van Dam, C., De Swart, J., Stams, G.J.J.M., & Knorth, E.J. (2012). De hardnekkige mythe dat niks werkt in de gesloten jeugdzorg. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 51,1-7.

Van der Helm, G.H.P. (2011a). Opgesloten jongeren. Topiclijst Leefklimaatonderzoek. Leiden: Hogeschool Leiden.

Van der Helm, G.H.P. (2011b). Medewerkers opgesloten jongeren. Topiclijst Leefklimaatonderzoek. Leiden: Hogeschool Leiden.

Van der Helm, G.H.P., Stams, G.J.J.M., & Van der Laan, P.H. (2010). Prison Group Climate Instrument (PGCI). Jongerenvragenlijst Leefklimaatonderzoek. Leiden: Hogeschool Leiden.

(31)

Van der Helm, G.H.P., Stams, G.J.J.M., & Van der Laan, P.H. (2011). Measuring Group Climate in Prison. The Prison Journal, 91, 158-177.

Van Miert, V.S.L., & Dekker, A.L. (2012). Het werkklimaat van medewerkers in de gesloten jeugdzorg: de ontwikkeling en toepassing van het Living Group Work Climate Instrument. In: Van der Helm, G. H. P.,& Hanrath, J. (2012). Wat werkt binnen de gesloten residentiële jeugdzorg (2e, herziende druk). Amsterdam: SWP.

(32)

Bijlage 1: tabellen Tabel 1

Minimale, maximale en gemiddelde scores van de jongeren van de Koppeling op de dimensies van het leefklimaat en het totale leefklimaat.

Dimensie N Min Max M Sd

Ondersteuning 14 1.67 4.75 3.27 .89

Groei 14 1.38 4.75 2.58 .97

Sfeer 14 1.57 4.57 3.36 .85

Repressie 14 2.67 5.00 3.56 .67

Totaleleefklimaat 14 1.47 4.36 2.93 .71

Noot. M = gemiddelde, Sd = standaard deviatie

Tabel 2

Minimale, maximale en gemiddelde rapportcijfers van de jongeren van de Koppeling op de dimensies van het leefklimaat.

Dimensie N Min Max M Sd

Ondersteuning 13 1.0 9.0 6.6 2.06

Wat je hier leert 13 1.0 9.0 3.9 2.96

Sfeer 13 3.0 10.0 7.1 1.96 Eerlijkheid op de groep 13 1.0 8.0 6.0 2.12 Eerlijkheid van de regels 13 1.0 8.5 5.3 2.76

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ook bij de andere vormen van ambitieniveau B dan VVE is niet zozeer het gehanteerde programma de sleutel voor succes, maar de kwaliteit van de pedagogisch medewerker die zich

De MOgroep pleit daarnaast voor kinderopvang voor minimaal 2 dagdelen per week, als laagdrempelige basisvoorziening voor alle jonge kinderen, en waarvan alle ouders gebruik

Van belang voor de pleegzorg is dat onder kwaliteit van de hulpverlening mede wordt verstaan: de begeleiding door de pleegzorgaanbieder van een pleegouder gedurende de plaatsing

“Opeens zat ik in mijn eentje op een zolderkamer van 30 vierkante meter te netfl ixen en doelloos te scrollen op social media”, aldus Tess (25). “On- verwachts kwam er een einde

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

We hebben de lijsttrekkers in de drie gemeenten gevraagd wat men in het algemeen van de aandacht van lokale en regionale media voor de verkiezingscampagne vond en vervolgens hoe

De arbeidsmarktpositie van hoger opgeleide allochtone jongeren is weliswaar nog steeds niet evenredig aan die van hoger opgeleide autochtonen, maar wel veel beter dan die

Ongeveer driekwart geeft aan de GBA in alle relevante werkprocessen te gebruiken.De gemeenten die nog niet in alle relevante werkprocessen de GBA gebruiken (28%), geven daarvoor de