• No results found

De invloed van non-audit services op de onafhankelijkheid van de accountant

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van non-audit services op de onafhankelijkheid van de accountant"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van non-audit services op de onafhankelijkheid van de

accountant

Sven Haver

Universiteit van Amsterdam

Studentnummer 10219862

Bachelor scriptie

Accountancy & Control

Begeleider: dhr. A.T.A. (André) Koet RA

30-06-2014

(2)

Thesis Chapter Outline 1. Abstract p.3 2. Inleiding p.4 3. Theoretisch kader p.6 3.1 Accountant p.6 3.2 Rol accountant p.6 3.3 Onafhankelijkheid p.8 3.4 Audit services p.9 3.5 Controleverklaring p.9 3.6 Non-Audit services p.11 4. Literatuuronderzoek p.13

4.1 De onafhankelijkheid van de accountant wordt aangetast door non-audit

services p.13

4.1.1 Frankel, Johnson en Nelson p.13

4.1.2 Kimney, Palmrose en Scholz p.18

4.1.3 Firth p.21

4.1.4 Basioudis p.24

4.2 De onafhankelijkheid van de accountant wordt niet aangetast door non-audit

services p.28

4.2.1 Ashbaugh p.28

4.2.2 Defond, Raghunandan en Subramanyam p.32

4.2.3 Chung en Kallapur p.35

5. Conclusie p.38

6. Bibliografie p.43

(3)

1. Abstract

In deze scriptie wordt onderzocht of het verlenen van non-audit services invloed heeft op de onafhankelijkheid van de accountant. Om tot een antwoord te komen zullen in hoofdstuk 3 de relevante begrippen worden toegelicht. Ook wordt er onderscheid gemaakt tussen twee soorten onafhankelijkheid: onafhankelijk in wezen en onafhankelijk in schijn. In hoofdstuk 4 zullen zeven literatuuronderzoeken behandeld worden, waarbij wordt ingegaan op hoe de verschillende onderzoeken zijn uitgevoerd. Aan het einde van dit onderzoek zal een vergelijking gemaakt worden tussen de verschillende onderzoeken en zal een conclusie worden getrokken met betrekking tot het antwoord op de onderzoeksvraag.

Op basis van dit literatuuronderzoek kan geen eenduidige conclusie gevormd worden of het verlenen van non-audit services invloed heeft op de onafhankelijkheid van de

accountant. Uit dit onderzoek blijkt dat er vier onderzoeken zijn die aantonen dat de

onafhankelijkheid van de accountant wordt aangetast en ook drie onderzoeken die aantonen dat de onafhankelijkheid niet wordt aangetast. Het afgeven van een Going Concern Opinion, discretionary accruals, earnings benchmarks en goedkeurende controleverklaringen zijn maatstaven die vaak door onderzoekers gekozen worden om de invloed van non-audit

services op de onafhankelijkheid van de accountant te onderzoeken. De onderzoeksresultaten blijken erg afhankelijk te zijn van de onderzoeksopzet en de gekozen maatstaven. Zo komen onderzoekers tot verschillende conclusies aan de hand van verschillende maatstaven.

Resultaten van eerdere onderzoeken worden weerlegd door onderzoekers, die gebruik maken van andere maatstaven.

Om een goed antwoord te geven of non-audit services nu wel of geen invloed hebben op de onafhankelijkheid in wezen van de accountant, is verder onderzoek noodzakelijk. Het is overigens wel de vraag of verder onderzoek nuttig is voor het maatschappelijk verkeer. Het gaat immers om de onafhankelijkheid in schijn en die wordt nu eenmaal aangetast.

(4)

2. Inleiding

In 2010 bracht de Europese Commissie ‘Het Groenboek’ uit (Groenboek, 2010, p1). Het Groenboek gaat over de rol van de wettelijke controle van financiële verantwoordingen /jaarrekeningen. Met het Groenboek probeert de Europese Commissie de auditfunctie te verbeteren. De Europese Commissie stelt dat door de kredietcrisis enkele zwakke punten van de auditfunctie aan het licht zijn gekomen, die verder moeten worden onderzocht (Groenboek, 2010, p3). Eén van die punten zou zijn dat de onafhankelijkheid van de accountant in het gedrang komt door het uitvoeren van non-audit services bij klanten waar hij ook de

jaarrekening controleert (Groenboek, 2010, p13). De Europese Commissie wil daarom een verscherping van het verbod op non-audit services door auditkantoren onderzoeken. Zij stellen dat aangezien accountants een verklaring geven over de financiële gezondheid van ondernemingen, zij idealiter geen enkel ander zakelijk belang, zoals het uitvoeren van non-auditservices, mogen hebben bij de gecontroleerde onderneming (Groenboek, 2010, p13). Dat zou de onafhankelijkheid aantasten. Wanneer accountants veel geld ontvangen van een bedrijf voor het verlenen van non-audit services, zouden zij eerder geneigd zijn om ten aanzien van de controle van de jaarrekening en het vinden/rapporteren van onjuistheden hun ogen dicht te knijpen (Frankel e.a., 2002, p72).

De Nederlandse Tweede Kamer heeft in 2012 een amendement van Tweede Kamerlid Plasterk aangenomen met een wetsvoorstel voor een verbod op non-audit services (kamerstuk 33025 nr 18). Het verbieden van het uitvoeren van non-audit services voor accountants zou de onafhankelijkheid van de accountant vergroten en een positieve invloed hebben op de

kwaliteit van de uitgevoerde controles Het is dus van groot belang om te onderzoeken of non-audit services daadwerkelijk invloed hebben op de onafhankelijkheid van de accountant.

Accountants verlenen vaak zowel audit als non-audit services. Audit services zijn meestal diensten die betrekking hebben op het afgeven van een controleverklaring bij de jaarrekening van een onderneming (Arens, Elder & Beasley, 2014, p29). Non-audit services hebben geen direct verband met deze audits (Arens, Elder & Beasley, 2014, p135). Een voorbeeld van een non-audit service is het geven van belastingadvies aan een bedrijf. Als de onafhankelijkheid wordt aangetast door het verlenen van non-audit services kan dit gevolgen hebben voor de kwaliteit van de accountantscontrole. Dit zou dan de reputatie van het

accountantsberoep in gevaar brengen. Of het verlenen van non-audit services invloed heeft op de onafhankelijkheid van de accountant is wel een punt van discussie. Het is niet altijd duidelijk of de onafhankelijkheid van de accountant wordt aangetast door het verlenen van non-audit services. De hoofdvraag van dit onderzoek is dan ook of het verlenen van non-audit

(5)

services invloed heeft op de onafhankelijkheid van de accountant.

Er zijn de afgelopen jaren verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de gevolgen van non-audit services voor de kwaliteit van de jaarrekeningcontroles. De conclusies van

verschillende onderzoekers lopen evenwel behoorlijk uiteen. In dit onderzoek zal dieper worden ingegaan op zeven onderzoeken van verschillende wetenschappers. Deze onderzoeken worden onderverdeeld in twee categorieën. De eerste categorie betreft onderzoeken met als conclusie dat de onafhankelijkheid en dus de kwaliteit van de

uitgevoerde audits wel wordt aangetast door het verlenen van non-audit services. De tweede categorie bestaat uit onderzoek met als conclusie dat het verlenen van non-audit services de onafhankelijkheid van de accountant juist niet aantast.

Om de hoofdvraag te beantwoorden wordt in hoofdstuk 3 een aantal kernbegrippen uitgelegd. Zo wordt in hoofdstuk 3 en de rol van een accountant in het maatschappelijk verkeer beschreven en waarom onafhankelijkheid zo belangrijk is. Ook wordt er ingegaan op de betekenis van de controleverklaring en wordt aangegeven wat audit services zijn en wat non audit services zijn. In hoofdstuk 4 worden zeven literatuuronderzoeken behandeld, waarbij wordt ingegaan op hoe de verschillende onderzoeken zijn uitgevoerd wat de aannames waren en waar de focus op lag. Aan de hand daarvan zal duidelijk worden hoe onderzoekers tot hun conclusie komen. Aan het einde van dit onderzoek zal een vergelijking gemaakt worden tussen de verschillende onderzoeken en zal een conclusie worden getrokken met betrekking tot het antwoord op de onderzoeksvraag.

(6)

3. Theoretisch kader

Inleiding

In deze paragraaf worden enkele begrippen uitgelegd die centraal staan in dit onderzoek. Eerst zal het accountantsberoep worden toegelicht. Het gaat hierbij om wat een accountant doet en wat zijn rol is. Eén van de belangrijkste eigenschappen van een accountant is naast zijn

deskundigheid zijn onafhankelijkheid. Onafhankelijkheid is daarom een tweede begrip wat zal worden toegelicht. Tot slot worden audit services en non-audit services verduidelijkt.

3.1 Accountant

Centraal in dit onderzoek staat de accountant. Ondernemers, bestuurders en investeerders nemen elke dag beslissingen. Om beslissingen te kunnen nemen, hebben zij betrouwbare informatie nodig. Het management van een organisatie moet betrouwbare informatie leveren. Het Nederlands Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) geeft aan dat de accountant vervolgens vast moet stellen dat deze informatie juist is. Het NBA geeft aan dat een

accountant een deskundig, onafhankelijk persoon is met als hoofdtaak de accountantscontrole (in het Engels Auditing). Arens, Elder en Beasley definiëren dit als volgt: ‘Auditing is the accumulation and evaluation of evidence about information to determine and report on the degree of correspondence between the information and established criteria. Auditing should be done by a competent, independent person’ (Arens, Elder & Beasley, 2014, p24). Een accountant moet dus deskundig en onafhankelijk zijn.

De hoofdtaak van de accountant is het controleren van jaarrekeningen. Een

jaarrekening is een financieel verslag van een onderneming welke onder andere bestaat uit de resultatenrekening, de balans en toelichtingen daarbij, waarin de gepresenteerde cijfers worden toegelicht (Marshall, McManus & Viele, 2011, p33-43).

3.2 Rol accountant

De rol van de accountant in het maatschappelijk verkeer wordt vaak nader verklaard aan de hand van de principaal-agenttheorie, ook wel agency theory genoemd (Eisenhardt, 1985, p136). De principaal-agenttheorie beschrijft de relatie tussen de principaal (opdrachtgever) en de agent (opdrachtnemer) (Eisenhardt, 1985, p136). Het is de taak van de agent om de

belangen van de principaal te behartigen na te streven bij het uitvoeren van zijn werk (Antle, 1984, p2). De principaal is echter niet in staat om volledig de performance te controleren van

(7)

de agent, omdat de principaal de opdrachten niet zelf uitvoert. Er is sprake van

informatieasymmetrie, waarbij de agent over meer informatie beschikt dan de principaal (Eisenhardt, 1985, p136). De agent is zelf volledig op de hoogte van zijn performance bij het uitvoeren van de opdrachten van de principaal. Doordat de principaal over minder informatie beschikt dan de agent, ontstaat de mogelijkheid voor de agent om ongemerkt zijn eigenbelang na te streven (Antle, 1984, p2).

In het bedrijfsleven is deze theorie uit te leggen aan de hand van het management (de agent) en de investeerders (de principaal). Het management heeft eigenbelang bij het

manipuleren van de jaarrekening (Antle, 1984, p2). Dit eigenbelang komt voort uit het feit dat de jaarrekening wordt gebruikt om de performance van het management te meten (Antle, 1984, p2). Antle stelt dat de essentie van het accountantsberoep is om informatie te verifiëren (1984, p2). Wanneer er geen verificatie van informatie plaats zou vinden, zou het

management zijn eigenbelang kunnen nastreven en de jaarrekening vervalsen (Antle, 1984, p2). De accountant stelt vast dat de door de agent (het management) verschafte informatie, waarop belanghebbenden (bijvoorbeeld investeerders) hun beslissing baseren, betrouwbaar is (Antle, 1984, p2).

Een belangrijke rol van de accountant is het verkleinen van het informatierisico. Informatierisico is de mogelijkheid dat er een business decision gebaseerd is op ontoereikende informatie (Arens, Elder & Beasley, 2014, p26). Dit risico wordt vergroot wanneer er

bijvoorbeeld sprake is van complexe informatie of van grote hoeveelheden informatie (Arens, Elder & Beasley, 2014, p27). Dit informatierisico wordt verkleind door de

accountantscontrole (Arens, Elder & Beasley, 2014, p26-27): een accountant biedt redelijke zekerheid omtrent de betrouwbaarheid van de informatie in een jaarrekening (Arens, Elder & Beasley, 2014, p164). Op die manier kunnen investeerders of andere belanghebbenden betere beslissingen nemen (Arens, Elder & Beasley, 2014, p26-27).

De accountant dient vast te stellen dat de in de informatie opgenomen informatie geen materiële onjuistheden bevat (Arens, Elder & Beasley, 2014, p165). Met betrekking tot de gevonden fouten dient hij vast te stellen of die bij elkaar opgeteld niet materieel zijn. Een fout in de jaarrekening is materieel, wanneer deze het besluit van een belanghebbende beïnvloedt (Arens, Elder & Beasley, 2014, p164).

(8)

3.3 Onafhankelijkheid

Onafhankelijkheid wordt gezien als één van de belangrijkste eigenschappen van de

accountant (Arens, Elder & Beasley, 2014, p134). De AICPA Code of Professional Conduct en de IESBA Code of Ethcisfor Professional Conduct onderscheiden daarbij dan :

onafhankelijkheid in wezen en onafhankelijkheid in schijn (Arens, Elder & Beasley, 2014, p134-135).

Arens, Elder & Beasley definiëren onafhankelijkheid in wezen als volgt: “Independence of mind reflects the auditor’s state of mind that permits the audit to be performed with an unbiased attitude. Independence of mind reflects a long-standing

requirement that members be independent in fact (2014,p135).” Onafhankelijkheid in wezen geeft dus aan of de accountant daadwerkelijk onafhankelijk handelt (Arens, Elder & Beasley, 2014, p135). Een accountant mag geen eigen belang nastreven/hebben als hij de controle uitvoert (Antle, 1984, p1). Eigenbelang kan bijvoorbeeld voortkomen uit het feit dat de accountant aandelen bezit in een bedrijf of omdat zijn ouders eigenaar zijn van het bedrijf. Het risico bestaat dan dat de accountant niet meer onafhankelijk is en zich daardoor laat beïnvloeden tijdens zijn controle (Antle, 1984, p2).

Onafhankelijkheid in schijn gaat over hoe derden de onafhankelijkheid van de

accountant beoordelen (Arens, Elder & Beasley, 2014, p134-135). Wanneer mensen de indruk hebben dat de accountant niet onafhankelijk handelt, verliest het accountantsberoep zijn functie (Arens, Elder & Beasley, 2014, p135). De accountant dient er daarom voor te zorgen dat hij handelingen vermijdt die bij anderen de indruk wekken dat zijn onafhankelijkheid wordt aangetast (Antle, 1984, p2). Een voorbeeld waarbij de onafhankelijkheid in schijn wordt aangetast, is wanneer de accountant op vakantie gaat met de eigenaar van het te controleren bedrijf. Wanneer de accountant zich daardoor niet laat beïnvloeden neemt de onafhankelijkheid in wezen niet af. De onafhankelijkheid in schijn neemt echter wel af. Mensen kunnen namelijk hun vertrouwen in de accountant verliezen wanneer de accountant openlijk laat blijken dat hij bevriend is met de eigenaar.

Een accountant moet dus ten aanzien van zijn onafhankelijkheid rekening houden met twee aspecten (Arens, Elder & Beasley, 2014, p134-135). Enerzijds moet hij voor zichzelf vaststellen dat hij onafhankelijk te werk gaat en anderzijds dat hij geen dingen doet die de schijn wekken dat de onafhankelijkheid wordt aangetast (Arens, Elder & Beasley, 2014, p134-135). Dit onderzoek richt zich voornamelijk op de onafhankelijkheid in wezen.

(9)

3.4 Audit services

Een accountant verricht audit services en non-audit services. Audit services behoren tot ‘assurance services.’ Arens, Elders en Beasley definiëren assurance services als volgt: “ an assurance service is an independent professional service that improves the quality of

information for decision makers (2014, p28).” Onder assurance services vallen de ‘attestation services’. Dit houdt in dat de accountant een oordeel geeft over beweringen van een andere partij (Arens, Elder & Beasley, 2014, p29). Een voorbeeld van een attestation service is de accountantscontrole. De accountant controleert of de jaarrekening van een bedrijf een getrouw beeld geeft van de werkelijkheid in overeenstemming met de International Financial

Reporting Standards (IFRS). IFRS is een verslagleggingstandaard voor jaarverslagen van bedrijven. De International Accounting Standards Board is verantwoordelijk voor de ontwikkeling en publicatie van de standaard (IFRS).

3.5 Controleverklaring

Na het controleren van de jaarrekening geeft de accountant een controleverklaring. Een controleverklaring bestaat uit verschillende elementen: de opdrachtbevestiging, het aangeven van de verantwoordelijkheden van het bestuur en de accountant, het oordeel van de

accountant, de ondertekening, etc . De controleverklaring begint dus met de

opdrachtbevestiging namens het accountantskantoor (NBA). Vervolgens worden de verantwoordelijkheden van het bestuur en van de accountant benadrukt. Dit is om foutieve verwachtingen te voorkomen en de aansprakelijkheid te beperken. De controleverklaring is het oordeel van de accountant. Deze kan vier vormen aannemen: goedkeurend, goedkeurend met beperking, afkeurend of oordeelonthouding (NBA). De materialiteit van de fouten in de jaarrekening speelt een belangrijke rol in het uiteindelijke accountantsoordeel. Materialiteit is volgens de Financial Accounting Standards Board (FASB) Concept Statement 2 als volgt te verklaren: ‘The magnitude of an omission or misstatement of accounting information that, in the light of surrounding circumstances, makes it probable that the judgment of a reasonable person relying on the information would have been changed or influenced by the omission or misstatement’ (Arens, Elder & Beasley, 2014, p268). Een fout in de jaarrekening is materieel, wanneer dit het besluit van een belanghebbende beïnvloedt. Arens, Elders en Beasley

onderscheiden materialiteit in drie niveaus (2014, p80). De fout kan van immateriële waarde zijn (Arens, Elder & Beasley, 2014, p80). Dit houdt in dat de fout geen invloed heeft op beslissingen van de gebruiker. De accountant zal dan een goedkeurend oordeel geven. Een fout kan ook materieel zijn voor de gebruiker, maar niet van diepgaande invloed zijn op de

(10)

algehele betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de verslaggeving (Arens, Elder & Beasley, 2014, p80). Een voorbeeld hiervan is wanneer blijkt dat de waarde van vaste activa in de werkelijkheid lager is, dan in de jaarrekening is weergegeven. Stel dat de waarde voor vaste activa onderpand is voor een lening. De waarde van de vaste activa kan dan doorslaggevend zijn voor de beslissing van het verstrekken van een lening. Op die manier is de fout materieel voor de gebruiker, in dit geval bijvoorbeeld de bank, maar is de fout niet van diepgaande invloed op de algehele betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de verslaggeving (Arens, Elder & Beasley, 2014, p80). De accountant zal dan een goedkeurende verklaring geven met beperking. Een fout van diepgaande invloed is zeer materieel als gebruikers verkeerde

beslissingen nemen op basis van de in de jaarrekening opgenomen informatie (Arens, Elder & Beasley, 2014, p80-81). De accountant zal dan een afkeurend oordeel geven. (Arens, Elder & Beasley, 2014, p79). Een accountant geeft geen oordeel indien: “de accountant niet in staat is voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen om daarop zijn oordeel op te

baseren en de accountant concludeert dat de mogelijke gevolgen van onontdekte afwijkingen, indien aanwezig, voor de financiële overzichten zowel van materieel belang zouden kunnen zijn als van diepgaande invloed (NBA).” De NBA voegt hieraan toe dat de account ook geen oordeel mag geven: “in uiterst zeldzame omstandigheden waarbij meerdere onzekerheden meespelen, de accountant concludeert dat, ondanks het feit dat hij voldoende en geschikte controle-informatie heeft verkregen met betrekking tot iedere afzonderlijke onzekerheid, het niet mogelijk is een oordeel over de financiële overzichten te vormen ten gevolge van de mogelijke interactie tussen de onzekerheden en het mogelijke cumulatieve effect op de

financiële overzichten.” Het Public Company Accounting Oversight Board (PCAOB) stelt dat de accountant zich ook moet onthouden van een oordeel als hij niet onafhankelijk is: “When an accountant is not independent, any procedures he might perform would not be in

accordance with generally accepted auditing standards, and he would be precluded from expressing an opinion on such statements. Accordingly, he should disclaim an opinion with respect to the financial statements and should state specifically that he is not independent.”

Bij een explanatory paragraph kan de accountant de onzekerheid omtrent de continuïteit benadrukken (NBA). Onder de continuïteitsveronderstelling wordt een bedrijf geacht de bedrijfsactiviteiten in de toekomst voort te zetten (NBA,2012). Dit wordt ook wel de ‘Going Concernverklaring’ genoemd.

(11)

3.6 Non-audit services

In 2002 kwam de Sarbanes-Oxley act (SOx) tot stand (Dorothy, Feldmann & Read, 2010, p267). In dat jaar besteedde zowel de media als de Amerikaanse regering veel aandacht aan het gedrag van accountants (Dorothy, Feldmann & Read, 2010, p267). Op 30 juli 2002 vond de invoering van deze nieuwe wet plaats (Dorothy, Feldmann & Read, 2010, p267). De Sarbanes-Oxley act was het gevolg van een serie schandalen die het vertrouwen in het accountantsberoep aantastte (Dorothy, Feldmann & Read, 2010, p267). Een van de zaken betrof die van Enron in 2001 (Dorothy, Feldmann & Read, 2010, p267). Enron was een groot Amerikaans energiebedrijf, dat gas leverde. De uitgaven van Enron waren groter dan de inkomsten, waardoor Enron een verliesgevende onderneming was. De verliezen werden echter niet genoteerd in de boekhouding. De inkomsten daarentegen werden juist

overgewaardeerd in de financiële overzichten. Ook de crediteuren waren in de werkelijkheid hoger dan op de balans was weergegeven. Het management beoogde daarmee dat de ‘credit rating’ van Enron niet verslechterde. Credit rating is een oordeel over de kredietwaardigheid van de uitgever van een aandeel.

Enron was een cliënt van Arthur Andersen, een groot accountantskantoor in de Verenigde Staten (Shore, 2003,p149). De accountant van Arthur Anderson gaf een

goedkeurende verklaring bij de jaarrekening, terwijl later naar voren kwam dat er materiële fouten in de jaarrekening zaten (Shore, 2003,p148). De ‘incestuous relationship’ tussen Arthur Andersen en Enron zorgde ervoor dat de accountant niet meer onafhankelijk handelde (Shore, 2003,p150). Shore doelt hiermee op de financiële belangen van de accountant. De hoge vergoedingen van Enron aan de accountant zouden ervoor zorgen dat de accountant niet langer onafhankelijk handelt.

In 2001 startte de SEC een onderzoek naar de boekhouding van Enron. De SEC kwam erachter dat Enron investeerders oplichtte met foute informatie. Zo was bijvoorbeeld de credit rating van Enron geflatteerd. Om de precieze geschiedenis van Enron te achterhalen vroeg de SEC de dossiers van Arthur Andersen op. Veel dossierstukken bleken toen echter al

vernietigd en Enron stond voortaan bekend als een zeer groot fraudeschandaal (Dorothy, Feldmann & Read, 2010, p267).

Om fraudeschandalen als die van Enron te voorkomen kwam de Sarbanes-Oxley Act tot stand (Dorothy, Feldmann & Read, 2010, p267). De Sarbanes-Oxley Act trachtte de corporate governance van beursgenoteerde bedrijven te verbeteren en om het vertrouwen van investeerders in de Amerikaanse kapitaalmarkt te herstellen (Kank, Liu & Qi, 2010, p291). Corporate governance is het systeem waar bedrijven door worden geleid en gecontroleerd.

(12)

Effectieve corporate governance zorgt ervoor dat managers handelen naar de belangen van de investeerders (Maretno & Harjoto, 2011, p48). Een belangrijk aspect van de Sarbanes-Oxley Act was het verhogen van de onafhankelijkheid van de accountant en de effectiviteit van interne controle verbeteren (Kank, Liu & Qi, 2010, p296). Ook voor wat betreft het verlenen van non-audit services door accountantskantoren aan klanten, waar zij ook de controle van de jaarrekening verrichten, heeft de Sarbanes-Oxley Act ervoor gezorgd dat dat beperkt werd. (Arens, Elder & Beasley, 2014, p135). De Sarbanes-Oxley Act onderscheidt verschillende soorten non-audit services (Oxley Act, 2002, sec. 201). Zo is het volgens Sarbanes-Oxley Act verboden voor accountants om de volgende negen soorten non-audit services te leveren in combinatie met audit services:

(1) bookkeeping or other services related to the accounting records or financial statements of the audit client;

(2) financial information systems design and implementation;

(3) appraisal or valuation services, fairness opinions, or contribution-in-kind reports; (4) actuarial services;

(5) internal audit outsourcing services;

(6) management functions or human resources;

(7) broker or dealer, investment adviser, or investment banking services; (8) legal services and expert services unrelated to the audit; and

(9) any other service that the Board determines, by regulation, is impermissible.

(Sarbanes-Oxley Act, 2002, sec. 201) Een accountantskantoor wordt geacht niet onafhankelijk te zijn als het naast de jaarrekening controle ook nog een van de bovengenoemde services verleent (Arens, Elder & Beasley, 2014, p135). Shore wijst erop dat dit komt door de financiële belangen die ontstaat tussen een accountantskantoor en de cliënt. Hoge vergoedingen voor non-audit services zouden ertoe leiden dat accountants zaken gemakkelijker door de vingers zien bij de jaarrekeningcontrole. (2003,p150).

(13)

4. Literatuuronderzoek

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de resultaten van zeven verschillende in de literatuur opgenomen onderzoeken samengevat om tot een antwoord te komen op de onderzoeksvraag. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in onderzoeken waaruit naar voren komt dat het verlenen van non-audit services effect heeft op de onafhankelijkheid van de accountant en onderzoeken op grond waarvan de onderzoekers de conclusie trekken dat non-audit services geen effect hebben op de onafhankelijkheid.

In het theoretisch kader is onderscheid gemaakt tussen twee soorten onafhankelijkheid: onafhankelijkheid in wezen en onafhankelijkheid in schijn. De geselecteerde literatuuronderzoeken richten zich (op een uitzondering na) vooral op de onafhankelijkheid in wezen.

4.1 De onafhankelijkheid van de accountant wordt aangetast door non-audit services

4.1.1 Frankel, Johnson en Nelson (2002)

Aanleiding voor het onderzoek van Frankel, Johnson en Nelson was de twijfel over de invloed van het verlenen van non-audit services op de geloofwaardigheid/betrouwbaarheid van

financiële verslaggeving (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p71). Juist dat was wel de reden van de nieuwe regelgeving van de Securities- and Exchange Committee (SEC) in november 2000 (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p72). In deze regelgeving stond onder andere vermeld dat alle beursgenoteerde bedrijven in de Verenigde Staten vanaf 5 februari 2001 openbaar moesten maken hoeveel zij accountants betaalden (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p72). Het ging daarbij niet alleen om betalingen aan accountants omtrent audit services, maar ook voor non-audit services. De regels werden ingesteld om de onafhankelijkheid van accountants te garanderen (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p72). Bovendien gaf de openbaarheid de mogelijkheid aan investeerders om zelf tot een beter oordeel te komen in hoeverre de onafhankelijkheid van de accountant zou kunnen worden beïnvloed. De SEC legt een verband tussen hoge vergoedingen voor non-audit services en anderzijds de

onafhankelijkheid van de accountant. Hoge non-audit service vergoedingen zouden de onafhankelijkheid van de accountant aantasten (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p72).

Om te onderzoeken of het verlenen van non-audit services invloed heeft op de

onafhankelijkheid van de accountant, hebben Frankel, Johnson en Nelson de proxy statements

(14)

van 3074 bedrijven (exclusief de financiële instellingen) in de Verenigde Staten onderzocht (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p77). Een proxy statement is een document dat informatie bevat, die bedrijven verplicht aan hun aandeelhouders moeten verschaffen. Een proxy

statement bevat onder andere voorstellen voor nieuwe toetreding tot het board of directors en de salarissen en bonussen voor directeuren . Aandeelhouders hebben het recht om te stemmen bij belangrijke beslissingen. Voorbeelden hiervan zijn het kiezen van directeuren of

beslissingen op het gebied van fusies en overnames. Een proxy statement moet ervoor zorgen dat de aandeelhouder goed geïnformeerd een beslissing kan nemen. Aan de totstandkoming van 3074 bedrijven ging een selectieprocedure vooraf. Eerst bestond de sample uit 4701 proxy statements uit de SEC’s Electronic Data Gathering Analysis and Retrieval system (EDGAR) database in de periode tussen 5 februari 2001 en 15 juni 2001 (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p76). Vervolgens werden 1124 proxy statements van financiële instellingen uitgesloten van het onderzoek (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p76-77). Reden hiervoor was de het feit dat het lastig is om de discretionary accruals daaruit te destilleren. Het gebruik van discretionary accruals is een manier van earnings management, waarbij het management de kosten en opbrengsten manipuleren, zonder dat dit het gevolg is van operationele

bedrijfsactiviteiten. Vervolgens werden 51 proxy statements buiten beschouwing gelaten, omdat de proxy statements geen verband hielden met een jaarlijkse bijeenkomst van

aandeelhouders. De rede hiervoor was dat de SEC deze bedrijven niet verplichtte de fees aan de accountant openbaar te maken in deze 51 proxy statements (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p76-77). Tot slot lieten zij 71 proxy statements buiten beschouwing vanwege het wisselen van de accountant gedurende een jaar (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p76-77). De reden hiervoor was dat dit de vergoedingen aan de accountants zou kunnen beïnvloeden. Wanneer een bedrijf van accountants wisselt, zullen de vergoedingen voor de accountant over het algemeen lager zijn, dan wanneer een accountant langere tijd de audit doet. Van de

aanvankelijk 4701 proxy statements waren er toen nog 3455 over. Van deze 3455 proxy statements waren 218 bedrijven niet bruikbaar, omdat deze 218 niet de benodigde details over de betalingen aan de accountant bevatten (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p76-77). In de Compustat database waren van 163 van deze 3237 bedrijven geen gegevens beschikbaar. Zo kwam de populatie tot stand van 3074 bedrijven (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p76-77). Zowel de onafhankelijkheid in wezen als de onafhankelijkheid in schijn werd bij deze bedrijven onderzocht.

De onafhankelijkheid in wezen onderzochten zij door de relatie te onderzoeken tussen de hoogte van de betalingen aan de accountant, voor zowel audit als non-audit services, en de

(15)

mate waarin het management de resultaten had gemanipuleerd (earnings management) (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p75). Doordat managementinterventies niet te observeren zijn, wordt gebruik gemaakt van earnings management (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p72). Earnings management wordt als volgt gedefinieerd: “Earnings management involves deliberate actions taken by management to meet earnings objectives (Arens, Elder & Beasley, 2014, p354).”

Frankel, Johnson en Nelson meten earnings management aan de hand van de omvang van ‘discretionary accruals’ en ‘earnings benchmarks’ (2002, p72). Het gebruik van

discretionary accruals is een manier van earnings management, waarbij het management de kosten en opbrengsten beïnvloedt, zonder dat dit het gevolg is van operationele

bedrijfsactiviteiten. Er wordt onderscheid gemaakt tussen verhogende en

winst-verlagende accruals (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p73). Earnings benchmarks hebben te maken met het voldoen aan voorspellingen van analisten. Er worden drie vormen earnings benchmarks onderscheiden: het vermijden van verliezen (het niet rapporteren van negatieve inkomsten), het vermijden van een vermindering van de omzet(het rapporteren van een gelijk of beter resultaat dan de vorige periode) en het niet melden van verrassingen die kunnen leiden tot verliezen. Het doel is het rapporteren van hetzelfde of een gunstiger resultaat dan het geprognosticeerde resultaat.

De onafhankelijkheid in schijn werd onderzocht door te kijken naar de reactie van de aandelenprijs op de openbaarmaking van de hoogte van zowel de betaalde audit als de non-audit fees (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p76). Ze keken daarbij naar wat er gebeurde met de aandelenkoers op de dag van de publicatie van het jaarverslag, waarin ook de hoogte van de bedragen waren opgenomen die betaald waren aan zowel de audit als de non-auditfees. (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p76). Wanneer investeerders geloven dat het verlenen van non-audit services ertoe leidt dat de objectiviteit van de accountant en de kans op

geloofwaardige verslaggeving vermindert, zal de waarde van een aandeel door de hoge non-audit vergoedingen dalen. Wanneer daarentegen investeerders geloven dat het verlenen van non-audit services voor auditcliënten bijdraagt aan een grotere kans op geloofwaardige verslaggeving, zal deze waarde door hoge non-audit vergoedingen stijgen. Frankel, Johnson en Nelson baseren dit op onderzoeken van Simunic (1984) en Teoh and Wong (1993) (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p76).

Om de onafhankelijkheid in wezen en de onafhankelijkheid in schijn te onderzoeken maken zij gebruik van drie maatstaven voor vergoedingen aan de accountant: (1 FEERATIO) ratio of non audit fees to total fees, (2 RANKNON/RANKAUD) the percentile rank of the

(16)

amount of nonaudit fees and audit fees disclosed by each firm, (3 RANKTOT) the percentile rank of the amount of total fees disclosed by each firm (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p82). De fee ratio wordt gebruikt om te berekenen welk percentage de accountant van zijn inkomsten dankt aan het verlenen van non-audit services. De percentile rank of the amount of nonaudit fees and audit fees disclosed by each firm wordt berekend om aan te geven hoe belangrijk een cliënt is voor de financiële inkomsten van de accountant.

Of er sprake was van earnings benchmarks werd gebruik gemaakt van de volgende regressieanalyse:

BENCHMARK geeft de earnings benchmarks aan. FEEVAR duidt de verschillende

specificaties aan van de fee variabelen: (1) FEERATIO, (2) RANKNON en RANKAUD of (3) RANKTOT. BIGFIVE geeft aan of het een bedrijf van de Big 5 is, dus Deloitte, PwC, Ernst&Young, KPMG en Arthur Anderson. AUDTEN geeft aan hoeveel jaren de accountant al de jaarrekening heeft gecontroleerd van een bedrijf. LITRISK staat voor ‘litigation risk’. LITRISK bedraagt 1 wanneer een bedrijf opereert in een industrie met hoge risico’s, naar begrippen van het onderzoek van Francis et al. (1994). Francis onderzocht litigation risk voor verschillende industriesectoren aan de hand van ‘adverse earnings news’. Dit definiërt hij als volgt: “the event triggering the filing of the shareholder lawsuits”. M/B staat voor market-to-book ratio en geeft de groei weer. LOGMVE staat voor de log van de market value of equity, dit gebruiken ze als indicator voor de bedrijfsgrootte. %INST is het percentage van de

aandelen dat wordt gehouden door instituties (gerapporteerd door Spectrum). LOSS bedraagt 1 wanneer in het jaar 2000 verlies is gerapporteerd. CFO staat voor cash flow from

operations, gedeeld door het totaal bedrag aan activa. Dit is omdat bedrijven met hoge

kasstromen makkelijker consulting services van buitenaf kunnen kopen en voorspellingen van analisten kunnen halen. FIN/ACQ geeft aan of het bedrijf aandelen heeft uitgegeven of een deel uitmaakte van een acquisitie in het jaar 2000. ROA staat voor return on assets. ROA wordt berekend door de winst te delen door de gemiddelde totale activa. ANNRET geeft het maandelijks samengestelde rendement weer van het jaar 2000, gebaseerd op de Center for Research in Security Prices value-weighted market index. De ROA vormt samen met

ANNRET de twee maatstaven om de performance van een bedrijf te meten. (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p84-85).

(17)

Of er sprake was van discretionary accruals werd gebruik gemaakt van de volgende regressieanalyse:

ABSDACC staat voor absolute value of discretionary accruals. De meeste variabelen komen overeen met de regressieanalyse van earnings benchmarks. Er zijn echter wel een aantal aanpassingen. Zo is alleen gebruikt gemaakt van ANNRET als performance maatstaf en is ROA weggelaten. Verder zijn er een aantal variabelen toegevoegd. ACC staat voor total accruals. ABSCFO staat voor absolute value of total accruals. ABSACC staat voor de absolute value of total accruals. LEVERAGE staat voor de ratio van totale passiva in relatie tot totale activa. Dit is omdat studies van onder meer DeAngelo et al. (1994), DeFond en Jiambalvo (1994) en Becker et al. (1998) aantoonden dat leverage een verband heeft met discretionary accruals (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p85).

Uit het resultaat van deze analyse komt naar voren dat er een positieve correlatie is tussen het verlenen van non-audit services en earnings benchmarks. Ook resulteert het onderzoek in een positieve correlatie tussen het verlenen van non-audit services en de hoogte discretionary accruals, voor zowel winst-verhogende als winst-verlagende accruals (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p98-99). Uit dit onderzoek blijkt dus, dat wanneer een bedrijf veel non-audit services laat uitvoeren door de accountant, de kans op earnings management toeneemt (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p99-100). Hieruit maken zij op dat door non-audit servicevergoedingen, accountants het soms nalaten om earnings management te corrigeren. Frankel, Johnson en Nelson concluderen daarom dat het verlenen van non-audit services invloed heeft op de onafhankelijkheid in wezen van de accountant (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p100).

Dit onderzoek geeft echter onvoldoende bewijs om aan te nemen dat non-audit services effect hebben op de onafhankelijkheid in schijn van de accountant (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p99-100). Frankel, Johnson en Nelson stellen dus dat wanneer objectief wordt gekeken naar de onafhankelijkheid (in wezen) van de accountant, geconcludeerd kan worden dat non-audit services de onafhankelijkheid van de accountant aantasten (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p100).

(18)

4.1.2 Kimney, Palmrose en Scholz (2004)

Voorafgaand aan dit onderzoek was er een politieke discussie gaande over in hoeverre het geoorloofd moest zijn dat een accountant zowel audit als non-audit services bij hetzelfde bedrijf verrichte (Kimney, Palmrose & Scholz, 2004, p562). De SEC speculeerde dat dit ten koste kon gaan van het vertrouwen van investeerders in de onafhankelijkheid van de

accountant (Kimney, Palmrose & Scholz, 2004, p562). Het verminderde vertrouwen in de accountant zou mogelijk leiden tot minder vertrouwen in de kapitaalmarkt. De SEC benadrukte het verband tussen het verlenen van non-audit services en verminderde

onafhankelijkheid van de accountant aan de hand van het toegenomen aantal restatements en de stijging van non-audit fees eind jaren 90. Het aanpassen van een jaarrekening wordt aangeduid met de term restatement (Kimney, Palmrose & Scholz, 2004, p562).’ Een

restatement wordt uitgevoerd wanneer blijkt dat er na afronding van een accountantscontrole toch nog materiële fouten blijken te zitten in de jaarrekening. De SEC had echter geen bewijs voor de relatie tussen non-audit servicevergoedingen en verminderde onafhankelijkheid van de accountant (Kimney, Palmrose & Scholz, 2004, p562). De aanleiding voor het onderzoek van Kimney, Palmrose en Sholz was enerzijds de veronderstelling van de SEC dat er een causale relatie bestaat tussen verschillende types non-audit servicevergoedingen en het aantal restatements en anderzijds het gebrek aan bewijs om deze veronderstelling te bevestigen. Het doel van dit onderzoek is bewijs vinden voor het verband tussen vergoedingen voor non-audit services aan de accountant en ‘restatements’ van jaarrekeningen (Kimney, Palmrose &

Scholz, 2004, p563).

In 2002 kwam de Sarbanes-Oxley act Om tot stand. Eén van de regels was het verbieden van audit services in combinatie met audit services. Om de gevolgen van non-audit services op de onafhankelijkheid van de accountant te onderzoeken, werd gebruik gemaakt van data voorafgaand aan de totstandkoming van de Sarbanes-Oxley act. Het ging om 713 bedrijven met restatements in de periode van 1 januari 1995 tot en met 31 december 2000 (Kimney, Palmrose & Scholz, 2004, p569). Deze data waren afkomstig uit publieke archieven, waaronder Lexis-Nexis News en Form 8-K. Om de restatements op te sporen werd er gezocht naar keywords in de jaarrekeningen. Te noemen zijn dan : ‘restat,’ ‘adjust,’ ‘revis,’ en ‘error. (Kimney, Palmrose & Scholz, 2004, p569)’ Verder hebben zij nog wat andere bedrijven gevonden in krantenartikelen waarin ingegaan werd op jaarrekeningen met restatements (Kimney, Palmrose & Scholz, 2004, p569). Alleen die jaarrekeningen met restatements deden mee in het onderzoek, waarbij de restatements het gevolg waren van het feit dat de eerdere jaarrekeningen blijkbaar in strijd met de Generally Accepted Accounting

(19)

Principles waren opgesteld (Kimney, Palmrose & Scholz, 2004, p569). Daarbij hebben Kimney, Palmrose en Scholz nog 96 restatements buiten beschouwing gelaten, omdat ze niet gecontroleerd werden door een van de zeven grootste accountantskantoren in de V.S. Kimney, Palmrose en Scholz onderzochten dus de jaarrekening van 617 bedrijven met een financial restatement in de periode tussen 1 januari 1995 en 31 december 2000 (Kimney, Palmrose & Scholz, 2004, p564-569).

Kimney, Palmrose en Scholz veronderstellen dat het leveren van non-audit services een positieve of een negatieve relatie kan hebben met het aantal restatements. De positieve relatie verklaren zij door het mogelijk aantasten van de onafhankelijkheid door het verlenen van non-audit services, waardoor de accountant het eerder nalaat om materiële fouten in de jaarrekening te corrigeren. (Kimney, Palmrose & Scholz, 2004, p563). De negatieve relatie verklaren zij doordat de accountant door het verrichten van non-auditservices mogelijk over meer informatie beschikt, waardoor de kwaliteit van de audit verbetert en het aantal

restatements afneemt (Kimney, Palmrose & Scholz, 2004, p563).

Om de relatie tussen het leveren van non-audit services en het aantal restatements te onderzoeken, werden de vergoedingen voor non-audit services bij verschillende bedrijven vergeleken (Kimney, Palmrose & Scholz, 2004, p569). Eerst met een bedrijf dat wel restatements heeft toegepast. Vervolgens met een bedrijf uit dezelfde branche dat geen restatements heeft toegepast. De vergoedingen voor non-audit services werden ingedeeld in zes verschillende categorieën: “(1) audit and review services, (2) financial information systems design and implementation services (FISDI), (3) audit-related services, other assurance services and certain business advisory services, (4) internal audit services, (5) income tax services, (6) unspecified services (Kimney, Palmrose & Scholz, 2004, p570).”

Voor het onderzoek wordt gebruik gemaakt van fee-years. De 617 bedrijven kenden dan 979 fee-years. Het aantal fee-years bedraagt meer dan het aantal bedrijven, doordat sommige restatements betrekking hadden op meerdere jaren. Van de 979 fee-years waren 55 fee-years niet beschikbaar, bijvoorbeeld omdat het bedrijf failliet was gegaan.. De

uiteindelijke sample bestaat uit 432 fee-years met restatements en 512 fee-years zonder restatements. Het totale aantal fee-years bedraagt dus 944. De grootte van de populatie per vergoedingscategorie is als volgt weergegeven:

(20)

Voor het onderzoek gebruiken Kimney Palmrose en Scholz de volgende regressieanalyse:

De variabele staat voor de zes bovengenoemde categorieën van vergoedingen voor

non-audit services. De overige variabelen worden als volgt uitgelegd:

ACQUIS staat voor acquisitie. ACQUIS is toegevoegd aan het model omdat acquisities de kans op een restatement verhogen. Acquisities kunnen leiden tot nieuwe en moeilijke

accounting kwesties en mogelijke problemen bij het integreren van het overgenomen bedrijf. Uit het onderzoek komt naar voren dat er geen positieve relatie is tussen de

vergoedingen voor FISDI of internal audit services en de restatements bij bedrijven (Kimney, Palmrose & Scholz, 2004, p584). Toch kunnen ze op basis van hun eigen onderzoek niet uitsluiten dat deze diensten wel effect hebben op de onafhankelijkheid van de accountant. Dat komt dan door de kleine populatie, deze bestaat uit 47 fee-years voor FISDI en 42 fee-years voor Internal audit services. Zij concluderen dat het verbieden van FISDI of internal audit services slechts effect zal hebben op een klein aantal bedrijven en de kwaliteit van de audit niet zal verbeteren (Kimney, Palmrose & Scholz, 2004, p584).

Het tweede onderzoeksresultaat is dat er een positieve relatie is tussen audit fees, audit related fees en unspecified non-audit service fees en het aantal restatements (Kimney,

Palmrose & Scholz, 2004, p584). Zij concluderen dat ondanks het feit dat de aard van deze non-audit services onbekend is, het verlenen van non-audit services een effect heeft op de onafhankelijkheid van de accountant. Dit zou leiden tot meer restatements (Kimney, Palmrose & Scholz, 2004, p585).

(21)

Het derde en laatste onderzoeksresultaat heeft betrekking op negatieve correlatie tussen de vergoeding voor tax services en het aantal restatements (Kimney, Palmrose & Scholz, 2004, p585). Bedrijven die de accountants veel betalen voor belastingadvies hebben minder restatements in vergelijking met bedrijven waar de accountant geen tax services levert (Kimney, Palmrose & Scholz, 2004, p585).

Concluderend blijkt uit dit onderzoek dat als het gaat om het verband tussen het aantal restatements en vergoedingen voor non-audit services, er onderscheid gemaakt moet worden tussen de verschillende soorten non-audit servicevergoedingen (Kimney, Palmrose & Scholz, 2004, p584-585). Wanneer de accountant bij een bedrijf naast de controle van de jaarrekening ook tax service verleent, blijkt de kwaliteit van de controle te verbeteren. Tenminste gemeten in het aantal restatements, dat neemt namelijk af (Kimney, Palmrose & Scholz, 2004, p585). Audit fees, audit-related fees en unspecified non-audit service fees leiden tot meer

restatements, waardoor geconcludeerd wordt dat deze werkzaamheden, gemeten in het aantal restatements, de onafhankelijkheid van de accountant wel aantasten (Kimney, Palmrose & Scholz, 2004, p584).

4.1.3 Firth (2002)

In 2002 onderzocht Firth de invloed van non-audit services op de onafhankelijkheid van de accountant in Groot-Brittannië (Firth, 2002, p669). Hij speelde hiermee in op de actuele discussie omtrent het verbieden van non-audit services als hij ook audit services verleent bij hetzelfde bedrijf (Firth, 2002, p669). In zijn onderzoek besteedt Firth dan ook aandacht aan de vergoedingen die accountants krijgen voor het verlenen van non-audit services (Firth, 2002, p662). Om tot een conclusie te komen of non-audit services effect hebben op de

onafhankelijkheid van de accountant, kijkt Firth of er een correlatie is tussen een

goedkeurende controleverklaring en de vergoeding voor non-audit services. Firth noemt dat een ‘clean opinion’ (2002, p664). Wanneer er sprake is van een positieve correlatie stelt Firth dat er sprake is van een vermindering van de onafhankelijkheid (Firth, 2002, p667-670).

Firth stelt dat wanneer hoge non-audit vergoedingen leiden tot een significante toename in het aantal clean opinions, er sprake is van negatieve invloed op de

onafhankelijkheid. Dit is mogelijk te verklaren door de relatie die ontstaat wanneer een accountant financieel afhankelijk is van non-audit services (Firth, 2002, p664). Omdat de accountant een hoog bedrag aan vergoedingen ontvangt voor het verlenen van non-audit

(22)

services zou hij eerder geneigd zijn een goedkeurende controleverklaring te geven in die gevallen waar dat eigenlijk niet terecht is (Firth, 2002, p667-670).

Firth gebruikt voor zijn onderzoek, naar het verband tussen non-audit vergoedingen en clean opinions, de jaarrekeningen van bedrijven (met uitzondering van financiële

instellingen) die genoteerd zijn aan de International Stock Exchange. Het gaat om 1112 jaarverslagen uit 1996 (Firth, 2002, p676-677). De lijst met namen van de niet-financiële bedrijven zijn afkomstig van ‘Quality of Markets: Companies Book (Firth, 2002, p676-677).’ Firth liet ook bedrijven buiten beschouwing, die van accountant zijn gewisseld. Dit deed Firth op grond van onderzoeken van Simon en Francis (1988) en Turpen (1990) uit de Verenigde Staten. Uit hun onderzoek komt naar voren dat wanneer een bedrijf van accountant wisselt, de vergoedingen voor de accountant lager zijn, dan wanneer een accountant langere tijd de audit doet. Aangezien Firth zijn onderzoek doet in Groot-Brittannië en bovenstaande

onderzoeken uit de Verenigde Staten afkomstig waren, baseert hij dit ook op de onderzoeken van Beattie en Fearnley (1995) en Gregory en Collier (1996) uit Groot-Brittannië. (Firth, 2002, p677)

Om de correlatie te onderzoeken tussen het leveren van non-audit services en het afgeven van een clean opinion stelt Firth een regressieanalyse op voor clean opinions (Firth, 2002, p669-670). Deze regressieanalyse geeft hij als volgt weer:

(23)

(Firth, 2002, p675)

Long term assets gebruikt Firth om de grootte van het bedrijf weer te geven. Verder geeft Firth aan dat hij alle variabelen gebruikt naar aanleiding van zijn eerdere onderzoek in 1980. Daarin onderzocht hij variabelen die van invloed waren op het oordeel van de

accountant. Firth stelt dat de onafhankelijkheid van de accountant eerder verminderd, wanneer een cliënt een relatief groot aandeel heeft in de totale inkomsten van het accountantskantoor. Om deze invloed mee te nemen in zijn regressieanalyse, gebruikt hij de variabele AC/INC.

Op basis van zijn onderzoek van 1112 jaarverslagen treft Firth inderdaad een positieve relatie aan tussen non-audit vergoedingen en clean opinions (Firth, 2002, p683-686). Dit brengt hem tot de conclusie dat wanneer een accountant non-audit services verleent aan een bedrijf, hij vaker een goedkeurend oordeel afgeeft. Firth verklaart dit aan de hand van twee mogelijke oorzaken.

Ten eerste zou de correlatie erop duiden dat de accountant minder onafhankelijk te werk gaat, wanneer hij grote bedragen ontvangt voor het verlenen van non-audit services. Hij ziet dingen door de vingers. Vooral wanneer een klant relatief een groot aandeel heeft in de inkomsten van de accountant, zal de kans groter zijn dat de onafhankelijkheid van de accountant wordt aangetast (Firth, 2002, p669).

Een tweede verklaring van de correlatie tussen non-audit services en het afgeven van een goedkeurend oordeel is dat de accountant door het verlenen van non-audit services een beter inzicht heeft in het bedrijf (Firth, 2002, p687). Firth stelt dat het verlenen van die “non-audit services, onzekerheden en onenigheden, voordat ze aan de “non-audit beginnen, kunnen wegnemen (2002, p687).” Daar voegt hij aan toe dat het verlenen van non-audit services ook problemen van een bedrijf kan oplossen. Firth geeft enkele voorbeelden van problemen die

(24)

adviesdiensten kunnen oplossen: slechte accounting en management informatiesystemen, fraude detectie, hoge schulden en lage liquiditeit en het behalen van weinig winst (2002, p685). Het verlenen van non-audit services zou dus bijdragen aan meer kennis en informatie, waardoor een clean opinion eerder zal worden afgegeven (Firth, 2002, p686).

Het onderzoek van Firth resulteert in een positieve correlatie tussen het leveren van non-audit services en het afgeven van een clean opinion (Firth, 2002, p687). In het onderzoek van Firth wordt echter bij een positieve correlatie niet aangetoond welke van de twee

verklaringen de oorzaak is (Firth, 2002, p687). Het is dan ook niet mogelijk om op basis van dit onderzoek te veronderstellen dat de onafhankelijkheid van de accountant wordt aangetast door het verlenen van non-audit services (Firth, 2002, p687).

4.1.4 Basioudis, Papakonstantinou en Geiger (2008)

Basioudis, Papakonstantinou en Geiger onderzoeken net als Firth de invloed van het verlenen van non-audit services op de onafhankelijkheid van de accountant in Groot-Brittannië

(Basioudis, Papakonstantinou & Geiger, 2008, p285). Zij stellen dat onderzoeksresultaten per land verschillend kunnen zijn (Basioudis, Papakonstantinou & Geiger, 2008, p285). De reden die zij hiervoor geven, is het feit dat de kosten voor het verlenen van audit services

afwijkende prijzen kennen in Groot-Brittannië in vergelijking met bijvoorbeeld Australië en de Verenigde Staten (Basioudis, Papakonstantinou & Geiger, 2008, p285). Zij nemen daarom geen genoegen met onderzoeken afkomstig uit de Verenigde Staten en voeren een onderzoek uit in Groot-Brittannië (Basioudis, Papakonstantinou & Geiger, 2008, p286).

Om te onderzoeken of de onafhankelijkheid van de accountant wordt aangetast door het verlenen van non-audit services, leggen Basioudis, Papakonstantinou en Geiger een verband tussen vergoedingen voor non-audit services en het afgeven van een Going Concern Opinion (Basioudis, Papakonstantinou & Geiger, 2008, p293). Dit onderzoeken zij aan de hand van de jaarrekeningen van bedrijven.

Basioudis, Papakonstantinou en Geiger gebruiken voor hun onderzoek bedrijven, die deel uitmaken van de London Stock Exchange in 2003. De data die gebruikt worden voor dit onderzoek, zijn afkomstig uit de Globaal Access en FAME databases (Basioudis,

Papakonstantinou & Geiger, 2008, p291). In eerste instantie bestond de sample uit

jaarverslagen van 2200 bedrijven van de London Stock Exchange, die te vinden waren in de FAME database. Vervolgens werden 1365 financiële bedrijven buiten beschouwing gelaten, vanwege verschillende verhoudingen in de financiële overzichten ten opzichte van andere

(25)

bedrijven (Basioudis, Papakonstantinou & Geiger, 2008, p292). Hierna werden 192 bedrijven verwijderd vanwege het ontbreken van onder andere audit fees, non-audit fees en ontbrekende controleverklaringen. Zo bleef een sample over van 643 bedrijven. Met behulp van de Global Acces database werden de jaarverslagen en controleverklaringen van 643 bedrijven

onderzocht. Dit resulteerde in 29 bedrijven met een Going Concern Opinion (Basioudis, Papakonstantinou & Geiger, 2008, p292). Basioudis, Papakonstantinou en Geiger stellen dat bedrijven met een Going Concern Opinion het beste vergeleken kunnen worden met bedrijven in financiële problemen zonder Going Concern Opinion. Dit baseren zij op onderzoek van McKeown (1991) en Hopwood (1994). Een bedrijf wordt geacht in financiële problemen te verkeren als ze over een jaar een nettoverlies hebben geleden of een negatief werkkapitaal hebben aan het einde van een boekjaar. Deze twee criteria voor financiële problemen zijn gebaseerd op onderzoek van Mutchler (1997) en Geiger en Rama (2003). Van de 614 overgebleven bedrijven bleken er 392 in financiële problemen te verkeren zonder een Going Concern Opinion (Basioudis, Papakonstantinou & Geiger, 2008, p292). Van deze 392 bedrijven zonder een Going Concern Opinion werden er 29 gekoppeld aan de 29 bedrijven met een Going Concern Opinion (Basioudis, Papakonstantinou & Geiger, 2008, p292). Dit gebeurde aan de hand netto verkopen, de U.K. SIC code en de kans op faillissement

(Basioudis, Papakonstantinou & Geiger, 2008, p293). De U.K. SIC code geeft aan in welke bedrijfstak een bedrijf actief is. De kans op faillissement werd bepaald aan de hand van de van het model van Hopwood (1994). Hopwood maakte in zijn onderzoek gebruik van zes ratio’s om een faillissement te voorspellen: net income/total assets, current assets/total assets, current assets/current liabilities, cash/total assets, current assets/sales en long-term debt/total assets (Hopwood, McKeown & Mutchler, 1994, p415-416). Om faillissement te voorspellen vergeleek hij de gemiddelde waardes van de ratio’s van bedrijven met en zonder financiële problemen (wederom gebaseerd op de criteria van Mutchler).

(26)

(Hopwood, McKeown & Mutchler 1994, p419) Om het verband te onderzoeken tussen vergoedingen voor non-audit services en het afgeven van een Going Concern Opinion maken Basioudis, Papakonstantinou en Geiger gebruik van een logaritmische regressieanalyse (2008, p293). Op die manier proberen zij de relatie tussen de grootte van de audit en non-audit vergoedingen te linken aan de kans dat de accountant een Going Concern Opinion geeft aan een bedrijf met financiële problemen (Basioudis, Papakonstantinou & Geiger, 2008, p293). Basioudis, Papakonstantinou en Geiger geven de gebruikte regressieanalyse als volgt weer:

(27)

(Basioudis, Papakonstantinou & Geiger, 2008, p293)

Uit het resultaat van het onderzoek blijkt dat bedrijven met financiële problemen en hoge non-audit vergoedingen minder snel een Going Concern Opinion krijgen. Basioudis, Papakonstantinou en Geiger komen daarom tot de conclusie dat er bewijs is voor een verband tussen non-audit servicevergoedingen en een Going Concern Opinion (Basioudis,

Papakonstantinou & Geiger, 2008, p303). Hieruit concluderen zij dat de onafhankelijkheid van de accountant lager is, wanneer de accountant non-audit services levert (Basioudis, Papakonstantinou & Geiger, 2008, p304-305).

(28)

4.2 De onafhankelijkheid van de accountant wordt niet aangetast door non-audit services

4.2.1 Ashbaugh, LaFond en Mayhew (2003)

In 2002 werd het eerder besproken onderzoek van Frankel, Johnson en Nelson gepubliceerd. Op basis van hun onderzoek concluderen zij dat de onafhankelijkheid in wezen van de accountant wordt aangetast door het verlenen van non-audit services (Frankel, Johnson & Nelson, 2002,p100). Om te onderzoeken of de resultaten worden beïnvloed door keuzes van de gekozen onderzoeksmethode, testten Ashbaugh, LaFond en Mayhew de resultaten van dit onderzoek opnieuw in 2003 (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p611). Net als in 2002 is het onderzoek gericht op de correlatie tussen vergoedingen voor non-audit services en het toepassen van earnings management (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p613).

Net als bij het onderzoek van Frankel, Johnson en Nelson, komt dit onderzoek voort uit de nieuwe regelgeving van de Securities- and Exchange Committee (SEC) (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p611-612). Een groot aantal onderzoeken in het verleden, met betrekking tot de gevolgen van non-audit services op de onafhankelijkheid van de accountant, gebruikten de ‘fee ratio’ als maatstaf. De fee ratio geeft het percentage weer van de fee voor non-audit services ten opzichte van de totale fees. De totale fees zijn de optelsom van audit fees en non-audit fees. Ashbaugh, LaFond en Mayhew stellen dat de fee ratio geen invloed heeft op de financiële belangen van de accountant. Zij stellen dat wanneer gebruik wordt gemaakt van de fee ratio, ten onrechte de totale omvang van de non-audit fee niet wordt meegenomen in het onderzoek (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p612-613). De fee ratio geeft immers alleen de relatieve inkomsten weer van non-audit services, terwijl de omvang van non-audit fees invloed heeft op de onafhankelijkheid van de accountant (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p612). Ashbaugh, LaFond en Mayhew gebruiken bij dit onderzoek dan ook zowel de fee ratio als de totale fees. De fee ratio wordt in dit onderzoek gebruikt om de output goed te kunnen vergelijken met het onderzoek van Frankel, Johnson en Nelson en andere onderzoeken uit die tijd (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p614). De totale fees worden gebruikt, omdat Ashbaugh, LaFond en Mayhew stellen dat dit een betere maatstaf is om de financiële relatie weer te geven tussen de accountant en zijn cliënt en een beter inzicht zou geven in de afhankelijkheid (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p612).

Om earnings management te meten worden in dit onderzoek twee maatstaven gebruikt: discretionary accruals en earnings benchmarks. Om deze twee maatstaven toe te passen maken Ashbaugh, LaFond en Mayhew gebruik van fee data van 4959 bedrijven uit de Verenigde Staten (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p615). De proxy statements van deze bedrijven

(29)

kwamen uit de periode tussen november en december 2001. Net als in het onderzoek van Frankel, Johnson en Nelson waren de proxy statements afkomstig van EDGAR (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p615). Van de 4959 werden 761 financiële instellingen uit de populatie verwijderd. Verder waren van 1028 bedrijven niet de benodigde financiële data beschikbaar. Hierdoor bestond de populatie uit jaarrekeningen van 3170 bedrijven (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p615). Om discretionary accruals en earnings benchmarks te meten wordt gebruik gemaakt van een Ordinary Least Squares regressiemodel (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p622-630). Een verschil met Frankel, Johnson en Nelson is dat Ashbaugh, LaFond en Mayhew ook de totale inkomsten aan non-auditvergoedingen als variabele toevoegen in dit model. De regressieanalyse voor discretionary accruals is als volgt weergegeven:

(30)

Het regressiemodel voor earnings benchmarks is als volgt:

(Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p623-631) De overige variabelen van de earnings benchmarks regressieanalyse zijn al verklaard in de discretionary accruals regressieanalyse.

De resultaten van de eerste methode hadden betrekking op ‘discretionary accruals’ (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p615). Dit is een manier van earnings management waarbij het management de kosten en opbrengsten beïnvloedt, zonder dat dit het gevolg is van operationele bedrijfsactiviteiten. Ashbaugh, LaFond en Mayhew vinden een positieve correlatie tussen de fee ratio en totale inkomsten aan non-audit services en absolute discretionary

accruals. Er wordt echter onderscheid gemaakt tussen winst-verhogende en winst-verlagende

(31)

accruals. Ashbaugh, LaFond en Mayhew vinden bewijs dat dit met name voortkomt bij winst-verlagende accruals (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p613). Winst-winst-verlagende accruals duiden op een conservatief gebruik van Generally Accepted Accounting Principles (GAAP). Ashbaugh, LaFond en Mayhew stellen dat winst-verlagende accruals gezien kunnen worden als een vorm van ‘biased financial reporting.’ Dit houdt in dat de weergegeven financiële

overzichten niet overeenstemmen met de werkelijkheid. Hier voegen zij aan toe dat winst-verlagende accruals ook duiden op conservatief gebruik van GAAP (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p613). Zij stellen echter dat wetgevers en gebruikers van de financiële overzichten in het algemeen opportunistisch gebruik van GAAP een groter probleem vinden, dan de conservatieve wijze (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p613). Becker voegt hieraan toe dat het conservatief gebruiken van GAAP niet leidt tot het aantasten van de

onafhankelijkheid bij de accountant (1998) (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p613). Ashbaugh, LaFond en Mayhew concluderen dus op basis van discretionary accruals dat de onafhankelijkheid in wezen van de accountant niet wordt aangetast door het verlenen van non-audit services (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p634).

De resultaten van de tweede methode in dit onderzoek hadden betrekking op ‘earnings benchmarks’ (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p611). Dit wil zeggen in hoeverre

voorspellingen van analisten worden gehaald. In tegenstelling tot Frankel, Johnson en Nelson vinden Ashbaugh, LaFond en Mayhew geen verband tussen de hoogte van de fee ratio en de totale inkomsten aan non-audit services en het halen van voorspellingen van analisten. Hieruit volgt dat ook op basis van earnings benchmarks de onafhankelijkheid in wezen van de

accountant niet wordt aangetast (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p634).

Frankel, Johnson en Nelson vonden in hun onderzoek onvoldoende bewijs voor aantasting van de onafhankelijkheid in schijn (Frankel, Johnson & Nelson, 2002, p99-100). Ashbaugh, LaFond en Mayhew stellen dat er te veel factoren tegelijkertijd invloed hebben op de aandelenprijs om het effect van non-audit fees vast te bepalen (2003, p614). Zij stellen daarom dat de onafhankelijkheid in schijn niet kan worden onderzocht aan de hand van de invloed van één specifieke factor op de aandelenprijs (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p634).

Ashbaugh, LaFond & Mayhew weerleggen de resultaten van het onderzoek in 2002 van Frankel, Johnson en Nelson. Zij stellen dat uit dit onderzoek blijkt dat het onderzoek uit 2002 gevoelig is voor onderzoek design keuzes. Zij komen tot de conclusie dat het verlenen van non-audit services geen invloed heeft op de onafhankelijkheid in wezen van de accountant

(Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p634).

(32)

4.2.2 Defond, Raghunandan en Subramanyam (2002)

Ten gevolge van het Enron schandaal zijn de twijfels bij wetgevers over de onafhankelijkheid van de accountant toegenomen (Defond, Raghunandan & Subramanyam, 2002, p1248). Dit heeft ertoe geleid dat er wetten in de Verenigde Staten kwamen, die het verlenen van non-audit services (op belastingadvies na) verboden voor accountants. Wetgevers gaan ervan uit dat het verlenen van non-audit services ervoor zorgt dat de accountant niet meer onafhankelijk is (Defond, Raghunandan & Subramanyam, 2002, p1248). Reden die de wetgevers hiervoor geven zijn de financiële belangen van de accountant. Hoge vergoedingen voor verleende non-audit services tasten de onafhankelijkheid van de accountant aan. Defond, Raghunandan en Subramanyam stellen echter dat er een probleem is met deze aannames. Wetgevers negeren de kosten voor de accountant als hij zijn onafhankelijkheid laat aantasten . Het verlies van zijn reputatie en proceskosten als er sprake is van een fout kan de accountant duur komen te staan, dus de accountant zal daar niet licht mee omgaan (Defond, Raghunandan & Subramanyam, 2002, p1248). Het doel van hun onderzoek is vast te stellen of de aanname van wetgevers klopt.. Dit doen Defond, Raghunandan en Subramanyam aan de hand van een empirisch onderzoek, waarbij de relatie tussen vergoedingen van non-audit services en de

onafhankelijkheid van de accountant worden onderzocht. De onafhankelijkheid wordt onderzocht aan de hand van Going Concern Opinions (Defond, Raghunandan & Subramanyam, 2002, p1248).

Voor het onderzoek maken Defond, Raghunandan en Subramanyam gebruik van alle beschikbare proxy statements tussen 5 februari 2001 en 30 juni 2001 (Defond, Raghunandan & Subramanyam, 2002, p1255). De data zijn afkomstig uit de EDGAR online database. Om de geschikte data te vinden werd gebruik gemaakt van de zoekterm ‘audit fees.’ Om de sample met Going Concern Opinions te vergroten werd de datum voor bedrijven, die voor het eerst een Going Concern Opinion kregen, in de Compact Disclosure-SEC database verlengd tot 31 oktober 2001 (Defond, Raghunandan & Subramanyam, 2002, p1255). Dit resulteerde in een sample van jaarrekeningen van 4105 bedrijven met informatie over de vergoedingen aan de accountant. Vervolgens verwijderden ook zij de gegevens van financiële instellingen en van bedrijven met een wijziging van hun boekjaar. Dit resulteerde in een sample van 2428 bedrijven. In dit onderzoek worden echter alleen bedrijven gebruikt die financiële problemen hebben (Defond, Raghunandan & Subramanyam, 2002, p1255). Dit is omdat Defond,

Raghunandan en Subramanyam stellen dat de beslissing voor het geven van een Going

Concern Opinion het meest betekenisvol is voor bedrijven met financiële problemen. Van een bedrijf met financiële problemen is volgens Defond, Raghunandan en Subramanyam, sprake

(33)

wanneer een bedrijf een verlies leidt of negatieve operating cash flows rapporteert in het afgelopen fiscale jaar (Defond, Raghunandan & Subramanyam, 2002, p1255). Wanneer uit de sample slechts de bedrijven worden meegenomen met financiële problemen blijven 1158 bedrijven over, waarvan 96 voor het eerst een Going Concern Opinion kregen.

Om de invloed van non-audit services op de onafhankelijkheid te onderzoeken stellen Defond, Raghunandan en Subramanyam twee hypotheses op:

H1: Non-audit servicevergoedingen leiden tot het minder snel afgeven van een Going Concern Opinion (Defond, Raghunandan & Subramanyam, 2002, p1254).

H2: De totale vergoedingen aan een accountant leiden tot het minder snel afgeven van een Going Concern Opinion (Defond, Raghunandan & Subramanyam, 2002, p1254).

Defond, Raghunandan en Subramanyam gaan ervan uit dat de onafhankelijkheid van de accountant wordt aangetast, wanneer hij minder snel een Going Concern Opinion geeft, als zou moeten.

De hypotheses testten zij aan de hand van het volgende regressiemodel, waarbij de uitkomst de kans weergeeft dat de accountant voor het eerst een Going Concern Opinion geeft aan een bedrijf met financiële problemen. De variabele opinion is het wel of niet afgegeven hebben van een Going Concern opinion.

(34)

(Defond, Raghunandan & Subramanyam, 2002, p1255-1256) Op basis van de resultaten van dit onderzoek vinden Defond, Raghunandan en Subramanyam geen relatie tussen non-audit servicevergoedingen en het afgeven van een Going Concern Opinion (Defond, Raghunandan & Subramanyam, 2002, p1271). Zij spreken dus de aanname van wetgevers tegen, dat de accountant door het verlenen van non-audit services zijn

onafhankelijkheid zou verliezen. Bovendien vinden zij ook geen relatie tussen audit

servicevergoedingen en het afgeven van een Going Concern Opinion (Defond, Raghunandan & Subramanyam, 2002, p1272). Hieruit concluderen Defond, Raghunandan en Subramanyam

(35)

dat reputatieverlies en de mogelijke proceskosten ervoor zorgen dat de accountant

onafhankelijk blijft (Defond, Raghunandan & Subramanyam, 2002, p1272). Zij concluderen dat het verlenen van non-audit services geen invloed heeft op de onafhankelijkheid van de accountant.

4.2.3 Chung en Kallapur (2003)

Volgens Frankel, Johnson en Nelson, hebben regelgevers en krantenartikelen rond 2002 een verband gelegd tussen het verlenen van non-audit services en een mindere kwaliteit van de uitvoering van een audit (Chung & Kallapur, 2003, p932). Vlak daarna kwamen

onderzoekers (DeFond et al. 2002; Ashbaugh et al. 2003) op basis van door hen uitgevoerd onderzoek met een daarvan afwijkend oordeel. Chung en Kallapur verklaren de verschillende uitkomsten aan de hand van de verschillende maatstaven die zijn gebruikt: “ratio of client nonaudit fees to client total fees, client total, audit and non audit fee ranks, and total fees (2003, p932).” Chung en Kallapur komen weer met een andere maatstaf, zij stellen dat de onafhankelijkheid van de accountant verband houdt met de ‘client importance’

(belangrijkheid van een cliënt). Dit baseren zij op onderzoeken van Watts en Zimmerman (1981) en DeAngelo (1981). Het doel van Chung en Kallapur is om het verband te

onderzoeken tussen het verlenen van non-audit services en verminderde audit kwaliteit. Dit doen zij aan de hand van client importance en abnormal accruals.

Om de client importance te bepalen, maken zij gebruik van verschillende maatstaven. De eerste is de totale vergoeding van een specifieke cliënt uitgedrukt in een percentage van de totale inkomsten van het accountantskantoor (Chung & Kallapur, 2003, p932). Daarenboven voegen zij nog drie maatstaven toe om de cliënt importance te meten: de ratio van non-audit fees van een cliënt ten opzichte van de totale inkomsten van het accountantskantoor, de totale vergoedingen van een cliënt en “non-audit fees divided by a surrogate measure of practic-office revenues (2003,p932).” Chung en Kallapur leggen deze maatstaf niet verder uit. Het gaat daarbij vermoedelijk om vestigingen van kantoren. Wel geven zij aan dat ze deze

maatstaf gebruiken aan de hand van het onderzoek van Reynolds en Francis (2001). Reynolds en Francis geven aan dat indien accountants meer waarde hechten aan inkomsten van hun ‘practice office’(filiaal) dan aan de inkomsten van de hele organisatie, de client importance op lokaal niveau bepaald moet worden.

Voor dit onderzoek verzamelden Chung en Kallapur proxy statements van 10-K Wizard uit de periode tussen 5 februari 2001 en 30 juni 2001 (Chung & Kallapur, 2003,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The aim of this research was to analyse the profile of nutrition interventions for combating micronutrient deficiency with particular focus on food fortification reported in

Lise Rijnierse, programmaleider van ZZ-GGZ benadrukte dat dit het moment was om argumenten voor deze signalen aan te scherpen of te komen met argumenten voor alternatieve

Figure 8.1 Client learning from project procurement and project governance through commitment Our line of reasoning is built on the assumption that a procurement process

The aim of this chapter is to find a suitable hedg- ing strategy such that the risk of the difference of the hedging portfolio and the claim is minimized under a simple spectral

There are different reasons to assume that pension funds contribute to a higher savings rate, namely the recognition effect, mandatory contributions, and less usage of

Fabric hand consists of different fabric properties, rendering it a complex parameter, consisting of flexibility, compressibility, elasticity, resilience, density, surface

Regarding the continuous observation of our state machine’s state changes, we need a data manager that observes these changes in a managed object and executes actions defined by

De hoger opgewekte arousal door negatieve stimuli zorgt daarmee dat er meer impulsen worden doorgegeven van de pacemaker naar de accumulator waardoor de waargenomen tijd als