• No results found

4.2 De onafhankelijkheid van de accountant wordt niet aangetast door non-audit services

4.2.3 Chung en Kallapur (2003)

Volgens Frankel, Johnson en Nelson, hebben regelgevers en krantenartikelen rond 2002 een verband gelegd tussen het verlenen van non-audit services en een mindere kwaliteit van de uitvoering van een audit (Chung & Kallapur, 2003, p932). Vlak daarna kwamen

onderzoekers (DeFond et al. 2002; Ashbaugh et al. 2003) op basis van door hen uitgevoerd onderzoek met een daarvan afwijkend oordeel. Chung en Kallapur verklaren de verschillende uitkomsten aan de hand van de verschillende maatstaven die zijn gebruikt: “ratio of client nonaudit fees to client total fees, client total, audit and non audit fee ranks, and total fees (2003, p932).” Chung en Kallapur komen weer met een andere maatstaf, zij stellen dat de onafhankelijkheid van de accountant verband houdt met de ‘client importance’

(belangrijkheid van een cliënt). Dit baseren zij op onderzoeken van Watts en Zimmerman (1981) en DeAngelo (1981). Het doel van Chung en Kallapur is om het verband te

onderzoeken tussen het verlenen van non-audit services en verminderde audit kwaliteit. Dit doen zij aan de hand van client importance en abnormal accruals.

Om de client importance te bepalen, maken zij gebruik van verschillende maatstaven. De eerste is de totale vergoeding van een specifieke cliënt uitgedrukt in een percentage van de totale inkomsten van het accountantskantoor (Chung & Kallapur, 2003, p932). Daarenboven voegen zij nog drie maatstaven toe om de cliënt importance te meten: de ratio van non-audit fees van een cliënt ten opzichte van de totale inkomsten van het accountantskantoor, de totale vergoedingen van een cliënt en “non-audit fees divided by a surrogate measure of practic- office revenues (2003,p932).” Chung en Kallapur leggen deze maatstaf niet verder uit. Het gaat daarbij vermoedelijk om vestigingen van kantoren. Wel geven zij aan dat ze deze

maatstaf gebruiken aan de hand van het onderzoek van Reynolds en Francis (2001). Reynolds en Francis geven aan dat indien accountants meer waarde hechten aan inkomsten van hun ‘practice office’(filiaal) dan aan de inkomsten van de hele organisatie, de client importance op lokaal niveau bepaald moet worden.

Voor dit onderzoek verzamelden Chung en Kallapur proxy statements van 10-K Wizard uit de periode tussen 5 februari 2001 en 30 juni 2001 (Chung & Kallapur, 2003,

p939). Een proxy statement is een document dat informatie bevat, die bedrijven verplicht aan hun aandeelhouders moeten verschaffen. Deze proxy statements bevatten informatie over: de audit, IT en andere vergoedingen betaald door bedrijven aan de accountants (Chung & Kallapur, 2003, p939). Via www.10kwizard.com vonden zij 3046 bedrijven die ook

voorkwamen in de database van Compustat (Chung & Kallapur, 2003, p940). Compustat is een database met diverse financiële en marktinformatie van grote bedrijven over de hele wereld. Vervolgens werden 778 financiële instellingen uit de populatie verwijderd, omdat discretionary accruals voor deze instellingen niet zijn te gebruiken. Chung en Kallapur lichten niet gedetailleerd toe waarom zij een aantal bedrijven buiten beschouwing laten, maar het stemt wel overeen met wat andere onderzoekers ook doen. Daarna werden 169 bedrijven uit de sample verwijderd omdat zij van accountant waren gewisseld in 2000. 119 Bedrijven die niet gecontroleerd waren door een Big 5 accountantskantoor werden ook niet meegenomen in de populatie. Tot slot werden 109 bedrijven verwijderd die niet de benodigde informatie bevatte om de afhankelijke en onafhankelijke variabelen eruit te destilleren. Zo bleef er een populatie van 1871 bedrijven over (Chung & Kallapur, 2003, p940).

De kwaliteit van de audit wordt gemeten aan de hand van abnormal accruals (Chung & Kallapur, 2003, p934-935). De nulhypothese van Chung en Kallapur stelt dat er geen relatie is tussen client importance en de hoogte van de abnormal accruals (2003,p945). Om te bepalen of abnormal accruals een relatie hebben met client importance, maken Chung en Kallapur gebruik van de volgende regressieanalyse:

(Chung & Kallapur, 2003, p942) Uit de regressieanalyse komt niet naar voren dat er een significante relatie is tussen de absolute waarde van abnormal accruals en de vier client importanceratio’s: non-audit fees van een cliënt ten opzichte van de totale inkomsten van het accountantskantoor, totale fees van een cliënt ten opzichte van de totale inkomsten van het accountantskantoor, de totale vergoedingen van een cliënt en “non-audit fees divided by a surrogate measure of practic- office revenues (Chung & Kallapur, 2003, p951). Zij treffen aan de hand van verschillende client importance ratio’s geen bewijs aan dat de onafhankelijkheid van de accountant wordt aangetast door het verlenen van non-audit services (Chung & Kallapur, 2003, p951). Chung en Kallapur concluderen dat de onafhankelijkheid van de accountant niet zal worden

aangetast door het verlenen van non-audit services, ook niet wanneer een accountantskantoor financieel zeer afhankelijk is van een cliënt (2003, p951).

5. Conclusie

In dit onderzoek is geprobeerd een antwoord te geven op de vraag of het verlenen van non- audit services en het daarmee verdiende bedrag, invloed heeft op de onafhankelijkheid van de accountant. In het vorige hoofdstuk zijn zeven verschillende onderzoeken behandeld met betrekking tot deze onderzoeksvraag. In dit hoofdstuk worden de resultaten van de verschillende onderzoeken met elkaar vergeleken om tot een conclusie te komen.

De invloed van non-audit services op de onafhankelijkheid van de accountant wordt gemeten aan de hand van verschillende maatstaven: het afgeven van een Going Concern Opinion, het afgeven van een clean opinion, abnormal accruals, earnings benchmarks,

discretionary accruals en restatements. De onderzoeken zijn samengevat in de volgende tabel:

Artikel Data Onafhankelijkheid in

wezen / schijn Afgeleide maatstaf Non-audit services hebben invloed op onafhankelijkheid (Ja/Nee) Beperking Frankel, Johnson en Nelson (2002) Proxy statements van bedrijven in de Verenigde Staten tussen 5 februari 2001 en 15 juni 2001. Wezen Discretionary accruals

Ja Data hebben betrekking op

het eerste jaar dat fees publiekelijk bekend werden gemaakt. Earnings benchmarks Schijn Reactie aandelenprijs Nee Kimney, Palmrose en Scholz (2004) Bedrijven met restatements uit de jaren 1995 tot en met 2000.

Wezen Restatements Ja Er moet onderscheid

gemaakt worden tussen verschillende soorten non- audit services. Het geldt niet voor alle services.

Firth (2002) Jaarverslagen uit 1996 van bedrijven genoteerd aan de International Stock Exchange.

Wezen Afgeven van

een clean opinion

Ja Er wordt geen onderscheid

gemaakt tussen de twee oorzaken voor het afgeven van een clean opinion. Het kan namelijk ook zijn dat de kennis van de accountant juist toeneemt door het verlenen van non- auditservices

Basioudis, Papakonstantinou en

Jaarrekeningen van

Wezen Afgeven van

een Going

Ja Er wordt geen rekening

gehouden met type I

Geiger (2008) bedrijven die deel uitmaken van de London Stock Exchange in 2003. Concern Opinion

(onterecht een Going Concern opinion afgegeven) en type II errors (een Going Concern Opinion had afgegeven moeten worden). Ashbaugh, LaFond en Mayhew (2003) Proxy statements van bedrijven uit de Verenigde Staten in de periode tussen november en met december 2001. Wezen Discretionary accruals

Nee Resultaten van onderzoek

zijn afhankelijk van de keuzes van de gekozen onderzoeksmethode. Earnings benchmarks Schijn Reactie aandelenprijs Nee Defond, Raghunandan en Subramanyam (2002) Proxy statements van bedrijven in de Verenigde Staten tussen 5 februari 2001 en 30 juni 2001.

Wezen Afgeven van

een Going Concern Opinion

Nee De reden voor het gebruik

van de variabelen van de regressieanalyse worden niet toegelicht. In de conclusie wordt ook geen onderscheid gemaakt tussen de variabelen. Chung en Kallapur (2003) Proxy statements tussen 5 februari en 30 juni 2001 Wezen Abnormal accruals

Nee Onderzoeken schenken

geen aandacht aan persoonlijke relaties tussen de accountant en de cliënt. Conclusies worden alleen gebaseerd op financiële belangen.

Figuur 1: Overzicht onderzoeken, data, maatstaf en uitkomsten

Eén van de argumenten voor de aantasting van de onafhankelijkheid door het verlenen van non audit-services betreft het feit dat de accountant eerder geneigd is onterecht een goedkeurende verklaring (een maatstaf van non-kwaliteit) te geven als hij naast de

jaarrekening controle ook non-audit services aan een onderneming verleent. Firth geeft in zijn onderzoek aan dat dit vooral gebeurt wanneer een accountant relatief veel van zijn inkomsten verdient aan het verlenen van non-audit services. Firth voegt hieraan toe, dat met name wanneer een klant een relatief groot aandeel heeft in de totale inkomsten van de accountant, de kans groter zal zijn dat de onafhankelijkheid van de accountant wordt aangetast.

Firth geeft in zijn onderzoek twee verklaringen voor de relatie tussen het leveren van non-audit services en het eerder afgeven van een clean opinion. Enerzijds zou de accountant minder onafhankelijk te werk gaan wanneer hij grote bedragen ontvangt voor het verlenen van

non-audit services, waardoor hij sneller een clean opinion geeft. Anderzijds zou de accountant over meer informatie beschikken van een bedrijf, waardoor hij op basis van meer kennis sneller een clean opinion geeft. In het onderzoek van Firth wordt niet aangetoond welke van de twee verklaringen de oorzaak is. Het is dan ook niet mogelijk om op basis van het

onderzoek van Firth te concluderen dat het verlenen van non-audit services de onafhankelijkheid aantast.

Kimney, Palmrose en Scholz concluderen dat de onafhankelijkheid van de accountant wordt aangetast, wanneer hij non-audit services verleent. De maatstaf die zij hebben gebruikt, is de mate waarin restatements van de jaarrekening hebben plaatsgevonden. Dit duidt volgens Kimney, Palmrose en Scholz op een vermindering van de kwaliteit van de

accountantscontrole.

Frankel, Johnson en Nelson gebruiken als maatstaf earnings management. Zij maken gebruik van zowel earnings benchmarks als discretionary accruals. Uit hun onderzoek komt naar voren dat wanneer een bedrijf veel non-audit services laat uitvoeren door een accountant, de kans op earnings management toeneemt. Hieruit concluderen zij dat door non-audit

servicevergoedingen, accountants het soms nalaten om earnings management te corrigeren. Ashbaugh, LaFond en Mayhew spreken de resultaten van Frankel, Johnson en Nelson echter tegen. Zij stellen dat resultaten worden beïnvloed door keuzes van de

onderzoeksmethode. Dit onderzoeken zij door de resultaten van het onderzoek van Frankel, Johnson en Nelson te testen met een andere onderzoeksmethode. Zij doen hetzelfde

onderzoek opnieuw, alleen voegen zij de totale inkomsten aan non-audit services als maatstaf toe aan het onderzoek. Dit resulteert in een andere conclusie. Ashbaugh, LaFond en Mayhew weerleggen de conclusie van Frankel, Johnson en Nelson en concluderen dat het verlenen van non-audit services geen invloed heeft op de onafhankelijkheid van de accountant, tenminste wanneer gekeken wordt naar de totale ontvangen audit fees. Hierbij tonen zij aan dat de onderzoeksresultaten worden beïnvloed door keuzes van de gehanteerde onderzoeksmethode.

In het onderzoek van Basioudis, Papakonstantinou en Geiger is het onterecht niet geven van een Going Concern Opinion de maatstaf. Basioudis, Papakonstantinou en Geiger concluderen dat het verlenen van non-audit services invloed heeft op de onafhankelijkheid van de accountant. Zij baseren dit op de onderzoeksresultaten waaruit blijkt dat bedrijven met hoge non-audit vergoedingen en die in financiële problemen verkeren, minder snel een Going Concern Opinion krijgen van de accountant. DeFond, Raghunandan en Subramanyam

concluderen echter aan de hand van dezelfde maatstaf precies het tegenovergestelde. Zij

stellen dat mogelijk reputatieverlies en eventuele proceskosten ervoor zorgen dat de accountant onafhankelijk blijft.

Basioudis, Papakonstantinou en Geiger stellen dat de onderzoeksresultaten per land verschillend kunnen zijn. De reden die zij hiervoor geven, is het feit dat de gevraagde vergoedingen voor het verlenen van audit services in Groot-Brittannië in vergelijking met bijvoorbeeld Australië en de Verenigde Staten lager zijn. Aangezien in veel onderzoeken gebruik wordt gemaakt van de vergoedingen voor audit en non-audit services, kunnen resultaten niet gegeneraliseerd worden.

Een beperking van vrijwel alle onderzoeken is het ontbreken van uitleg waarom

variabelen in de regressieanalyse worden gebruikt. Bij bijvoorbeeld het onderzoek van Firth, DeFond en van Ashbaugh wordt de toegevoegde waarde van de variabelen niet verklaard. Ook in de conclusies wordt niet verwezen naar de variabelen in de regressieanalyses. Er wordt in alle behandelde onderzoeken een algemene conclusie gegeven. Geen van de onderzoeken neemt de invloed van één specifieke variabele mee in de conclusie. Een voorbeeld is het gebruik van INTA (inventory divided by total assets) in de regressieanalyse van Firth. Het nut van deze variabele wordt niet uitgelegd en ook in de conclusie komt de variabele niet terug. Er moet dus kritisch gekeken worden naar het nut van de variabelen in de regressieanalyses.

Wanneer alle resultaten van dit literatuuronderzoek met elkaar worden vergeleken, kan er geen eenduidig antwoord gegeven worden op de vraag of het verlenen van non-audit

services nu wel of geen invloed heeft op de onafhankelijkheid van de accountant. De onderzoeksresultaten zijn sterk afhankelijk van de gekozen maatstaven. Daar komt bij dat sommige onderzoeken worden weerlegd door nieuwe onderzoeken met verschillende

maatstaven. Basioudis, Papakonstantinou en Geiger voegen hieraan toe dat de resultaten niet gegeneraliseerd kunnen worden, vanwege prijsverschillen voor audit en non-audit services in verschillende landen. Ook Ashbaugh, LaFond en Mayhew stellen dat de conclusies

afhankelijk zijn van de gekozen onderzoeksmethode.

Op basis van dit literatuuronderzoek kan dus geen eenduidige conclusie gevormd worden of het verlenen van non-audit services invloed heeft op de onafhankelijkheid van de accountant. Dit komt met name doordat de resultaten zeer afhankelijk zijn van de keuze van de onderzoeksopzet en de toegepaste maatstaven.

In dit onderzoek is op basis van afgeleide indirecte maatstaven gekeken naar de gevolgen van non-audit services op de kwaliteit van de audit. Aan de hand daarvan werd beoordeeld of de onafhankelijkheid van de accountant werd aangetast. Om een goed antwoord te geven of non-audit services nu wel of geen invloed hebben op de onafhankelijkheid in

wezen van de accountant, is verder onderzoek noodzakelijk. Het is overigens wel de vraag of verder onderzoek nuttig is voor het maatschappelijk verkeer. Het gaat immers om de

onafhankelijkheid in schijn en die wordt nu eenmaal aangetast.

6. Bibliografie

Antle, R. (1984). Auditor Independence. Journal of Accounting Research 22(1), 1-20 Arens, Elder en Beasley (2014). Auditing and assurance services. Pearson.

Ashbaugh, H., LaFond, R., & Mayhew, B. W. (2003). Do non-audit services compromise auditor independence: Further evidence. The Accounting Review, 78(3), 611-639. Basioudis, I.G., E. Papakonstantinou, en A.M. Geiger (2008). Audit fees, non-audit fees and

auditor going-concern reporting decisions in the united kingdom. ABACUS, 44(3). 284-309

Chung, H en S. Kallapur (2003). Client importance, nonaudit services, and abnormal accruals. The Accounting Review. 78. (4). 931-955

Defond, M.L., K. Raghunandan en K.R. Subramanyam (2002). Do non-audit service fees impair auditor independence? Evidence from going concern audit opinions. Journal of Accounting Research, 40(4). 1247-1274

Dorothy, A., Feldmann en Read, W.J. (2010). Auditor Conservatism after Enron. Auditing: A Journal of Practice & Theory, 29(1), 267-278

Europese Commissie (2010). Beleid inzake controle van financiële overzichten: lessen uit de crisis. Brussel, 13.10.2010 COM(2010) 561 definitief.

Eisenhardt, K.M., (1985). Control: Organizational and Economic Approaches, Management Science, 31(2), 134-149

Firth, M. (2002). Auditor-provided consultancy services and their associations with audit fees and audit opinions. Journal of business finance & accounting, 29(5-6), 661-693. Frankel, R. M., Johnson, M. F., & Nelson, K. K. (2002). The Relation between Auditors' Fees

for Nonaudit Services and Earnings Management. The accounting review (77), 71- 105.

Hopwood, W., McKeown, J.C., Mutchler, J.F. (1994). A Reexamination of Auditor versus Model Accuracy within the Context of the Going-Concern Opinion Decision. Contemporary Accounting Research, 10(2), 409-431.

IFRS (2014). About the IFRS foundation and the IASB

(http://www.ifrs.org/The-organisation/Pages/IFRS-Foundation-and-the-IASB.aspx), 29 juni 2014

Kank, Q., Liu, Q., Rong, Q. (2010). The Sarbanes-Oxley act and corporate investment: A structural assessment. Journal of Financial Economics, 96, 291-305.

Kinney, W.R., Palmrose, Z., Scholz, S. (2004). Auditor Independence, Non-Audit Services, and Restatements: Was the U.S. Government Right? Journal of Accounting Research, 42(3), 561-588

Larcker, D. F., & Richardson, S. A. (2004). Fees Paid to Audit FIrms, Accrual Choices, and Corporate Governance. Journal of Accounting Research, 42(3), 625-658.

Maretno, A., Harjoto, H.J. (2011). Corporate Governance and CSR Nexus. Journal of Business Ethics 100, 45-67.

Marshall, McManus en Viele (2011). Accounting what the numbers mean. McGraw-Hill Matthews, K., Mishkin, F.S., Giuliodori, M. (2013). The Economics of Money, Banking and

Financial Markets: European edition. Pearson NBA (2012). Handleiding Regelgeving Accountancy

(https://www.nba.nl/HRAweb/HRA1A/201201/html/46986.htm), 3 juni 2014 (https://www.nba.nl/HRAweb/HRA1A/201201/html/45709.htm), 10 juni 2014 PCAOB (2014). AU Section 509

(http://pcaobus.org/standards/auditing/pages/au504.aspx#ps-pcaob_3278c474-6f34- 4574-b1ab-da5a14262fd9), 17 juni 2014

Ruddock, C., S.J. Taylor en S.L. Taylor (2006). Nonaudit services and earnings

conservatism: Is auditor independence impaired? Contemporary accounting research, 23(3), 701-746.

Shore, C. (2003). Corruption Scandals in America and Europe: Enron and EU Fraud in Comparative perspective. Social Analysis: The International Journal of Social and Cultural Practise, 47(3), 147-153

Spath, J.B. (2011). Burgerlijk Recht. Ars Eequi Libri

SARBANES-OXLEY ACT (2002). The Sarbanes-Oxley Act of 2002

(http://www.Sarbanes-Oxley Act-online.com/act_section_201.html), 29 mei 2014

GERELATEERDE DOCUMENTEN