• No results found

Fiscaal partnerschap : een onderzoek naar het nieuw ingevoerde partnerbegrip per 1 januari 2011

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Fiscaal partnerschap : een onderzoek naar het nieuw ingevoerde partnerbegrip per 1 januari 2011"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Fiscaal  partnerschap    

Een  onderzoek  naar  het  nieuw  ingevoerde  partnerbegrip  per  1  januari  2011  

 

Universiteit van Amsterdam

Auteur: Bedia Can

Adres: Stresemannlaan 197, 2037 TG Haarlem

Telefoonnummer: 06-52609441

Studentnummer: 10002207

Opleiding: BSc Fiscale Economie

Scriptiebegeleider: Prof. dr. mr. E.J.W. Heithuis

(2)

Lijst van gebruikte afkortingen

art. artikel

AWIR Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen AWR Algemene wet inzake rijksbelastingen

BW Burgerlijk Wetboek

enz. enzovoort

GBA gemeentelijke basisadministratie voor persoonsgegevens NTFR Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht

o.a. onder andere

p. pagina

SW 1956 Successiewet 1956

Wet IB 1964 Wet op de inkomstenbelasting 1964 Wet IB 2001 Wet inkomstenbelasting 2001

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 3

1.1 Introductie 3

1.2 Probleemstelling en deelvragen 5

1.3 Onderzoeksopzet 5

2. Het partnerbegrip vóór de herziening 6

2.1 Inleiding 6

2.2 Het oude partnerbegrip in de Wet IB 2001 7 2.3 Het oude partnerbegrip in de SW 1956 10

2.4 Het oude partnerbegrip in de Awir 12

2.5 Conclusie 13

3. Kritiek op het oude partnerbegrip 14

3.1 Inleiding 14

3.2 Kritiek op het oude partnerbegrip in de Wet IB 2001 14 3.3 Kritiek op het oude partnerbegrip in de SW 1956 16 3.4 Kritiek op het oude partnerbegrip in de Awir 16

3.5 Conclusie 16

4. Het nieuwe partnerbegrip vanaf 1 januari 2011 18

4.1 Inleiding 18

4.2 Basispartnerbegrip in de AWR 18

4.3 Het nieuwe partnerbegrip in de Wet IB 2001 20 4.4 Het nieuwe partnerbegrip in de SW 1956 22

4.5 Het nieuwe partnerbegrip in de Awir 24

4.6 Conclusie 25

5. Analyse 26

5.1 Inleiding 26

5.2 Gevolgen fiscaal partnerschap 26

5.3 Doelstellingen van de wetgever 28

5.4 Is het doel bereikt? 29

5.5 Conclusie 30

6. Conclusie en aanbevelingen 32

(4)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Introductie

Het partnerbegrip is met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. Er is een basispartnerbegrip opgenomen in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). In de afzonderlijke wetten zijn aanvullingen en/of beperkingen opgenomen. Tot 1 januari 2011 hadden de verschillende belastingwetten nog hun eigen partnerregeling. Het kwam voor dat belastingplichtigen voor de ene regeling wel als partner werden gekwalificeerd en voor de andere regeling niet. Het was hierdoor niet altijd duidelijk wat de gevolgen waren van de keuze voor partnerschap. Het leidde tot rechtsonzekerheid bij burgers, en voor de Belastingdienst kostte het tijd om afzonderlijk te beoordelen of er sprake was van fiscaal partnerschap. Om een einde te maken aan deze onduidelijkheid is besloten tot een harmonisatie van verschillende partnerregelingen door de invoering van één basispartnerbegrip voor alle belastingwetten en toeslagen.

Het basispartnerbegrip is opgenomen in artikel 5a AWR. Op grond hiervan kwalificeren als fiscaal partner:

1. de echtgenoot en de geregistreerd partner;

2. de ongehuwde meerderjarige persoon waarmee de ongehuwde meerderjarige belastingplichtige een notarieel samenlevingscontract is aangegaan én met wie hij staat ingeschreven op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA).

Bij gehuwden en geregistreerde partners is de belangrijkste verandering dat het partnerschap bij gehuwden en geregistreerde partners niet langer eindigt bij ‘duurzaam gescheiden leven’, maar het fiscaal partnerschap eindigt als de twee personen niet meer op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie en zij een verzoek tot echtscheiding hebben ingediend bij de rechtbank.

(5)

Samengestelde gezinnen vallen vanaf 1 januari 2012 ook onder het fiscale partnerbegrip. Samengestelde gezinnen zijn ongehuwde personen die samen met een kind van één van beiden op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de gemeentelijke Basisadministratie (GBA).

Het fiscaal partnerschap brengt veel met zich. Zo geldt voor partners een dubbel heffingsvrij vermogen door de werking van art. 5.5 lid 2 Wet IB 2001. Ook zijn de heffingskortingen en persoonsgebonden aftrekposten anders voor fiscale partners dan voor alleenstaanden. Het belangrijkste gevolg voor fiscaal partnerschap is de mogelijkheid om (negatieve) inkomsten uit eigen woning vrij te verdelen tussen partners.

Ik wil onderzoeken of het nieuwe partnerbegrip in de AWR, de Wet IB 2001, de Successiewet 1956 en de AWIR voldoet aan de verwachtingen die de wetgever heeft geschetst. De voornaamste reden voor de keuze voor dit onderwerp is dat ik onlangs ben getrouwd. Ik heb gemerkt dat hierdoor een aantal zaken verandert op fiscaal gebied. De ontwikkelingen in het fiscaal partnerschap en mijn persoonlijke situatie maken het aantrekkelijk om hier onderzoek naar te doen. Mijn doel is het krijgen van meer inzicht in de wereld van het fiscaal partnerschap.

(6)

1.2 Probleemstelling en deelvragen

De probleemstelling die aan deze scriptie ten grondslag ligt, luidt:

In hoeverre is harmonisatie bereikt met betrekking tot het nieuw ingevoerde partnerbegrip met ingang van 1 januari 2011?

Bij de uitwerking van de probleemstelling worden de volgende deelvragen beantwoord:

1. Hoe waren de partnerbegrippen in respectievelijk de Wet IB 2001, de SW 1956 en de AWIR vóór de herziening geregeld?

2. Hoe is het partnerbegrip met ingang van 1 januari 2011 geregeld in de afzonderlijke wetten?

3. In hoeverre is de doelstelling van de wetgever voor het nieuwe partnerbegrip behaald?

1.3 Onderzoeksopzet

Aan de hand van literatuuronderzoek wordt een overzicht en een analyse gegeven met

betrekking tot het fiscaal partnerschap in de AWR, de Wet IB 2001, de Successiewet 1956 en de AWIR. Er wordt onder andere gekeken naar parlementaire stukken, wetswijzigingen, artikelen uit de vakliteratuur en overige relevante literatuur.

In hoofdstuk 2 behandel ik de partnerbegrippen in respectievelijk de Wet IB 2001, de SW 1956 en de AWIR vóór de herziening. Hoofdstuk 3 gaat in op de kritiekpunten van de oude partnerbegrippen. Vervolgens ga ik in hoofdstuk 4 in op het nieuwe partnerbegrip dat sinds 1 januari 2011 van kracht is. Ik bekijk het basispartnerbegrip van art. 5a AWR en daarnaast kijk ik naar de uitzonderingen en beperkingen in de Wet IB 2001, de SW 1956 en het op 1 januari 2013 gewijzigde partnerbegrip in de AWIR. In hoofdstuk 5 maak ik een analyse en bekijk ik of de doelstelling van de wetgever is behaald. Tot slot komt in hoofdstuk 6 de conclusie aan bod. Hier worden de voorgaande hoofdstukken samengevat en de deelvragen worden beantwoord.

(7)

Hoofdstuk 2 Het partnerbegrip vóór de herziening

2.1 Inleiding

Het begrip partner speelt een grote rol in de inkomstenbelasting, de erf- en schenkbelasting en de inkomensafhankelijke regelingen. De inkomstenbelasting is (in hoge mate) een individuele belasting, maar maakt voor fiscale partners een uitzondering op dat karakter. Het partnerschap is door de jaren heen veel veranderd. Het is een erg dynamisch begrip en gaat mee met de tijd. Terwijl het vroeger erg vanzelfsprekend was om een partner te hebben en te trouwen, wordt het nu niet meer zo snel gedaan. Het was vroeger heel aantrekkelijk om te trouwen, bijvoorbeeld bij de overdracht van de belastingvrije som.

In dit hoofdstuk onderzoek ik de partnerbegrippen vóór de herziening in de afzonderlijke wetten. Ik behandel de Wet IB 2001, de Successiewet 1956 en de AWIR. Ik bekijk per wet wat de voorwaarden waren voor aanvang van het partnerschap alsmede voor de beëindiging ervan.

De onderzoeksvraag van dit hoofdstuk luidt: “Hoe waren de partnerbegrippen in

respectievelijk de Wet IB 2001, de SW 1956 en de AWIR voor de herziening geregeld?” In paragraaf 2 zal ik ingaan op het oude partnerbegrip in de Wet IB 2001. Paragraaf 3 is toegewijd aan het oude partnerbegrip in de SW 1956. In paragraaf 4 zal ik het hebben over de AWIR. Ten slotte zal ik in paragraaf 5 antwoord geven op de onderzoeksvraag.

(8)

2.2 Het oude partnerbegrip in de Wet Inkomstenbelasting 2001

Met ingang van 1 januari 2001 is er een centraal begrip met betrekking tot het partnerschap gedefinieerd in de Wet IB 2001. De Wet IB 1964 bevatte ook al het fiscale partnerschap, maar niet in een centraal artikel. De invoering van het fiscaal partnerschap had als grondgedachte dat ongehuwd samenwonenden en gehuwden meer gelijk zouden worden behandeld. In artikel 1.2 Wet IB 2001 is de partnerregeling opgenomen. Deze partnerregeling was van toepassing op drie categorieën personen. Het gaat om gehuwden, geregistreerde partners en ongehuwd samenwonenden. Gehuwden en geregistreerde partners worden aan elkaar gelijk gesteld (art. 2, lid 6, AWR).

Gehuwden en geregistreerde partners

Gehuwden zijn fiscaal partner van elkaar, op voorwaarde dat zij niet duurzaam gescheiden leven.1 Er is volgens de Hoge Raad sprake van duurzaam gescheiden leven wanneer gehuwden niet meer permanent bij elkaar wonen en nog geen verzoek tot echtscheiding hebben ingediend bij de rechtbank. Het komt er dus op neer dat ze leven alsof ze niet meer met elkaar zijn gehuwd. Bij één van de partners moet de wil ontbreken om de samenleving weer voort te zetten. Als dit het geval is, worden ze volgens de Hoge Raad geheel individueel belast. Uiteraard is er een uitzondering op deze regel. Het gaat om een opname in een verpleegtehuis of psychiatrische inrichting. Er is dan wel sprake van een duurzaam gescheiden leven, maar hier gaat het om een gedwongen opname die niet door de belastingplichtige is gewild. De Staatssecretaris achtte het wegens emotionele redenen onwenselijk dat belastingplichtigen hierdoor niet meer als partner werden gekwalificeerd en daarom is gekozen dat duurzaam gescheiden leven hier achterwege blijft. Zij kunnen er overigens niet voor kiezen om niet als partner te worden aangemerkt, ze blijven gewoon partner.

Ongehuwd samenwonenden

Voor ongehuwd samenwonenden was het een stuk anders geregeld onder het oude partnerbegrip. Zij hadden de keuze om als fiscaal partner te worden aangemerkt. Hiervoor moesten zij aan een aantal voorwaarden voldoen. Als eis werd in art. 1.2 onder lid 1 Wet IB                                                                                                                          

(9)

2001 gesteld dat beide belastingplichtigen niet gehuwd dienden te zijn. Hiermee werd voorkomen dat een belastingplichtige meer dan één partner kon hebben. Het kon bijvoorbeeld gaan om een gehuwde en een ongehuwde partner. Ook het zesde lid van hetzelfde artikel bepaalde dat slechts de echtgenoot uit de oudste verbintenis als partner kwalificeerde.

Een andere eis die werd gesteld aan het fiscaal partnerschap was dat beiden meerderjarig waren.2 Nog een eis was dat er sprake moet zijn van een gemeenschappelijke huishouding. Zoals gezegd is er sprake van een gemeenschappelijke huishouding op het moment dat er economische schaalvoordelen worden behaald en een financiële zorgrelatie aanwezig is. De ongehuwd samenwonenden behoorden ook ingeschreven te staan op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie. Deze voorwaarde is ook overgenomen uit de Wet IB 1964.

Als de belastingplichtigen aan al deze eisen voldeden, hadden zij dus de keus om als fiscaal partner te worden gezien voor de inkomstenbelasting. Belastingplichtigen hadden elk jaar weer de keus om terug te komen op dit besluit, ze konden dus het ene jaar wel fiscaal partner zijn en het andere jaar niet.

De belangrijkste doelstelling voor het opnemen van een centraal partnerbegrip in de Wet IB 2001 was het gelijk behandelen van gehuwden en ongehuwd samenwonenden. Ook is het partnerbegrip opgenomen uit eenvoudsoverwegingen en om praktische problemen te voorkomen. Ook wilde men aansluiten op de maatschappelijke ontwikkelingen met betrekking tot de individualisering (Gubbels, 2006).

Samengevat dienden ongehuwd samenwonenden aan de volgende voorwaarden te voldoen om als elkaars partner te worden aangemerkt:

- beide partners dienden in het kalenderjaar meerderjarig te zijn;

- de partners dienden in het kalenderjaar meer dan zes maanden onafgebroken een gezamenlijke huishouding te hebben gevoerd en op hetzelfde woonadres te zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, en

                                                                                                                         

(10)

- zij dienden te kiezen voor fiscaal partnerschap.3

Einde fiscaal partnerschap

Het fiscale partnerschap eindigde voor gehuwden op het moment dat één van beiden kwam te overlijden, of wanneer zij duurzaam gescheiden gingen leven (art. 1.2 lid 4 Wet IB 2001). Op het moment dat zij duurzaam gescheiden gingen leven, werden zij als ongehuwden aangemerkt (Roelvink, 2013). Er was sprake van duurzaam gescheiden leven op het moment dat gehuwden de echtelijke samenleving verbraken en ieder zijn of haar leven ging leiden alsof hij of zij niet met de ander was gehuwd. Belastingplichtigen konden niet op een door hun gemaakte keuze terugkomen, omdat ze een bestendige gedragslijn dienden te volgen. Voor ongehuwd samenwonenden eindige het partnerschap op het moment dat ze niet meer kozen voor fiscaal partnerschap.

                                                                                                                          3  Art.  1.2,  lid  1,  onderdeel  b  Wet  IB  2001  

(11)

2.3 Het oude partnerbegrip in de Successiewet 1956

Gehuwden waren voor de Successiewet 1956 altijd partners van elkaar vanaf het moment van de huwelijksvoltrekking. De wet bepaalde dat ongehuwd samenwonenden op grond van de bepalingen voor notariële samenwoners, de tweerelatie en de meerrelaties als elkaars partner worden aangemerkt. Hiervoor moest aan een aantal voorwaarden worden voldaan.4

Ongehuwd samenwonenden

Ongehuwd samenwonenden dienden een notarieel samenlevingscontract te hebben met wederzijdse zorgplicht. Dit samenlevingscontract diende ten minste zes maanden voorafgaand aan het overlijden van de erflater te hebben bestaan. Deze periode was voor het schenkingsrecht echter twee jaar.5 Ook was een voorwaarde die werd gesteld het voeren van een gezamenlijke huishouding gedurende zes maanden en het ingeschreven staan op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie. Beiden dienden de leeftijd van 18 jaar te hebben. Een belangrijk punt hierbij was dat de ongehuwd samenwonenden gedurende vijf jaar daadwerkelijk geopteerd hebben voor het partnerschap om voor de Successiewet als partner te kwalificeren.

Tweerelatie

De tweerelatie werd omschreven in art. 24, lid 2, onderdeel b SW 1956. De tweerelatie werd als volgt omschreven: “als twee personen tezamen, eventueel met één of meer kinderen

jonger dan 27 jaar van een van hen of beiden, buiten huwelijksverband een gemeenschappelijke huishouding voerden.” Deze gemeenschappelijke huishouding moest ten

minste vijf jaar bestaan op het moment van overlijden of schenking. Beide partners dienden de leeftijd van minimaal 22 jaar te hebben. Vanaf die leeftijd ging de vijfjarentermijn lopen.

Meerrelatie

Er was sprake van een meerrelatie was als drie of meer personen buiten huwelijksverband gedurende een aaneengesloten periode van vijf jaar een gemeenschappelijke huishouding hadden gevoerd, waarbij kinderen jonger dan 27 jaar niet als partner telden.6 Voor zowel de                                                                                                                          

4  Art.  24,  lid  2,  onderdeel  a,  b  en  c  SW  1956  

5  Kamerstukken  II,  2001-­‐2002,  28  015,  nr.  6,  p.  9  en  10   6  Art.  24,  lid  2,  onderdeel  c  SW  1956  

(12)

tweerelatie als voor de meerrelatie maakte het niet uit of partners familie van elkaar waren. Het begrip gemeenschappelijke huishouding was volgens de Hoge Raad sprake indien de belastingplichtigen samenwoonden in een gemeenschappelijk hoofdverblijf.

Einde fiscaal partnerschap

In de SW 1956 eindigde het fiscaal partnerschap in beginsel bij het overlijden van één van beide partners. Tevens eindigde het partnerschap bij gehuwden als er sprake was van scheiding van tafel en bed of wanneer de echtscheiding rond was. Voor ongehuwd samenwonenden eindigde het partnerschap op het moment dat zij niet meer voldeden aan de voorwaarden die werden gesteld aan het partnerschap zoals omschreven in art. 24, lid 2 SW 1956. De vereiste gezamenlijke huishouding werd verbroken als één van beide werd opgenomen in een verpleeg- of verzorgingshuis.7

                                                                                                                         

(13)

2.4 Het oude partnerbegrip in de algemene wet inkomensafhankelijke regelingen Onder de algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: AWIR) vallen de Wet op de huurtoeslag, de Wet op de zorgtoeslag, de Wet kinderopvang, de Wet op het

kindgebonden budget, de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet tegemoetkoming

onderwijsbijdrage en schoolkosten. De AWIR is in werking getreden op 1 september 2005. Het doel hiervan was het harmoniseren van de begrippen binnen de inkomensafhankelijke regelingen. De AWIR is gebaseerd op het draagkrachtbeginsel. De draagkracht van de beide partners zijn bepalend voor de hoogte van de toeslagen. De behandeling van gehuwden en ongehuwd samenwonenden zijn gelijk, ongeacht de samenlevingsvorm.8

Het partnerbegrip in de AWIR was tot 1 januari 2013 uitgebreider dan voor de fiscale wetten. Als toeslagpartner werd aangemerkt:

- de niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot of geregistreerde partner;

- degene die met betrokkene (belanghebbende) in de gemeentelijke basisadministratie op hetzelfde woonadres ingeschreven staat en:

- die met hem voor de Wet IB 2001 kiest voor de kwalificatie als partner; - met wie een notariële samenlevingsovereenkomst is gesloten;

- uit wiens relatie met hem een kind is geboren;

- die een kind van de betrokkene heeft erkend of van wie de betrokkene een kind heeft erkend;

- die in het vorige jaar partner van hem was;

- die voor de toepassing van een pensioenregeling als partner is aangemeld; - die samen met hem een woning heeft in de zin van de Wet IB 2001;

- de meerderjarige met wie meer dan zes maanden onafgebroken een gezamenlijke

huishouding wordt gevoerd en die met de meerderjarige betrokkene gedurende die tijd op hetzelfde woonadres staat ingeschreven, met uitzondering van kinderen, ouders en bij de ouder inwonende broers en zussen.

                                                                                                                         

(14)

2.5 Conclusie

In dit hoofdstuk heb ik de partnerbegrippen in de Wet IB 2001, de SW 1956 en de AWIR vóór de herziening in 2011 besproken. De Wet IB 2001 en de Successiewet hadden beide een eigen partnerbegrip. Er werden verschillende voorwaarden gesteld aan ongehuwd samenwonenden om te worden beschouwd als fiscale partners. Het grootste verschil had te maken met de keuzemogelijkheid voor fiscaal partnerschap voor ongehuwd samenwonenden in de Wet IB 2001. In de Successiewet hadden partners deze keuze niet. De belangrijkste overeenkomst tussen de Wet IB 2001 en de SW 1956 was dat ongehuwd samenwonenden een gezamenlijke huishouding dienden te voeren.

In de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen was het begrip partner veel uitgebreider dan in de andere wetten. De behandeling van gehuwden en ongehuwd samenwonenden waren gelijk, ongeacht de samenlevingsvorm.

(15)

Hoofdstuk 3 Kritiek op het oude partnerbegrip 3.1 Inleiding

Er was veel kritiek op het oude partnerbegrip. Dit heeft ertoe geleid dat het partnerbegrip is aangepast op 1 januari 2011. De ervaring met de oorspronkelijke bepaling heeft geleerd dat de oorspronkelijke definitie van het partnerbegrip tot diverse moeilijkheden heeft geleid (Heithuis, 2013). In dit hoofdstuk zal ik hier per wet op ingaan. In par. 2 behandel ik de kritiek in de Wet IB 2001. In par. 3 ga ik in op de kritiek in de Successiewet en in par. 4 behandel ik de AWIR. Ten slotte sluit ik par. 5 af met een conclusie.

3.2 Kritiek op het oude partnerbegrip in de Wet IB 2001 Keuzemogelijkheid voor ongehuwd samenwonenden

De kritiek op het partnerbegrip in de Wet IB 2001 had voornamelijk te maken met de keuzemogelijkheid voor samenwonenden om te kiezen voor fiscaal partnerschap. Dit werd als niet wenselijk ervaren. Ongehuwd samenwonenden konden ieder jaar weer hun keuze voor partnerschap herzien. Aan deze keuze zouden fiscale overwegingen ten grondslag liggen. Het werd als wenselijker ervaren als niet meer kon worden herzien op de gemaakte keuze. Ook leidde deze herzieningskeuze tot veel administratieve lasten in de

uitvoeringspraktijk.

Verschillende partnerbegrippen per wet

Verder hanteerde iedere afzonderlijke wet een verschillend partnerbegrip met elk zijn eigen vereisten. Dit hield in dat er per wet gekeken moest worden of er sprake was van

partnerschap. Het kwam dus voor dat personen voor de ene wet wel als partner

kwalificeerden en voor de andere wet niet (Gubbels, 2011). Er was dus geen sprake van een uniform partnerbegrip. Dit werd ervaren als een onwenselijke situatie.

Subjectieve voorwaarden

Ook was het oude partnerbegrip gebaseerd op subjectieve voorwaarden. De controle op het daadwerkelijk voldoen aan de voorwaarden van het partnerschap was erg lastig en betekende een inbreuk op de privacy van belastingplichtigen. Bovendien waren de voorwaarden voor

(16)

het aangaan van fiscaal partnerschap erg eenvoudig te manipuleren. Er kon bijvoorbeeld niet worden afgeleid of het duurzaam gescheiden leven als blijvend bedoeld was.

Geen duidelijke visie op het partnerbegrip

In de Wet IB 2001 werd rekening gehouden met het hebben van een partner, omdat het invloed kon hebben op de draagkracht van de belastingplichtige. Echter, er werd niet

aangegeven of het hebben van een partner een vermeerdering of een vermindering had op de draagkracht.9

Meerdere partnerbegrippen in Wet IB 2001

Een ander punt van kritiek was het omvatten van meerdere partnerbegrippen in de Wet IB 2001. Naast art. 1.2 Wet IB 2001 waren er nog andere partneromschrijvingen opgenomen, o.a. in art. 3.91 lid 2, onderdeel b en art. 3.6 lid 3.

                                                                                                                         

(17)

3.3 Kritiek op het oude partnerbegrip in de Successiewet 1956

Net zoals er kritiek was op het oude partnerbegrip in de Wet IB 2001 was er ook kritiek op het oude partnerbegrip in de SW 1956. In art. 24, lid 2 onderdeel a SW 1956 werd geregeld dat ongehuwd samenwonenden in de vijf jaren voorafgaand aan het moment van overlijden of schenken gekozen moesten hebben voor partnerschap in de Wet IB 2001 om te worden aangemerkt als partner voor de SW 1956. Het werd onwenselijk gevonden dat in de SW 1956 werd aangesloten op de Wet IB 2001. Deze kritiek had te maken met het feit dat de functies van deze twee wetten van elkaar verschilden.

Ook was er kritiek op de twee- en de meerrelatie. Het was mogelijk om meerdere personen te kwalificeren als partner op basis van de meerrelatie. Dit werd als onwenselijk ervaren omdat andere wetten dit niet hadden. De meerrelatie is daarom komen te vervallen. Ook voor de Belastingdienst was het een administratie last om te bepalen of er sprake was van een gezamenlijke huishouding. Bovendien was dit eenvoudig te manipuleren.

3.4 Kritiek op het oude partnerbegrip in de Awir

Tijdens de behandeling van de wetswijziging heeft Omtzigt10 een motie ingediend

betreffende de behandeling van samengestelde gezinnen en traditionele gezinnen. Hij stelde dat samengestelde gezinnen fiscale voordelen en/of voordelen in toeslagen genieten, terwijl traditionele gezinnen deze voordelen niet hebben.

Het nieuwe partnerbegrip in de Awir is niet tijdens de herziening in 2011 ingevoerd. Hier is twee jaar mee gewacht en is pas ingegaan op 1 januari 2013. Dit had ermee te maken dat de Belastingdienst nog bezig was met een nieuw toeslagensysteem.

3.5 Conclusie

In dit hoofdstuk heb ik de kritiekpunten op de verschillende partnerbegrippen besproken. Zo was het partnerbegrip in de Wet IB 2001 niet objectief te beoordelen. De controle was erg lastig. Ook ware er meerdere partnerbegrippen in de Wet IB. Dit leidde tot nog meer                                                                                                                          

(18)

onduidelijkheden. De kritiek had vooral te maken met de keuzemogelijkheid voor samenwonenden. Zij konden ieder jaar hun keuze voor partnerschap herzien.

In de Successiewet 1956 werd voor het partnerbegrip aangesloten bij het partnerbegrip in de Wet IB 2001. Dit was vreemd, omdat de Wet IB 2001 en de SW 1956 verschillende functies hadden. Ook was het mogelijk om meerdere personen te kwalificeren als partner op basis van de meerrelatie. Dit werd als onwenselijk ervaren omdat andere wetten dit niet hadden. De meerrelatie is daarom komen te vervallen.

(19)

Hoofdstuk 4 Het nieuwe partnerbegrip vanaf 1 januari 2011

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal ik ingaan op het nieuwe partnerbegrip dat sinds 1 januari 2011 van kracht is. De onderzoeksvraag van dit hoofdstuk luidt: “Hoe is het partnerbegrip met ingang van 1

januari 2011 geregeld in de afzonderlijke wetten?” In par. 2 ga ik in op het nieuwe

basispartnerbegrip in de AWR. In par. 3 behandel ik de uitbreiding van het partnerbegrip in de Wet IB 2001. Ik besteed aandacht aan de voorwaarden voor fiscaal partnerschap, de aanvang en het einde ervan. Par. 4 zal toegewijd zijn aan het nieuwe partnerbegrip in de Successiewet 1956. Par. 5 bevat het nieuwe partnerbegrip sinds 1 januari 2013 in de Awir. Par. 6 zal ik afsluiten met de conclusie.

4.2 Basispartnerbegrip in de AWR

In de Algemene wet inzake Rijksbelastingen is in art. 5a het nieuwe basispartnerbegrip gedefinieerd. Dit partnerbegrip geldt voor verschillende belastingwetten, zo ook voor de Wet IB 2001. Volgens dit partnerbegrip zijn echtgenoten altijd elkaar partner (art. 5a, lid 1, onderdeel a AWR). Het begrip ‘partner’ wordt in art. 5a AWR gedefinieerd als:

1. de echtgenoot;

2. de ongehuwde meerderjarige persoon waarmee de ongehuwde meerderjarige belastingplichtige een notarieel samenlevingscontract is aangegaan én met wie hij staat ingeschreven op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende administratie buiten Nederland).11

In beginsel zijn gehuwden en ongehuwd samenwonenden elkaars partner vanaf het moment dat ze voldoen aan de voorwaarden van art. 5a. Het is noodzakelijk dat partners in de gemeentelijke basisadministratie staan ingeschreven op hetzelfde adres. Er moet dus sprake zijn van een formele registratie.

Als gehuwden of ongehuwd samenwonenden in de loop van een kalenderjaar gaan samenwonen of trouwen, kunnen zij ook in de perioden van dat kalenderjaar dat zij nog niet                                                                                                                          

(20)

voldeden aan de voorwaarden worden aangemerkt als elkaar partners. Voorwaarde is wel dat ze in die perioden op hetzelfde adres staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Deze regeling geldt ook bij beëindiging van het fiscaal partnerschap gedurende het jaar. Wordt het huwelijk of het samenlevingscontract gedurende het jaar ontbonden, dan eindigt het fiscaal partnerschap niet als de partners nog op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie staan ingeschreven.

Het vierde lid bepaalt dat personen niet meer elkaars partner zijn wanneer zij een verzoek doen tot echtscheiding of scheiding van bed en tafel én niet meer op hetzelfde woonadres staan ingeschreven.12 Voorts eindigt het partnerschap op het moment dat zij niet meer aan de gestelde voorwaarden voldoen. Ten slotte eindigt het partnerschap als één van de partners komt te overlijden.

Het partnerschap eindigt niet wanneer één van beide partners wordt opgenomen in een verpleeg- of verzorgingstehuis vanwege medische redenen of ouderdom. Dit is bepaald in lid 7 van art. 5a AWR. Tot slot is het belangrijk om te vermelden dat een belastingplichtige slechts één partner kan en mag hebben. Bij het hebben van meerdere echtgenoten is een rangorderegeling opgenomen. Hier wordt alleen de echtgenoot uit de oudste verbintenis als partner aangemerkt. Bij meerdere samenlevingscontracten wordt alleen het oudste samenlevingscontract in aanmerking genomen. Een samenlevingscontract met meer dan één persoon wordt niet in aanmerking genomen.

                                                                                                                          12  Art.  5a,  lid  4  AWR  

(21)

4.3 Het nieuwe partnerbegrip in de Wet IB 2001

Het basispartnerbegrip is ook van toepassing in de Wet IB 2001. In art. 1.2, lid 1, onderdelen a t/m d Wet IB wordt het verder aangevuld.

De aanvulling is van toepassing op ongehuwd samenwonenden zonder notarieel samenlevingscontract. Zij kunnen ook elkaar partners zijn als ze niet op hetzelfde adres staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, indien:

-­‐ zij samen een kind hebben;

-­‐ één van beide samenwonenden een kind heeft en de ander dit kind heeft erkend; -­‐ de ongehuwd samenwonenden elkaars partner zijn voor de pensioenregeling, of

-­‐ de ongehuwd samenwonenden samen een woning in economische eigendom hebben die voor beiden het hoofdverblijf is.

Hier dient te worden opgemerkt dat het voldoende is als wordt voldaan aan één onderdeel. Het is dan voldoende om te spreken van fiscaal partnerschap.

Ongehuwd samenwonenden kunnen sinds 1 januari 2011 niet meer kiezen voor het fiscaal partnerschap. Als zij voldoen aan één van bovengenoemde voorwaarden, dan kwalificeren zij automatisch als fiscaal partner. Of ze nou willen of niet, ze worden gewoon als fiscaal partner beschouwd. Ook hier geldt net als bij het basispartnerbegrip van de AWR dat belastingplichtigen die gedurende een deel van het jaar als elkaars partner kwalificeren ook in andere perioden van dat jaar als partner kwalificeren. Voorwaarde hiervoor is dat zij ook in die periode op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.

Ik merk op dat ongehuwd samenwonenden die niet voldoen aan bovengenoemde voorwaarden, maar wel fiscaal partner willen worden, dit gewoonweg kunnen doen door een samenlevingscontract aan te gaan bij de notaris. Ook bloedverwanten in de eerste graad kunnen als partner worden aangemerkt, op voorwaarde dat zij beide 27 jaar of ouder zijn.

Inwoners buiten Nederland die er niet voor kiezen binnenlands belastingplichtige te worden, kunnen niet worden aangemerkt als de partner van een belastingplichtige. Ook in de Wet IB 2001 kan een belastingplichtige maar één partner hebben.

(22)

Net als in de AWR blijven ongehuwd samenwonenden elkaars partner als één van hen wordt opgenomen in een verpleeg- of verzorgingshuis vanwege medische redenen of ouderdom. Dit is bepaald in art. 1.2, lid 5 Wet IB 2001.

Het partnerschap eindigt voor gehuwden en ongehuwd samenwonenden (met samenlevingscontract en zelfde adres in GBA) op het moment dat zij niet meer voldoen aan de voorwaarden. De inschrijving in het GBA is bepalend voor de duur van het partnerschap. Bij het uit elkaar gaan wordt het moment van uitschrijving in de GBA als aanwijzing gebruikt om te bepalen of iemand recht heeft op de faciliteiten voor partners of voor alleenstaanden. Ook hier is het van belang dat de gehuwde partners een verzoek tot echtscheiding indienen bij de rechtbank. Er komt alleen een einde aan het partnerschap voor gehuwden als is voldaan aan deze twee cumulatieve eisen. Het is niet meer voldoende door duurzaam gescheiden te leven.

Verruiming voor samengestelde gezinnen

Vrij snel na de invoering van het nieuwe partnerbegrip per 1 januari 2011 is het partnerbegrip uitgebreid. Het kwam er op neer dat het partnerbegrip niet in alle situaties voldeed. Deze uitbreiding is van toepassing op samengestelde gezinnen. Sinds 1 januari 2012 vallen ook zogenaamde samengestelde gezinnen onder het fiscaal partnerschap. Met samengestelde gezinnen worden ongehuwd samenwonenden bedoeld die samen met één of meer minderjarige kinderen uit een vorige relatie in de gemeentelijke basisadministratie staan ingeschreven. Er wordt een uitzondering gemaakt op het fiscaal partnerschap van samengestelde gezinnen als er sprake is van onderhuur. Er moet middels een schriftelijke huurovereenkomst worden aangetoond dat één van beiden een gedeelte van de woning huurt van de ander. Het gaat blijkens de parlementaire geschiedenis hier om de ene huisgenoot die een deel van de woning huurt van de andere huisgenoot. Als er sprake is van een ander soort huurcontract, dus bijvoorbeeld in het geval dat beide huisgenoten een deel van de woning van een derde huren, dan kan geen gebruik worden gemaakt van deze uitzondering.

(23)

4.4 Het nieuwe partnerbegrip in de Successiewet 1956

Het partnerbegrip voor de Successiewet wordt sinds 1 januari 2010 al in een apart wetsartikel gedefinieerd. Daarom is er tijdens de herziening in 2011 niet heel veel meer gewijzigd in de Successiewet 1956. Gehuwden zijn elkaars partner op grond van het basispartnerbegrip. Voor ongehuwd samenwonenden wordt afgeweken van het basispartnerbegrip. Art. 1a, lid 1 SW 1956 bepaalt dat ongehuwd samenwonenden elkaars partner zijn als zij voldoen aan de volgende voorwaarden:

- ze dienen beide meerderjarig te zijn;

- ze dienen een notarieel samenlevingscontract te hebben waarin een wederzijdse zorgplicht is opgenomen;

- ze dienen op hetzelfde woonadres te staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie;

- ze mogen niet elkaars bloedverwant in rechte lijn zijn;

- ze mogen niet met iemand anders aan bovenstaande voorwaarden voldaan.

De ongehuwd samenwonenden dienen ten slotte minimaal zes maanden voorafgaand aan het tijdstip van overlijden te voldoen aan bovenstaande voorwaarden. Bij schenking is deze termijn twee jaar voorafgaand aan de schenking op grond van art. 1a, lid 2 SW 1956. In art. 1a, lid 3 SW 1956 is voorts bepaald dat ongehuwd samenwonenden die geen notarieel samenlevingscontract hebben, en voorafgaand aan het overlijden of de schenking een periode van ten minste vijf jaar op het zelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie staan ingeschreven, ook worden gekwalificeerd als partner. Voorwaarde is dat deze periode onafgebroken dient te zijn. Verder is van belang dat de termijn van vijf jaar aanvangt op het moment dat beide ongehuwden achttien jaar of ouder zijn.

Ouders kunnen geen partnerschap aangaan met hun kinderen. Dit heeft te maken met de verzorgingsgedachte. De relatie tussen ouders en kinderen valt hier niet onder. Er is sprake van een ander soort verzorgingsplicht dan tussen partners onderling. Een andere reden voor het niet aan kunnen gaan van het partnerschap is de voorwaarde dat iemand op enig moment maar een partner kan hebben.

(24)

Een uitzondering op deze regel is het mantelzorgcompliment. Hiervan is sprake op het moment dat een kind mantelzorg verleent aan een ouder. In dit geval kan partnerschap worden aangegaan, zodat de verhoogde partnervrijstelling geldt. Dit treedt echter niet op wanneer het kind zorg verleent aan beide ouders. Dan is namelijk reeds sprake van partnerschap tussen de twee ouders.

Het partnerschap eindigt bij gehuwden op het moment dat het huwelijk is ontbonden door echtscheiding of de scheiding van tafel en bed is ingeschreven in het huwelijksgoederenregister. Dit is in afwijking van het basispartnerbegrip. Voorts eindigt het partnerschap in de SW 1956 op het moment dat een van beide partners komt te overlijden of in het geval dat ongehuwd samenwonenden niet meer voldaan aan de gestelde voorwaarden in art. 1a, lid 1 SW 1956.

(25)

4.5 Het nieuwe partnerbegrip voor de AWIR vanaf 1 januari 2013

Per 1 januari 2013 is voor de toeslagen meer aansluiting gezocht bij het fiscale partnerbegrip. Partner voor de toeslagen is degene die volgens de AWR wordt aangemerkt als partner. In aanvulling hierop wordt in art. 3, lid 2 AWIR onder partner ook verstaan degene die op hetzelfde woonadres staat ingeschreven als de aanvrager van de toeslag en:

- voor de toepassing van de Wet IB 2001 voor het berekeningsjaar wordt aangemerkt als partner van de aanvrager;

- uit wiens relatie met de aanvrager een kind is geboren of een kind van de aanvrager heeft erkend dan wel van wie een kind door de aanvrager is erkend;

- in een aan het berekeningsjaar voorafgaand kalenderjaar partner van de aanvrager was; - voor de toepassing van een pensioenregeling als partner van de aanvrager is aangemeld,

of

- samen met de aanvrager een woning in eigendom heeft (ook economisch eigendom) die als hoofdverblijf geldt.13

Er is wel een uitzondering op het partnerbegrip in de toeslagen. Bloedverwanten in de eerste graad van de aanvrager van de toeslag worden niet als partner aangemerkt behalve als zij bij het begin van het kalenderjaar al 27 jaar oud zijn.

Door de wijziging van het begrip partner in de Toeslagen is er vrijwel geen verschil meer tussen het partnerbegrip in de Wet IB 2001 en de AWIR. Het enige verschil is dat in de omschrijving van de inkomstenbelasting het fiscale partnerschap is beperkt tot binnenlands belastingplichtigen en degenen die hebben gekozen om als zodanig te worden behandeld.

Het nieuwe begrip in de AWIR is pas op 1 januari 2013 ingevoerd, omdat er een nieuw automatiseringssysteem is gekomen voor de toeslagen. Om deze reden weken de partnerbegrippen in de Wet IB 2001 en de AWIR nog van elkaar af.

                                                                                                                         

(26)

4.6 Conclusie

In dit hoofdstuk ben ik ingegaan op het nieuwe partnerbegrip. Op 1 januari 2011 is het nieuwe partnerbegrip ingevoerd. In art. 5a AWR is een basispartnerbegrip ingevoerd die van toepassing is op alle fiscale wetten. In de afzonderlijke wetten zijn uitbreidingen en beperkingen opgenomen. Het basispartnerbegrip omvat gehuwden en ongehuwd samenwonenden met een notarieel samenlevingscontract. De belangrijkste wijziging sinds de nieuwe invoering is het vervallen van het criterium ‘voeren van een gezamenlijke huishouding’ voor ongehuwd samenwonenden en het criterium ‘duurzaam gescheiden leven’ voor gehuwden.

In de Wet IB 2001 is ook de keuzemogelijkheid voor ongehuwd samenwonenden komen te vervallen. Op 1 januari 2012 is een verruiming ingevoerd voor samengestelde gezinnen. Met samengestelde gezinnen worden ongehuwd samenwonenden bedoeld die samen met één of meer minderjarige kinderen uit een vorige relatie in de gemeenschappelijke basisadministratie staan ingeschreven. In de Successiewet 1956 zijn gehuwden altijd elkaars partner op grond van het basispartnerbegrip 5a AWR. Voor ongehuwd samenwonenden wordt hiervan afgeweken. Ongehuwd samenwonenden kunnen zonder notarieel samenlevingscontract ook worden aangemerkt als fiscaal partner, op voorwaarde dat zij gedurende vijf jaar voorafgaand aan het overlijden of schenken op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Door de wijziging van het begrip partner in de Toeslagen is er vrijwel geen verschil meer tussen het partnerbegrip in de Wet IB 2001 en de AWIR. Het enige verschil is dat in de omschrijving van de inkomstenbelasting het fiscale partnerschap is beperkt tot binnenlands belastingplichtigen en degenen die hebben gekozen om als zodanig te worden behandeld.

(27)

Hoofdstuk 5 Analyse

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal ik een analyse geven van het nieuw ingevoerde partnerbegrip dat sinds 1 januari 2011 van kracht is. De subvraag van dit hoofdstuk luidt als volgt: “In hoeverre is de

doelstelling van de wetgever voor het nieuwe partnerbegrip behaald?” In paragraaf 2 zal ik

de gevolgen van het fiscaal partnerschap uiteenzetten. Paragraaf 3 zal ik besteden aan de doelstellingen van de wetgever. Ik zal ingaan op de veelbesproken harmonisatie van het partnerbegrip. In paragraaf 4 bekijk ik of de doelstellingen van de wetgever zijn bereikt. Paragraaf 5 zal ik afsluiten met de conclusie.

5.2 Gevolgen fiscaal partnerschap

Algemeen kan worden gesteld dat het fiscaal partnerschap de volgende gevolgen met zich meebrengt in de inkomstenbelasting:

- fiscale partners worden voor de bepaling van aanverwantschap gelijkgesteld met gehuwden (art. 1.2 lid 6 Wet IB 2001);

- fiscale partners kunnen in de aangifte het saldo van hun bezittingen en schulden en de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen vrij toerekenen (art. art. 2.17 lid 2 Wet IB 2001);

- (negatieve) inkomsten uit eigen woning zijn vrij te verdelen tussen fiscale partners; - fiscale partners kunnen persoonsgebonden aftrekposten vrij verdelen;

- tussen fiscale partners worden geldleningen ten behoeve van de eigen woning genegeerd; - het inkomen van de fiscale partner is medebepalend voor de drempelbedragen voor de

zorgkosten en giftenaftrek;

- de fiscale partner is een verbonden persoon in de terbeschikkingstellingsregeling;

- fiscale partners kunnen het inkomen uit aanmerkelijk belang vrij toerekenen.

Zoals eerder is aangegeven kunnen fiscale partners voor bepaalde inkomsten en aftrekposten zelf bepalen wie welk bedrag aangeeft in de aangifte. Dit kan een fiscaal voordeel opleveren. Fiscale partners mogen op grond van art. 2.17, lid 2 Wet IB 2001 elk jaar zelf bepalen in

(28)

welke onderlinge verhouding zij verschillende posten in aanmerking nemen. Er vindt automatische toerekening plaats op basis van een 50%-50%-verhouding indien zijn niet zelf een keuze maken, of een keuze maken die niet leidt tot een totaal van 100% van het desbetreffende bestanddeel. Door het goed afstemmen van de aangifte kunnen fiscale partners hiermee dus een fiscaal voordeel behalen. Een voorbeeld van een fiscaal voordeel is de gezamenlijke rendementsgrondslag op sparen en beleggen.

(29)

5.3 Doelstellingen van de wetgever

Iedere wet hanteerde voorheen zijn eigen partnerbegrip. Dit maakte de uitvoering niet eenvoudig. Voor de belastingplichtige was het ook niet duidelijk wat het precies betekende om als partner te kunnen worden aangemerkt. Bij de Evaluatie van de Wet IB 200114 werd dit ter discussie gesteld. “Mede gelet op de ontwikkeling dat de uitvoering van

inkomensafhankelijke regelingen in toenemende mate bij de belastingdienst wordt belegd, dient de discussie over uniformering van het partnerbegrip voor ongehuwd samenlevenden in een breder verband te worden beschouwd.” In die tijd is er een notitie aan de Tweede Kamer

toegezegd over de mogelijkheden tot harmoniseringen van het partnerbegrip in de Wet IB 2001. Deze harmonisatie is later aangekondigd in 2009. De Jager schreef een brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Hij schreef: “Elke wet kent nu zijn

eigen criteria die leiden tot partnerschap. Een geharmoniseerd partnerbegrip komt de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid van de wetgeving ten goede.” Met de harmonisatie

bedoelde hij het invoeren van een basispartnerbegrip in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, en aanvullingen en/of beperkingen in de afzonderlijke heffingswetten. Met de harmonisatie wilde de wetgever een zekere mate van uniformering bereiken. Hij wilde de wetten die betrekking hebben op het partnerbegrip zo veel mogelijk op elkaar afstemmen.

De belastingdienst zou met de wijziging een administratieve lastenverlichting krijgen. Het partnerbegrip zou nu objectief kunnen worden getoetst. Bij het oude partnerbegrip was het toetsen ervan nog subjectief. Ook de uitvoeringslasten zouden worden verminderd, omdat nu niet voor elke wet een verschillende toets moet worden afgelegd. Ook hoefde de Belastingdienst bij het nieuwe partnerbegrip niet meer ieder jaar opnieuw te beoordelen of er sprake was van partnerschap.

Een andere doelstelling die de wetgever wilde bereiken was het gelijk behandelen van gelijke gevallen. Hiermee bedoel ik dat gehuwden en ongehuwd samenwonenden gelijk worden behandeld als fiscaal partner.

                                                                                                                         

(30)

5.4 Is het doel bereikt?

Tot 1 januari 2011 bestonden er verschillende partnerbegrippen in de inkomstenbelasting. Er was dus geen sprake van een harmonisatie. Er is nu sprake van één basispartnerbegrip met aanvullingen en/of beperkingen in de andere wetten.

Keuzemogelijkheid vervallen

Met de wijziging is de keuze komen te vervallen voor ongehuwd samenwonenden voor fiscaal partnerschap. Ze worden nu verplicht fiscaal partner als ze voldoen aan de gestelde voorwaarden. Hiermee kan worden gesteld dat er nu harmonisatie is binnen de inkomstenbelasting en dat dat doel is bereikt. Ook heeft het vervallen van de keuzemogelijkheid geleid tot vereenvoudiging. Nu hoeven belastingplichtigen zich niet meer te verdiepen in de stof en worden dus automatisch partner. Ook voor belastingplichtigen die niet over voldoende fiscale kennis beschikken, heeft dit nieuwe partnerbegrip tot vereenvoudiging geleid. Automatisch leidt dit tot minder administratieve lasten voor hen. Ook voor de Belastingdienst heeft het voor minder administratieve lasten geleid.

Vereenvoudiging uitvoering Belastingdienst

Een kritiekpunt op het oude partnerschap was dat het subjectieve voorwaarden bevatte. De voorwaarden voor het nieuwe partnerbegrip zijn zo gekozen dat deze objectief kunnen worden vastgesteld. De Belastingdienst kan op basis van deze criteria objectief vaststellen of een persoon kwalificeert als fiscaal partner en zo deze gegeven verwerken in de vooraf ingevulde inkomstenbelasting (VIA). Om de uitvoering voor de Belastingdienst te vereenvoudigen is meteen bij de invoering van het herziene partnerbegrip per 1 januari 2011 al voorzien in een uitbreiding van het partnerbegrip met ingang van 1 januari 2012 (Bögemann, 2013). Er is aan het eerste lid van art. 1.2 Wet IB 2001 een onderdeel toegevoegd. Op basis hiervan kwalificeert een persoon als fiscaal als hij of zij dat in het voorafgaande jaar ook deed. De Belastingdienst hoeft hierdoor niet meer jaarlijks het partnerschap van de belastingplichtige te beoordelen, maar kan het partnerschap dus worden gevolgd van het voorafgaande jaar.

(31)

Minpunten harmonisatie

Echter, er zitten ook een aantal haken en ogen aan het nieuw ingevoerde partnerbegrip. Door de uitbreidingen en beperkingen in de verschillende heffingswetten blijft er sprake van verschillen in de partnerbegrippen. Hiermee bedoel ik de verschillen in de IB 2001 en de Successiewet. Voor de IB 2001 is het bijvoorbeeld voldoende voor ongehuwd samenwonenden om een notarieel samenlevingscontract op te stellen om als partner te worden aangemerkt. De Successiewet stelt hiervoor een aanvullende eis. Het notariële samenlevingscontract dient een wederzijdse zorgplicht te bevatten om te worden aangemerkt als fiscale partners. Een uitzondering hierop is weer dat dit niet nodig is wanneer partners reeds meer dan vijf jaren hebben samengewoond op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie. Verder blijven er meerdere partnerbegrippen bestaan in de Successiewet. Dit maakt het er niet eenvoudiger op voor zowel de belastingplichtige als de belastingdienst.

Verder staat het begrip “duurzaam gescheiden leven” nog steeds in de Wet IB 2001. De wetgever wilde dit begrip schrappen, maar door art. 3.111, lid 4 Wet IB 2001 wordt bepaald dat onder “gewezen partner” mede wordt verstaan de duurzaam gescheiden levende echtgenoot. Dit wordt ook wel de echtscheidingsregeling genoemd.

Ook kan er ondanks de vereenvoudiging onduidelijkheid blijven bestaan voor ongehuwd samenwonenden over de vraag wanneer zij nou worden aangemerkt als fiscaal partner. Zij kunnen op grond van het basispartnerbegrip elkaars partner zijn, maar om bijvoorbeeld als partner te worden aangemerkt in de SW 1956 dienen zij te nog aan twee aanvullende voorwaarden te voldoen. Ook kunnen zij zonder notarieel samenlevingscontract partner zijn. Dit kan voor verwarring zorgen.

5.5 Conclusie

In dit hoofdstuk heb ik onderzocht wat de doelen van de wetgever waren voor het nieuw ingevoerde partnerbegrip en of dit doel is bereikt. Ik kom tot de conclusie dat het nieuw

(32)

ingevoerde partnerbegrip in de inkomstenbelasting heeft geleid tot harmonisatie en vereenvoudiging. Het heeft geleid tot harmonisatie omdat er nu maar één basispartnerbegrip is in de AWR en dit wordt in de inkomstenbelasting uitgebreid. Het heeft geleid tot een administratieve lastenverlichting voor zowel de belastingdienst als de belastingplichtige. Toch blijven er verschillen bestaan in de partnerbegrippen. De Successiewet bevat afwijkingen op het basispartnerbegrip van art. 5a AWR. Zo stelt de Successiewet dat partners ten minste een bepaalde periode voorafgaand aan e heffing van schenking en/of erfbelasting op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie staan ingeschreven. Ook kunnen bloedverwanten in rechte lijn niet als partner kwalificeren. Een uitzondering hierop is het mantelzorgcompliment. Indien het mantelzorgcompliment is verleend, kunnen bloedverwanten in rechte lijn wel als partner kwalificeren. Al met al stelt de Successiewet strengere eisen aan het fiscaal partnerschap.

(33)

Hoofdstuk 6 Conclusie en aanbevelingen

Per 1 januari 2011 is de wetgeving betreffende het partnerbegrip ingrijpend gewijzigd. De wetgever had verschillende beweegredenen om de wetgeving te wijzigen. Het ging in het bijzonder om de harmonisatie. Verder wilde de wetgever de fiscale regelgeving

vereenvoudigen voor de belastingplichtige. Dit moest automatisch leiden tot een

administratieve lastenverlichting voor de Belastingdienst. Ik heb onderzocht of met deze wijziging van het partnerbegrip vereenvoudiging is bereikt.

Hieronder geef ik antwoord op de onderzoeksvragen.

Onderzoeksvraag 1

Hoe waren de partnerbegrippen in respectievelijk de Wet IB 2001, de SW 1956 en de AWIR vóór de herziening geregeld?

De Wet IB 2001 en de Successiewet hadden beide een eigen partnerbegrip. Er werden verschillende voorwaarden gesteld aan ongehuwd samenwonenden om te worden beschouwd als fiscale partners. Het grootste verschil had te maken met de keuzemogelijkheid voor fiscaal partnerschap voor ongehuwd samenwonenden in de Wet IB 2001. In de Successiewet hadden partners deze keuze niet. De belangrijkste overeenkomst tussen de Wet IB 2001 en de SW 1956 was dat ongehuwd samenwonenden een gezamenlijke huishouding dienden te voeren.

In de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen was het begrip partner veel uitgebreider dan in de andere wetten. De behandeling van gehuwden en ongehuwd samenwonenden waren gelijk, ongeacht de samenlevingsvorm.

Onderzoeksvraag 2:

Hoe is het partnerbegrip met ingang van 1 januari 2011 geregeld in de afzonderlijke wetten?

Op 1 januari 2011 is het nieuwe partnerbegrip ingevoerd. In art. 5a AWR is een basispartnerbegrip ingevoerd die van toepassing is op alle fiscale wetten. In de afzonderlijke wetten zijn uitbreidingen en beperkingen opgenomen. Het basispartnerbegrip omvat

(34)

gehuwden en ongehuwd samenwonenden met een notarieel samenlevingscontract. De belangrijkste wijziging sinds de nieuwe invoering is het vervallen van het criterium ‘voeren van een gezamenlijke huishouding’ voor ongehuwd samenwonenden en het criterium ‘duurzaam gescheiden leven’ voor gehuwden. Ook is de keuzemogelijkheid voor ongehuwd samenwonenden komen te vervallen. Op 1 januari 2012 is een verruiming ingevoerd voor samengestelde gezinnen. In de Successiewet 1956 zijn gehuwden altijd elkaars partner op grond van het basispartnerbegrip 5a AWR. Voor ongehuwd samenwonenden wordt hiervan afgeweken. Ongehuwd samenwonenden kunnen zonder notarieel samenlevingscontract ook worden aangemerkt als fiscaal partner, op voorwaarde dat zij gedurende vijf jaar voorafgaand aan het overlijden of schenken op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Door de wijziging van het begrip partner in de Toeslagen is er vrijwel geen verschil meer tussen het partnerbegrip in de Wet IB 2001 en de AWIR. Het enige verschil is dat in de omschrijving van de inkomstenbelasting het fiscale partnerschap is beperkt tot binnenlands belastingplichtigen en degenen die hebben gekozen om als zodanig te worden behandeld.

Onderzoeksvraag 3:

In hoeverre is de doelstelling van de wetgever voor het nieuwe partnerbegrip behaald?

Ik kan concluderen dat het partnerbegrip op veel punten is gewijzigd en verbeterd. De afschaffing van de keuzemogelijkheid voor ongehuwd samenwonenden is naar mijn mening heel goed gedaan. Hiermee is vereenvoudiging bereikt voor de belastingplichtige. Ook voor de uitvoering van de Belastingdienst heeft dit tot lastenverlichting geleid. Hiermee zijn de beoogde doelstellingen behaald. De wijzigingen hebben geleid tot harmonisatie van de wetgeving. Ondanks de herziening van het partnerbegrip blijven er verschillen bestaan. Met name de Successiewet strengt strengere eisen aan het fiscaal partnerschap.

(35)

Literatuurlijst

Boeken:

Adriaanse, L.J. (2013). Belastingboekje 2013. Den Haag: Sdu uitgevers

Arendonk, H.P.A.M. van (2009). Wegwijs in de Inkomstenbelasting (8e druk). Amersfoort: Sdu uitgevers

Gubbels, N.C.G. (2011). Samenlevingsverbanden in de inkomstenbelasting en de schenk- en

erfbelasting. Deventer: Kluwer

Heithuis, E.J.W. & Kavelaars, P. & Schuver, B.F. (2013). Inkomstenbelasting (9e herziene druk). Deventer: Kluwer

Kertzman, E.N. (1978). Belastingheffing van gehuwden en ongehuwden. Deventer: Kluwer

Koetzier, W. (2009). Belastingrecht in perspectief (3e herziene druk). Den Haag: Sdu uitgevers Martens, C.J.M. & Sonneveldt, F. (2010). Wegwijs in de Successiewet (15e druk). Den Haag: Sdu uitgevers

Niessen, R.E.C.M. (2003). De Wet inkomstenbelasting 2001 (4e herziene druk). Amersfoort: Sdu fiscale & financiële uitgevers

Pieterse, L.J.A. (2013). Fiscale methodologie. Den Haag: Boom fiscale uitgevers

Redegeld, C.J. (2008). Praktische behandeling van belastingwetten (45e druk). ’s-Gravenhage: Reed Business bv

Sonneveldt, F. (2010). De Successiewet 1956 vóór en na 1 januari 2010 (2e herziene druk). Den Haag: Sdu uitgevers

Roelvink, A. (2013). Belastingen voor de familiepraktijk. Den Haag: Boom juridische uitgevers

Stevens, L.G.M. (2006). Elementair Belastingrecht. Deventer: Kluwer

(36)

Artikelen:

Bögemann, M.A.B. (2013). Onduidelijkheid in het partnerbegrip voor IB en de toeslagen.

Forfatair 2013/240

Gubbels, N.C.G. (2006). Het partnerbegrip. In A.C. Rijkers & H. Vordering (Eds.), (pp. 168-186).

Gubbels, N.C.G. (2001). Partners in de Wet inkomstenbelasting 2001. WFR 2001/6458, p. 1682-1694

Gubbels, N.C.G. (2012). Het nieuwe (gecoördineerde) partnerbegrip in de inkomstenbelasting en Successiewet. Weekblad voor privaatrecht, notariaat en registratie.

Gubbels, N.C.G. (2013). Gehuwden en ongehuwd samenwonenden in de inkomstenbelasting en de schenk- en erfbelasting. Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht.

Gubbels, N.C.G. (2009). De fiscale aspecten van de bijdrage in het levensonderhoud tussen (ex)ongehuwd samenwonenden. Weekblad voor privaatrecht, notariaat en registratie

Kroon, B.B.A de. (2010). Een nieuw fiscaal partnerbegrip. Fiscaal tijdschrift vermogen

Niessen, R.E.C.M., Ongelijke behandeling van gehuwden en ongehuwden, WFR 2001/6437

Vijfeijken, I.J.F.A. van (2005). Gehuwd of niet: maakt het wat uit voor de belastingheffing?

Vijfeijken, I.J.F.A. van (2010). Over kinderen, partners, tarieven en vrijstellingen. Weekblad

voor privaatrecht, notariaat en registratie

Sonneveldt, F. (2011). Het nieuwe fiscale partnerbegrip in de inkomstenbelasting. 2011/8.

(37)

Regelgeving:

- Algemene wet inzake rijksbelastingen,

- Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen - Besluit Inkomstenbelasting 1941, - Burgerlijk Wetboek I - Successiewet 1956 - Wet op de inkomstenbelasting 1964 en - Wet inkomstenbelasting 2001  

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ook als er sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen, kan het niettemin wenselijk zijn deze verwachtingen niet te honoreren. In de eerste plaats is dit aan de orde indien

Kan reeds een prognose worden gemaakt van het aantal mensen dat door de verbetering van de inning automatisch een vermindering zal krijgen op de onroerende

Om een voordeel uit deze activiteiten aan te merken als resultaat uit overige werkzaamheden, dient arbeid te worden verricht in het economische verkeer waarbij

Wel is in het achtste lid expliciet opgenomen dat personen die partners waren op grond van het vierde en het zesde lid (zie hierna) ook nog als partners kunnen worden aangemerkt

het perceel door de tuinder voor de levering eerst wordt ontdaan van de kassen, maar de koper nog geen plannen voor de bebouwing heeft; ofb. het perceel door de tuinder wordt

In zoverre deze nieuwe maatregelen de vervroeg- de uittrederegelingen effectief minder aantrekke- lijk maken voor werkgevers, is dit een positieve zaak voor het Vlaams fiscaal

Het vervallen van de vrijstelling leidt echter niet per definitie tot belasting- plicht voor alle vastgoedstichtingen van zorginstellin- gen.. Omdat een stichting

Een belastingplichtige moet niet alleen makkelijk inzicht kunnen krijgen in zijn eigen pensioensituatie, maar ook op eenvoudige wijze kunnen overzien wat er binnen het