• No results found

Implementatie van het BEPS-actieplan : wat voor gevolgen heeft dit voor Nederland?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Implementatie van het BEPS-actieplan : wat voor gevolgen heeft dit voor Nederland?"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Universiteit van Amsterdam

Bachelorscriptie fiscale economie

Auteur: N. van der Stoop Adres: Spant 28, 1567 AA

Plaats: Assendelft

Telefoonnummer: +31644292878 Studentnummer: 10170324

Begeleider: J.A. de Vries MSc RA

Datum: 30 juni 2014

Implementatie van het BEPS-actieplan

Wat voor gevolgen heeft dit voor Nederland?

(2)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave 2

Lijst van gebruikte afkortingen 4

1. Inleiding

1.1 Aanleiding van het onderzoek 5

1.2 Centrale vraag en subvragen 6

1.3 Onderzoeksopzet 7

2. Het Nederlandse fiscale stelsel

2.1 Inleiding 8

2.2 Beschrijving Nederlandse fiscale stelsel 8

2.2.1 Verdragenbeleid 8

2.2.2 Bronheffing op royalty’s en rente 11

2.2.3 Deelnemingsvrijstelling 11

2.2.4 Zekerheid verkrijgen vooraf 15

2.3 Het gebruik van deze regelingen 17

2.4 Subconclusie 19

3. Inhoud van het BEPS-actieplan

3.1 Inleiding 22

3.2 Aanleiding en doel van het actieplan 22

3.3 Inhoud BEPS-actierapport 23 Digitale economie 23 Antimisbruik 24 Vaste inrichtingen 27 Transfer pricing 28 Kritische opmerkingen 29 3.4 Nederlandse houding 30 3.5 Subconclusie 31

(3)

4. Belangrijkste maatregelen van Nederland om actieplan te implementeren

4.1 Inleiding 33

4.2 Huidige ontwikkelingen 33

4.3 Al aangekondigde maatregelen door Nederland 34

4.4 Toekomstige maatregelen 35

Aanpassen van de toepassing van de deelnemingsvrijstelling 36

Renteaftrekbeperkingen 38 Country-by-country reporting 40 4.5 Subconclusie 41 5. Conclusie 5.1 Inleiding 43 5.2 Beantwoording subvragen 43

Welke elementen in de huidige situatie zorgen ervoor dat Nederland 43 fiscaal aantrekkelijk wordt genoemd?

Wat is de meest gewichtige inhoud van het BEPS-actieplan? 43 Wat zijn de belangrijkste maatregelen die Nederland zou kunnen 44 nemen om het BEPS-actieplan te implementeren?

5.3 Beantwoording centrale vraag 45

Wat voor gevolgen heeft de implementatie van het BEPS-actieplan voor Nederland?

5.4 Aanbevelingen 46

(4)

Lijst van gebruikte afkortingen

BEPS-actieplan: Actionplan on Base Erosion and Profit Shifting Bvdb: Besluit voorkoming dubbele belasting

Cbc-reporting: Country-by-country reporting CFC: Controlled Foreign Company DBI: Directe buitenlandse investeringen

Dvl-besluit: Dienstverleningslichamen en zekerheid vooraf

EC: Europese Commissie

EU: Europese Unie

OECD: Organisation for Economic Co-operation and Development OESO: Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling

VN: Verenigde Naties

(5)

1. Inleiding

1.1 Aanleiding van het onderzoek

Onbekend maakt onbemind. Er is sinds 2012 een versterkte aandacht voor ondernemingen die hun belastingdruk met behulp van verschillende fiscale structuren proberen te verlagen. Het is daarom ook niet verwonderlijk dat er een maatschappelijke discussie is losgebarsten over de vraag in hoeverre deze belastingvermindering door multinationals leidt tot

belastingontwijking en/of tot mogelijke uitholling van de belastingrondslag.

Starbucks in Groot-Brittannië is hier een duidelijk voorbeeld van. Het is één van de multinationals die door de politiek ter verantwoording is geroepen vanwege de lage

belastingafdracht in Groot-Brittannië.1 Naar buiten is gekomen dat Starbucks bijna 400

miljoen pond winst heeft behaald, maar daar geen belasting over betaalt. Dit was onder andere mogelijk door gebruik te maken van een vennootschap in Amsterdam. Starbucks heeft door miljoenen te betalen aan deze vennootschap zulke hoge aftrekposten bij de Britse

Belastingdienst dat zij uiteindelijk geen belasting is verschuldigd in Groot-Brittannië.2 De publieke en politieke verontwaardiging door deze actie is groot en

juist doordat we ons in roerige economische tijden bevinden wordt het onaanvaardbaar geacht dat multinationale ondernemingen niet hun fair share bijdragen.3 Bovendien zorgt de

mogelijkheid van belastingminimalisering ervoor dat concurrentieverhoudingen worden verstoord. Dit komt doordat binnenlands opererende ondernemingen niet in staat zijn om de voordelen van belastingplanning te genieten.4 Het gaat hierbij niet zozeer om het tegenaan van fraude, maar meer over het gebruik van de verschillen in de fiscale systemen door multinationals.

Door deze versterkte aandacht, zijn zowel de samenleving als de overheden zich er bewust van geworden dat deze maatschappelijke ontwikkeling niet zodanig gewenst is. Hierdoor is de belastingheffing van multinationals hoog op de internationale politieke agenda komen te staan. Deze ontwikkelingen hebben geleid tot twee belangrijke initiatieven.5 Het initiatief van de Europese Unie (hierna EU) en die van de Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna OESO). Het laatste initiatief is wat in deze scriptie

1 J.J. Engelmoer & S.A.A Herrijgers, ‘ Wet en gedrag: tegenspraak of samenspel?’, WFR 2014/68. 2

Starbucks betaalt meer belasting, NOS nieuws, 6 december 2012.

3 A. Mohamoud, ‘Verslag van de Maarten J. Ellis Leiden Lecture on International Taxation 2013’, WFR

2013/1450.

4

A.J. Nederhoed & M. Evers, ‘‘Excessieve gedragingen’ en internationaal fiscaal beleid’, WFR 2013/95.

5

P. Kavelaars, ‘Afbouw van belastingontwijking’, TFO 2014/131.3.

(6)

centraal staat. Het initiatief van de EU is vooral gericht op versterking van de administratieve samenwerking. Daarom zijn er door de EU twee acties aangekondigd, namelijk: een

aanpassing van de antimisbruikregels in de richtlijnen en het wegnemen van

kwalificatieverschillen als daar geen overeenstemming over wordt bereikt tussen de lidstaten.6

Op verzoek van de G20 heeft het Committee on Fiscal Affairs van de OESO in juli 2013 een actierapport uitgebracht. Dit rapport moet voorzien in een alomvattende

evenwichtige en doeltreffende strategie met betrekking tot grondslaguitholling en

winstverschuivingen7, genaamd het Actionplan on Base Erosion and Profit Shifting (hierna BEPS-actieplan). Dit actieplan is inmiddels volledig aanvaard door de G20 en is aan zijn eigen implementatie begonnen. Het plan roept op tot zeer brede internationale

belastinghervormingen.8

Het is belangrijk om te weten wat voor gevolgen dit voor Nederland gaat hebben, want juist Nederland wordt omschreven als een fiscaal aantrekkelijk land voor buitenlandse

ondernemingen.9 Dit komt door de combinatie van een aantal aantrekkelijke elementen in het Nederlandse fiscale stelsel. Maar ook voor Nederland zelf is het economisch gunstig dat buitenlandse ondernemingen zich hier vestigen. Voor de overheid is het daarom steeds laveren tussen grondslagbescherming enerzijds en het behouden van de concurrentiepositie anderzijds.10

De relevantie van het BEPS-actierapport valt duidelijk af te leiden van de opschudding die het heeft doen veroorzaken. Er is een wereldwijd publiek debat ontstaan over tax planning door multinationals.11 Ook is er in korte tijd een groot aantal artikelen over het BEPS-actieplan gepubliceerd. Verder bevelen de advieskantoren (o.a. BDO, Deloitte en Mazars) multinationals aan om hun structuren opnieuw te laten beoordelen zodat duidelijk wordt of deze ‘BEPS-proof’ zijn.

1.2 Centrale vraag en subvragen

De centrale vraag van het onderzoek luidt:

Welke gevolgen heeft de implementatie van het BEPS-actieplan voor Nederland?

6 European Commission, ‘Communication from the Commission to the European Parliament and the Council,

An action plan to strengthen the fight against tax fraud and tax evasion; COM (2012) 722 final.

7 A.J. Nederhoed & M. Evers, ‘‘Excessieve gedragingen’ en internationaal fiscaal beleid’, WFR 2013/95. 8

A. Mohamoud, ‘Verslag van de Maarten J. Ellis Leiden Lecture on International Taxation 2013’, WFR 2013/1450.

9 P. Kavelaars, ‘Internationale structuren en belastingbesparing: acties van EU en OESO’, Deloitte. 10

J.J. Engelmoer & S.A.A Herrijgers, ‘ Wet en gedrag: tegenspraak of samenspel?’, WFR 2014/68.

11

F.A. Engelen & A.F. Gunn, ‘Het BEPS-project: een inleiding’ WFR 2013/1413.

(7)

Om tot beantwoording van de centrale vraag over te kunnen gaan, wordt eerst een drietal subvragen beantwoord. Allereerst wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het Nederlandse fiscale stelsel. In dit hoofdstuk wordt duidelijk welke elementen van het stelsel (al dan niet in

samenhang) zorgen voor het gunstige fiscale klimaat van Nederland waarover in de literatuur wordt gesproken. Hierdoor wordt de subvraag: Welke elementen in het huidige stelsel zorgen

ervoor dat Nederland fiscaal aantrekkelijk wordt genoemd? beantwoord.

Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het BEPS-actieplan zelf aan bod: Wat is de inhoud

van het BEPS-actieplan? Duidelijk wordt wat de aanleiding en het doel van dit actieplan is.

Vervolgens wordt een beschrijving gegeven van de belangrijkste actiepunten die de OESO voorstelt in dit rapport. Ook worden enkele kritische opmerkingen geplaatst over de implementatie van het BEPS-actieplan. Als laatste wordt in dit hoofdstuk duidelijk hoe Nederland denkt over de plannen om grondslagerosie en belastingontwijking tegen te gaan.

De derde subvraag wordt behandeld in hoofdstuk 4: Wat zijn de belangrijkste maatregelen

die Nederland zou kunnen nemen om het BEPS-actieplan te implementeren? Eerst worden een

aantal verschillende maatregelen onderzocht die Nederland zou kunnen implementeren, onder andere de toepassing van de deelnemingsvrijstelling en het niet langer afgeven van zekerheid vooraf wanneer daarmee belasting wordt omzeild.

1.3 Onderzoeksopzet

Door middel van een literatuuronderzoek wordt onderzocht wat de gevolgen zijn voor Nederland, wanneer het BEPS-actieplan wordt geïmplementeerd. Ten eerste wordt het huidige Nederlandse fiscale stelsel aan de hand van de parlementaire geschiedenis, Kamerstukken en verschillende rapporten beschreven (onder meer het SEO-rapport en de beleidspaper van Oxfam Novib).

Ten tweede wordt aan de hand van het BEPS-actieplan zelf, de inhoud daarvan duidelijk. Tevens worden hier de maatregelen die de OESO voorstelt beschreven. Hierbij staan enkele kritische opmerkingen met betrekking tot de implementatie die uit de

vakliteratuur naar voren komen. Aan de hand van Kamerstukken wordt duidelijk hoe Nederland denkt over plannen om belastingontwijking en grondslagerosie tegen te gaan. Vervolgens worden artikelen uit vakbladen gebruikt om de verschillende maatregelen, die Nederland zou kunnen nemen om het actieplan te implementeren, te formuleren.

Afgesloten wordt met de beantwoording van de centrale vraag. Verder worden hier de aanbevelingen voor Nederland geformuleerd. Om de centrale vraag te kunnen beantwoorden,

(8)
(9)

2. Het Nederlandse fiscale stelsel

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de eerste deelvraag van dit literatuuronderzoek:

Welke elementen in het huidige fiscale stelsel zorgen ervoor dat Nederland fiscaal

aantrekkelijk wordt genoemd? In de literatuur worden enkele elementen van het Nederlandse

fiscale stelsel onderscheiden die als gunstig worden aangemerkt. Het gaat hierbij om vier verschillende regels en omstandigheden die hieronder zullen worden uitgelegd. Vervolgens wordt duidelijk hoe en in welke mate buitenlandse ondernemingen van deze regelingen gebruikmaken.

2.2 Beschrijving Nederlandse fiscale stelsel

De Nederlandse economie is van oudsher al gericht op internationale handel en expansie. Het is daarom altijd van belang geweest dat ondernemingen die internationaal opereren niet dubbel worden belast en er een gelijk speelveld is tussen in Nederland gevestigde

ondernemingen en hun concurrenten op buitenlandse markten.12 Met het oog hierop kent Nederland een aantal fiscaal aantrekkelijke regelingen, te weten: het uitgebreide

verdragennetwerk, de afspraken die met de fiscus kunnen worden gesloten om zekerheid vooraf te krijgen over de fiscale gevolgen van bepaalde fiscale structuren, de

deelnemingsvrijstelling waardoor voordelen die een moedervennootschap verkrijgt van haar dochtervennootschap onbelast blijven en ten slotte het beperkt toepassen van bronheffingen.13 Mede door deze regelingen zijn internationale ondernemingen bereid om te investeren in Nederland. Nederland heeft daar economisch profijt van. Maar dit leidt er eveneens toe dat zich in Nederland vennootschappen gaan vestigen die vooral als doorstoomlichaam voor kapitaalstromen fungeren.14

2.2.1 Verdragenbeleid

Nederland heeft met meer dan negentig landen bilaterale belastingverdragen afgesloten. Dit is logisch aangezien Nederland een zeer open economie heeft, mede door de beperkte omvang van de eigen binnenlandse markt.15 Nederland is qua omvang van haar verdragennetwerk

12

Brief Staatssecretaris van Financiën, Belastingheffing internationale ondernemingen, 17 januari 2014, nr. IFZ/2013/25/U.

13 P. Kavelaars, ‘Internationale structuren en belastingbesparing: acties van EU en OESO’, Deloitte. 14

J.J. Engelmoer & S.A.A Herrijgers, ‘ Wet en gedrag: tegenspraak of samenspel?’, WFR 2014/68.

15

Notitie fiscaal verdragsbeleid 2011, Ministerie van Financiën, 2011, p. 15.

(10)

overigens niet meer uniek. Het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Frankrijk hebben meer verdragen.16

Nederland heeft haar internationale fiscale beleid neergelegd in het Fiscaal Verdragsbeleid. Deze bestaat uit een reeks van nota’s die sinds 1987 zijn verschenen. De laatste nota komt uit 2011.

Er zijn twee hoofddoelen te erkennen met betrekking tot de belastingverdragen. Ten eerste is het de bedoeling om de zogenoemde juridische dubbele belastingheffing te

ontnemen, door het overeenkomen van een verdeling van de heffingsbevoegdheid.17 Ten tweede gaat het om het ontgaan van belastingen te voorkomen, omdat dit in strijd is met de nationale wet.18

Nederland moet, meer dan staten met een grotere binnenlandse markt, in de gaten houden hoe haar vestigingsklimaat zich verhoudt tot het fiscaal-economische

vestigingsklimaat van vergelijkbare staten. Nederland heeft dan ook gekozen voor kapitaalimport-neutraliteit. Hierbij is het niveau van de belastingheffing in de bronstaat leidend. De gedachte hierachter is dat het niet uitmaakt of kapitaal wordt aangetrokken vanuit het binnenland of buitenland, omdat de belastingdruk gelijk is.19

Nederland verschilt hierin van andere staten. Deze andere (veelal grotere) staten baseren hun verdragsbeleid op beginselen van kapitaalexportneutraliteit. Deze staten gaan in hun verdragsbeleid uit van de mogelijkheid om belasting bij te heffen tot het eigen nationale belastingniveau. Dit kan gevolgen hebben voor de concurrentiepositie van belastingplichtigen die actief zijn in een andere verdragsstaat. Maar aangezien deze landen zelf over een grotere binnenlandse markt beschikken is dit probleem voor hen niet zo groot, als dat het voor Nederland met zijn kleinere binnenlandse markt zou zijn.20

Verder kent Nederland zelf geen bronheffing op interest en royalty’s. Andere staten kennen die echter wel. Daarom streeft Nederland ernaar om in de belastingverdragen een uitsluitende woonstaatheffing met betrekking tot interest- en royaltyinkomsten op te nemen. Anders zou de investeerder uit het buitenland uiteindelijk meer betalen dan de investeerder uit

16 Centraal Planbureau, ‘Nederland belastingparadijs? Nederland doorsluisland!’, CPB Policy brief, 2013/07. 17 A. Mohamoud, ‘Verslag van de Maarten J. Ellis Leiden Lecture on International Taxation 2013’, WFR

2013/1450, p. 14.

18

P. Kavelaars, ‘Afbouw van belastingontwijking’, TFO 2014/131.3.

19 A. Mohamoud, ‘Verslag van de Maarten J. Ellis Leiden Lecture on International Taxation 2013’, WFR

2013/1450, p. 22

20

A. Mohamoud, ‘Verslag van de Maarten J. Ellis Leiden Lecture on International Taxation 2013’, WFR 2013/1450, p. 16.

(11)

de bronstaat zelf.21 Immers wanneer de bronheffingen over interest en royalty’s worden geheven over het bruto-inkomen en de woonstaat voor de verrekening het netto-inkomen in aanmerking neemt zijn er kosten gemaakt door dubbele belastingheffing. Deze kosten zullen worden doorberekend.22 Hierdoor komt de investeerder uit het buitenland op achterstand ten opzichte van de investeerder uit de bronstaat.

Ook wordt gestreefd naar een uitsluitende woonstaatheffing voor

deelnemingsdividenden. In het Besluit voorkoming dubbele belasting (hierna Bvdb) wordt toegestaan dat de in het buitenland ingehouden bronbelasting op dividenden die worden uitgekeerd aan een Nederlandse gerechtigde worden verrekend met de aan deze dividenden toe te rekenen Nederlandse belasting. Door de toepassing van de deelnemingsvrijstelling worden de dividenden die een Nederlandse vennootschap van een buitenlandse vennootschap ontvangt niet belast. Daardoor kan de in het buitenland ingehouden bronbelasting niet worden verrekend. Zo wordt de buitenlandse bronbelasting een kostenpost.23 Door in de verdragen te streven naar een uitsluitende woonstaatheffing, wordt dit probleem opgelost.

Het Nederlandse verdragsbeleid is er niet op gericht om het tarief voor

portfoliodividenden, dit zijn dividenden die niet in de categorie deelnemingsdividenden vallen, te verlagen.24 Hierdoor blijft het nationale tarief van 15% gehandhaafd.

Verder is er recent een discussie geweest over de Nederlandse verdragen met

ontwikkelingslanden. Deze verdragen zouden namelijk schadelijk zijn voor die landen, omdat zij belastingopbrengsten mislopen. Het zou in 2011 om ongeveer €145 miljoen gaan, wat ontwikkelingslanden minder aan bronbelasting innen als gevolg van de verdragen.25 Belasting is in die landen de meest duurzame en daardoor één van de belangrijkste financieringsbronnen voor ontwikkeling.26 Ontwikkelingslanden verwelkomen daarom graag directe investeringen, maar doordat veel van die bedrijven hun lokale belastingafdrachten weten te verminderen, hebben ontwikkelingslanden uiteindelijk minder profijt van deze investeringen dan zou moeten. Eén van de legale wegen om belastingen te verminderen loopt via Nederland. Een Nederlandse vestiging wordt geopend, die vervolgens fungeert als tussenschakel. Hierdoor

21

A. Mohamoud, ‘Verslag van de Maarten J. Ellis Leiden Lecture on International Taxation 2013’, WFR 2013/1450, p. 47.

22 J.J. Engelmoer & S.A.A Herrijgers, ‘ Wet en gedrag: tegenspraak of samenspel?’, WFR 2014/68. 23 Memorie van toelichting, Kamerstukken II 1994-1995, 23 980, p. 1.

24 A. Mohamoud, ‘Verslag van de Maarten J. Ellis Leiden Lecture on International Taxation 2013’, WFR

2013/1450, p. 46.

25 B. Baarsma e.a., ‘Uit de schaduw van het bankwezen. Feiten en cijfers over bijzondere financiële instellingen

en het schaduwbankwezen’, SEO-rapport nr. 2013-31, Amsterdam: SEO 2013, p. 3 (deel A synthese).

26

E. Berkhout, ‘De Nederlandse Route. Hoe arme landen inkomsten mislopen via belastinglek Nederland’,

Oxfam Novib beleidspaper, 2013, p. 4.

(12)

kunnen internationale bedrijven gebruik maken van de gunstige belastingvoorwaarden in de bilaterale belastingverdragen van Nederland. Dit kan leiden tot minder belastingopbrengsten voor de ontwikkelingslanden, omdat in verdragen (vaak) lagere bronheffingen zijn

opgenomen. Dit terwijl bronheffingen op internationale betalingen voor ontwikkelingslanden veel inkomsten kunnen opleveren, want ze zijn makkelijk te innen en beperken de

belastingontwijking.27 Het aanpakken van internationale belastingontwijking is dus ook van belang voor het verhogen van belastinginkomsten in ontwikkelingslanden.

2.2.2 Bronheffing op rente en royalty’s

Nederland kent geen bronheffing op uitgaande rente en royalty’s. Deze is nul, ongeacht of het ontvangende land een verdragsland is of niet.28 Enerzijds heeft Nederland deze regeling, omdat de heffingen verstorend kunnen werken op het internationale kapitaal- en

handelsverkeer, anderzijds omdat het volgens Nederland niet aan de bronstaat is, maar aan de woonstaat van de ontvanger om deze betalingen in de heffing te betrekken.

Andere staten kennen die bronheffing op uitgaande rente en royalty’s echter wel. Maar doordat in de EU de Rente- en Royalty Richtlijn geldt, wordt ook in de rest van de EU geen bronheffing op uitgaande rente en royalty’s geheven. Binnen de EU dient

grensoverschrijdende samenwerking van vennootschappen niet te worden belemmerd. Deze maatregel zorgt daardoor voor een betere werking van de interne markt binnen de EU.

Doordat Nederland in de hoofdregel geen bronheffing op interest en royalty’s kent, heeft zij in lijn met het OESO modelverdrag ervoor gekozen om bronheffingen onder de verdragen zoveel mogelijk te verminderen. In belastingverdragen is daarom een uitsluitende woonstaatheffing opgenomen met betrekking tot interest- en royaltyinkomsten. Indien de verdragspartner dit niet wil, streeft Nederland ernaar om zoveel mogelijk uitzonderingen voor dit bronheffingsrecht op te nemen. Hierdoor wordt middels deze verdragen bereikt, dat ook betalingen van rente en royalty’s vanuit het buitenland (van buiten de EU inkomende) dividenden naar Nederland minder (of geen) bronbelasting wordt geheven. Op deze manier wordt het risico op dubbele belasting verkleind en dit is goed voor het aantrekken van

investeringen. Andere landen klagen over deze uitsluitende woonstaatheffing, want zij kunnen daardoor geen bronheffing inhouden.

27 IOB Studie Nieuwsbrief # 1311, ‘Nederlands belastingbeleid kan nadelig zijn voor ontwikkelingslanden’,

Ministerie van Buitenlandse Zaken, november 2013.

28

A.J. Nederhoed & M. Evers, ‘‘Excessieve gedragingen’ en internationaal fiscaal beleid’, WFR 2013/95.

(13)

2.2.3 Deelnemingsvrijstelling

De wet VPB 1969 bevat een objectieve vrijstelling ingeval een lichaam resultaten uit hoofde van zijn deelneming(en) in een ander lichaam geniet. Deze objectieve vrijstelling wordt ook wel de deelnemingsvrijstelling genoemd en is in artikel 13 Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 neergelegd.

De heffing van vennootschapsbelasting (hierna Vpb) wordt op deze manier

teruggebracht tot een enkelvoudige heffing. Er wordt alleen belast bij het lichaam waar het voordeel primair als winst is ontstaan. Is er sprake van een moederdochtverhouding dan wordt de winst van de dochter dus bij deze dochtermaatschappij belast, terwijl de

moedermaatschappij de deelnemingsvrijstelling geniet voor alle voordelen die de deelneming haar opleveren. Hierbij gaat het onder meer om dividenden en koersresultaten. Wanneer de aandelen van de moedermaatschappij door een ander lichaam worden gehouden en de

moedermaatschappij zo tevens een dochtermaatschappij is, dan heeft dat lichaam ook recht op de deelnemingsvrijstelling. Op deze manier kan gezorgd worden dat de winst die

oorspronkelijk is behaald en daar is belast verder fiscaal onbelemmerd door een concern kan vloeien.29 De strekking van de deelnemingsvrijstelling is dus het voorkomen dat in een deelnemingsverhouding de winst tweemaal in de belasting wordt betrokken.

De deelnemingsvrijstelling heeft een imperatief karakter. Dit houdt in dat als aan de vereisten van de deelnemingsvrijstelling wordt voldaan deze vrijstelling altijd van toepassing is, ook wanneer de dochtermaatschappij die de winst heeft behaald in het buitenland is gevestigd.

Lid 2 van artikel 13 geeft aan wanneer er sprake is van een deelneming. In beginsel is dit als een vennootschap een belang heeft van minstens vijf procent in een andere

vennootschap. Inmiddels is dit begrip behoorlijk uitgebreid door de Hoge Raad. Economische belangen bij deelnemingen worden ook als zodanig aangemerkt.30

Een aantal conclusies die uit gewezen jurisprudentie lijken te kunnen worden getrokken zijn: - De Hoge Raad sluit aan bij de ne-bis-in-idem gedachte in een deelnemingsverhouding. - Het strookt met de strekking van de deelnemingsvrijstelling als het belang bij een tot

een deelneming behorend aandeel wordt opgesplitst, bij beide belanghebbenden bij dat aandeel de deelnemingsvrijstelling toe te passen.

- Aandeelhouderschap kan ook bestaan zonder de juridische eigendom van de aandelen te hebben.

29

Q.W.J.C.H. Kok Cursus belastingrecht, Vpb. 2.4.0.B.d.

30

K.E. Tijsterman, commentaar bij: artikel 13 wet VPB 1969 Deelnemingsvrijstelling, NDFR.

(14)

- De vraag of al dan niet risico wordt gelopen met betrekking tot een deelneming is in principe niet relevant, want wanneer er sprake is van een deelneming, valt elk resultaat dat daarmee rechtstreeks verband houdt onder de deelnemingsvrijstelling.

- Een optiehouder/convertiblehouder/warranthouder wordt ook aangemerkt als aandeelhouder met betrekking tot de deelnemingsvrijstelling.

Verder heeft de Hoge Raad met betrekking tot civielrechtelijk aandelenkapitaal geoordeeld dat voor de kwalificatie van kapitaalverstrekking of geldlening, in eerste instantie de civielrechtelijke vorm beslissend is. Alleen wanneer de geldverstrekking als

kapitaalverstrekking wordt aangemerkt, is de deelnemingsvrijstelling van toepassing. Mits uiteraard aan de overige voorwaarden voor de deelnemingsvrijstelling is voldaan. Hierbij komt duidelijk naar voren dat de toepassing van de deelnemingsvrijstelling niet afhankelijk is van de fiscale kwalificatie van het dividend bij een buitenlandse deelneming.31 De Hoge Raad sluit hierbij aan, op de wijze van toepassing van de deelnemingsvrijstelling bij hybride

leningen. Deze wijze van kwalificatie omtrent hybride leningen is reeds expliciet bevestigd in de parlementaire behandeling bij de Wet werken aan winst.32 Namelijk wanneer een hybride lening wordt verstrekt aan een vennootschap waarin die vennootschap een deelneming heeft, is ook op de hybride lening de deelnemingsvrijstelling van toepassing.33 Door vervolgens gebruik te maken van de kwalificatieverschillen tussen landen onderling kan de crediteur de rente onbelast genieten, terwijl de rentelasten van de debiteur aftrekbaar zijn. De recente uitspraken van de Hoge Raad zorgen ervoor dat deze internationale structuur ook mogelijk is met civielrechtelijk aandelenkapitaal. Dit is dus een nieuwe mogelijkheid om in

grensoverschrijdende situaties voordeel te behalen.

De Belastingdienst heeft de toepassing van de deelnemingsvrijstelling proberen te voorkomen door een beroep te doen op fraus legis, maar dit mocht niet baten. Volgens de Hoge Raad heeft de belastingplichtige namelijk een keuzevrijheid bij de vorm van

financiering van een vennootschap waarin zij deelneemt. Het gebruik van deze keuzevrijheid in combinatie met de deelnemingsvrijstelling is geen handelen in strijd met het doel en de strekking van de wet.34

Voor de omgekeerde situatie, waarin civielrechtelijk sprake is van een geldlening, maar waarbij in feite sprake is van een kapitaalverstrekking (deelnemerschapslening,

31

Hoge Raad 7 februari 2014, nr. 12/03540 en nr. 12/04640.

32 Kamerstukken II, 2005-2006, 30 572, nr. 8, p. 89. 33 Belastingdienst.nl

34

A. Mohamoud, ‘Verslag van de Maarten J. Ellis Leiden Lecture on International Taxation 2013’, WFR 2013/1450, p. 47.

(15)

schijnlening, bodemlozeputlening) heeft de Hoge Raad al eerder geoordeeld dat deze los moeten worden gezien van de civielrechtelijke vorm. Er dient te worden getoetst of het als kapitaalverstrekking is aan te merken door te kijken of het door een aandeelhouder verstrekte kapitaal als risicodragend is te beschouwen.35

Vervolgens wordt in het 9e lid van artikel 13 aangegeven dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is op beleggingsdeelnemingen. De ratio van deze regeling is om te voorkomen dat inkomsten uit mobiel kapitaal dat in laagbelaste landen is ondergebracht via de

Nederlandse deelnemingsvrijstelling belastingvrij kunnen worden genoten.36 Of een deelneming als belegging wordt gehouden, hangt af van het oogmerk van de

belastingplichtige.37 In principe is dit oogmerk objectief, omdat voor het oogmerk van belang is of de deelneming wordt gehouden met het oog op het verkrijgen van een rendement dat bij normaal vermogensbeheer kan worden verwacht. Echter dit kan geobjectiveerd worden door de aard, functie en activiteiten van het lichaam waarin de deelneming wordt gehouden of moedervennootschap in ogenschouw te nemen.38 Ten aanzien van top- en tussenhoudsters is in de parlementaire geschiedenis expliciet opgenomen dat deze niet als

beleggingsdeelnemingen kwalificeren wanneer zij een wezenlijke functie ten dienste van de groep vervullen.39

Ook regelt lid 9 dat de uitzondering niet geldt wanneer sprake is van een

kwalificerende beleggingsdeelneming. Om als kwalificerende beleggingsdeelneming te worden aangemerkt, dient te worden voldaan aan de onderworpenheidstoets of de bezittingentoets.

De onderworpenheidstoets houdt in dat het lichaam is onderworpen aan een belasting naar de winst die resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële heffing.40 Hieraan wordt voldaan wanneer de deelneming tegen een tarief van ten minste 10% reëel in de heffing wordt betrokken en de grondslag niet teveel afwijkt van die in Nederland. Het gaat om een

dergelijke afwijking in de grondslag als het tarief beneden het reële 10% tarief komt. De bezittingentoets is uitgewerkt in lid 12 t/m 15. Hieraan is voldaan indien de bezittingen van de deelneming middellijk of onmiddellijk voor minder dan 50% bestaan uit

35 C.L. Lindonk, annotatie bij: HR 07 februari 2014, nr. 12/03540. 36 Kamerstukken II 2009-2010, 32 129, nr. 3, p. 15.

37

Artikelsgewijze deel van memorie van toelichting, 32 129, nr. 3.

38 E. Berkhout, ‘De Nederlandse Route. Hoe arme landen inkomsten mislopen via belastinglek Nederland’,

Oxfam Novib beleidspaper, 2013, p. 4.

39

A.J. Nederhoed & M. Evers, ‘‘Excessieve gedragingen’ en internationaal fiscaal beleid’, WFR 2013/95.

40

Art. 13 lid 11 wet Vpb 1969.

(16)

laagbelaste vrije beleggingen. In principe worden beleggingen die niet redelijkerwijs

noodzakelijk zijn voor de ondernemingsuitoefening van het lichaam dat de beleggingen bezit als vrije beleggingen aangemerkt.41 Lid 13 bepaalt vervolgens wanneer vrije beleggingen laag belast zijn, maar het komt erop neer dat er wordt aangesloten bij het reële heffingsbegrip van de onderworpenheidstoets.

Er dient wel rekening te worden gehouden met de versoepeling in lid 11b, deze wordt in de parlementaire toelichting de rotte-appelbenadering genoemd. Door deze benadering worden laagbelaste vrije beleggingen alleen op de toerekeningsbalans in aanmerking genomen als zij meer dan 30% uitmaken van de bezittingen van het lichaam die deze beleggingen bezit.

2.2.4 Zekerheid verkrijgen vooraf

In Nederland bestaat een Advance Pricing Agreements (hierna APA) en een Advance Tax Rulings (hierna ATR) praktijk. Dit zijn specifieke fiscale afspraken die men met de Belastingdienst maakt over internationale ondernemingsverhoudingen. Het geeft vooraf zekerheid over fiscale zaken en duidelijkheid over hoe de bestaande regelgeving wordt toegepast.42 Interpretatieverschillen over de belastingheffing achteraf worden zo voorkomen. Deze zekerheid vooraf kan van invloed zijn op de investeringsbeslissingen van

ondernemingen en daarom is APA- en ATR-praktijk belangrijk voor het ondernemings- en investeringsklimaat in Nederland.

APA

De APA-richtlijnen die zijn gepubliceerd door de OESO zijn een uitwerking van de OESO-richtlijnen.43 In het instelbesluit van 2004 wordt de uitwerking gegeven van deze APA-richtlijnen voor de Nederlandse uitvoeringspraktijk. 44 Een APA is een goedkeuring vooraf over de vaststelling van een at arm’s-lengthbeloning (zakelijke beloning) of een methode voor de vaststelling van zo’n beloning voor grensoverschrijdende transacties tussen gelieerde lichamen en tussen onderdelen van eenzelfde lichaam.45 Het at arm’s-lengthbeginsel is vastgelegd in artikel 8b van de Vpb 1969.46

41 Art. 13 lid 12a wet Vpb 1969. 42 Website rijksoverheid.nl. 43

Ministerie van Financiën, 3 juni 2014, DGB 2014/3098.

44 Ministerie van Financiën, 3 juni 2014, DGB 2014/3098.

45 Bijlage bij de brief van de staatssecretaris van Financiën, Uitvoering motie leden Braakhuis en Groot, 25 juni

2012, nr. IFZ/2012/85 U, p. 3.

46

Ministerie van Financiën, 3 juni 2014, DGB 2014/3098.

(17)

Een APA is te onderscheiden van een goedkeuring vooraf in nationaal verband

doordat de APA-praktijk vooraf goedkeuring geeft over de vaststelling van verrekenprijzen in internationaal verband, waardoor de gevolgen van deze goedkeuring zich vaak niet beperken tot de Nederlandse belastinggrondslag.

ATR

Een ATR geeft zekerheid vooraf over de fiscale gevolgen van een samenstel van transacties of van een voorgenomen transactie. Een ATR wordt gebruikt voor onderstaande verzoeken: - ten aanzien van internationale structuren waarbij hybride financieringsvormen en of

hybride rechtsvormen zijn betrokken;

- voor antwoord op de vraag of er sprake is van een vaste inrichting in Nederland of van een in het buitenland gevestigde vennootschap en

- de toepassing van de deelnemingsvrijstelling voor tussenhoudsters in internationale verhoudingen en voor tophoudsters voor zover geen van de dochtermaatschappijen van de betreffende tophoudster ondernemingsactiviteiten in Nederland uitoefent. De verzoeker van de ATR dient in beginsel aan te geven voor welke termijn het redelijk is goedkeuring af te geven. In beginsel kan hierbij worden gedacht aan een periode van vier of vijf jaren. Na afloop van deze periode moet de ATR opnieuw worden overeengekomen.47

Door de Belastingdienst en de belastingplichtige wordt een vaststellingsovereenkomst aangegaan, beide zijn daardoor aan de APA/ATR gebonden.48 Deze afspraken met de Belastingdienst zijn niet openbaar.49

Om gebruik te kunnen maken van deze regeling moet een bedrijf in Nederland zijn opgericht en voldoen aan de voorwaarden die gesteld zijn in het ‘dvl-besluit’.50 Hierin staat dat de tenminste de helft van het aantal bestuursleden in Nederland woont of daar feitelijk is gevestigd en dat de belangrijkste bestuursbesluiten moeten in Nederland worden genomen. Maar het is voor een multinationaal bedrijf gemakkelijk om aan deze eisen te voldoen door gebruik te maken van een trustkantoor. Het trustkantoor regelt alles wat er nodig is om de Nederlandse vestiging op papier te laten lijken op een echt bedrijf.51

47 Ministerie van Financiën, 3 juni 2014, DGB 2014/3099.

48 G. Groen e.a., ‘Het fiscale vestigingsklimaat in Nederland’, Forfaitair, 2004/143. 49

Centraal Planbureau, ‘Nederland belastingparadijs? Nederland doorsluisland!’, CPB Policy brief, 2013/07, p. 7.

50 Besluit van 11 augustus 2004, nr. IFZ2004/126M. 51

Centraal Planbureau, ‘Nederland belastingparadijs? Nederland doorsluisland!’, CPB Policy brief, 2013/07, p. 13.

(18)

Als maatregel tegen internationale belastingontwijking wordt in Nederland al in tegenstelling tot veel andere landen aan schakelvennootschappen die rente of royalty uit het buitenland ontvangen en rente en royalty aan het buitenland betalen, eisen gesteld wanneer zij zekerheid vooraf vragen aan de Belastingdienst.52 Deze eisen zien erop toe dat bestuur en administratie in Nederland worden gevoerd met een eigen vermogen dat past bij de functies en risico’s van de vennootschap. Als antimisbruikmaatregel zijn op 1 januari 2014 deze eisen gaan gelden voor alle vennootschappen, ook wanneer zij geen zekerheid vooraf hebben gevraagd.53

2.3 Het gebruik van deze regelingen

Buitenlandse concerns gebruiken het Nederlandse fiscale stelsel en het Nederlandse verdragennetwerk om de buitenlandse belastingheffing te ontgaan. Landen met veel

belastingverdragen blijken aantrekkelijk te zijn om directe buitenlandse investeringen (hierna DBI) door te sluizen vooral, als in de verdragen lage of geen bronbelastingen voor dividend, rente en royalty’s worden afgesproken.54

Nederland is een doorsluisland ten behoeve van de belastingplanning door multinationale ondernemingen geworden.55 Het verplaatsen van investeringsstromen om fiscale redenen gebeurt over een netwerk van landen. Bilaterale verdragen ter voorkoming van dubbele belasting dragen bij aan de aantrekkelijkheid van routes via Nederland. Door de toepassing van een Nederlands verdrag wordt de bronheffing verlaagd op betaling van dividenden, rente en of royalty’s. Vervolgens vallen in Nederland de ontvangen dividenden meestal onder de deelnemingsvrijstelling. Ontvangen rente en royalty’s worden belast tegen het normale tarief. Maar de uitbetaalde rente en royalty’s kunnen vervolgens op de winst in mindering worden gebracht, hierdoor is de in Nederland verschuldigde belasting in

vergelijking met de omvang van de geldstroom gering. Vaak is op uitbetalingen doorgaans ook geen bronheffing verschuldigd.

Wel dient nog op te worden gemerkt, dat om voor bovenstaande regelingen in aanmerking te kunnen komen, er aan bepaalde basisvereisten moet zijn voldaan. Het gaat hierbij om drie basisvereisten. Volgens het eerste basisvereiste dient degene die aanspraak maakt op een verdragsvoordeel een persoon in de zin van het verdrag te zijn. Verder moet

52

Brief van de staatssecretaris van Financiën, Kabinetsreactie op SEO-rapport Overige financiële instellingen en IBFD-rapport ontwikkelingslanden, 30 augustus 2013, nr. IFZ/2013/320 U.

53R. Offermanns, ‘Bill on other fiscal measures –measures on international anti-avoidance proposed’ IBFD 14

oktober 2013.

54

A.J. Nederhoed & M. Evers, ‘Excessieve gedragingen’ en internationaal fiscaal beleid’, WFR 2013/95, p. 14.

55

A.J. Nederhoed & M. Evers, ‘Excessieve gedragingen’ en internationaal fiscaal beleid’, WFR 2013/95, p.1.

(19)

deze verdragspersoon inwoner zijn van een of beide verdragsstaten. Ook geldt voor de

verlaging van de bronstaatbelasting op dividend-, rente- en royaltybetalingen dat de ontvanger de ‘beneficial owner’ is. Deze voorwaarde staat in het OESO modelverdrag en het

commentaar op het begrip ‘beneficial owner’ is in 2003 aangescherpt. De bronstaat geeft geen verlaging meer wanneer de in de andere verdragsstaat woonachtige ontvanger handelt als doorstromer voor een ander persoon die in feite het inkomensbestanddeel ontvangt.56

Nederland is door bovenstaande redenen een aantrekkelijk land voor bijzonder financiële instellingen (hierna bfi’s). Bfi’s zijn gevestigd in Nederland, maar zijn direct of indirect in buitenlandse handen. Het zijn bedrijven die weinig tot geen reële economische activiteiten in Nederland ontplooien, maar slechts opgericht zijn om gebruik te kunnen maken van de fiscale voordelen van de Nederlandse regelgeving. Het zijn de primaire schakels in de financieringsactiviteiten van internationale concerns. Ze trekken financiële middelen aan uit het buitenland en zetten dit tevens weer uit in het buitenland.57 Ook beheren de bfi’s

deelnemingen en intellectuele eigendomsrechten van internationale ondernemingen.58 Deze bfi’s dragen naar schatting ongeveer €3 tot 3,4 miljard per jaar bij aan de Nederlandse economie.59 Het gaat hierbij om loonkosten, belastingen en diensten die zij inkopen bij zakelijke dienstverleners. Direct en indirect verschaffen zij hiermee ongeveer 8800 tot 1300 fte.60

Veel bedrijven met een Nederlandse bfi hebben tevens een vestiging in landen die bekend zijn vanwege hun fiscaal gunstige regelingen of omdat zij lage (of geen)

winstbelasting heffen en/of er een bankgeheim bestaat.61

Dat Nederland een doorsluisland is geworden voor directe buitenlandse investeringen (hierna DBI) blijkt ook duidelijk uit het feit dat van de honderd bedrijven met de grootste omzet ter wereld, ongeveer tachtig een fiscaal gedreven vestiging in Nederland hebben.62 Ook zijn de twintig grootste oliemaatschappijen allemaal in Nederland gezeteld.

Veel hoofdkantoren van buitenlandse multinationale ondernemingen (hierna MNO’s) investeren in hun dochterbedrijven via een Nederlandse vennootschap.63

56

J. Gooijer, ‘’Beneficial owner’: eindelijk duidelijkheid?’, Maandblad Belasting Beschouwingen 2013/05.

57 Notitie fiscaal verdragsbeleid 2011, Ministerie van Financiën, 2011, p. 8. 58 Notitie fiscaal verdragsbeleid 2011, Ministerie van Financiën, 2011, p. 8.

59 A.J. Nederhoed & M. Evers, ‘‘Excessieve gedragingen’ en internationaal fiscaal beleid’, WFR 2013/95, p. 2. 60 Notitie fiscaal verdragsbeleid 2011, Ministerie van Financiën, 2011, p. 15.

61

Centraal Planbureau, ‘Nederland belastingparadijs? Nederland doorsluisland!’, CPB Policy brief, 2013/07. p. 7.

62 Centraal Planbureau, ‘Nederland belastingparadijs? Nederland doorsluisland!’, CPB Policy brief, 2013/07. p.

6.

63

A.J. Nederhoed & M. Evers, ‘‘Excessieve gedragingen’ en internationaal fiscaal beleid’, WFR 2013/95, p.14.

(20)

Volgens Oxfam Novib zijn er vijf populaire belastingroutes waarvan met behulp van bfi’s gebruik wordt gemaakt, te weten:

1. De dividendroute: als de geldstroom via Nederland loopt hoeven de buitenlandse bedrijven doormiddel van de belastingverdragen die Nederland heeft gesloten geen dividendbelasting te betalen over de winst van buitenlandse dochters.

2. De renteroute: over leningen die in Nederland zijn gestationeerd hoeven buitenlandse dochters geen bronbelasting te betalen over de rente-inkomsten (terwijl in het

buitenland daar vaak bronbelasting over wordt geheven).

3. De royaltyroute: door de vrijstelling van belasting op royalty’s hoeven buitenlandse dochterbedrijven geen bronbelasting te betalen over de kosten die gemoeid zijn met royalty’s.

4. Verrekenprijzenroute: er wordt geschoven met kostenposten van dochterbedrijven om in het land met de hoogste belastingtarieven de winst te drukken met extra

kostenposten.

5. De coöperatie route: over dividend uitgekeerd aan buitenlandse leden van een in Nederland gevestigde coöperatie hoeft geen dividendbelasting te worden betaald.64

2.4 Subconclusie

In dit hoofdstuk is antwoord gegeven op de vraag: welke elementen in de huidige situatie zorgen ervoor dat Nederland fiscaal aantrekkelijk wordt genoemd?

Doordat de Nederlandse economie van oudsher al is gericht op internationale handel en expansie zijn er een viertal elementen die het Nederlandse stelsel aantrekkelijk maken: het uitgebreide verdragennetwerk, de deelnemingsvrijstelling, het krijgen van zekerheid vooraf en de omstandigheid dat er geen bronheffing op royalty’s en rente is.

Nederland moet meer dan staten met een grotere binnenlandse markt in de gaten houden hoe haar vestigingsklimaat zich verhoudt tot het fiscaal economische

vestigingsklimaat van vergelijkbare staten. Daarom heeft Nederland ervoor gekozen dat het niveau van belastingheffing in de bronstaat leidend is. Alle voordelen die Nederland haar ondernemers biedt, probeert zij ook in de verdragen op te nemen. Nederland streeft daarom onder meer om een uitsluitende woonstaatheffing met betrekking tot interest,

royaltyinkomsten en deelnemingsdividenden in de verdragen op te nemen.

64E. Berkhout, ‘De Nederlandse Route. Hoe arme landen inkomsten mislopen via belastinglek Nederland’,

Oxfam Novib beleidspaper, 2013, p 6-7.

(21)

De deelnemingsvrijstelling zorgt ervoor dat in een deelnemingsverhouding de winst niet tweemaal wordt belast. De winst die oorspronkelijk is behaald en belast kan verder fiscaal onbelemmerd door een concern vloeien. De toepassing van de deelnemingsvrijstelling is door de ruime uitleg van het begrip deelneming door de Hoge Raad sterk uitgebreid. De deelnemingsvrijstelling is niet van toepassing op beleggingsdeelnemingen tenzij er sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming, dan is de deelnemingsvrijstelling wel weer van toepassing. Hiervan is sprake als er wordt voldaan aan de onderworpenheid- of de bezittingentoets.

De APA- en ATR praktijk zorgt ervoor dat bedrijven zekerheid vooraf kunnen krijgen over internationale ondernemingsverhoudingen. Interpretatieverschillen over de

belastingheffing worden zo voorkomen. Deze zekerheid vooraf kan van invloed zijn op de investeringsbeslissingen van ondernemingen.

Nederland kent geen bronheffing op uitgaande royalty’s en rente. Omdat Nederland als zij een verdrag sluit, streeft naar een uitsluitende woonstaatheffing en wanneer dit niet lukt naar zoveel mogelijk uitzonderingen, wordt ervoor gezorgd dat zoveel mogelijk betalingen van rente en royalty’s vanuit het buitenland naar Nederland vrij zijn van bronbelasting.

Door deze gunstige fiscale omstandigheden zijn bedrijven bereid om te investeren in Nederland. Nederland heeft hier zelf economisch profijt van. Deze omstandigheden zorgen er tevens voor dat Nederland aantrekkelijk is voor bfi’s. Deze bfi’s ontplooien weinig tot geen reële activiteiten in Nederland, maar ze profiteren wel van de Nederlandse fiscale regelingen. Nederland is hierdoor een doorsluisland voor DBI geworden.

(22)

3. Inhoud BEPS-actieplan

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de tweede subvraag van dit onderzoek: Wat is de

meest gewichtige inhoud van het BEPS-actieplan? Allereerst wordt in paragraaf twee de

aanleiding en het doel van dit actieplan behandeld. Duidelijk wordt hoe het BEPS-fenomeen heeft kunnen ontstaan. Vervolgens worden in paragraaf drie de belangrijkste actiepunten en de kritiek die daarop is, uitgewerkt. In de vierde paragraaf wordt kenbaar wat de Nederlandse houding is tegenover de aanbevelingen van het BEPS-actieplan. Ten slotte wordt dit

hoofdstuk afgesloten met een subconclusie.

3.2 Aanleiding en doel van het actieplan

Aanleiding

Zoals in hoofdstuk één al aan de orde kwam, is op belastingontwijking en agressive tax planning steeds meer aandacht gericht. Een belangrijke reden daarvoor is de roerige economische tijd waarin we ons bevinden. De financiële crisis zorgt ervoor dat de effecten van een onevenwichtige belastingdruk duidelijker naar voren komen.65 Staten willen hun begrotingstekorten verkleinen wat zorgt voor hogere belastingtarieven voor de burgers enerzijds.66 Anderzijds zijn er ondernemingen die hun belastingafdrachten weten te

minimaliseren door gebruik te maken van de verschillen in fiscale systemen in verschillende landen. Zij maken vervolgens gebruik van de voorzieningen in het desbetreffende land, maar dragen daar zelf onvoldoende aan bij.

Een andere belangrijke reden waarom tax planning in zijn huidige hoedanigheid bestaat, is de globalisering van financiële markten. Globalisering is weliswaar geen nieuw verschijnsel, maar is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Moderne informatietechnologie zorgt ervoor dat steeds meer multinationals zich internationaal organiseren. Afstanden spelen door de technologische en logistieke innovaties relatief gezien nog slechts een kleine rol.67

Ook is er in feite sprake van een fundamentele verandering in het gedrag van het internationale bedrijfsleven door buitenlandse activiteiten, intercompany transacties, het beter inspelen op verschillen tussen de fiscale stelsels van landen en de mogelijkheden om kapitaal gunstig te alloceren. Bovendien hielden staten vast aan hun fiscale soevereiniteit waardoor de

65 G.T.K. Meussen, ‘Fiscale ethiek in opmars’, NTFR 2013/210. 66 Hierbij wordt o.a. gedacht aan de btw-verhoging en de crisisheffing. 67

J.L.M. Gribnau, ‘Fair share en tax planning: een moeilijk maar noodzakelijk debat’, Fiscaal Economisch

Instituut, p. 37.

(23)

nationale belastingstelsels en internationaal overeengekomen normen nog onvoldoende afgestemd zijn op de nieuwe realiteit.68

Het bestaan van het BEPS-fenomeen kan volgens de OESO worden verklaard door bovenstaande factoren. Kort geformuleerd is het ontstaan van het fenomeen BEPS

het product van twee factoren: gebrekkige regelgeving en calculerende bedrijven.

Doel

De Nederlandse vertaling van BEPS is grondslaguitholling en het verplaatsen van winst. Zowel het BEPS-rapport als het actieplan bevatten geen definitie van dit begrip. Er wordt in het actieplan door middel van voorbeelden van structuren aangegeven wanneer sprake zou zijn van BEPS. Dit worden ook wel de ‘key pressure areas’ genoemd. In feite wordt zo dus een indirecte definitie van het begrip gegeven. De OESO onderkent zes ‘key pressure areas’, te weten:

- Internationale kwalificatieconflicten door middel van hybrid mismatch arrangements en fiscale arbitrage.

- De balans in het toerekenen van het winstbegrip uit de belastingverdragen, met name bij de levering van digitale goederen en diensten.

- Belastingheffing over groepsfinanciering, waarbij bedrijven die in landen zitten met hoge belastingtarieven meer schulden krijgen toebedeeld.

- Transfer pricing, met name in relatie tot het verschuiven van risico’s en immateriële activa en het kunstmatig splitsen van eigendom binnen een groep en transacties tussen groepsentiteiten die uitzonderlijk zijn tussen derden.

- De effectiviteit van antimisbruikregelgeving, met name algemene antimisbruikregels, de regels die gericht zijn op het voorkomen van misbruik van belastingverdragen, CFC-regelgeving en de thincap-regelgeving.

- Het bestaan van schadelijke belastingregimes.

Deze key pressure areas staan in verbinding met het centrale thema van het BEPS-project: grondslaguitholling en het verplaatsen van de winst. Deze opsomming geeft in feite aan wat de belangrijkste elementen zijn die een internationale tax planner kan gebruiken.69

Volgens de OESO is het BEPS-fenomeen een probleem, omdat het de samenhang van het internationale fiscale systeem dreigt te ondermijnen.70 Gelet op bovenstaande door de OESO

68

OECD (2013), Addressing Base Erosion and Profit Shifting, OECD Publishing, p.73.

69

F.A. Engelen en A.F Gunn, ‘Het BEPS-project: een inleiding’, WFR 2013/1413.

(24)

geformuleerde key pressure areas richt de OESO zich op situaties waarin belastingplichtigen de belastbare grondslag of een deel daarvan kunnen ontkoppelen van de jurisdictie waarin economische activiteiten plaatsvinden en naar andere (laag of niet-belastende) jurisdicties kunnen verplaatsen. Dit ontkoppelen zorgt voor een lager budget voor het land waar de activiteiten plaatsvinden en kan tevens de fiscale moraal van andere belastingplichtigen aantasten.71 Onder bepaalde omstandigheden zou BEPS kunnen zorgen voor

concurrentieverstoringen tussen multinationals in het midden- en kleinbedrijf, dat minder mogelijkheden heeft om door middel van tax planning de belastingdruk te verlagen.72 De nadruk van de OESO ligt dus op het bestrijden van de belastingontwijking van multinationals, maar ook op de verruiming van informatie-uitwisseling ten aanzien van ondernemingen.

3.3 Inhoud BEPS-actierapport

Inhoudelijk bevat het rapport vooral vijftien actiepunten voor de bestrijding van het BEPS-fenomeen. In deze paragraaf zijn de actiepunten 14 en 15 niet expliciet vermeld. Actiepunt 15 stelt voor om een nieuw multilateraal verdrag te ontwikkelen waarmee de bilaterale

belastingverdragen efficiënt kunnen worden gewijzigd. Daardoor is dit het meest innovatieve en tegelijkertijd meest moeizame te effecturen actiepunt.73 Actiepunt 14 uit de wens om onderlinge overlegprocedures efficiënter te laten verlopen.74 Het gaat dus om een al bestaand proces dat meer gestimuleerd dient te worden. Hierdoor zal dit actiepunt niet voor

opmerkelijke veranderingen zorgen. Bovenstaande punten zijn daarom mijns inziens niet relevant voor dit onderzoek. De OESO streeft ernaar om de actiepunten binnen een periode van twee jaar uit te werken. Bij de uitwerking van het actieplan worden diverse

belangengroepen betrokken, onder ander de EU. Tevens is er een belangrijke rol weggelegd voor de ontwikkelingslanden. De ontwikkelingslanden laten zich vooral vertegenwoordigen door de VN.75

Digitale economie

Het eerste actiepunt heeft betrekking op de digitale economie en de problemen die hierbij ontstaan door toepassing van de bestaande regels van internationaal belastingrecht.

Tegenwoordig is het mogelijk om economische activiteiten te verrichten in een ander land

70 OESO, Action Plan on Base Erosion and Profit Shifting, Parijs, 19 juli 2013, p.9. 71

OECD (2013), Addressing Base Erosion and Profit Shifting, OECD Publishing, p. 5-6.

72 OESO, Action Plan on Base Erosion and Profit Shifting, Paris, 19 juli 2013, p.8. 73 D.M. Broekhuijsen, ‘Naar een multilateral fiscaal raamwerkverdrag’, WFR 2013/1443. 74

OESO, Action Plan on Base Erosion and Profit Shifting, Parijs, 19 juli 2013, p. 23-24.

75

P. Kavelaars, ‘ Afbouw van belastingontwijking’, TFO 2014/131.3.

(25)

zonder daar enigszins substance te hebben. Ook is de kans groot dat de bestaande invulling van het vaste inrichtingsbegrip niet voldoende is wanneer het gaat om de bescherming van bronheffingsrechten. Aandacht moet worden besteed aan de toerekening van inkomens uit digitale diensten en de kwalificatie daarvan. Het vaker aanmerken van een digitale activiteit in een land als vaste inrichting is een wezenlijke potentiële verandering. Of dit daadwerkelijk zal geschieden is echter meer een politieke dan fiscaaltechnische keuze.76 Het is niet de eerste keer dat dit thema bij de OESO op de agenda staat, ook in 2011 kwam het thema aan de orde in Taxation and International commerce uit 2011. Kennelijk wil de OESO nu een hernieuwde poging doen om tot een oplossing te komen. Door het in kaart brengen van deze

belemmeringen moet na worden gegaan hoe vennootschapsbelasting en indirecte belastingen beter op elkaar kunnen worden afgestemd.77

Antimisbruik

Antimisbruik volgt uit de actiepunten twee tot en met zes en actiepunt twaalf. Rondom het neutraliseren van fiscale mismatches door hybride entiteiten en financieringsvormen constateert de OESO dat de oplossing voornamelijk moet worden gezocht in het nationale recht. Immers, met behulp van nationale regels kan aftrek worden geweigerd als niet bij de ontvanger wordt geheven, of kan aftrek worden geweigerd als elders al voor die kostenpost aftrek wordt verleend. In belastingverdragen is dit juist lastig op te lossen. Deze oplossing volgt ook uit een rapport dat de OESO in maart 2012 hierover heeft gepubliceerd.78 Het lijkt logisch dat dit rapport de basis gaat vormen voor de oplossingsrichtingen. Hierin komen vier oplossingsrichtingen naar voren te weten:

- harmonisatie van nationale wetgevingen; - algemene antimisbruikbepalingen; - specifieke antimisbruikbepalingen en

- specifieke bepalingen die de fiscale effecten neutraliseren.

De Graaf constateert dat beleidsmatig gezien de laatste variant het meeste draagvlak lijkt te hebben. Dit lijkt ook te kunnen worden afgeleid uit de slotaanbevelingen die in dit rapport zijn opgenomen.79 Landen moeten in hun nationale regelgeving tot een oplossing komen die

76 OECD, ‘OESO-discussiestuk over de belastinguitdagingen van de digitale economie in relatie tot “base

erosion and profit shifting” (BEPS) aan het publiek voorgelegd voor commentaar’, V-N 2014/24.4.

77

BDO, ‘Het OESO actieplan om een internationale fiscale hervorming door te voeren’, juli 2013.

78 OESO, ‘Hybrid Mismatch Arrangements: tax policy and compliance issues’, Parijs, maart 2012, te vinden in

C. van Raad, Teksten internationaal belastingrecht 2013-2014, p. 2001-2013.

79

Internationale oplossingen voor hybrid mismatch arrangements, in: A.C.G.A.C. de Graaf e.a., ‘k Moet eerlijk zeggen, Den Haag: Sdu 2013, p. 67-77.

(26)

zo goed mogelijk is toegespitst op de concrete mismatch. Enerzijds zijn de oplossingen hierdoor casuïstisch en onderling sterk verschillend, omdat mismatches mede afhankelijk zijn van de regelgeving in het andere land. Anderzijds is het voordeel dat dergelijke toegespitste regels over het algemeen effectiever zijn dan meer generieke oplossingen.

Ook wil de OESO meer in het algemeen onderzoeken wat voor landen in hun nationale recht verstandige renteaftrekbeperkingsregels zijn.80 Voor Nederland is het nodig om dit in de gaten te houden vanwege de jarenlange telkens variërende renteaftrekregels.81

Dat de aftrek van rente in veel landen een probleem is, heeft als oorzaak dat in essentie vergoedingen op eigen vermogen niet en vergoedingen op vreemd vermogen wel aftrekbaar zijn. De aftrek van rente vormt een vermindering van de heffingsgrondslag en heeft daarmee een omvangrijke invloed op de opbrengst van winstbelastingen. Het gaat hierbij niet zo zeer om grensoverschrijdende problematiek. Hierdoor dient ook de oplossing in eerste instantie op nationaal niveau te worden gezocht, waarbij met een zoveel mogelijk gecoördineerde aanpak wordt gewerkt.82 Ondanks dat het niet zozeer grensoverschrijdende problematiek betreft, gaat het juist bij internationaal opererende ondernemingen om grote belangen. Hier is een link te zien met mismatches en de maatregelen met betrekking tot controlled foreign companies (hierna CFC). Immers, de renteaftrek gaat vaak samen met onbelastbaarheid bij de

schuldeiser. Daarnaast is om renteaftrek te verminderen binnen internationale concerns een strengere transferpricing nodig met betrekking tot de financieringsverhoudingen. Op dit moment zijn de thincapitalisationregels per jurisdictie verschillend. Terwijl thincap-regels een redelijk middel zijn om de rentekosten die door een bedrijf kunnen worden afgetrokken te beperken.83 Door deze maatregel zou enerzijds relatief meer gefinancierd worden door middel van eigen vermogen dan momenteel de norm is. Anderzijds zou zo een situatie kunnen

ontstaan waarin een internationale norm voor thincapitalisation bestaat. Het valt te betwijfelen of dit haalbaar is.84

Dat aanbevelingen voor CFC-regels een actiepunt vormen, verbaast enigszins. Ten eerste, omdat de OESO dit nog niet eerder heeft genoemd en ten tweede, omdat bijna alle landen op de wereld zelf de capaciteit en het inzicht bezitten om te kiezen of zij bij in hun

80 Actiepunt 4. 81

Hier wordt gedoeld op de artikelen 10a en 13l van de wet Vpb 1969.

Vakstudie nieuws, OESO-rapport “Action plan on Base Erosion and Profit Shifting” BEPS, V-N 2013/35.15.

82 P. Kavelaars, ‘ Afbouw van belastingontwijking’, TFO 2014/131.3. 83

OESO, Analysis of alternative approaches to limiting interest deductions, BEPS action 4.

84

P. Kavelaars, ‘ Afbouw van belastingontwijking’, TFO 2014/131.3.

(27)

land gevestigde lichamen extra willen heffen over opbrengst uit laagbelaste deelnemingen ergens anders.85

Actiepunt vijf bevat het tegengaan van schadelijke belastingpraktijken. Er moet opnieuw worden gekeken naar begunstigende regimes in landen en hierbij lijkt het alsof de mededeling wordt gedaan dat de OESO verplichte uitwisseling van rulings met andere betrokken landen wenst. De OESO heeft zich tot op heden niet intensief bezig gehouden met dit onderwerp, de EU juist wel. Doordat de OESO zich nu ook met dit gebied gaat

bezighouden, is te verwachten dat beide organisaties gaan samenwerken en tot een eenduidig beleid komen. Dit is een goede ontwikkeling.86 Het beleid zal vooral worden gericht op derde landen, omdat het effect voor de leden die bij deze organisaties zijn aangesloten, gering zal zijn. Te verwachten is daarom dat dit actiepunt niet voor veel weerstand zorgt.

Ook wil de OESO verder werken aan antimisbruikmaatregelen in belastingverdragen en regels in nationale wetten die verdragsmisbruik aanpakken. Onder andere om praktijken tegen te gaan waarbij partijen uit een derde land alleen worden tussengeplaatst om voordelen te behalen uit bilaterale dubbelbelastingverdragen.87

Het gaat er hierbij om in welke mate en in welke vorm antimisbruikmaatregelen voorkomen in de belastingverdragen. Geen discussie bestaat er over het feit dat landen hier verschillend over denken. Daardoor is het niet waarschijnlijk dat hier een eenduidig beleid ontstaat. Diverse oplossingen in verdragen worden hier voor gegeven. De oplossingen variëren van geheel geen regeling, verwijzing naar een algemene antimisbruikbepaling in het nationale recht, een algemene antimisbruikbepaling in een verdrag, tot een specifieke

antimisbruikbepaling of combinaties van bovenstaande oplossingen. Overigens is het niet bezwaarlijk dat er uiteenlopende oplossingsrichtingen worden toegepast in de verdragen, dit draagt mijn inziens bij aan een effectievere bestrijding van belastingontwijking.

In actiepunt twaalf gaat het om het openbaar maken van agressieve tax planningen. Deze regels zijn in steeds meer landen al gecodificeerd, maar de OESO streeft naar een

consistent model. Doordat er overeenstemming in de G20 lijkt te zijn omtrent de automatische gegevensuitwisseling, ligt deze optie zeker voor de hand. Kritisch blijft men echter wel, immers de kritiek is afhankelijk van de mate van openbaarmaking van de gegevens.88 Mijns inziens is het aannemelijk dat de G20 instemt met het informeren van de fiscus, maar dat er meer weerstand zal zijn tegen verdere openbaarmaking van deze gegevens. Bij dit actiepunt

85 Vakstudie nieuws, OESO-rapport “Action plan on Base Erosion and Profit Shifting” BEPS, V-N 2013/35.15. 86 P. Kavelaars, ‘Afbouw van belastingontwijking’, TFO 2014/131.3.

87

BDO, ‘Het OESO actieplan om een internationale fiscale hervorming door te voeren’, juli 2013.

88

P. Kavelaars, ‘Internationale structuren en belastingbesparing: acties van EU en OESO’, Deloitte.

(28)

wordt er zo enerzijds aangeknoopt bij het publiciteitseffect vanwege het feit dat

ondernemingen risico lopen op mogelijke beschadiging van de onderneming door het vooraf openbaar maken van tax planningen. Anderzijds ontstaat zo in een bredere (internationale) vorm horizontaal toezicht. Dit effect is gezien de goede werking van het huidige Nederlandse systeem omtrent grote ondernemingen een juiste ontwikkeling.89 Ten aanzien van dit

actiepunt komt de vraag op of hiermee binnen de EU wordt voldaan aan het

subsidiariteitsbeginsel en internationaal gezien wel voldoende recht wordt gedaan aan de soevereiniteit van de staten met betrekking tot belastingheffing.90

Vaste inrichtingen

Vanaf actiepunt zeven formuleert de OESO actiepunten met betrekking tot het verschuiven van winsten binnen een concern over de wereld naar fiscaal gunstige locaties. In punt zeven gaat het om het voorkomen van de kunstmatige constructies met vaste inrichtingen. De definitie van een vaste inrichting dient te worden gewijzigd, om te vermijden dat vaste inrichtingen kunstmatig kunnen worden ontweken. Hierbij wordt gedacht aan

commissionairstructuren. Deze structuren worden momenteel gebruikt om belastingplichtige activiteiten in een land om te zetten (op papier) in risicoloze activiteiten, waardoor

multinationale ondernemingen in dat land niet of nauwelijks nog winstbelasting hoeven te betalen op grond van de verdragsregels. Ook kan een vaste inrichting kunstmatig worden ontweken, door een beroep te doen op de uitzondering voor bepaalde activiteiten (die niet tot een vaste inrichting aanleiding geven). Deze uitzonderingen worden dan niet op de juiste manier gebruikt en zijn daarom niet beoogd.91

Deze maatregelen kunnen ervoor zorgen dat eerder wordt gesproken van een vaste inrichting, bijvoorbeeld wanneer een eenvoudig magazijn in Nederland van een buitenlandse onderneming als vaste inrichting wordt aangemerkt. Hierdoor is de vraag omtrent de fiscale problematiek niet langer of het land waar dat magazijn staat mag heffen, maar wordt de vraag over hoeveel winst dat land dan mag heffen belangrijk. In zoverre is het effect van de

potentiële wijziging beperkt.92

89

P. Kavelaars, ‘ Afbouw van belastingontwijking’, TFO 2014/131.3.

90 G.J.M.E. de Bont, ‘Automatische internationale gegevensuitwisseling’, TFO 2014/131.4. 91 BDO, ‘Het OESO actieplan om een internationale fiscale hervorming door te voeren’, juli 2013. 92

OECD, ‘OESO-discussiestuk over de belastinguitdagingen van de digitale economie in relatie tot “base erosion and profit shifting” (BEPS) aan het publiek voorgelegd voor commentaar’, V-N 2014/24.4.

(29)

Transfer pricing

Actiepunten acht tot en met tien gaan over het onderwerp transfer pricing. De OESO heeft al in een eerder stadium naar dit onderwerp gekeken. Het gaat bij deze punten om het

overdragen binnen het concern van immateriële activa, beloning van risico’s en kapitaal en de beloning van transacties met een hoog risico.93 Uiteindelijk is het de bedoeling om de

Transfer Pricing Guidelines aan te passen.94 Op dit punt kan vrij snel resultaat worden verwacht. Immers, wanneer de aanpassingen binnen het kader van het at arm’s length-beginsel blijven en niet in strijd zijn met de nationale jurisprudentie, zijn er geen

aanpassingen nodig in de bilaterale verdragen of nationale wetgeving. Zij kunnen dan direct doorwerken in het uitvoeringsbeleid van de OECD-landen. Maar dit betekent ook dat er geen ruimte is voor een principiële koersverandering waarin wordt erkend dat de

zelfstandigheidsfictie tekort schiet. Het resultaat van deze actie zal dus waarschijnlijk niet groot zijn.95

Actiepunt dertien gaat over de transparantie van transfer pricing. Vaak hebben belastingdiensten onvoldoende capaciteit om een overzicht te krijgen van transacties binnen een groep van vennootschappen en de daarbij berekende prijzen. Om meer transparantie voor de belastingdiensten te krijgen, is in actiepunt dertien opgenomen om regels te ontwikkelen met betrekking tot de transfer pricing documentatie waarover belastingplichtigen dienen te beschikken. Het is belangrijk hier ook te wijzen naar initiatieven om te komen tot country-by-country reporting. Vanuit de EU wordt hier namelijk eveneens op aangestuurd.96 Het tweede deel van actiepunt dertien heeft het over de toekomstige situatie waarbij er waarschijnlijk sprake blijft van verschillende belastingdiensten maar waar aan multinationals mondiale standaarden worden opgelegd.97

Uit verschillende literatuur komt duidelijk naar voren dat de reden waarom deze problematiek aan moet worden gepakt terecht is, omdat deze punten voor een betere handhaving kunnen zorgen. Het is echter nog niet duidelijk hoe deze op de juiste manier dienen te worden aangepakt. Immers, transfer pricing kan zich snel voor doen. Een rechtspersoon met een deelneming in een ander land kan al als multinational worden

aangemerkt. Terwijl het slechts kan gaan om een lening tussen twee vennootschappen die zijn gevestigd in verschillende landen met een vergelijkbare belastingdruk. De vraag is dan of die

93 Actiepunten 8 tot en met 10. 94

J. Kruithof, ‘Strategieën tegen belastingontwijking door multinationals’, WFR 2013/1418.

95 J. Kruithof, ‘Strategieën tegen belastingontwijking door multinationals’, WFR 2013/1418.

96 Vakstudie Nieuws, ‘OESO-discussiestuk over verrekenprijsdocumentatie in relatie tot base erosion and profit

shifting’, V-N 2014/11.11.

97

G.J.M.E. de Bont, ‘Automatische internationale gegevensuitwisseling’, TFO 2014/131.4.

(30)

multinational wel met de administratieverplichtingen moet worden opgezadeld en of hierdoor uiteindelijk niet de mogelijkheid van ondernemingen om grensoverschrijdende uitbreidingen te doen, wordt getemperd.98

Kritische opmerkingen

Enerzijds is aan het rapport op te merken dat er nog niet veel concreets instaat. Het blijven ‘slechts vijftien actiepunten’, waarbij de OESO geen dwingende regels kan opstellen. Een aanbeveling heeft bijvoorbeeld geen bindende kracht ten opzichte van het land dat die aanbeveling krijgt. Een aanbeveling biedt daarom geen garantie dat landen deze ook

daadwerkelijk zullen doorvoeren. Landen kunnen zo een afwachtende houding aannemen.99 Dit realiseert de OESO zich terdege. Daarom is er ook opgenomen dat het BEPS-project zo’n vorm krijgt dat niet OESO-landen en landen die tot de G20 behoren vergaand kunnen

meebeslissen.

De implementatie van het BEPS-actieplan lijkt minder groots uit te pakken dan door de OESO zelf is voorgesteld. Dit komt omdat zo’n ingrijpende verandering van fundamentele internationale belastingprincipes een gecoördineerde en gelijktijdige aanpak vereist van alle betrokken landen. Zelfs al worden deze praktische zaken overwonnen, dan nog blijft het de vraag. Of het gezien de politieke wil mogelijk is om de herziening zoals het BEPS-actieplan dit zelf ziet door te voeren. In veel landen is er vanuit de politiek openlijk weerstand geuit tegen het BEPS-fenomeen en tax planning van multinationals. Echter, het blijft een feit dat landen over het algemeen het vestigingsklimaat gebruiken om investeringen vanuit het buitenland aan te trekken. Maar ook dat landen hun vestigingsklimaat zo structureren dat kapitaalexportneutraliteit wordt bereikt voor hun binnenlandse belastingbetalers. Uiteindelijk willen landen altijd soevereiniteit omtrent hun eigen fiscale beleid behouden, daarom is de voorgestelde multilaterale gecoördineerde actie voor dit moment onrealistisch.100

Er vloeien onvermijdelijk veranderingen voort uit het BEPS-actierapport en ondanks dat die veranderingen misschien minder ingrijpend zijn dan door de OESO is voorgesteld, zijn deze wel degelijk belangrijk. De vraag is wel in hoeverre landen daadwerkelijk meewerken aan de uitvoering ervan. Voor de EU- en OESO-landen zal dit minder een discussiepunt worden dan voor derde landen.

98 Vakstudie nieuws, OESO-rapport “Action plan on Base Erosion and Profit Shifting” BEPS, V-N 2013/35.15. 99F.A. Engelen & A.F. Gunn, ‘Het BEPS-project: een inleiding’, WFR 2013/1413.

100

Lowell & Herrington, ‘BEPS: current reality and planning in anticipation’, International transfer pricing

journal maart/april 2014.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het geval van een fiscale herkwalificatie waarin een geldlening voor fiscale doeleinden als kapitaal wordt behandeld, kan de debiteur de verstrekte vergoeding niet in

Vooral hoogproductieve koeien zijn veelal niet in staat om voldoende extra ruwvoer op te nemen om de conditie op peil te houden.. Wellicht door het jaarrond ver- strekken van

THE PROGRESSION OF VULNERABILITY 1 ROOT CAUSES Limited access to Lack of Physical Environment Local economy Risk= Hazard x Vulnerability R=HxV Social relations Public actions

Both, changes in temperature as well as variations of bulk refractive index (i.e., refractive index of the liquid cladding over the sensor) vary the refractive indices of the

De ministeriële voorwaarden verhinderen dit: Verliezen die geleden zijn vóór het verenigingstijdstip kunnen alleen gecompenseerd worden met win­ sten die na

Background: To establish a radiomic approach to identify epidermal growth factor receptor (EGFR) mutation status in lung adenocarcinoma patients based on CT images, and to

Here, we present theoretical investigations of a CARS light source based on seeded four-wave mixing (FWM) [1] in silicon nitride waveguides, which is of great

In other words, the constitutionalist argument would be assembled according to the following structure: the international community works according to a set of basic