• No results found

De samenhang tussen relatieduur en de orthogonaliteit van de twee factoren, angst en vermijding, van de Nederlandse versie van de ECR

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De samenhang tussen relatieduur en de orthogonaliteit van de twee factoren, angst en vermijding, van de Nederlandse versie van de ECR"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelorproject

De samenhang tussen relatieduur en de orthogonaliteit van

de twee factoren, angst en vermijding, van de Nederlandse

versie van de ECR.

Naomi van Es

Universiteit van Amsterdam 103285999

Begeleider: Robert Zwitser Aantal woorden: 3724

(2)

2 Inhoudsopgave Abstract………..………3 Inleiding 1.1 Introductie………...…4 1.2 De theorie………...5

1.3 De stabiliteit van hechting………..……7

1.4 Orthogonaliteit van de factoren……….…8

1.5 De samenhang tussen relatieduur en de orthogonaliteit van de factoren………..9

Methode 2.2.Deelnemers………...10 2.3. Materiaal………..….10 2.4. Procedure……….….11 2.5.Data-analyse plan……….…….11 Resultaten 3.1. Deelnemers………..………..12 3.2. Standaardisatie……….13 3.3. De factoren………14 3.4. De rotatie………...15 Discussie………...16 Literatuurlijst………..19

(3)

3 Abstract

Om de vele onderzoeken naar hechtingsstijl die door de tientallen jaren heen gedaan zijn toe te passen in de praktijk is in Amerika de Experience in Close Relationship-scale (ECR) ontwikkeld. Deze vragenlijst meet hechting bij volwassenen volgens de theorie van Bowlby en Bartholomew. Na vertaling van deze vragenlijst naar het Nederlands stuitte Conradi en collega’s (2006) op een aantal problemen. Daarom is er in dit onderzoek gekeken naar de samenhang tussen relatieduur en de orthogonaliteit van de twee factoren van de vragenlijst, angst en vermijding. Uit de resultaten komt naar voren dat de factoren voor de deelpopulatie mensen in een langdurende romantische relatie niet orthogonaal zijn en dat voor deze deelpopulatie met de ECR dus niet het orthogonale tweefactor model volgens de theorie van Bowlby en Bartholomew gemeten wordt.

(4)

4 1. Inleiding

1.1.Introductie

Sinds het onderzoek van Bowlby, dat aantoonde dat de verzorger-kind relatie in de jeugd de hechtingsstijl bepaalt en deze samenhangt met het ontwikkelen van

psychopathologie op latere leeftijd (Bowlby 1973), is hechting en het meten hiervan een veel onderzocht onderwerp geworden. Hechting kan omschreven worden als de mate waarin een kind bescherming en veiligheid zoekt bij zijn verzorger ofwel de mate waarin een volwassene bescherming en veiligheid zoekt bij zijn partner (Karandashev en collega’s 2012). Het is een relevant onderwerp om te onderzoeken omdat het mogelijk een verklarende theorie kan bieden voor een deel van de psychopathologie bij volwassenen en de ontwikkeling hiervan. Om in de praktijk aan de slag te kunnen met deze theorie is aan de hand van de theorie van Bartholomew (1991) over hechting bij volwassenen een vragenlijst ontwikkeld, de

Experiences in Close Relationships (ECR). Op basis van de resultaten van verscheidene onderzoeken, waaronder het onderzoek van Conradi en collega’s (2006), is de vraag ontstaan of de theorie waarop de vragenlijst gebaseerd is wel juist is en of de vragenlijst wel meet wat hij beoogd te meten. Daarom wordt er in dit onderzoek gekeken naar de samenhang tussen de constructen “angst” en “vermijding” van de Nederlandse versie van de ECR.

Allereerst wordt er in paragraaf 1.2 uitgelegd op welke theorie de vragenlijst gebaseerd is en hoe de ontwikkeling van de vragenlijst is verlopen. Vervolgens wordt er in paragraaf 1.3 gekeken naar één van de aspecten van de theorie waar twijfel over ontstaan is, namelijk de stabiliteit van hechting. In paragraaf 1.4 wordt het tweede aspect van de theorie besproken waar twijfel over ontstaan is: de orthogonaliteit van het model uit de theorie. De introductie eindigt met paragraaf 1.5 waarin de twee voorgaande paragrafen worden gekoppeld tot een onderzoeksvraag met daarbij de verwachtingen van het onderzoek.

(5)

5

1.2. De theorie

Om goed naar de bruikbaarheid van de vragenlijst te kunnen kijken, is het belangrijk om te weten op welke theorie de vragenlijst is gebaseerd. De ontwikkeling van de vragenlijst is terug te leiden tot de onderzoeken van Bowlby naar hechting bij kinderen (Bowlby 1973). Aan de hand van zijn onderzoeken heeft hij een tweefactor model ontwikkeld waarin hij stelt dat hechtingsstijl wordt bepaald door twee factoren. De eerste factor is het model van het zelf, waarbij het voornamelijk gaat om de behoefte om geliefd en geaccepteerd te worden door hechtingsfiguren. De tweede factor is het model van de ander. Hierbij gaat het voornamelijk om de verwachtingen op het gebied van de bereikbaarheid van hechtingsfiguren en de reactie van hechtingsfiguren opiemands behoeftes. Volgens de theorie van Bowlby worden deze twee modellen gevormd door de relatie tussen het kind en de verzorger en bepalen deze modellen vervolgens de sociale relaties die iemand later aan gaat. De hechtingsstijl die ontwikkeld is in de kindertijd is volgens de theorie stabiel over tijd.

Bartholomew heeft de theorie van Bowlby uitgewerkt tot vier hechtingsstijlen voor volwassenen (Bartholomew 1990). Zo is er een assenstelsel ontstaan, met op de horizontale as het model van het zelf en op de verticale as het model van de ander (zie figuur1). Er is sterke evidentie voor dit model gevonden in onderzoek van Bartholomew en collega’s (1991).

(6)

6

Nadat de onderzoeken van Bartholomew en Bowlby de theorie en het daarbij horende model hebben bevestigd, kan het tweefactor model en de vier hechtingsstijlen die daaruit volgen gezien worden als een goede theorie voor hechting bij volwassenen. Om deze theorie nuttig te maken in de klinische praktijk is het nodig om hechting op basis van deze theorie te kunnen meten. Om die reden is de ECR ontwikkeld. Brennan en collega’s (1998) hebben onderzoek gedaan naar factoren die samenhangen met het tweefactor model. Na een uitgebreide factoranalyse van 482 items is gebleken dat er twee factoren zijn aan de hand waarvan het tweefactor model gemeten zou kunnen worden: angst en vermijding. De vragen over het construct ‘angst’ betreffen iemands angst om alleen te zijn of verlaten te worden door zijn partner. De vragen over het construct ‘vermijding’ betreffen de mate waarin iemand steun en bescherming zoekt bij zijn partner of juist de mate waarin iemand afstand bewaard tussen hem en zijn partner. Uit verder onderzoek is gebleken dat deze twee factoren, net als het model van het zelf en het model van de ander, orthogonaal zijn (Brennan et all 1998). Orthogonaliteit betekent dat de scores op de angst- en vermijdingsschaal niet gecorreleerd zijn. Op basis van deze resultaten en aan de hand van de gebruikte items is vervolgens de ECR tot stand gekomen.

Om de ECR ook in Nederland te kunnen gebruiken is deze vertaald waarbij het belangrijk is dat de test voldoet aan de eisen van de Commissie Testaangelegenheid

Nederland (COTAN) van het Nederlands Instituut voor Psychologen (NiP). De COTAN heeft een handleiding opgesteld aan de hand waarvan onderzocht kan worden of een test

betrouwbaar en valide is. Conradi en collega’s (2006) hebben een deel van deze criteria al onderzocht. Een van de nog niet onderzochte criteria van de COTAN gaat over

begripsvaliditeit. Volgens de COTAN gaat het bij begripsvaliditeit om “het toetsen of de test

inderdaad de eigenschap meet die wordt verondersteld, dus of de test het begrip meet of dat er ook nog andere constructen gemeten worden” (COTAN). In dit onderzoek zal er gekeken

(7)

7

worden naar de begripsvaliditeit van de vragenlijst, vanwege de vraag of de ECR wel meet wat hij beoogd te meten, die uit verschillende onderzoeken naar voren is gekomen.

1.3. De stabiliteit van hechting

Zoals eerder genoemd gaat de theorie van Bowlby er vanuit dat hechting stabiel is over tijd. Dit idee zorgt al langere tijd voor een discussie die ondersteund wordt door tegenstrijdige resultaten in de literatuur. De hypothese van Bowlby dat de verzorger-kind hechting het ontstaan van sociale relaties op latere leeftijd beïnvloed, wordt ondersteund door onderzoek van Mikulincer en Shaver (2005). Onderzoek van Karandashev en collega’s (2012) laat echter zien dat hechtingsstijl niet stabiel is over tijd. De conclusies van Roisman en collega’s (2005) geven meer tegenstrijdige resultaten weer. Zij hebben onderzoek gedaan naar de invloed van de verzorger-kind relatie en levensgebeurtenissen in de vroege volwassenheid op

hechtingsstijlen. Uit de resultaten van hun studie is gebleken dat er geen eenduidig antwoord is dat voor één van de twee factoren pleit. Volgens hun onderzoek hebben zowel de

verzorger-kind relatie als levensgebeurtenissen in de vroege volwassenheid invloed op hechtingsstijlen. Er is ook onderzoek dat een relatie aantoont tussen verandering in

hechtingsstijl en het hebben van romantische relaties. Zo is er uit onderzoek gebleken dat naar mate een romantische relatie langer duurt, veilige hechting toeneemt en onveilige hechting vermindert (Ruvolo & Fabin 2005). Al deze onderzoeken met hun tegenstrijdige

onderzoeksresultaten geven de discussie wat betreft de stabiliteit van hechting weer en

daarmee kunnen vraagtekens bij de theorie van Bowlby geplaatst worden. Aangezien de ECR gebaseerd is op de theorie van Bowlby en dus ook ontwikkeld is op basis van het idee dat hechting stabiel is over tijd, is het interessant om te kijken hoe dit een mogelijke rol kan spelen bij de validiteit van de vragenlijst.

(8)

8

1.4. Orthogonaliteit van de twee factoren

Een tweede aspect van de theorie waarover tegenstrijdige resultaten zijn in de literatuur is de orthogonaliteit van de twee factoren: “het model van de zelf” en “het model van de ander” (figuur 1). Volgens de theorie van Bowlby zijn de twee factoren orthogonaal en dit idee werd bevestigd met het onderzoek van Bartholomew (1990) en Brennan en collega’s (1998). Echter zijn er in meer recente studies resultaten gevonden waaruit blijkt dat de twee factoren niet orthogonaal zijn (Mallinckrodt (2005) en Shaver (2005)). Ook in het onderzoek van Conradi en collega’s (2006) waren de twee factoren niet orthogonaal. Deze resultaten zorgen voor twijfel over dit deel van de theorie.

Na verdere analyse van de data door Conradi en collega’s bleek dat er een verschil was in de orthogonaliteit tussen de twee verschillende steekproeven die gebruikt waren voor het onderzoek van Conradi. Één steekproef was genomen uit de populatie psychologie studenten en één steekproef was genomen uit de gehele Nederlandse bevolking. Voor de steekproef uit de Nederlandse bevolking waren de twee factoren niet orthogonaal en voor de steekproef onder de psychologie studenten waren de twee factoren wel orthogonaal. Om te kijken welke mogelijke verklaring voor dit verschil bestaat heeft Conradi gekeken naar de verschillen tussen de twee steekproeven. Daaruit kwam naar voren dat de steekproef uit de Nederlandse bevolking significant langer een relatie had dan de steekproef uit de psychologie studenten. Het verschil in relatieduur kan een mogelijke verklaring bieden voor het verschil in de

orthogonaliteit van de twee factoren. En dit zou voor de ECR kunnen betekenen dathij anders functioneert voor de deelpopulatie ‘mensen zonder of in een kortdurende romantische relatie’ dan voor de deelpopulatie ‘mensen in een langdurende romantische relatie’. Het anders functioneren voor een test tussen twee verschillende deelpopulaties zou duiden op een schending van meetinvariantie, dat aansluit bij het COTAN-criteria ‘begripsvaliditeit’

(9)

9

1.5. De samenhang tussen relatieduur en de orthogonaliteit van de twee factoren angst en vermijding.

Uit het bovenstaande is gebleken dat er veel discussie is over de waarschijnlijkheid van de theorie en dat deze discussie ondersteund wordt door tegenstrijdige

onderzoeksresultaten. Gezien de discussie over de stabiliteit van hechting en de tegenstrijdige resultaten die daaruit voortkomen is het niet ondenkbaar dat hechtingsstijl verandert over tijd. Een mogelijke verklaring voor het verschil dat gevonden wordt tussen de twee steekproeven en de tegenstrijdige onderzoeksresultaten wat betreft de orthogonaliteit kan dan zijn dat de twee factoren, angst en vermijding, bij mensen in een langdurende romantische relatie meer gaan samenhangen, waardoor deze niet meer orthogonaal zijn. Oftewel op het moment dat relatieduur toeneemt, de twee factoren veranderen op een manier dat er samenhang tussen de factoren ontstaat.

Er wordt in dit onderzoek verwacht dat er geen orthogonaliteit gevonden wordt tussen de twee factoren voor de deelpopulatie ‘mensen in een langdurende romantische relatie’ en dat de twee factoren orthogonaal zijn bij de deelpopulatie ‘mensen zonder of in een

kortdurende romantische relatie’. Als de orthogonaliteit niet blijkt op te gaan voor de deelpopulatie ‘mensen in een langdurende romantische relatie’, maar wel bevestigd wordt voor de deelpopulatie ‘mensen zonder, of in een kortdurende romantische relatie’ meet de ECR niet het orthogonale tweefactor model voor de deelpopulatie ‘mensen in een

langdurende romantische relatie’.

Er werden twee groepen met elkaar vergeleken in dit onderzoek, mensen in een langdurende romantische relatie en mensen zonder of in een kortdurende romantische relatie. Beiden groepen moesten een vragenlijst invullen over hechtingsstijlen, de ECR. Vervolgens werd er gekeken naar het verschil in hechtingsstijl tussen de twee groepen en werd er gekeken of er samenhang was tussen de factoren, angst en vermijding, voor allebei de deelpopulaties

(10)

10

en hoe deze samenhang verschilde tussen de twee deelpopulaties. Er werden drie verschillende hypotheses onderzocht:

Als eerste: de twee factoren ‘angst’ en ‘vermijding’ zijn orthogonaal voor de

deelpopulatie ‘mensen zonder of in een kortdurende romantische relatie. Ten tweede: voor de deelpopulatie ‘mensen in een langdurende romantische relatie’ zijn de twee factoren niet orthogonaal zijn. Als laatste: er is een verschil in orthogonaliteit tussen de twee

deelpopulaties.

2. Methode

2.1.Deelnemers

De deelnemers bestaan uit twee groepen: een groep psychologiestudenten van de UvA, die voor deelname aan het onderzoek een halve proefpersoonpunt kregen. De andere groep bestaat uit studenten die via socialmedia benaderd zijn en vrijwillig, dus zonder

beloning, de vragenlijst hebben ingevuld. Een exclusiecriterium is het ontbreken van ervaring met romantische relaties. Dus mensen die in het verleden nooit een romantische relatie hebben gehad en op dit moment ook geen romantische relatie hebben, konden niet deelnemen aan het onderzoek. Dit omdat de vragen van het onderzoek betrekking hebben op hoe iemand zich voelt en gedraagt in een romantische relatie en deze vragen dus niet beantwoord kunnen worden als er geen ervaring is met romantische relaties.

2.2.Materiaal ECR

Als vragenlijst is de ECR afgenomen. Dit is een vragenlijst die gemaakt is om hechting bij volwassenen te meten aan de hand van de twee factoren angst en vermijding. Over beide factoren worden 18 vragen gesteld, wat het totaal aantal vragen van de vragenlijst 36 maakt. De vragen konden beantwoord worden aan de hand van een zevenpunts likert

(11)

11

schaal. Waarbij 1 staat voor helemaal niet op mij van toepassing en 7 staat voor helemaal op mij van toepassing. De vragenlijst is origineel Engelstalig en is naar het Nederlands vertaald door Conradi en collega’s (2006).

Exit interview

In het exit interview werd tevens gevraagd naar het geslacht en de leeftijd van de deelnemers. Daarnaast werden nog aanvullende vragen gesteld over seksuele oriëntatie, religie en traumatische gebeurtenissen. De extra vragen over deze drie onderwerpen werden gebruikt voor ander onderzoek en zijn dus niet relevant voor dit onderzoek.

2.3.Procedure

De vragenlijst kon via de computer online worden ingevuld. Deelnemers kregen eerst de benodigde informatie over het onderzoek en vulde daarna een informed consent in. Hierna werd de ECR afgenomen en na afloop werden er voor ander onderzoek nog additionele vragen gesteld over religie, seksuele oriëntatie en traumatische gebeurtenissen. Aan de hand van de antwoorden op de vragen met betrekking tot betrokkenheid in een romantische relatie werd de groep deelnemers in twee groepen opgesplitst: deelnemers in een langdurende romantische relatie en deelnemers zonder, of in een kortdurende romantische relatie. 2.4.Data-analyse plan

Om de informatie over de steekproef volledig te maken wordt er nog gekeken naar de totale gemiddelde leeftijd en standaarddeviatie, de gemiddelde leeftijd en standaarddeviatie van beide groepen, de verhouding man/vrouw in beide groepen en het verschil in relatieduur tussen de groepen. Om de samenhang tussen de factoren angst en vermijding te onderzoeken, wordt voor beide deelpopulaties een principale componenten analyse gedaan. Hierbij wordt er gekeken of de twee factoren angst en vermijding inderdaad worden terug gevonden. Als dit het geval is wordt er aan de hand van een direct oblimin rotatie gekeken of de samenhang tussen deze factoren verschilt voor de twee groepen ‘mensen in een kortdurende romantische

(12)

12

relatie’ en ‘mensen in een langdurende romantische relatie. Daarnaast wordt er voor beide groepen gekeken of de samenhang tussen de factoren zo sterk is, dat het model niet meer orthogonaal is. Dus of de correlatie significant verschilt van 0.

3. Resultaten

3.1.Deelnemers

Aan het onderzoek deden 247 deelnemers mee. Hiervan zijn de gegevens van 152 deelnemers meegenomen in de analyse. Vanwege het incompleet invullen van de vragenlijst zijn 77 deelnemers verwijderd, er zijn zestien deelnemers verwijderd omdat zij geen

romantische relatie hadden tijdens het invullen van de vragenlijst en nooit eerder een relatie hebben gehad en twee deelnemers zijn verwijderd omdat zij extreme uitschieters waren op zowel leeftijd als relatieduur. Omdat de steekproef voornamelijk studenten betrof en dus een relatief klein bereik van leeftijd had en deze twee deelnemers de resultaten heel sterk

beïnvloedde is ervoor gekozen om deze te verwijderen. De deelnemers die tijdens het invullen geen relatie hadden maar eerder wel een relatie hebben gehad, of tijdens het invullen een relatie hadden die 12 maanden of korter duurde behoren tot de groep ‘mensen in een kortdurende romantische relatie’. De deelnemers die tijdens het invullen van de vragenlijst langer dan 12 maanden een relatie hadden behoren tot de groep ‘mensen in een langdurende romantische relatie’. Tabel 1 geeft de verdeling van de deelnemers over de twee groepen weer.

(13)

13

Tabel 1

Informatie over de twee groepen

Mensen in een kortdurende mensen in een langdurende romantische relatie romantische relatie

Totaal (n) 86 66 Mannen (n) 15 13 Vrouwen (n) 71 53 Leeftijd 21.21 (.33) 22.61 (.53) Relatieduur 1.88 (3.60) 35.42 (22.22) Totale angst 68.88 (1.84) 59.05 (2.40) Totale vermijding 50.54 (1.96) 40.32 (1.94) 3.2.Standaardisatie

Om te controleren op welke mogelijk invloedrijke variabele de groepen verschillen is een aantal analyses uitgevoerd. Hieruit komt naar voren dat de verhoudingen man-vrouw in beide groepen niet significant van elkaar verschilt, χ²(1)= 0.126, p = .72, wat betekent dat sekse niet van invloed kan zijn op een verschil tussen de twee groepen. Er is wel een significant verschil tussen de gemiddelde leeftijd van beide groepen, t (112) = -2.26, p = .026. Het verschil in gemiddelde leeftijd tussen beide groepen is 1.4, dit is een klein verschil en er wordt vanuit gegaan dat dit geen effect heeft op de resultaten van de verdere analyses. Om onderscheid te kunnen maken tussen de groepen ‘mensen in een kortdurende romantische relatie’ en ‘mensen in een langdurende romantische relatie’ is het belangrijk dat relatieduur significant verschilt tussen de groepen. Uit de analyse blijkt dat het verschil in relatieduur tussen beide groepen significant is, t (150) = -12.14, p <.01.

(14)

14

3.3.De factoren

Er is voor de twee groepen ‘mensen in een kortdurende romantische relatie’ en ‘mensen in een langdurende romantische relatie’ een principale factor analyse met een oblimin rotatie uitgevoerd voor de 36 items van de ECR. Er zijn verscheidene vuistregels waarmee het aantal factoren bepaald kan worden en in dit onderzoek wordt hiervoor gebruik gemaakt van het Scree Plot (zie figuur 2), hierin is te zien dat er voor beide groepen spraken is van twee factoren.

Uit de resultaten komt ook naar voren dat de vragen die hoog op één van de twee factoren laden, inderdaad de vragen zijn die samen één construct meten. Hierbij zijn er 18 vragen die het hoogst correleren met factor 1, het construct angst en 18 vragen die het hoogst correleren met factor 2, het construct

vermijding. De structuur van de vragenlijst is dus zoals verwacht.

Tabel 2

De eerste vier factoren met eigenvalue boven de 1.

Kortdurende relatie Langdurende relatie

Factor Eigen value %of variance Eigen value %of variance

1 9.51 26.42 11.51 31.98

2 6.28 17.44 5.69 15.80

3 1.31 3.65 1.70 4.72

(15)

15

3.4.De rotatie

Na bevestiging van de twee factoren is er gekeken naar de direct oblimin rotatie. De Kaiser-Meyer-Olkin toets bevestigde de adequaatheid van de steekproef, KMO = .90. Ook de Bartlett test is significant, χ² (630)= 3426.25, p <.01, wat betekent dat de variabelen

voldoende correleren voor een principale factoranalyse. Uit de direct oblimin rotatie komt naar voren de er bij de groep ‘mensen in een kortdurende romantische relatie’ een correlatie is tussen de twee factoren van r = .053, deze correlatie verschilt niet significant van 0, p = .98, n = 86 Voor de groep ‘mensen in een langdurende romantische relatie’ is de correlatie tussen de twee factoren r = .224, deze correlatie verschilt wel significant van 0, p = .033, n = 66. Om te kijken of de correlaties ook significant van elkaar verschillen is, aan de hand van Fishers formule om een correlatie om te rekenen naar een z-score, uitgerekend dat het verschil tussen deze twee groepen niet significant is, Z = 1.05, p = .15. Als er gekeken wordt naar effectsize van het verschil tussen deze correlaties is er volgens Cohen (1992) sprake van een kleine effectsize, met een verschil in correlatie tussen de twee groepen van .17. In de grafieken is te zien dat voor de mensen in een langdurende romantische relatie de scores op de items van de twee factoren angst en vermijding dichter bij elkaar liggen dan de scores op de items van de twee factoren angst en vermijding voor de mensen in een kortdurende romantische relatie

Grafiek 1:

(16)

16

Grafiek 2:

Angst & vermijding voor kortdurende romantische relatie

4. Discussie

Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van Conradi (2006) en de

tegenstrijdige onderzoeksresultaten over de stabiliteit van hechting bij volwassenen werd er in dit onderzoek gekeken naar de samenhang tussen relatieduur en de orthogonaliteit van de twee factoren, angst en vermijding, van de Nederlandse versie van de ECR. Uit de resultaten komt naar voren dat er een verschil is in de correlatie tussen de twee factoren, tussen de twee deelpopulaties. Hierbij is de samenhang tussen de factoren groter voor de deelpopulatie ‘mensen in een langdurende romantische relatie’ dan voor de deelpopulatie ‘mensen in een kortdurende romantische relatie’. Voor de deelpopulatie ‘mensen in een kortdurende romantische relatie’ verschilde de correlatie niet significant van 0, wat betekent dat de twee factoren voor deze groep orthogonaal zijn. Voor de deelpopulatie ‘mensen in een langdurende romantische relatie’ verschilde de correlatie wel significant van 0, wat betekent dat de twee factoren voor deze groep niet orthogonaal zijn. Het verschil betrof een klein effect

Ondanks dat er uit dit onderzoek gebleken is dat de twee factoren niet orthogonaal zijn voor de deelpopulatie ‘mensen in een langdurende romantische relatie’ en hiermee de verwachtingen bevestigd zijn, heeft dit onderzoek nog geen informatie gegeven over de

(17)

17

manier waarop dit verschil ontstaan is. Doordat er in dit onderzoek twee groepen met elkaar vergeleken zijn, is het niet mogelijk om te onderzoeken of de samenhang tussen de factoren toeneemt op het moment dat relatieduur toeneemt. Daarom is het voor vervolg onderzoek goed om meer onderscheid te maken in relatieduur, door meerdere groepen met elkaar te vergelijken. Op deze manier kan er meer duidelijkheid verkregen worden over de manier waarop de samenhang tussen de factoren verschilt op het moment dat relatieduur varieert tussen de groepen

Een mogelijke verklaring voor het verschil in de orthogonaliteit van de twee factoren tussen de twee deelpopulaties, is dat hechtingsstijl verandert op het moment dat relatieduur toeneemt. Hierbij zorgt het hebben van een romantische relatie ervoor dat de twee

constructen, angst en vermijding, meer met elkaar gaan samenhangen. Deze samenhang is terug te zien in de orthogonaliteit van de twee factoren. Om deze mogelijke verklaring te onderzoeken is het goed om longitudinaal onderzoek te doen naar de invloed van relatieduur op de samenhang tussen de twee factoren, angst en vermijding, van de ECR.

Uit dit onderzoek is gebleken dat de twee factoren angst en vermijding niet orthogonaal zijn voor de deelpopulatie ‘mensen in een langdurende romantische relatie’ en wel

orthogonaal zijn voor de deelpopulatie ‘mensen in een kortdurende romantische relatie’. Voor de mensen in de langdurende romantische relatie zorgt de samenhang tussen de factoren voor twijfel over de begripsvaliditeit van de vragenlijst. Door verder onderzoek te doen naar de manier waarop het hebben van een romantische relatie de samenhang tussen de factoren beïnvloed, wordt de kennis over de functionaliteit van de vragenlijst vergroot en kan er mogelijk een antwoord gevonden worden op de vraag of hechting stabiel is over tijd.

(18)

18 Literatuurlijst

Ainsworth (1978). Patterns of Attachment. New York: Wiley.

Bartholomew, K., & Horowitz, L. M. (1991). Attachment styles among young adults: A test

of a four category model. Journal of Personality and Social Psychology, 61, 226–244.

Bowlby (1998)/ Attachment and loss (3rd ed.). London: pimblixo.

Brennan, K. A., Clark, C. L., & Shaver, P. R. (1998). Self-report measurement of adults

attachment: An integrative overview. In J. A. Simpson & W.S. Rholes (Eds.), Attachment theory and close relationships (pp. 46–76). New York: Guilford

Cohen, J. (1992). A Power Primer. Psychological Bulletin, 112(1), 155-159.

Conradi, H.J., Gerlsma, C., Van Duijn, M, De Jonge, P. (2006). Internal and external validity

of the experiences in close relationships questionnaire in an american and two dutch samples. European Journal of Psychiatry, 20(4), 258-269.

Evers, A., Lucassen, W., Meijer, R.R., & Sijtsma, K. (2009). COTAN, Beoordelingssysteem

voor de kwaliteit van test (Rev. Ed.). Nederlands Instituut voor Psychologen

Griffin D., Bartholomew K., (1994). Models of the self and others. Journal of Personality and social Psychologie, 67(3), 430-445.

Karandashev, V., Benton, M., Edwards, C. & Wolters V. (2012). Development of attachment

in romantic relationship of young adults with different love styles. Journal in Personal

Relationships, 6(1), 1-22.

Mallinckrodt B, Wei M. Attachment (2005). Social competencies, social support, and

psychological distress. Journal Conscious Psychology; 52, 358-367.

Mikulincer, M., Shaver, P.R (2005) Attachment theory and emotions in close relationship:

Exploring the attachment-related dynamics of emotional reactions to relational events.

(19)

19

Shaver PhR, Schachner DA, Mikulincer M. (2005) Attachment style, excessive reassurance

seeking, relationship processes and depression. Personal Social Psychology, 3,

343-359.

Roisman, G.I., Collins, W.A., Sroufe, L.A. & Egeland, B. (2005). Predictors of young adults’

representations of and behavior in their current romantic relationship: prospective tests of the prototype hypothesis. Attachment & Human development 7(2), 105-121

Ruvolo, A.P., Fabin, L.A., Ruvolo, C.M. (2001). Relationship experiences and change in

attachment characteristics of young adults: the role of relationship breakups and conflict avoidance. Personal Ralationships, 8(3), 265-281.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een (kleinschalig) onderzoek onder op zichzelf wonende mensen met chro- nisch psychiatrische problematiek of een verstandelijke beperking laat een- zelfde beeld zien: het

Maar dikwels volg die volgende vraag: &#34;S al u asseblief so spoedig m oontlik vir my 'n lys (met alle beskikbare data) van al die koggelmanders w at in

Het Zorginstituut gaat voor de bepaling van de geraamde opbrengst per verzekerde, bedoeld in het eerste lid, voor verzekerden van achttien jaar of ouder die zowel onder de klasse

• Tijdens de volgende vergadering van de Expertisegroep (april 2020) worden de selectiecriteria voor de casestudy’s vastgesteld en het zal het proces voor selectie nader

Op middellange termijn, als rekening gehouden wordt met de kosten van aflossing en te betalen rente (niveau 2), zijn de vooruitzichten iets minder gunstig. Op basis van hun

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Wanneer er gekeken wordt naar “geen klinische angst” en “klinische angst” binnen de onafhankelijke variabelen worden wel significante resultaten gevonden voor ziekteduur

Denkbaar zegt dat hij geen tijd heeft, maar Kassaar voegt hem toe: ‘- Luister naar mijn geschiedenis, heer en begrijp waarom ik mij onderwerp.’ Kassaars geschiedenis is